TENTAMEN BIOCHEMIE

advertisement
TENTAMEN Moleculaire Cel Biologie (8A840)
Prof. Dr. Ir. L. Brunsveld & Dr. M. Merkx
25-01-2013 09:00 – 12:00 (totaal 100 punten)
6 opgaven in totaal + 1 bonusvraag! (aangegeven tijd is indicatie)
Gebruik geen rode pen!
1
(~15 minuten; 15 punten)
Replicatie van DNA is een van de best gecontroleerde processen in de cel.
Behalve dat de DNA polymerase zelf bijna geen fouten maakt, zijn er ook nog
verschillende processen in de cel om achteraf nog fouten te herstellen of
chemische schade aan het DNA te repareren.
a. Wat is ‘strand-mediated mismatch repair’ en wat is het probleem dat met dit
proces wordt opgelost?
Bij replicatie van DNA door DNA polymerases wordt toch heel af en toe
(met een frequentie van 1:107) een niet complementaire base ingebouwd.
Strand-mediated mismatch repair is een controle mechanisme van de cel
waarbij het nieuw gedupliceerde DNA alsnog gecontroleerd wordt op bases
die niet complementair zijn. Een manier om te bepalen welke strand de
nieuw gevormde strand is, is dat de lagging strand nog nicks bevat (gevolg
van Okazaki fragmententen). Hoe dit proces bij de leading strand werkt is
niet bekend. Van deze strand wordt een klein stukje rond de niet
complementaire bases verwijderd, en vervolgens weer opnieuw
gedupliceerd door een DNA polymerase.
(5 punten)
b. In afwezigheid van het telomerase enzym worden de uiteinden van de
chromosomen na elke celdeling een klein stukje korter. Leg uit hoe dat komt.
DNA replicatie kan niet de-novo beginnen op een stuk single strand DNA
maar heeft altijd een primer nodig met een 3’OH groep. Tijdens DNA
replicatie kan hierdoor van de leading strand een exacte kopie gemaakt
worden, maar voor de lagging strand wordt om de 200 bp opnieuw een
RNA primer gebruikt om een nieuw Okazaki te maken. Op het einde van de
DNA replicatie is er geen mogelijkheid meer om deze RNA primer te
hechten en blijft er dus een stukje ssDNA over. (5 punten)
c.
In DNA wordt de base thymine gebruikt in plaats van de base uracil, welke in
RNA voorkomt. Leg uit op welke manier dit bijdraagt aan het vermogen van
de cel om DNA schade te herstellen.
Een veel voorkomende vorm van DNA schade is deaminering van cytosine,
waarbij als product uracil ontstaat. Als DNA net als RNA uracil als een van
de 4 basen zou gebruiken zou het product van deze deamineringsreactie
dus niet als zodanig kunnen worden herkend. Omdat DNA van nature geen
uracil maar thymine gebruikt, kan deze vorm van DNA schade gemakkelijk
worden herkend en door base excision repair worden hersteld.
(5 punten)
2
(~30 minuten; 20 punten)
"Wehe dem Kind, das beim Kuß auf die Stirn salzig schmekt, er ist verhext und
muss bald sterben," Vertaald in het Nederlands: "Wee het kind dat bij kussen van
het voorhoofd zoutig smaakt, want het is gedoemd en zal snel sterven". Met deze
woorden werd in de 17de eeuw in Duitse handboeken gewaarschuwd voor de
ziekte cystic fibrose, of wel taaislijmziekte. Cystic fibrose is een erfelijke ziekte
die recessief overerft en wordt veroorzaakt door een defect in chloride kanalen in
cellen die voor excretie van bijvoorbeeld slijm zorgen.
a.
Om te weten te komen waar een gen zich bevindt dat de oorzaak is van
een genetische ziekte wordt vaak gebruik gemaakt van ‘linkage analyse’.
Leg uit was deze techniek inhoudt.
