Provincie Noord-Brabant Doorontwikkeling van de provinciale organisatie: meer sturing, meer samen College van Gedeputeerde Staten en Directieraad, november 2003 1 Aanleiding Het College van GS en de directieraad hebben zich de afgelopen weken beraden op de wijze waarop de organisatie wordt aangestuurd en is gestructureerd. Voorop staat dat er binnen onze organisatie heel veel goeds gebeurt door enthousiaste en professionele mensen en teams. We zijn op weg het bedrijfsconcept te realiseren, het fundament staat. Daar zijn we trots op en het goede uit deze ontwikkelingen moeten we vooral behouden. Daarnaast is het goed om ons de vraag te stellen of de organisatie is toegesneden op de vraagstukken die in de komende jaren op ons afkomen: de opdrachten in het bestuursakkoord; de discussies over de rol en de positie van provincies (Rijk, Geelhoed); de vraagstukken van de Brabantse samenleving? Behalve deze externe aanleidingen zijn er ook dichter bij huis redenen om sturing en structuur van de organisatie te bezien. Zowel door het bestuur, de buitenwereld, onze ambitie om systeemgericht te werken, door afdelingshoofden (MD-traject), medewerkers (personeelsmonitor) en de directieraad, zijn er genoeg signalen afgegeven om stil te staan bij de wijze waarop we onze organisatie besturen en structureren. Waar gaat het om: A. Een goede aansluiting tussen bestuur en ambtelijke organisatie B. Een goede aansluiting tussen de buitenwereld en de ambtelijke organisatie C. Een ambtelijke organisatie die interne slagkracht laat zien D. Een ambtelijke organisatie die efficiënt en effectief is Een goede aansluiting tussen bestuur en ambtelijke organisatie Er is een bestuursakkoord waar scherp wordt ingezet op uitvoering van beleid en het boeken van meetbare resultaten. Dit zal op een kostenbewuste wijze moeten gebeuren, met minder regels en een slagvaardige organisatie. Het vraagt om transparante, korte en effectieve communicatielijnen tussen bestuur en organisatie. Kijkend naar de manier waarop de aansluiting nu functioneert, is er sprake van een aantal serieuze aandachtspunten: Het bestuur vindt de inhoudelijke ondersteuning en adviezen veelal onvoldoende integraal. De verbinding tussen een gedeputeerde en de top van de ambtelijke organisatie (directieraad) is onduidelijk waardoor een goede beleidscoördinatie moeilijk tot stand komt en de adviesrol op directieniveau nauwelijks invulling krijgt. De verbinding tussen gedeputeerden en afdelingshoofden functioneert, maar de horizontale ambtelijke verbinding komt moeizaam tot stand. Een constellatie van twaalf beleidsafdelingen met evenveel integraal managers vraagt veel afstemming en overleg, leidt onvoldoende tot ontkokering en integrale adviezen. Directeuren hebben een veel te breed pakket, waardoor ze inhoudelijk onzichtbaar blijven, zowel naar het bestuur als naar afdelingshoofden en medewerkers, als naar de buitenwereld. Afdelingshoofden geven aan zich, in relatie tot het bestuur, regelmatig onvoldoende gesteund te voelen door directieraadleden. Een goede aansluiting tussen de buitenwereld en de ambtelijke organisatie De buitenwereld is de afgelopen jaren nadrukkelijk in het vizier gekomen. We weten wat de buitenwereld van ons vindt (via de klantenmonitor) en waar onze verbeterpunten liggen. Gebiedsgericht werken wordt een belangrijke methodiek en bij het herontwerp van onze werkprocessen staat nadrukkelijk het klantperspectief centraal. Maar er zijn ook aandachtspunten: De buitenwereld ervaart de provinciale organisatie (nog steeds) als versnipperd. De buitenwereld herkent geen aanspreekpunt op directieniveau. De buitenwereld heeft te maken met 12 afdelingshoofden