C/01/120 Brussel, 26 maart 2001 7362/01 (Presse 120) (OR. en) BESLUITEN AANGENOMEN VIA DE SCHRIFTELIJKE PROCEDURE De Raad heeft op 23 maart 2001 via de schriftelijke procedure zijn gemeenschappelijke standpunten met het oog op de aanneming van onderstaande richtlijnen vastgesteld: WERKGELEGENHEID EN SOCIAAL BELEID Richtlijn werken op hoogte Na de zitting van de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 17 oktober 2000, waarop een politiek akkoord over de richtlijn werken op hoogte werd bereikt, heeft de Raad een gemeenschappelijk standpunt vastgesteld over het voorstel tot wijziging van Richtlijn 89/655/EEG betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen, de zogenaamde richtlijn werken op hoogte (tweede bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16 van Richtlijn 89/391/EEG). Doel van de richtlijn is minimumvoorschriften in te voeren ter verbetering van de gezondheid en de veiligheid van werknemers die op hoogte werken, en daardoor bij te dragen tot een aanzienlijke beperking van het vallen van hoogte, één van de belangrijkste oorzaken van ernstige arbeidsongevallen. De richtlijn legt met name de voorwaarden vast voor het gebruik van steigers, ladders en lijnen wanneer deze worden gebruikt voor het werken op hoogte. Internet: http://ue.eu.int/Newsroom E-mail: [email protected] 7362/01 (Presse 120 - G) 1 NL Het gemeenschappelijk standpunt zal thans aan het Europees Parlement worden toegezonden met het oog op een tweede lezing overeenkomstig de medebeslissingsprocedure. Het gemeenschappelijk standpunt behelst voorschriften voor specifieke werksituaties, te weten het gebruik van arbeidsmiddelen voor de toegang tot en het gebruik van werkplekken op hoogte. De richtlijn is bedoeld voor alle bedrijfssectoren en voorziet in een duidelijke verplichting om arbeidsmiddelen te kiezen die voldoende bescherming bieden tegen de risico's van vallen van hoogte, alsook om zo nodig te zorgen voor specifieke en passende opleiding van werknemers. Ladders, steigers en lijnen zijn de meest gebezigde arbeidsmiddelen voor werkzaamheden op hoogte, en in het gemeenschappelijk standpunt wordt uiteengezet hoe deze uitrusting door werknemers zo veilig mogelijk kan worden gebruikt. ENERGIE Bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt De Raad heeft zijn gemeenschappelijk standpunt inzake de richtlijn betreffende de bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt vastgesteld. Het gemeenschappelijk standpunt berust op vier hoofdlijnen: - vaststelling en eerbiediging door de lidstaten van indicatieve nationale streefcijfers voor het toekomstig verbruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. Het algemene doel van de Europese Unie, dat reeds werd bepleit in het Witboek van 1997, is om tot het jaar 2010 het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in de energiebalans van de Unie te verdubbelen (van de huidige 6% te komen tot 12% van het bruto binnenlands energieverbruik). Het indicatieve aandeel van de elektriciteit uit deze bronnen in het totale energieverbruik van de Gemeenschap zou dan een niveau van 22,1% moeten bereiken; 7362/01 (Presse 120 - G) 2 NL - vaststelling van de nationale streefcijfers met inachtneming van de referentiewaarden in de bijlage bij de richtlijn; - invoering van een stelsel voor garanties van oorsprong van de elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen; - begeleidende maatregelen waarmee billijke voorwaarden worden gecreëerd en de penetratie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt met inachtneming van de mededingingsregels wordt vergemakkelijkt; - de controle door de Commissie van de toepassing van de steunregelingen voor producenten van energie uit hernieuwbare energiebronnen. De lidstaten hanteren verschillende vormen van steunverlening voor hernieuwbare energiebronnen op nationaal niveau, met name groene certificaten, investeringssteun, belastingvrijstelling of -verlaging, terugbetaling van belasting en directe prijssteun. Een belangrijke manier om de doelstelling van deze richtlijn te verwezenlijken is de goede werking van deze regelingen te waarborgen totdat een communautaire kaderregeling wordt uitgevoerd, zodat het vertrouwen van de beleggers in stand wordt gehouden. Het herziene kader inzake