Schadeverhaal na een strafbaar feit via de kantonrechter

advertisement
Schadeverhaal na een strafbaar feit via
de kantonrechter
Een verkennend dossieronderzoek
Dr. R.S.B. Kool
Mr. M.R. Hebly
Drs. D.P. van Uhm
L. Orvini LLB
C.R.R. Loeve LLB
Prof. mr. I. Giesen
Ten verzoeke van:
Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum
Ministerie van Veiligheid en Justitie (projectnr. 2354)
© WODC 2014
1
Woord vooraf
Dit onderzoek betreft een dossieronderzoek naar het gebruik van de procedure
bij de kantonrechter voor schadeverhaal door slachtoffers van strafbare feiten.
Hoewel het hier slechts gaat om een verkenning van het aantal dossiers dat in
de specifieke zaakscategorie ‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’
wordt geboekt, dragen de resultaten niettemin bij aan het inzicht in het
algemene gebruik van deze ‘verhaalsroute’ en in de toegankelijkheid van het
civiele recht voor de slachtoffers van delicten.
Reeds vanaf de start van het onderzoek hebben de onderzoekers dankbaar
gebruik mogen maken van de hulp van velen. Dank komt toe aan de leden van
de begeleidingscommissie – Louis Visscher, Annemarie ten Boom, Tasnim van
den Hoogen, Alex Sas en Roland Eshuis – voor hun waardevolle meedenken over
de opzet van het onderzoek en voor het geduld en de flexibiliteit die zij daarbij
hebben getoond. Ook gaat onze dank uit naar de medewerking vanuit de Raad
voor de rechtspraak door Suzan Verberk, Bart Diephuis en Samantha Anroedh.
Wij hebben dankbaar gebruik mogen maken van de hulp en gastvrijheid van
Anton Beugelink en John Mertens van de Rechtbank Rotterdam en Ans KampKruger van de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen. Dank gaat ook uit naar
Marion den Hartog (Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen) en Nancy van
Spronssen (Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg), die ons van
aanvullende inzichten in het registratiesysteem van de rechtbanken voorzagen.
Utrecht, mei 2014
De onderzoekers
1
Inhoudsopgave
Samenvatting ............................................................................................ 3
1. Inleiding .............................................................................................. 5
1.1
Aanleiding en context ...................................................................... 5
1.2
Probleemstelling en onderzoeksvragen .............................................. 9
1.3
Opzet van het onderzoek en van dit rapport ..................................... 12
2. De kantonrechter als route voor civiel schadeverhaal .............................. 13
2.1
Inleiding ...................................................................................... 13
2.2
De juridische routekaart voor schadeverhaal na een strafbaar feit ....... 13
2.3
Toepassing van het civiele (proces)recht .......................................... 14
2.4
Aspecten van de procedure bij de kantonrechter ............................... 17
2.5
Conclusie ..................................................................................... 19
3. Zaakstypering in het systeem van de rechtbanken.................................. 20
3.1
Inleiding ...................................................................................... 20
3.2
Zaakstypering en ‘doortypering’ op verschillende niveaus .................. 20
3.3
Het belang van zaakstypering ......................................................... 21
3.4
Conclusie ..................................................................................... 22
4. Dossieronderzoek: verantwoording en resultaten ................................... 24
4.1
Inleiding ...................................................................................... 24
4.2
Methodologische verantwoording .................................................... 24
4.3
Resultaat: 0,26% relevante zaken .................................................. 28
4.4
Wat bevindt zich in ‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’?29
5. Conclusie........................................................................................... 32
Summary ................................................................................................ 34
Literatuur ................................................................................................ 36
Bijlage 1: Samenstelling van de begeleidingscommissie ................................ 40
Bijlage 2: Zaaksbeschrijving relevante zaak ................................................ 41
Bijlage 3: Variabelenlijst ........................................................................... 43
Bijlage 4: Overzicht categorieën bij zaaksregistratie ..................................... 50
2
Samenvatting
Dit onderzoek betreft de vraag naar de mate waarin slachtoffers van strafbare
feiten van de mogelijkheid gebruik maken om hun schade bij de kantonrechter
te verhalen. Dit onderzoek kan worden gezien als een vervolgonderzoek op het
onderzoek van Schrama en Geurts (2012) naar civiel schadeverhaal bij de civiele
rechter en het onderzoek van Van Dongen e.a. (2013) naar de ervaringen van
slachtoffers met het verhalen van hun schade. De positie van het slachtoffer
heeft de laatste decennia veel aandacht gekregen. In het strafproces zijn in de
afgelopen jaren diverse maatregelen genomen om de positie van slachtoffers te
verbeteren; thans is de vraag actueel wat de rol is van het civiele recht voor
deze slachtoffers.