en vele medewerkers. De ambtelijke organisatie is (nog steeds) behoorlijk naar binnen gericht. Een ambtelijke organisatie die interne slagkracht laat zien De inrichting van de provincie-organisatie is eigenlijk permanent in beweging. We weten dat steeds andere, zich wijzigende, samenwerkingsverbanden noodzakelijk zijn om slagvaardig onze wisselende taken op te kunnen pakken. We hanteren daarbij werkwijzen die het bewerkstelligen van concrete resultaten centraal stellen (m.n. projectmatig werken). Binnen verschillende werkvelden zijn er concrete initiatieven om samenhang en integraliteit te bewerkstelligen. Via o.a. het managementontwikkelingstraject wordt concrete invulling gegeven aan het realiseren van de noodzakelijke leiderschapsprofessionaliteit. We zetten dus echte stappen vooruit, maar er zijn ook belangrijke aandachtspunten: Het bestuur ervaart te weinig sturing in de top van de organisatie. De directieraad kan onvoldoende sturend optreden; integrale (bestuursakkoord-) vraagstukken worden te vaak opgedeeld in 12 deelvragen. De afdelingshoofden vinden dat er te weinig gestuurd wordt (een belangrijk thema binnen het MD-traject). De situatie met 1 directieraad en 20 afdelingen leidt tot een permanent grote behoefte aan beleids- en uitvoeringscoördinatie. Medewerkers herkennen de rol en toegevoegde waarde van de directieraad nauwelijks (Pmonitor). Integraal management op afdelingsniveau veronderstelt dat het afdelingshoofd ook integraal verantwoordelijk is. In de praktijk is dit een lastige opgave. In de komende fase van organisatieontwikkeling (INK) en procesherontwerp (MAVIM) dient het afdelingsniveau te worden ontstegen. De dienstverlening vanuit DE MIDDELENDIRECTIE naar beleidsafdelingen is na het OOO-traject nog onvoldoende van de grond gekomen. Er wordt onvoldoende systematisch gestuurd en dan nog eerder op geld en menskracht dan op resultaten of maatschappelijke effecten. We organiseren onvoldoende op daadwerkelijke uitvoering. Een ambtelijke organisatie die efficiënt en effectief is Om klantgericht, efficiënt en effectief te zijn, worden op vele fronten concrete acties ingezet en zal er de komende tijd veel aandacht zijn voor het herontwerp van onze werkprocessen. We weten dat er een wereld te winnen is. Belangrijke aandachtspunten zijn: Regelmatig wordt de vraag gesteld of de organisatie niet te veel lagen kent. Het afdelingsniveau staat centraal in de planning en controlcyclus, waardoor we 20 afdelingsplannen, Maraps, etc. hanteren, die verder nauwelijks samenhang en afstemming vertonen. Het bestuursakkoord vraagt een omslag van beleidsontwikkeling naar beleidsuitvoering, vraagt meer en ander werk te doen met evenveel mensen (stabilisatie), en vraagt om deregulering. Het is onlogisch en weinig effectief dit per afdeling te gaan oppakken. Binnen de provinciale organisatie is onvoldoende gelijkgerichtheid en binding. Organisatieontwikkeling (en wellicht geldt hetzelfde voor alle bedrijfsvoe2/10 rings-/middelenfuncties binnen onze organisatie) wordt nog te weinig in het perspectief geplaatst van het bijdragen aan de inhoudelijke doelen (de corebusiness) van de provincie. Dit heeft tot gevolg dat voor velen de toegevoegde waarde van organisatieontwikkeling niet/onvoldoende wordt gezien en dat organisatieontwikkeling nogal eens wordt gezien als ‘iets wat er ook nog bijkomt’ en zeker niet als dagelijks werk. 2 Analyse We zijn met de goede dingen bezig, we zetten concrete verbeterstappen, maar er zijn ook veel signalen die nu om gerichte aandacht vragen. Deze signalen gaan de organisatie als geheel aan. Veel van deze signalen wijzen in de richting van de besturing van de organisatie en