Bij linkage analysis wordt op het DNA van patiënten en gezonde mensen
gekeken naar SNP’s die over het hele genoom verspreid liggen. Hoe groter
de correlatie is tussen het voorkomen van een bepaald SNP en het hebben
van de ziekte, hoe dichter dit SNP zich bij het getroffen gen bevindt. Dit
komt omdat voor dit SNP de kans dat SNP en het gen tijdens meiose van
elkaar zijn gescheiden het kleinst is.
(4 punten)
In de genetica worden verschillende soorten mutaties onderscheiden, zoals
conditionele mutaties, ‘gain-of-function’ mutaties, ‘loss-of-function’ mutaties, en
dominant negatieve mutaties.
b.
Wat is een dominant negatieve mutant? Verklaar waarom mutaties in
hemoglobine vaak tot deze categorie behoren.
Bij een dominant negatieve mutatie lijdt mutatie van een gen in een van de
twee allelen al tot een nadelig fenotype. Hemoglobine is een tetrameer dat
bestaat uit 2 alfa en 2 beta subunits. Als 1 van de 2 allelen een inactief beta
subunit produceert, leidt dit er daarom toe dat het grootste gedeelte van
het hemoglobine minstens een inactieve subunit bevat en dus niet of
minder actief is. (4 punten)
c.
Wat is een conditionele mutant? Leg uit waarom conditionele mutanten
erg geschikt zijn om de functies van genen te onderzoeken.
Een conditionele mutant is een mutatie die alleen onder bepaalde
omstandigheden leidt tot een ander fenotype. Een bekend voorbeeld zijn
mutaties die gevoelig zijn voor temperatuur, zoals mutant eiwitten die bij 30
°C even actief zijn als het wild type eiwit, maar bij 37 °C veel minder actief
zijn. Dit soort mutaties zijn in de praktijk erg handig, omdat je een
organisme dan kunt bestuderen onder condities waar de mutatie geen
effect heeft (ook handig voor het kweken) en condities waar deze mutatie
wel een effect heeft. (4 punten)
Cystic fibrose is een voorbeeld van een ‘loss-of-function’ ziekte. Je bent
geïnteresseerd in de moleculaire oorzaak van deze ziekte. Beschrijf op
welke manier je kunt aantonen of de oorzaak van het verlies aan functie
ligt
-op transcriptie niveau
-of op translatie niveau.
Als het probleem ligt op transcriptie niveau dan moet dit leiden tot een
verminderde productie van mRNA, of een verkeerde splicing wat een
andere grootte van het mRNA tot gevolg heeft. Mogelijke methodes om de
hoeveelheid mRNA te kwantificeren zijn real-time PCR, micro-arrays, en
Northern blotting.
Als het probleem op translatie niveau ligt, dan heeft dat gevolgen voor de
hoeveelheid eiwit dat geproduceerd wordt, of mogelijk de vouwing en
stabiliteit van een eiwit. Een goede methode om de hoeveelheid van een
specifiek eiwit te kwantificeren is Western blotting. (4 punten)
d.
e.
Bepaalde mutanten van het cystic fibrose gen blijken normale transcriptie
en translatie te ondergaan, maar het eiwit blijkt niet in het
plasmamembraan terecht te komen. In plaats daarvan hoopt het eiwit zich
op in het membraan van het endoplasmatisch reticulum. Noem 2
mogelijke mutaties in het eiwit die ervoor kunnen zorgen dat het eiwit niet
op de juiste manier naar het plasmamembraan wordt getransporteerd.
- mutaties waardoor het eiwit niet meer goed vouwt. Een eiwit dat niet goed
gevouwen is zal het ER niet verlaten om door te gaan naar de Golgi en
uiteindelijk het plasmamembraan, maar zal in plaats daarvan zich ophopen
in het ER en uiteindelijk worden afgebroken in het cytosol
- een mutatie waardoor een zogenaamd ER-retentie signaal wordt
geïntroduceerd
- een mutatie waardoor er geen of andere glycosylering plaatsvindt. (4
punten)
3
(20 minuten; 15 punten)
Honden hebben geen aparte lichtgevoelige eiwitten voor rood en groen en zijn in
dit gebied dus kleurenblind. Voor gewone honden is dat geen probleem, maar
het onderscheid tussen rood en groen zou voor blindengeleidenhonden handig
kunnen zijn. Je besluit daarom te proberen blindengeleidenhonden genetisch te
modificeren en het gen voor het menselijke roodgevoelige eiwit in te brengen.
