Aandachtsgebied 14: Ransdorp - Zuiderwoude - Ilpendam - Landsmeer - Marken (Waterland-oost) *Afgrenzing* Het gebied wordt begrensd door het IJsselmeer in het oosten, het IJ en de Zwarte Gouw, Buikslotermeerdijk en de A10 in het zuiden, het Twiske in het westen en de Molensloot, de Purmerringvaart en de Purmer Ee in het noorden. *Agrarische ontginningsgeschiedenis* Dit aandachtsgebied maakte oorspronkelijk deel uit van een uitgestrekt veengebied, dat veel groter was: het strekte zich uit tot ver in het huidige IJsselmeer, het IJ en het binnenmeer de Purmer. Het huidige eiland Marken maakte ook deel uit van dit veengebied. Het gebied werd doorsneden door vele veenriviertjes, die het veengebied oorspronkelijk ontwaterden. Vanaf het einde van de vroege middeleeuwen fungeerden deze veenriviertjes veelal als ontginningsas. De eerste ontginningen van dit deel van Waterland vonden waarschijnlijk al vanaf de 9e eeuw aan de kust van het Almere plaats. Van daaruit werd het gebied vanaf de vele veenstroompjes verder in westelijke richting ontgonnen. Enkele eeuwen later was vrijwel het gehele veengebied van Marken tot aan Landsmeer ontgonnen. Van de eerste ontginningen rest weinig tot niets meer, omdat deze door het ontstaan en de vergroting van het Almere en later de Zuiderzee, zijn vergaan. Het proces van maaivelddaling door inklinking en oxydatie van het veen, processen die het gevolg waren van de ontwatering van het veen, maakte het gebied nog vatbaarder voor overstromingen. Zo is het land tussen Marken en het vaste land van Waterland al vroeg (vermoedelijk na stormvloeden in de 12e eeuw) in zee verdwenen, zodat Marken een eiland werd. Ook ten zuidoosten van Uitdam is toentertijd door stormen een groot stuk veen weggeslagen. De ontginningen die verder landinwaarts lagen zijn over het algemeen wel bewaard gebleven. Deze ontginningen vonden over het algemeen plaats vanaf de veenstroompjes, die als ontginnings- en soms ook als bewoningsas fungeerden. Belangrijke veenriviertjes waren onder meer de Uitdammer Die, de Holysloter Die, de Durgerdammer Die en de Leed bij Broek in Waterland. Overigens zijn deze van oorsprong natuurlijke waterlopen in de loop der tijd door veenafslag sterk verbreed tot meren. Vanaf de veenstromen groef men sloten, die evenwijdig aan elkaar en schuin of loodrecht op de hoofdrivier georiënteerd waren. Hiermee realiseerde men een maximale afvloeiing van het water, omdat de sloten de hoogtelijnen loodrecht kruisten. Op deze wijze ontstond respectievelijk een veervormige verkaveling, vaak uitlopend in een waaierverkaveling, of een opstrekkende strokenverkaveling. Een voorbeeld van een veer- en waaierverkaveling is het Ilperveld. De ontginningen westelijk van Broek in Waterland zijn een voorbeeld van opstrekkende strokenverkavelingen, zoals de Woudweeren, de Rietbroek en het gebied ten westen van Watergang. Op enkele plaatsen is de strokenverkaveling geleidelijk aan gewijzigd in een blokverkaveling. Dit is vooral gebeurd in gebieden die in de nabijheid van de Zuiderzee lagen, zoals tussen Durgerdam en Uitdam en ook op Marken. De slechte waterstaatkundige situatie in deze gebieden leidde tot een aanpassing van de verkaveling. Door dwarssloten te graven en lengtesloten te dempen trachtte men de afwatering te verbeteren. Lange tijd lagen er verspreid in dit aandachtsgebied