daaraan gekoppeld de structuur en cultuur. De huidige signalen vereisen een versnelde doorontwikkeling van de ambtelijke aansturing. De besturingsproblematiek spitst zich, in eerste instantie, toe op de ambtelijke top: niveau directieraad en afdelingshoofden, maar dringt door tot in de haarvaten van de organisatie. Acht jaar geleden was binnen de provinciale organisatie sprake van twee autonome diensten. Het toenmalige bestuur wenste vervolgens een sterkere concernsturing en een betere verdeling van de ‘macht’ in de top van de ambtelijke organisatie. Besloten werd een directieraad in te stellen die verantwoordelijk werd gemaakt voor de concernsturing. Directeuren kregen zeer brede inhoudelijke takenpakketten, waardoor zij zich inhoudelijk beperkten tot de meest majeure thema’s. Het beleidsinhoudelijk werk werd op het niveau van de afdelingen gepositioneerd. Afdelingshoofden werden tevens integraal managers, met naast beleidsinhoud tevens verantwoordelijkheden voor middelen. Een kritische blik op het huidige besturingsmodel leidt tot de conclusie dat de nagestreefde doelen via de huidige wijze van werken en organiseren niet volledig bereikt zijn en kunnen worden. Met name een inhoudelijke concernsturing komt met de 20 redelijk autonome afdelingen nauwelijks tot stand. Omgekeerd bezitten de 20 integrale managers onvoldoende instrumenten om werkelijk integraal te kunnen managen. Directeuren zijn, door een groot verantwoordelijkheidsgebied, zowel qua FTE’s als qua inhoud, nauwelijks in staat een positie richting GS en de buitenwereld op te bouwen. Er is sprake van enorme versnippering van aandacht en kennis. Directeuren staan de facto inhoudelijk langs de zijlijn. In de driehoek portefeuillehouder-afdelingshoofd-directeur is de as afdelingshoofdportefeuillehouder zeer dominant. Het bestuur geeft frequent aan dat dossiers onvoldoende integraal zijn en onvoldoende ambtelijk gecoördineerd. Van een integrerende rol die vanuit de DR zou moeten worden opgepakt is dus onvoldoende sprake. Afdelingshoofden worden aangesteld als integraal manager, maar zijn het in de praktijk niet. De afhankelijkheid van concernkaders en concerndiensten is in een aantal gevallen zo groot, dat de speelruimte gering is. Integraal managers zijn verantwoordelijk maar hebben beperkte bevoegdheden. Directeuren zijn eindverantwoordelijk maar hebben beperkte mogelijkheden echt in te grijpen. Afdelingshoofden staan in de frontlinie ten opzichte van gedeputeerden en voelen zich bij scherpe discussies niet gesteund door de directeur (die immers aan de zijlijn staat). De planning- en controlcyclus is het systeem waarmee de organisatie wordt bestuurd (bestuursakkoord, concernjaarplan, afdelingsplan, POP’s). De organisatie wil doelen realiseren 3/10 (sturen op maatschappelijke effecten, klantgericht en resultaatgericht werken met heldere opdrachten en verantwoordingslijnen) maar de sturing daar op is onvoldoende effectief. Er wordt gestuurd via inzet van middelen en personeel. En zelfs die sturing is vaak eerder een papieren sturing dan de realiteit van alle dag. Efficiëntie en effectiviteit zijn onvoldoende geoperationaliseerd. Een goede overheaddiscussie, confrontatie geraamde uren en besteedde uren, werken met percentages onvoorzien, normen en kentallen komen op afdelingsniveau nauwelijks van de grond. Beleidsafdelingen wijzen naar middelenafdelingen en vice versa. Op het niveau van organisatieontwikkeling zijn binnen de muren van de afdelingen de nodige stappen gezet en hebben we het beter voor elkaar. Daarnaast hebben veel evaluatieve gesprekken met klanten plaats gevonden en we meten inmiddels structureel de mening van medewerkers. We