Montessori-onderwijs en nieuwe ontwikkelingen op neurobiologisch gebied Miriam Klamer In allerlei recente publicaties worden de nieuwste ontwikkelingen op hersengebied gekoppeld aan de meest recente onderwijskundige ideeën. Als montessoripubliek weten u en ik allang dat Maria Montessori haar tijd ver vooruit was en haar ideeën en inzichten vooruitstrevend te noemen waren. Nu blijkt dat hedendaagse neurowetenschappers op basis van recent onderzoek naar het brein haar visie ondersteunen. Krijgen meer mensen nu oog voor de door ons al zo lang omhelsde onderwijsvisie? En waaruit bestaan die nieuwe inzichten eigenlijk? Op weg naar neuro education Pas sinds 2001 werken onderwijsmensen en neurowetenschappers meer samen. Het is van belang dat we van elkaars vakgebied op de hoogte zijn, omdat er dan een beter inzicht ontstaat in de ontwikkeling van kinderen op cognitief, emotioneel en sociaal gebied, waardoor we in het onderwijs adequater kunnen handelen. Samenwerking tussen beide vakgebieden staat echter in Nederland nog in de kinderschoenen. Studenten aan de pabo in Ede (Christelijke Hogeschool Ede) krijgen als een van de eersten in leerjaar twee en drie een collegeserie over neurobiologie en onderwijs aangeboden. In het buitenland zijn ze wat langer bezig; zo organiseert de Harvard Graduate School of Education een master voor studenten uit verschillende disciplines. Studenten worden een jaar lang getraind in het evalueren van onderzoeksresultaten en in nieuwe vormen van geïntegreerd denken. De leerthema’s die daar bij aan de orde komen, zijn: geletterdheid, gecijferdheid, conceptuele verandering, emoties en motivatie. Na een introductie in de basisbegrippen van onderwijs krijgen ze een casus, bijvoorbeeld een kind met een leesprobleem, waar de studenten dan eerst vanuit psychologisch gezichtspunt en later vanuit biologisch standpunt naar kijken – neurowetenschap en genetica. De nadruk ligt op integratie van vakgebieden en aanvulling. De opleiding levert na een jaar tijd zogenaamde ‘neuro educators’ af, die nieuwe onderzoekslijnen en toepassingen moeten gaan ontwikkelen. Een groep Amerikaanse onderzoekers pleit zelfs voor een cursus neurowetenschappen in de lerarenopleiding, zodat leraren de bevindingen uit de neurowetenschap kunnen lezen en toepassen in het onderwijs. Omgekeerd pleiten ze ook voor een training in de onderwijspraktijk in de opleiding tot neurowetenschappelijk onderzoeker. Nieuwe inzichten in hersenontwikkeling Wat is er nu ontdekt wat mij blij maakt als montessoriaan? In de neurowetenschap is aangetoond dat er gevoelige perioden zijn voor het ontwikkelen van bepaalde vaardigheden. Het maakt deel uit van drie ontdekkingen die gedaan zijn met betrekking tot neurobiologie en onderwijs: Dat zijn: synaptogenese, pruning en myelinisatie, ervaringsafhankelijke gevoelige perioden in sensorische en motorische ontwikkeling en complexe omgevingen die synaptogenese veroorzaken. Tien tot vijftien jaar geleden ging men er nog vanuit dat de vorm en werking van de hersenen de eerste paar jaar na de geboorte nog een groei en ontwikkeling doormaakten en dan ‘klaar’ waren. Er konden alleen nog cellen afsterven, als gevolge van schade door alcohol, drugs, etcetera. Nieuw onderzoek toont aan dat hersenen een enorme flexibiliteit bezitten: dit wordt plasticiteit genoemd. Het is het vermogen om je aan veranderende situaties te kunnen aanpassen. Hersendelen kunnen dus daadwerkelijk groter/actiever worden. De toename uit zich in sterkere en snellere verbindingen tussen