Om te zien of het menselijke eiwit goed tot expressie komt en op de juiste manier
in de cellen van de hond wordt ingebouwd, neem je een klein biopt uit de
blindengeleide hond en probeert de cellen in het laboratorium te kweken. Deze
primaire cellen blijken al snel niet verder te delen.
a.
Noem 2 redenen waarom deze cellen niet oneindig verder delen.
- de cellen hebben niet voldoende telomerase om na elke celdeling de
telomerene op de juiste lengte te houden. Na elke celdeling worden de
telomeren dus korter, totdat celdeling niet meer mogelijk is.
- celdeling staat onder controle van een aantal checkpoints die
bijvoorbeeld controleren of er geen DNA schade is opgetreden. Na een
aantal celdelingen van normale cellen komen cellen niet meer door deze
checkpoints heen. In tumorcellen zijn deze checkpoints vaak
uitgeschakeld. (4 punten)
Van een collega krijg je de tip om voor je experimenten embryonale stamcellen
te gebruiken. De eerste stap is om het DNA dat codeert voor het roodgevoelige
eiwit in de stamcel te brengen en die cellen te selecteren die het DNA ergens in
een van de chromosomen heeft ingebouwd.
b.
Op welke manier kun je selecteren op cellen die het DNA stabiel in het
genoom hebben ingebouwd? Hoe groot is de kans dat door de inbouw
van het nieuwe gen, de functie van een bestaand gen wordt verstoord?
Selectie is mogelijk door naast het gen dat codeert voor het rode
lichtgevoelige eiwit ook een gen in te bouwen dat codeert voor een eiwit
dat zorgt voor resistentie tegen bijvoorbeeld antibiotica. Alleen cellen die
het DNA dan hebben ingebouwd zullen resistent zijn.
Omdat maar ongeveer 3% van het totale genoom codeert voor eiwitten of
gen regulerende sequenties, is de kans dat de functie van een bestaand
gen wordt verstoord niet zo groot. (4 punten)
c.
Om een betere controle te hebben over de positie van het nieuwe gen,
adviseert een andere collega om gebruik te maken van zogenaamde ‘zink
vinger nucleases’, die je kunt gebruiken om heel specifiek op 1 bepaalde
plaats in het X- chromosoom te knippen. Op welke manier helpt het
creëren van een dsDNA breuk op deze plaats de inbouw van een nieuw
stuk DNA?
Dubbel-strands breuken zijn heel gevaarlijk voor een cel en zullen efficiënt
worden gerepareerd, ofwel door niet-homologe ‘end-joining’, of wel door
homologe recombinatie. Voor dit laatste proces is een DNA sequentie
nodig die homoloog is aan de sequentie rond de dsDNA breuk. Door het
gen van het rode gen te omringen met sequenties die gelijk zijn aan de
target site, zal dit DNA tijdens homologe recombinatie kunnen dienen als
template en op die manier efficiënt en op een hele specifieke plaats in het
genoom worden ingebouwd. (3 punten)
d.
Welke volgende stappen moet je doen om tot een transgene hond te
komen die daadwerkelijk bij een rood stoplicht blijft staan (en niet alleen
omdat dit licht bovenaan staat).
- DNA op bovenstaande manier stabiel inbouwen in embryonale stamcel
van een hond
- deze genetisch gemodificeerde stamcel inbrengen in een embryo
- als dit embryo uitgroeit tot een gezonde hond zal een gedeelte van de
cellen een gen voor het rode lichtgevoelige eiwit met zich meedragen
- die honden die het gen ook in hun geslachtscellen hebben ingebouwd
worden gekruist en doorgefokt. (4 punten)
PS. In de praktijk zijn er nog wel een paar andere hordes te nemen. Het
moet bijvoorbeeld ook zo zijn dat activatie van dit roodgevoelige
eiwit ook tot een signaal naar de hersenen leidt. En de honden
moeten natuurlijk nog getraind worden.