gaan nu consequent de stap zetten naar de integratie en de concrete verbetering van onze werkprocessen ten behoeve van die externe klant. Muren tussen bestaande afdelingen zullen daarvoor moeten verdwijnen. Samenhang en samenwerking zijn daarbij de sleutelwoorden. De conclusie is, dat voor de gewenste sturing, herkenbaarheid en integraliteit het huidige besturingsmodel en de huidige structuur suboptimaal zijn. Het is noodzakelijk opnieuw te kijken naar de besturing en vervolgens naar de structuur van de organisatie (de hoofdstukken 9 en 10 van het bedrijfsconcept). De provinciale organisatie moet zich versneld doorontwikkelen. De vraagstukken van de komende 4 jaar zijn niet op afdelingsniveau te beantwoorden. In de praktijk zien we al clustering tot stand komen in het milieuveld, het sociaal-culturele veld, het mobiliteitsveld en het ruimtelijk veld. Er zijn klantfocusteams aan de slag die binnen een zeer kort tijdsbestek met praktische voorstellen zullen komen om doorbraken m.b.t. een aantal processen te realiseren. Wij willen aansluiten op deze ontwikkelingen ‘van onderop’ en deze maximaal bevorderen. Dat kan door een beperkt aantal, overzichtelijke, samenhangende taakvelden in de top van de organisatie te creëren. Dat biedt tevens de kans om afdelingshoofden en directieraad dichter bij elkaar te brengen. Wij zijn van mening dat het met een organisatielaag minder kan, maar ook moet. Met een beperkt aantal taakvelden van voldoende omvang zal integraal management wel te realiseren zijn. Het zullen duidelijke taakvelden moeten zijn, die herkenbaar zijn voor de buitenwereld en die goed aansluiten op de wijze waarop het bestuur is georganiseerd. 3 Uitgangspunten bij aanpassing besturing en structuur De provinciale organisatie is een zich ontwikkelende organisatie. Regelmatige aanpassingen in de organisatie, ook in besturing en structuur moeten passen in de hoofdweg die eerder is uitgezet. Die hoofdweg is vastgelegd in documenten die uitgangspunt vormen bij de aanpassing van de besturing en de structuur van de organisatie. Algemeen visie en missie van de provincie zijn leidend Telos driehoek/balansbenadering als denkmodel bedrijfsconcept als baken (exclusief hoofdstuk 9 en 10) van buiten naar binnen, klantfocus als houding werkprocessen die maximaal gericht zijn op het realiseren van toegevoegde waarde voor de buitenwereld efficiëntere en effectievere organisatie als doel 4/10 een cultuur waarbinnen de normale dingen belangrijk zijn gemaakt (openheid, doen wat is afgesproken, samenwerking, respect, etc.) een organisatie waar medewerkers graag een bijdrage aan willen leveren en waar ze trots op zijn Bestuursperiode bestuursakkoord is leidend van beleid naar uitvoering is de centrale opgave rekening houden met portefeuille-verdeling GS 4 Een gewijzigd besturingsmodel De uitgangspunten van onze visie/missie en vier te onderscheiden beleidsvelden zijn de basis voor de sturing en de structuur: Ecologie, Mobiliteit en Economie, Sociaal-Cultureel en Ruimte. Een en ander wordt geconcretiseerd in een 4-tal beleidsdirecties. De wens goed aan te sluiten op het bestuur en op de buitenwereld wijst in dezelfde richting. Zowel maatschappelijke organisaties als (grote) gemeenten zijn te positioneren en herkennen zich in deze basisindeling. Aan de top van de 4 beleidsdirecties wordt integraal management toegewezen. Dat houdt in dat er 4 beleidsdirecties komen met 4 directeuren. Afdelingshoofden van beleidsafdelingen worden lid van het directieteam van 1 van de 4 directies. De directieteams krijgen een centrale rol in beleidsoverleggen en dossiervorming. Iedere directie heeft te maken met 1 a 2 gedeputeerden, 1 a 2 