zenuwcellen. Dit vermogen is het grootste bij kinderen. Vergelijk dit met de toename van spiermassa als gevolg van training. De ontwikkeling van het brein verloopt volgens een proces van: groeien, synaptogenese genaamd, wat neerkomt op het aanleggen van verbindingen tussen zenuwcellen, vervolgens snoeien, pruning genaamd, wat neerkomt op het verwijderen van weinig gebruikte verbindingen en tenslotte de isolatie van de verbindingen of synapsen, myelinisatie genaamd. Door middel van myelinisatie worden de verbindingen sneller en beter. De eerste drie tot zes levensjaren vormen een periode waarin de hersenen heel gevoelig zijn voor leren: er vindt dan een enorme synaptogenese plaats in de hersenschors. Ook in de hersenbalk vindt er een grote groei plaats in het aantal verbindingen tussen de linker- en rechterschorsgebieden. Hierna volgt pruning. Het verlies van overbodige verbindingen is van belang, omdat de snelheid en nauwkeurigheid van het waarnemingsen handelingsvermogen daarmee wordt bevordert. Het is de periode die Maria Montessori aanduidde met ‘de bouwer van de mens’ en waarin zij niet voor niets veel zintuiglijk materiaal wilde aanbieden. Door betere en snellere verbindingen tussen zenuwcellen gaan kleuters beter nadenken over wat ze zien en horen. Kinderen in deze ontwikkelingsfase leren heel veel: praten, lopen, oriënteren, waarnemen, horen, begrijpen, tellen, sociaal gedrag, en nog veel meer. Tegelijkertijd met het oefenen van deze vaardigheden, worden de veelgebruikte verbindingen (synapsen) in de hersenen van het kind versterkt en dit ontwikkelt zijn brein. Dit wordt ervaringsgerichte plasticiteit genoemd en vindt juist in een gevoelige periode plaats. De omgeving speelt hierbij een belangrijke rol, want zonder stimulerende (lees: voorbereide) omgeving leer je deze vaardigheden minder goed (zoals lopen, horen, zien) of zelfs helemaal niet (zoals praten, begrijpen, sociaal gedrag). Plasticiteit Het leervermogen van een kind wordt voor een belangrijk deel bepaald door de plasticiteit van de hersenen: het vermogen om nieuwe verbindingen te vormen en andere weg te snoeien. Hierbij spelen het geheugen, emoties en motivatie een belangrijke rol. Vergelijk Montessori: intrinsieke motivatie en belangrijke rol van geheugenspelletjes bij het zintuiglijk materiaal! Kennelijk is het van belang bij leren, dat je van binnenuit gemotiveerd bent, dat je je goed voelt en dat je dingen herhaalt en je geheugen traint. Er zijn vijf vormen van plasticiteit: 1. Ervaringsonafhankelijke plasticiteit: ontwikkeling zonder omgevingsinvloed, maar volgens vast genetisch patroon, met name vorm en structuur van de hersenen; 2. Ervaringsverwachte plasticiteit: door een combinatie van genen en stimuli uit de omgeving in een gevoelige periode, ontwikkelen de hersenen zich. Basale functies als lopen, zien, horen, maar ook ontwikkeling van taal, begripsvorming, sociaal gedrag; 3. Ervaringsafhankelijke plasticiteit: als reactie op een veranderende omgeving vindt synaptogenese plaats. Het brein verandert op een unieke wijze, persoonsafhankelijk en afhankelijk wat diegene meemaakt. Sitskoorn’s maakbare brein; 4. Contralaterale plasticiteit; indien een hersenheft verwijderd is neemt de andere zoveel mogelijk over; 5. Crossmodale plasticiteit: het verwerken van andere informatie door een hersengebied, bijvoorbeeld een hersengebied dat normaliter visuele informatie verwerkt, gaat bij een blinde andere zintuiglijke informatie verwerken, van tastzenuwen, terwijl het normale gebied voor tast een heel