enkele binnenmeren. Het Belmermeer, Broekermeer en Buikslotermeer zijn in 1624-1628 drooggemalen en het Monnikenmeer (1863), Noordmeer (1865), Burkmeer (1872), Blijkmeer (1875) en Durgerdammer Die (1879) zijn alle in de 19e eeuw drooggemaakt. De verkaveling van deze droogmakerijen is vrij regelmatig te noemen. Meestal ligt er een weg of -wetering midden in de polder, waarlangs in enkele gevallen sprake is van enige verspreide bewoning. De bewoning van het veengebied vond soms plaats op de ontginningsassen of achterdichtingen, maar vaker juist op enige afstand van de ontginningsassen of achterdichtingen. Er ontstonden oorspronkelijk vooral lineaire nederzettingen, omdat men wegens sociale factoren zoals burenbinding en veiligheidsgevoel op gelijke hoogte wilde wonen. Voorbeelden hiervan zijn Watergang en Landsmeer. Opvallend is dat men veelal op kunstmatig opgehoogde woonheuvels (huisterpjes) woonde. CultGIS: beschrijvingen Aandachtsgebieden In de 13e en 14e eeuw komt de verplaatsing van bewoning veelvuldig voor. Veel erven worden verlaten. Zo heeft er nabij de Nieuwe Gouw ten oosten van Landsmeer waarschijnlijk een nederzetting gelegen en ook parallel aan de Gouwsloot bij de Achtervennen bij Ilpendam. Maar er ontstonden ongeveer tezelfdertijd (14e-15e eeuw) nieuwe huisplaatsen langs wegen en in mindere mate langs waterlopen en langs de rond de 13e eeuw aangelegde zeedijken. Dit wijst op een economische heroriëntatie: het belang van de akkerbouw neemt af, terwijl het belang van de nijverheid, handel en verkeer verder groeit. Voorbeelden van dijkdorpen zijn Durgerdam en Schellingwoude, respectievelijk als opvolgers van nederzettingen die in de loop der tijd in zee waren verdwenen of verder landinwaarts hebben gelegen. Dorpen die zich geleidelijk aan langs een weg hebben geconcentreerd zijn Zuiderwoude en Holysloot. Op Marken heeft de bevolking zich in de loop der tijd geconcentreerd op enkele dorpsterpen, die hier werven worden genoemd. Op deze wijze was men veilig voor periodieke hoge waterstanden. Voorbeelden van deze werven zijn de Grote Werf en de Rozenwerf. Door de voortgaande ontwatering van het veen traden zoals gezegd processen als inklinking en oxydatie van het veen op. Dit had tot gevolg dat het maaiveld daalde. Om te voorkomen dat het water uit naburige, nog niet ontgonnen veengebieden in de ontgonnen veengebieden (de ontginningsblokken) stroomde, werden de ontginningsblokken omgeven door zij- en achterkaden of veendijken, hier ook wel burgen genoemd. Ook werden er van oudsher waterlopen om de ontginningsblokken heen gegraven. Deze zijn veelal nog te herkennen omdat hier vaak twee verkavelingsrichtingen op elkaar stuiten. In de nieuwe tijd werd de molenbemaling ingevoerd. Op enkele plaatsen in het aandachtsgebied zijn nog restanten van molengangen (dijken) zichtbaar. Ook het buitenwater van het Almere en later de Zuiderzee vormde al vroeg een groot gevaar voor de inmiddels vrij laag gelegen ontgonnen gebieden. Dat bleek tijdens enkele stormvloeden in de 12e eeuw, toen er in Waterland zoals gezegd enorm veel schade was aangericht en veel land was weggeslagen door de zee. Om zich te beschermen tegen het zeewater werd al snel begonnen met de aanleg van zeedijken. Op de plaats waar een dijkring een oude waterloop kruiste, werden dammen aangelegd, en vaak ontstonden daar nieuwe