statencommissies en een samenhangend extern werkveld. Door de vorming van 4 clusters/beleidsdirecties zal het beter mogelijk zijn om de noodzakelijke horizontale werkverbanden te organiseren om zo maatschappelijke vraagstukken aan te pakken. Er ontstaat binnen de directieraad en de verschillende directieteams ruimte om taken gericht op procesmanagement, programmamanagement, projectmanagement en gebiedsgericht werken beter te verdelen. De directieteams sturen door middel van een nader te bepalen taakverdeling bureauhoofden, grote projecten of programma’s en bedrijfsvoeringactiviteiten aan. Afdelingen worden opgeheven. Binnen iedere directie zal projectleiding- en taskforce-capaciteit worden gecreëerd die het mogelijk maakt flexibel in te spelen op onverwachte ontwikkelingen. De planning en control cyclus blijft het sturingsinstrument voor de provinciale organisatie. Het integraal management komt op het niveau van het directieteam te liggen. Iedere directie krijgt de beschikking over een op de primaire processen toegesneden middelenunit of bedrijfsbureau. Om tot een optimale bedrijfsvoeringsondersteuning te kunnen komen, zullen binnen een dergelijke unit ook P&O-, financiële-, communicatie- en informatieadviseurs worden gepositioneerd, op armlengte van de directieteams. Deze adviseurs zullen als thuisbasis de eigen middelen-afdeling behouden. Dit vanuit de OOO-principes: eenheid van (middelen-)beleid, professionaliteit en continuïteit. De directies maken op basis van het provinciale jaarplan ieder een directiejaarplan. In dit plan staat het bereiken van resultaten en maatschappelijke effecten centraal. De resultaten worden 5/10 meetbaar en afrekenbaar geformuleerd. Het directiejaarplan kent (via bureau of projectplannen) een 1 op 1 vertaling naar persoonlijke werkplannen van medewerkers De centrale middelenafdelingen blijven aangestuurd worden via een directeur en ondergebracht binnen een middelendirectie. Binnen de middelendirectie zullen de bestaande afdelingen vooralsnog intact worden gehouden, maar zullen met het oog op het versterken van de dienstverlening, via vormen van programmamanagement, nieuwe (op klanten, integratie, efficiëntie en effectiviteit gerichte samenwerkingsverbanden) gaan ontstaan. Vanuit de middelendirectie zal een compacte unit ‘strategie en concerncontrol’ worden vormgegeven. Deze unit heeft een drietal, heel nadrukkelijk met elkaar samenhangende hoofdtaken: o strategie- en beleidsprogrammering: vanuit omgevingstendensen ontwikkelen van een gezamenlijke (directieoverstijgende) beleidsrichting, beleidsprocessen voor de kortere en langere termijn, bevorderen bestuurlijke vernieuwing, etc. o middelenstrategie: oppakken van strategische, integrale bedrijfsvoeringvraagstukken en integraal strategisch beleid voor middelenfuncties, ontwikkelen van bedrijfsvoeringskaders, etc. o control: taken op het terrein van de P&C-cyclus, op het gebied van de totstandkoming en van de verdere ontwikkeling van de programmabegroting, jaarverslag, etc, het concept “zelfcontrolerende organisatie”, ontwikkeling en uitvoering van audits en benchmarks. Bij het oppakken van deze taken gaat het bij uitstek om effectieve samenwerkingsrelaties met mensen uit de beleids- en middelendirecties, zodat aanwezige professionaliteit optimaal wordt benut. Succes valt of staat bij heldere opdrachten en opdrachtgeverschap vanuit (een lid van) de directieraad. Per project zullen projectteams wordt samengesteld, bestaande uit mensen van beleidsdirecties en/of de middelendirectie. Binnen de middelendirectie zijn vakgebieden te onderscheiden (DIV, P&O, FIN, FV, COMM, etc) en er zijn soorten diensten te onderscheiden (beleid en kaders, P&C, advies/ondersteuning en uitvoering/services). In beide richtingen zal integratie, samenwerking en afstemming worden versterkt. Er zal een dienstverleningsconcept worden ontwikkeld, waarmee de 4 beleidsdirecties zullen worden bediend. De eenheid S&P houdt op te bestaan. Bestaande taken zullen binnen directies worden ondergebracht. In het nieuwe model hebben alle medewerkers een plek binnen één van de vijf directies. De eindverantwoordelijke algemeen directeur stuurt de individuele directeuren aan. Daarnaast zal van personele aansturing door de algemeen directeur geen sprake meer zijn. Er is één uitzondering. Een kleine taskforce zal onder rechtstreekse aansturing van de algemeen directeur worden gepositioneerd (bijvoorbeeld ter ondersteuning van de secretarisrol) . De provincie wil een aantrekkelijke organisatie voor jong potentieel zijn. Het is van belang om dit op professionele wijze te organiseren. Het is goed dat er een Taskforce blijft bestaan die de oorspronkelijke taskforce-functie als kweekvijver van jong talent, met gerichte doorstroming krachtig gaat oppakken. Er zullen concrete acties worden ondernomen met het oog op een 6/10 geregelde toestroom en ontwikkeling van hoog potentieel. Potentieel zal in deze vorm deels binnen de taskforces van de verschillende directies een plek krijgen. De 5 directies, in samenvatting1 De Directie Ruimte. Samengesteld uit de inhoudelijke bureaus van de afdelingen RO, RLG en Handhaving, de gebundelde middelentaken/bedrijfsbureaus van deze afdelingen, inclusief de genoemde middelenadviseurs (gedeconcentreerd vanuit de middelendirectie). De directie beschikt over een taskforce/projectleiders eenheid, samengesteld uit eigen gelederen en eventueel uit bestaande S&P-projecten De Directie Ecologie. Samengesteld uit de inhoudelijke bureaus van de afdelingen B&A, LGM, Water, en N&L, de gebundelde middelentaken/bedrijfsbureaus van deze afdelingen, inclusief de middelenadviseurs(gedeconcentreerd vanuit de middelendirectie) . De directie beschikt over een taskforce/projectleiders eenheid, samengesteld uit eigengelederen en eventueel uit bestaande S&P-projecten. .De Directie Mobiliteit en Economie. De inhoudelijke bureaus van de afdelingen V&V en INFRA evenals het bureau SEZ van de afdeling EBZ, de gebundelde middelentaken/bedrijfsbureaus van deze afdelingen, inclusief de genoemde middelenadviseurs (gedeconcentreerd vanuit de middelendirectie). De directie beschikt over een taskforce/projectleiders eenheid, samengesteld uit eigen gelederen en eventueel uit bestaande S&P-projecten. De Directie Zorg, Welzijn en Cultuur. De inhoudelijke bureaus van de afdelingen Zorg en WEC, de gebundelde middelentaken/bedrijfsbureaus van deze afdelingen, inclusief de genoemde middelenadviseurs (gedeconcentreerd vanuit de middelendirectie). De directie beschikt over een taskforce/projectleiders eenheid, samengesteld uit eigen gelederen en eventueel uit bestaande S&P-projecten. De Middelendirectie. De afdelingen KJBZ, FIN, COMM, FV, I&A, GEO, DIV en P&O; het bureau bestuurlijke zaken van de afdeling EBZ, ondergebracht bij KJBZ; een nieuw coördinerend bureau strategie; de gebundelde middelentaken/bedrijfsbureaus van deze afdelingen en een ‘eigen’ team middelenadviseurs; een taskforce/projectleiders eenheid, samengesteld uit eigen gelederen en eventueel uit bestaande S&P-projecten. 