4
(~25 minuten; 15 punten)
Post-translationale modificaties van serine en lysine spelen een belangrijke rol in
de regulatie van histoneiwitten.
a.
Noem twee verschillende post-translationele modificaties van histonen,
benoem op welk aminozuur deze plaatsvinden en verklaar hoe de lading
van het aminozuur veranderd. (4P)
-Serine phosphorylering – van neutraal naar negatief
-Lysine acetylering – van positief naar neutraal
-Lysine methylering – blijft positief
-Lysine ubiquitylering – van positief naar neutraal, maar ubiquitine is ook geladen
b.
Beschrijf kort de algemene (sequentie onafhankelijke) effecten die de door
u beschreven histon modificaties hebben op de interactie van het histon
met DNA. (2P)
Het verminderen van de positieve lading van de histonen verlaagt de algemene
affiniteit van de histoneiwitten (positief) met het DNA (negatief).
c.
De meeste post-translationele modificaties van histonen bevinden zich op
de N-terminus van het histoneiwit. Verklaart u dit. (3P)
De N-termini van de histoneiwitten zijn niet gevouwen in een compacte structuur
/ flexibel en steken uit de nucleosomen uit en zijn daarmee toegankelijk voor
enzymen die deze N-termini kunnen modificeren en voor de “code-reader”
complex / eiwitten welke de moleculaire status van een specifiek nucleosoom
uitlezen.
d.
Het patroon van de post-translationele modificaties op de histoneiwitten
bevat belangrijke en specifieke moleculaire informatie, bijvoorbeeld voor
de chromatine toestand van het gen waaraan het gebonden is. Verklaart u
dit. (3P)
Dit is de zogenaamde histoncode, waarbij combinaties van bepaalde
histonmodificaties op specifieke aminozuren een herkenningspatroon zijn voor
andere eiwitten (core-reader complex) welke deze histoncode kunnen
uitlezen/herkennen. Dit complex rekruteert weer specifieke eiwitten die de
vastgelegde code door geven aan naastliggende nucleosomen en/of chromatine
modificaties/remodeling induceren, bijvoorbeeld het chromatine compacteren.
e.
Histon methylering en ook DNA methylering kunnen ook geïnitieerd
worden als gen transcriptie al aan de gang is. Hiervoor wordt de
groeiende mRNA keten, die uit de RNA polymerase komt, gebruikt als
herkenningsmotief. Beschrijf kort hoe dit proces werkt en wat de gevolgen
zijn voor de transcriptie van het specifieke gen. (3P)
Dit gaat via RNA interference. Dubbelstrengs RNA in de cel (bijvoorbeeld
afkomstig van virussen) wordt door het DICER complex geknipt in korte stukjes
siRNA. Vervolgens worden deze geassembleerd met een andere groep van
eiwitten om een zogenaamd RITS (RNA-induced transcriptional silencing)
complex te vormen. Met het enkelstrengs RNA as herkenningsmotief bindt dit
complex aan het complementaire RNA transcript terwijl deze gesynthetiseerd
worden door de RNA polymerase. Hiermee is het RITS complex dichtbij het
DNA/chromatine gelokaliseerd van het specifieke gen dat uitgelezen wordt. Het
RITS complex rekruteert vervolgens eiwitten die histonmodificaties doorvoeren.
Hierdoor kunnen chromatinemodificaties optreden, resulterend in bijvoorbeeld
gene silencing.
5
(~20 minuten; 15 punten)
Biochemische signalen worden vaak op het celmembraan opgevangen en
middels transmembraaneiwitten in de cel doorgegeven. Signalering via GPCRs
kan uiteindelijk leiden tot activatie van protein kinase C. Hiervoor zijn calcium
ionen en diacylglycerol moleculen nodig als “secondary messengers”.
a.