nederzettingen, zoals Monnikendam en Uitdam. Tegen het einde van de 13e eeuw kende Waterland een gesloten dijkring. Enkele oude veengebieden waren buitengedijkt, zoals de Nes ten noorden van Uitdam en het Hemmeland. Deze landen werden in de 14e eeuw wel omkaad. Het eiland Marken kent sinds de late middeleeuwen een omringkade, die tijdens extreem hoge waterstanden kon overstromen. Er hebben zich sinds de aanleg van de eerste zeedijk zo veel dijkdoorbraken en landverliezen voorgedaan, dat de huidige zeedijk nauwelijks meer overeenkomt met de oorspronkelijke zeedijk. De huidige zeedijk bestaat dan ook voor een heel groot deel uit stukken inlaagdijk. Resten van dijkdoorbraken zijn langs de gehele dijk nog zichtbaar in de vorm van wielen: ronde doorbraakgaten, waarvan sommige naderhand zijn drooggemaakt. Voorbeelden van wielen zijn het Binnenbreek, De Poel, het Kinselmeer (in 1570 ontstaan) en mogelijk ook het Monnikenmeer. Het brede slotenpatroon dat zo kenmerkend is voor het westelijke deel van Waterland, is ontstaan door particuliere turfwinning door de boeren. Deze staken langs de slootkanten wat turf voor eigen gebruik. Voorbeelden hiervan zien we vooral in het westen van het aandachtsgebied, zoals in het Ilperveld, het Varkensland en ten westen van Watergang. Bij de Veenderij Zunderdorp heeft wel commerciële natte vervening plaatsgevonden. Dwars door dit aandachtsgebied loopt de Broekervaart uit 1661. Dit was een trekvaart, die tot aan Monnikendam grotendeels ontstaan is door inrichting van bestaande wateren. Deze trekvaart gaat voorbij Monnikendam over in de Zesstedenvaart en komt uiteindelijk in Hoorn uit. Ook het Noord-Hollandsch Kanaal ligt deels in dit aandachtsgebied. Dit kanaal is aangelegd met het doel Amsterdam een betere verbinding met de Noordzee te geven. Het kanaal is gereed gekomen tussen 1819 en 1824. Bij de aanleg ervan is grotendeels gebruik gemaakt van reeds bestaande boezemwateren, vaarten en natuurlijke waterlopen. Het Kanaal door Waterland en Marken is in tegenstelling tot het hiervoor genoemde kanaal nooit gereed gekomen. Het kanaal was gepland in verband met de plannen tot afsluiting van het IJ. In 1825 werd besloten tot de aanleg van dit kanaal, dat zou lopen van IJdoorn door Waterland, de Gouwzee en Marken naar de Zuiderzee. Al in 1828 werden de werkzaamheden stopgezet. Wat van het kanaal rest zijn parallel aan elkaar gelegen sloten, die het geplande tracé van dit kanaal aangeven. CultGIS: beschrijvingen Aandachtsgebieden Aan het einde van de 19e eeuw is er bij de vuurtoren bij Durgerdam een verdedigingswerk aangelegd, dat onderdeel uitmaakte van de Stelling van Amsterdam. Dit werk werd het Werk aan het IJ op het vuurtoreneiland Durgendam genoemd. *Literatuur* Beenakker, J.J.J.M. (1993) Cultuurhistorisch onderzoek naar dijken in Noord-Holland. Haarlem. Borger, G.J. & S. Bruïnes (1994) Binnewaeters gewelt. 450 jaar boezembeheer in Hollands Noorderkwartier. Edam. Bos, J.M. (1986) Ransdorp in Waterland. De ruimtelijke ontwikkeling van een veennederzetting. In: Historisch-Geografisch Tijdschrift, 4e jaargang, nr. 1, pp.1-5. Bos, J.M. (1988) Landinrichting en archeologie: het bodemarchief van Waterland. NAR 6. Amersfoort. Cock, J.K. de (1975), Historische geografie van Waterland. In: Holland, jaargang 7, pp. 329 - 349. CultGIS: beschrijvingen Aandachtsgebieden