6. Toetsing aan doelen, verwachtingen en uitgangspunten Met de gekozen doorontwikkelvariant denken we het best aan de uitdagingen van de komende periode (bestuursakkoord) en aan de gestelde verwachtingen te voldoen: A. B. C. D. Een goede aansluiting tussen bestuur en ambtelijke organisatie Een goede aansluiting tussen de buitenwereld en de ambtelijke organisatie Een ambtelijke organisatie die interne slagkracht laat zien Een ambtelijke organisatie die efficiënt en effectief is Een goede aansluiting tussen bestuur en ambtelijke organisatie Door de vorming van de 4 beleidsdirecties wordt de verbinding tussen een gedeputeerde en de top van de ambtelijke organisatie verduidelijkt en vereenvoudigd. Door het realiseren van een In het fijnstructureringsproces en het herontwerpproces kan ervoor gekozen worden bepaalde deeltaken bij een andere directie te beleggen. 1 7/10 beperkt aantal geclusterde aanspreekpunten voor het bestuur is minder afstemming en overleg nodig. Directieteams worden verantwoordelijk voor beleidscoördinatie en ontkokering binnen hun directie, waardoor de ambtelijke adviesrol richting GS beter invulling krijgt. Directies krijgen daarnaast een uitdrukkelijke rol om programma’s aan te sturen met een integraal karakter. De directieraad onder voorzitterschap van de algemeen directeur wordt verantwoordelijk voor de integratie op concernniveau en samenwerking tussen de directies. De verantwoordelijkheid voor integrale concernadviezen aan GS komt nadrukkelijk bij de directieraad te liggen. Een goede aansluiting tussen de buitenwereld en de ambtelijke organisatie Door de vorming van 4 beleidsdirecties en 1 middelendirectie krijgt de buitenwereld herkenbare aanspreekpunten. Dit zal het gevoel van versnippering in de buitenwereld verminderen. In de buitenwereld zijn de 4 beleidsvelden goed herkenbaar. Zowel in het maatschappelijk veld (BMF, SEOB, Sociaal-Cultureel) als de meeste gemeenten zijn globaal ingedeeld volgens dezelfde hoofdlijnen. De directies krijgen de opdracht zich naar buiten te richten. Dit door de werkprocessen vanuit een klantenperspectief te herontwerpen en een cultuur te realiseren die hier op aansluit. Directieteams zullen onder meer worden beoordeeld op de kwaliteit en de omvang van hun netwerken. Het gaat dus zeker niet alleen om de structuur, maar vooral ook om de wijzen van werken en een cultuur die de verbinding met buiten krachtig versterken. Een ambtelijke organisatie die interne slagkracht laat zien Het 5 directies model is te beschouwen als een nieuwe fase in de aansturing van de organisatie. Binnen het milieuveld, het sociaal-culturele veld, het RO/RLG-veld en het V&V/INFRA-veld zijn in het afgelopen jaar integratie-bewegingen op gang gekomen. Deze bewegingen worden met dit model bevestigd en versterkt. We zitten in INK-fase 2 en zetten in op het realiseren van fase 3. Onze basisprocessen zijn in Mavim beschreven, maar we gaan nu herontwerpen. Dit herontwerp moet klantgericht gebeuren, met inachtneming van de prioriteiten uit het bestuursakkoord. Het niveau van de voorgestelde beleidsclusters past veel beter dan het niveau van de huidige afdelingen bij de fase waarin de organisatie zich nu bevindt, is eigenlijk een voorwaarde om met kracht de herontwerpslag te kunnen gaan maken, waarbinnen klantfocus, ontbureaucratisering, helder opdrachtgever-opdrachtnemerschap en integrale werkverbanden centraal zullen staan. De eindverantwoordelijkheid voor de organisatie ligt bij de algemeen directeur. Het integraal management voor een gemandateerd taakveld komt op directieniveau te liggen. Kaders en spelregels zullen glashelder aangeven wat de handelingsruimte is waarbinnen directies hun managementverantwoordelijkheid optimaal kunnen oppakken. De directies worden ondersteund door hoogwaardige bedrijfsbureaus van voldoende omvang. Met alle middelenfuncties binnen handbereik. Directieteams zijn zo in staat de verantwoordelijkheid voor het taakveld waar te maken. Dat