Beschrijf algemeen hoe GPCR activatie leidt tot vorming van
diacylglycerol en calcium. Ga daarbij in op het phosphoinositide PI(4,5)P2,
welke in de signaalcascade geactiveerd wordt. N.B. U hoeft niet de
specifieke namen van de betrokken eiwitten te noemen, maar wel kort de
belangrijkste stappen / processen beschrijven welke optreden. (5P)
Activatie van de GPCR leidt tot activatie van de intracellulaire trimere G-eiwitten
door uitwisseling van GDP voor GTP. Deze G-eiwitten binden en activeren en
enzym (phospholipase) welke het PI(4,5)P2 hydrolyseert in diacylglycerol en
inositol (1,4,5)-triphosphate (IP3). Dit IP3 bindt aan een calcium release kanaal in
het ER wat leidt tot excretie van Ca2+ in het lumen. Samen met diacylglycerol
bindt het Ca2+ aan PKC en activeert deze.
Receptor tyrosine kinasen zijn de andere belangrijke klasse van transmembraan
receptoren. Zij kunnen onder andere een PI 3-kinase activeren, welke het
membraangebonden phosphoinositide PI(4,5)P2 phosphoryleert tot PI(3,4,5)P3.
b.
Welke rol speelt het molecuul PI(3,4,5)P3 in de signaalcascade en
waarom is het van belang dat PI(3,4,5)P3 membraangebonden is?
N.B. U kunt uw antwoord algemeen houden en hoeft niet de specifieke
namen van de betrokken eiwitten te noemen. (5P)
Het PI(3,4,5)P3 fungeert als docking site / herkenningsplatform in het
celmembraan. Na phosphorylering is het een moleculair herkenningspatroon
voor specifieke signaal eiwitten (eg PDK1 en Akt), waardoot deze eiwitten dicht
bij elkaar in de buurt komen en signalen (phosphorylering) aan elkaar doorgeven.
De membraanlocalisatie verhoogt de lokale concentratie van de eiwitten,
lokaliseert het signaleringsproces tot een specifiek compartiment en brengt de
juiste interactiepartners bij elkaar.
Naast signalering via secondary messengers en fosforylering, kunnen signalen
ook in de cel doorgegeven worden door middel van gereguleerde veranderingen
in eiwitproteolyse.
c.
Beschrijf
hoe
middels
gereguleerde proteolyse de
activiteit
van
de
transcriptiefactor
NFB
gereguleerd wordt. Verklaart
u iedere stap/pijl van de
signaalscascade
in
het
schema hiernaast. (5P)
Na activatie van de TNFalfa receptor dmv binding aan TNFalfa, wordt de
IkappaB Kinase Kinase (IKK) gephosphoryleerd en daarmee geactiveerd.
Deze, nu actieve, kinase phosphoryleert IkappaB, waardoor dit eiwit
vervolgens ge-ubiquitinyleerd wordt en afgebroken in het proteasoom.
Hiermee wordt de transcriptiefacotr NFkappaB vrijgezet (is niet meer
geïnhibeerd) en kan aan DNA binden en de transcriptie van specifieke genen
aanzetten.
6
(~20 minuten; 20 punten)
U bent onlangs benoemd tot afdelingshoofd van de oncologiesectie van een
innovatief farmaceutisch bedrijf. U moet met uw afdeling anti-kanker medicijnen
op basis van kleine moleculen maken, welke de producten van specifieke
kanker-kritische genen blokkeren.
a.
Zou u inzetten op moleculen die tumor suppressor eiwitten, oncogenen of
DNA-reparatie enzymen inhiberen? Legt u uit waarom u wel of niet de
bepaalde type eiwitten selecteert. (5P)
Alleen de oncogenen zijn in dit geval logische doeleiwitten voor de kleine
molecule. Oncogenen hebben een dominant, groeibevorderend effect op cellen.
Als dus deze oncogenen worden geblokkeerd, dan kan het zijn dat de cel
terugkeert naar een normale toestand.