overheidssteun voor milieubescherming zal aansluiten bij het met deze richtlijn nagestreefde doel van de Gemeenschap om elektriciteitswinning uit hernieuwbare energiebronnen te bevorderen. Het zal transparante en passende criteria behelzen voor het toestaan van regelingen voor overheidssteun ten behoeve van hernieuwbare energieën. Over het herziene kader voor overheidssteun zal overeenkomstig de desbetreffende verdragsbepalingen worden besloten. Uiterlijk vier jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn brengt de Commissie een evaluatieverslag uit over de toepassing van deze regelingen. Dit verslag zal zo nodig vergezeld gaan van voorstellen voor de harmonisatie van steunregelingen, waarvoor een overgangsperiode van zeven jaar zal gelden. 7362/01 (Presse 120 - G) 3 NL VERVOER OVER LAND Richtlijn inzake de arbeidstijd van rijdend personeel De Raad heeft met gekwalificeerde meerderheid van stemmen – de Ierse en de Portugese delegatie stemden tegen, het Verenigd Koninkrijk onthield zich – het gemeenschappelijk standpunt met het oog op de aanneming van de richtlijn inzake de organisatie van de arbeidstijd van rijdend personeel vastgesteld. Het doel van de ontwerp-richtlijn is minimumvoorschriften vast te stellen inzake de organisatie van de arbeidstijd, teneinde de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van personen die beroepsmatig mobiel in het wegvervoer werkzaam zijn, alsook de verkeersveiligheid, te verbeteren, en de mededingingsvoorwaarden meer op elkaar af te stemmen. De richtlijn is van toepassing op mobiele werknemers die in dienst zijn bij in een lidstaat gevestigde ondernemingen welke deelnemen aan wegvervoersactiviteiten vallend onder Verordening (EEG) nr. 3820/85, of, indien zulks niet het geval is, onder de Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg (AETR). Twee jaar na de uiterste datum voor de omzetting van deze richtlijn legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een evaluatie voor van de gevolgen van de tijdelijke uitsluiting van eigen rijders. De Commissie dient daarin onder andere de gevolgen van de tijdelijke uitsluiting van de eigen rijders te analyseren, en wel op de volgende punten: de verkeersveiligheid, de mededingingsvoorwaarden, de structuur van het beroep en de sociale aspecten. In het licht van die analyse kan de Commissie vervolgens de voorwaarden voorstellen waaronder de eigen rijders - een categorie die nog nader moet worden gedefinieerd - uiterlijk drie jaar na de uiterste datum voor de omzetting van de richtlijn onder de toepassing van de richtlijn zullen vallen. Met het oog op de toepassing ervan worden in de ontwerp-richtlijn de begrippen "arbeidstijd" en "beschikbaarheidstijd" gedefinieerd. Een en ander betekent evenwel niet dat de in deze richtlijn opgenomen definities een precedent mogen vormen voor andere communautaire regelgeving betreffende de arbeidstijd. 7362/01 (Presse 120 - G) 4 NL De gemiddelde arbeidstijd per week mag de 48 uur niet overschrijden. De maximumarbeidstijd per week mag tot 60 uur worden verhoogd, indien over een periode van vier maanden een gemiddelde van 48 uur per week niet wordt overschreden. De Commissie heeft toegezegd reeds in januari 2001 een voorstel in te dienen voor een verordening tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3820/85. De Raad moedigt de Commissie aan werk te maken van deze démarche en heeft toegezegd de voorstellen tot wijziging van deze verordening te zullen behandelen, met name van de wijzigingen die voortvloeien uit de nieuwe definitie van andere tijden dan rijtijden, en deze zo spoedig mogelijk aan te nemen. Stemverklaring van Portugal "Portugal verklaart dat de regeling die door deze richtlijn wordt ingevoerd, en waarbij de eigen rijders worden uitgesloten, een aantal belangrijke doelstellingen van het gemeenschappelijk vervoersbeleid op losse schroeven zet. Deze regeling schept voorwaarden die kunnen leiden tot concurrentieverstoring; zij berokkent ernstige schade aan de verkeersveiligheid en is niet bevorderlijk voor de kwaliteit van de dienstverlening. Portugal zal derhalve tegen de richtlijn stemmen. Portugal verklaart tevens zich niet te kunnen scharen achter de namens de Raad afgelegde verklaring." _______________ 7362/01 (Presse 120 - G) 5 NL