is duidelijk, zowel naar bestuur, naar de buitenwereld en naar de medewerkers. De directieraad zal nadrukkelijk als één geheel moeten gaan functioneren. Integraliteit (op beleids- en middelenniveau), optimale samenwerking, maximale openheid en aanspreekgedrag zullen binnen de DR vanzelfsprekend moeten zijn. 8/10 Een ambtelijke organisatie die efficiënt en effectief is Het 5 directiesmodel leidt er toe dat binnen de provinciale organisatie een managementlaag verdwijnt. Iedereen krijgt een plek in de nieuwe organisatie. Wel zal er een accentverschuiving ontstaan. We zullen minder lijnmanagers nodig hebben en steeds meer krachtige programmamanagers. De doelstelling is om het aantal lijnmanagers binnen twee jaar met 10% te verminderen. Het is tevens een randvoorwaarde dat de doorontwikkeling geen ophogend effect voor de functiewaardering van managers zal betekenen. De vorming van task-force/projecten-units per directie is er mede op gericht om de organisatie als geheel flexibeler te maken. Door clustering van middelenadvisering en middelentaken/bedrijfsbureaus van afdelingen in ondersteuning op directieniveau kan effectiever en geconcentreerder worden ondersteund. Door het aantal Planning & Control documenten per keer terug te brengen van 20 naar 5 wordt de planning en controlcyclus vereenvoudigd. De gewenste samenhang en afstemming kunnen tot stand komen binnen de directies. De directieraad draagt verantwoordelijkheid voor de concernplannen en rapportages. Het bestuursakkoord vraagt omslag van beleidsontwikkeling naar beleidsuitvoering, vraagt meer en ander werk te doen met evenveel mensen (stabilisatie) en vraagt om deregulering. Met een aanpak op directieniveau hebben deze processen een grotere kans van slagen. Het is in de nieuwe constellatie veel eenvoudiger in te spelen op bijvoorbeeld efficiency-eisen vanuit het bestuur of de noodzaak tot verdere flexibilisering van de formatie. Op directieniveau kan geïntegreerde dienstverlening aan klanten worden aangeboden (frontoffice), bij voorkeur gecombineerd met andere directies. Per directie kan ook eenvoudiger bundeling van beleid, bundeling van uitvoering en bundeling van data- en informatieverwerking worden georganiseerd. Een directie heeft daarnaast voldoende schaalgrootte om investeringen in ICT-technologie ten behoeve van het werkproces rendabel te laten zijn. Het ‘echte werk’ vindt elders plaats We hebben ons nu vooral gefocust op een besturingsmodel en een hoofdstructuur die het mogelijk maken om aan eisen te voldoen en om onze ambities te realiseren. Veel nadruk is gelegd op de top van de ambtelijke organisatie. Het eigenlijke werk, gericht op het realiseren van resultaten voor het bestuur en onze klanten, vindt binnen de directies plaats. Daar liggen vele kansen en uitdagingen om meer efficiency en effectiviteit te realiseren. Belangrijk daarbij zijn onze werkprocessen. Na het vastleggen van deze processen in Mavim, gaan we nu echt aan de slag met het herontwerp, waarbij eisen als efficïente personeelsinzet, korte doorlooptijden, minder regels, focus op uitvoering, e.d. centraal worden gesteld. Op basis van het herontwerp zal ook helder worden hoe we zaken het beste kunnen organiseren (binnen vaste werkverbanden of flexibele werkverbanden, binnen directies of directieoverstijgend, vanuit matrixachtige structuren, etc). Dan ook zal duidelijkheid komen over de wijze waarop de werkverbanden aangestuurd moeten worden, vanuit welke opdrachtgeveropdrachtnemerrelaties, welke eisen dit stelt aan onze bureauhoofden en projectleiders en welke samenwerkingscultuur en competenties op medewerkersniveau verder ontwikkeld moeten gaan worden. 9/10 10/10