Het onderhavige onderzoek is een verkennend onderzoek naar het gebruik van
de kantonprocedure als specifieke ‘route’ voor schadeverhaal na een strafbaar
feit. Bij de aanvang van het onderzoek was het vermoeden dat slachtoffers van
strafbare feiten slechts weinig gebruik maken van de kantonprocedure.
Aanwijzingen daarvoor kunnen worden gevonden in het lage aantal zaken dat
werd geregistreerd binnen de voor de hand liggende categorieën
(‘diefstal/fraude’, ‘in het verkeer’, ‘letsel overige’ en ‘zaaksbeschadiging
overige’). Daartegenover staat een omvangrijke ‘restcategorie’ van kantonzaken
geregistreerd onder de noemer ‘Verbintenissenrecht, overige
verbintenissenrecht’ (70.000 per jaar). Niet uitgesloten was dat een substantieel
deel van deze zaken civiel schadeverhaal na een strafbaar feit betreft. Om
duidelijkheid te krijgen over deze vraag is dossieronderzoek verricht binnen deze
omvangrijke (rest)categorie. De centrale onderzoeksvraag luidt dan ook:
Hoeveel procent van de kantonprocedures die na 1 juli 2011 zijn getypeerd als
‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’ betrof naar schatting een
vordering tot schadevergoeding naar aanleiding van een strafbaar feit?
Om de centrale vraag te kunnen beantwoorden, is dossieronderzoek uitgevoerd
over 392 dossiers in de zaakscategorie ‘Verbintenissenrecht, overige
verbintenissenrecht’ bij de kantonsectoren in Rotterdam (n=195), Dordrecht
(n=100) en Zutphen (n=97). Vertrekkend vanuit het vermoeden dat de
kantonprocedure een weinig gebruikte route is om schadeverhaal na een
strafbaar feit te verkrijgen, in samenhang met de omvang van de steekproef (n=
400), was de gedachte dat de kans op treffers zou worden vergroot door het
dossieronderzoek te concentreren. Gekozen is voor de drie kantons die binnen
de steekproefperiode het grootste aantal registraties hebben. Bijkomend
gegeven was dat zowel Rotterdam als Dordrecht als meer consequent
registrerend kanton bekend staan.
Bij het dossieronderzoek is slechts één zaak aangetroffen die betrekking heeft op
schadeverhaal naar aanleiding van een strafbaar feit. Het antwoord op de
centrale vraag is dat uit ons verkennende dossieronderzoek kan worden
3
geconcludeerd dat het percentage relevante zaken binnen de categorie
‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’ met een waarschijnlijkheid
van 95 procent tussen de 0 en 26 procent ligt. Opgemerkt moet worden dat de
aangetroffen zaak echter geen stereotiep geval van civiel schadeverhaal als
gevolg van een strafbaar feit is (een politieambtenaar die in de rechtmatige
uitoefening van zijn functie schade heeft geleden en conform beleidsregels zijn
schade verhaalt op de dader).
Dit onderzoek heeft, bij wijze van bijvangst, tevens globaal in kaart gebracht
welke zaken zich dan wel in de restcategorie ‘Verbintenissenrecht, overige
verbintenissenrecht’ bevinden. De meeste zaken zien op geldvorderingen van
rechtspersonen die hun grondslag vinden in verschillende soorten
overeenkomsten: zorgverzekeringen (20,4%), telefoonabonnementen (16,5%),
drinkwater (15,0%) en digitale tv, internet en telefonie (14,5%). De eisende
partij werd in de meeste zaken vertegenwoordigd door een deurwaarder
(93,7%) en de uitspraak is veelal gedaan bij verstek (83,6%). In bijna alle
zaken (99,2%) is de vordering (gedeeltelijk) toegewezen. Geconcludeerd kan
worden dat de zaken die zich in de restcategorie ‘Verbintenissenrecht, overige
verbintenissenrecht’ bevinden in de regel bij verstek worden toegewezen en zijn
aangebracht door relatief grote ondernemingen die een (vaste) deurwaarder in
de arm hebben genomen.
Uit deze bevindingen kan de conclusie worden getrokken dat slachtoffers van
strafbare feiten slechts in zeer geringe mate gebruik maken van de procedure bij
de kantonrechter. Het lijkt dus weinig zinvol om uitgebreider onderzoek te doen
naar het gebruik van de kantonprocedure als verhaalroute voor schade als
gevolg van strafbare feiten. De vraag waarom deze verhaalroute door deze
slachtoffers slechts in geringe mate wordt gevolgd, leent zich voor nader
onderzoek.