Tumor suppressor genen en DNA-reparatie enzyme zijn geen doeleiwitten voor
antikanker medicijnen, want deze twee klassen van eiwitten leiden juist tot
kanker als ze afwezig zijn. Hun inhibitie zou dus alleen maar bijdragen aan de
tumorgroei.
U bent zo succesvol in uw nieuwe positie, dat u nu ook verantwoordelijk bent
voor het maken van contrast reagentia voor de detectie van tumoren. Een van de
contrastreagentia die u ontwikkeld is gebaseerd of radioactief glucose. (5P)
b.
Legt u uit waarom gelabeld glucose kan functioneren als
marker/detectiemiddel van tumoren.
Tumorcellen kenmerken zich door versnelde groei en deling. Hierdoor hebben ze
ook een verhoogd metabolisme en daarmee noodzaak tot verhoogde opname en
gebruik van bouwstoffen zoals glucose. Tumorweefsel zal dus meer glucose
opnemen als gezond omliggend weefsel. De toediening van radioactief glucose
zal dus leiden tot een sterker signaal vanuit tumorweefsel.
U bent nu echt op dreef en ontwikkeld in de avonduren ook nog een gentherapie
welke leidt tot overexpressie van caspase-eiwitten in tumorcellen.
c.
Legt u uit wat uw rationale achter de overexpressie van caspasen in de
tumoren is. (5P)
Caspasen zijn de moleculaire uitvoerders van apoptose / celdood. Een
verhoogde expressie van caspasen, selectief in tumorcellen (dmv de
gentherapie), zal dus leiden tot een veel grotere gevoeligheid / snellere intreding
van celdood van de tumorcellen.
Als laatste wapenfeit ontwikkelt u een proteasoom-inhibitor voor de behandeling
van bepaalde tumoren. Op weg naar huis herinnert u zich aan die twee
enthousiaste docenten die de colleges van het vak moleculaire cel biologie
verzorgden. U loopt in gedachten nog een keer door de colleges heen en
realiseert zich dat u uw proteasoom-inhibitor wellicht ook kan gebruiken voor de
behandeling van bepaalde auto-immuun ziekten en ter ondersteuning van
orgaan transplantaties. (5P)
d.
Legt u uit hoe u tot deze conclusie komt. (5P)
Zowel auto-immuun ziekten als orgaantransplantaties hebben “last” van ons
eigen immuunsysteem, waarbij ons immuunsysteem onze eigen cellen of die van
de orgaandonor herkent en aanvalt. Herkenning van deze cellen door het
immuunsysteem gebeurt met behulp van MHC eiwitten van onze cellen die korte
stukjes peptide van pathogenen, maar ook van onze eigen cellen aan de
buitenkant van de cel tentoonspreiden ter herkenning/screening door T-cellen.
Deze korte stukjes peptide worden in de cel gemaakt door afbraak van
pathogene en endogene eiwitten in het proteasoom. Inhibitie van het proteasoom
voorkomt dus de presentatie van die peptides aan de buitenkant van de cel en
daarmee de activatie van het immuunsysteem.
Bonusvraag
(~5 minuten; 5 punten)
Wat is de paradox van Levinthal?
De paradox van Levinthal laat zien dat eiwitvouwing niet plaatsvindt
doordat een eiwit alle mogelijke conformaties langs gaat op zoek naar de
thermodynamisch meest stabiele conformatie. Een eenvoudig
rekensommetje laat zien dat dat onmogelijk is. Stel dat je een eiwit hebt
met 150 aminozuren, met voor elk aminozuur 3 mogelijke conformaties
(conservatieve aanname), dan is het totaal aantal mogelijke conformaties
3150. Zelfs als een eiwit extreem snel van conformatie kan veranderen, dan
nog zou het heelal al lang zijn opgehouden te bestaan voordat alle
mogelijke conformaties zijn bezocht. Aangezien de meeste eiwitten vouwen
op een tijdschaal van een seconde, moet eiwitvouwing volgens een
bepaald pad verlopen (‘folding funnel’).
Download