eind verder ligt. Voor het onderwijs zijn alleen de tweede en derde vorm interessant, want deze kun je beïnvloeden. Het montessori-onderwijs is nauw verweven met de ervaringsverwachte plasticiteit van de hersenen. De ervaringsafhankelijke plasticiteit koppelt synaptogenese aan leren. Wat zijn de gevolgen van deze neurale inzichten voor het informele en formele leren? Uit onderzoek blijkt dat als je een aantal dagen geblinddoekt rondloopt je tastzin al verbetert. En bij een kind dat van haar ouders vanaf haar vierde jaar piano moet gaan spelen is op een scan een gebied in de rechtertemporaalkwab te zien dat groter is dan bij een kind van dezelfde leeftijd dat geen piano speelt. Het lijkt erop dat met intensieve training en gerichte aandacht je de hersenen kunt ontwikkelen in een richting die je zelf kiest. Verbetering van de structurele hersencapaciteit is het uiteindelijke doel. Hoe kunnen wij ons montessori-onderwijs inrichten op basis van deze nieuwe inzichten? Op 3 maart gaf ik een gastcollege/ discussiebijeenkomst met het thema: ‘Wat kunnen de hersenen ons vertellen? Montessori en het brein anno 2010’ aan studenten van de montessorivariant aan de pabo van de Hogeschool van Amsterdam. De studenten discussieerden over een aantal stellingen - doet u mee? De zintuiglijke waarneming, de aandacht en het geheugen moeten intact zijn om tot leren te kunnen komen. Deze zijn heel belangrijk om cognitieve taken te kunnen uitvoeren, inclusief het begrijpen van taal. Stelling: Indien je nooit aanbiedingen hebt gehad met het zintuiglijk materiaal in de onderbouw ben je later niet goed in begrijpend lezen. Het denkproces bij kinderen ontstaat niet door louter waarnemen, maar door het omgaan met dingen. Spiegelzenuwcellen in de motorische hersenschors helpen daarbij: als een kind kijkt naar iemand die een bepaalde beweging maakt doen die spiegelzenuwcellen actief mee en helpen zo de bewegingen in te oefenen (spiegelen, imiteren) Stelling: Al handelend verwerft men kennis! Wordt deze stelling ondersteund door de huidige neurologische inzichten? Het brein rijpt door tot voorbij de adolescentie. Dit heeft effect op het tijdstip waarop mensen zich kunnen motiveren tot leren. Stelling: In een montessorigroep wordt teveel gevraagd van het kind in dit opzicht! Ervaringsafhankelijke plasticiteit koppelt synaptogenese (vorming van nieuwe verbindingen tussen zenuwcellen) aan leren. Dit kan de neurale basis zijn voor informeel en formeel leren. Conclusie: met intensieve training en gerichte aandacht kun je hersenen ontwikkelen in een richting die je zelf kiest en zo de structurele hersencapaciteit verbeteren. Stelling: Dit neurowetenschappelijke inzicht staat haaks op het montessoriaanse principe van de zelfopvoeding waarin leren van binnenuit moet komen en dus niet gestuurd dient te worden. Tot slot hoop ik dat er meer aandacht komt voor neurowetenschap en (montessori)onderwijs. Wellicht een taak voor het kenniscentrum? Met dank aan: Dick Kraaij Literatuur: Lamers, T. (ed) (2009), ‘Het jonge kind. Groei en ontwikkeling bij kinderen van 4 tot 8 jaar’, Heeswijk-Dinther, Esstede Maas, A. (ed) (2009), ‘Het oudere kind. Groei en ontwikkeling bij leerlingen van 8 tot 14 jaar’, Heeswijk-Dinther, Esstede Sitskoorn, M. (2006), ‘Het maakbare brein’, Amsterdam, Bert Bakker Miriam Klamer is onderwijsadviseur en montessoriaan en werkte samen met neurobioloog Dick Kraaij en andere auteurs mee aan bovengenoemde boeken over groei en ontwikkeling bij kinderen. Voor meer informatie: www.synergieadvies.nl