4
1.
Inleiding
1.1
Aanleiding en context
Wanneer het gaat om de behoefte van slachtoffers van strafbare feiten om de
door hen geleden schade op de dader te verhalen, wordt gesproken van een
voor hen complex en moeilijk te overzien terrein dat om vereenvoudiging
vraagt.1 De slachtoffers zijn in veel gevallen, en steeds in laatste instantie,
aangewezen op de rechter. Zij kunnen als benadeelde partij in het strafgeding
hun vordering aan de strafrechter voorleggen, of als eisende partij aan de
burgerlijke rechter wanneer zij een civiele procedure tegen de dader initiëren; in
beide gevallen gaat het om een vordering tot schadevergoeding op grond van
onrechtmatige daad (art. 6:162 BW).
Verbeteringen in de positie van het slachtoffer binnen het strafproces
Binnen het strafproces hebben slachtoffers van strafbare feiten en hun
nabestaanden in de afgelopen decennia een steeds sterkere positie gekregen,
mede onder invloed van internationale ontwikkelingen. Men kan deze versterking
herkennen in de verschillende maatregelen die recent zijn doorgevoerd. Met de
Wet Terwee is ten aanzien van de strafrechtelijke procedure een aantal
belangrijke voorzieningen getroffen, waaronder de uitbreiding van de
mogelijkheid om een civiele vordering tot schadevergoeding te voegen via een
voegingsformulier, het schrappen van het maximumbedrag waarvoor een
vordering kon worden ingediend, en de introductie van de
schadevergoedingsmaatregel en inning daarvan door het Centraal Justitieel
Incassobureau (CJIB).2 Daarnaast werd in 2005 het spreekrecht voor
slachtoffers ter terechtzitting ingevoerd, welk recht in 2010 deel is gaan
uitmaken van een wettelijke catalogus van slachtofferrechten.3
Deze wettelijke catalogus beoogt de positie van slachtoffers als procesdeelnemer
te reguleren door toekenning van enkele participatoire rechten. Zo hebben
slachtoffers het recht stukken aan het procesdossier toe te voegen, is de inzage
in het procesdossier wettelijk geregeld en hebben slachtoffers recht op
informatie over het verloop en de afloop van de strafprocedure en de
invrijheidstelling van de veroordeelde.4 Daarnaast hebben het slachtoffer en
nabestaanden het recht om zich te ‘doen bijstaan’ en ter terechtzitting te ‘doen
vertegenwoordigen door een advocaat’ (art. 51c en 51d Sv), al dan niet met
1
Ministerie van Veiligheid en Justitie 2013, p. 24.
Wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 29, tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het
Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere
wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten.
3
Wet van 17 december 2009, Stb. 2010, 1, tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het
Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie
van het slachtoffer in het strafproces. Het spreekrecht werd onlangs verruimd; Wet van 12 juli
2012 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter uitbreiding van het spreekrecht van
slachtoffers en nabestaanden in het strafproces, Stb. 345.
4
Candido e.a. 2013, p. 8.
2
5
gesubsidieerde rechtsbijstand (art. 44 lid 1 en lid 4 Wet op de Rechtsbijstand).5
Het (voorlopige) sluitstuk van deze participatoire rechten vormt het onlangs ter
advisering aan de Raad van State gezonden wetsvoorstel strekkende tot verdere
uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden. Het
wetsvoorstel beoogt de invoering van een adviesrecht, betrekking hebbende op
de beantwoording van de vragen besloten liggende in artikel 350 Sv (bewijs,
kwalificatie en straftoemeting).6 Deze nationale ontwikkelingen moeten worden
begrepen tegen de achtergrond van Europese regelgeving, neergelegd in het
Kaderbesluit van 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure7
en de opvolgende Richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten
van slachtoffers.8
Toegespitst op de kwestie van schadevergoeding is de verruiming van het
ontvankelijkheidscriterium voor de vordering van de benadeelde partij relevant:
niet het eenvoudscriterium, maar de vraag of de vordering geen onevenredige
belasting van het strafgeding oplevert, is de nieuwe maatstaf.9 Daarnaast is een
voorschotregeling voor slachtoffers van gewelds- en zedendelicten
geïntroduceerd (art. 36f lid 7 Sr): als de veroordeelde niet of niet volledig aan
zijn verplichting uit hoofde van de schadevergoedingsmaatregel heeft voldaan
binnen acht maanden nadat deze onherroepelijk is geworden, dan schiet de
Staat het resterende deel voor. Per 1 januari 2014 bestaat bovendien voor de
Staat de mogelijkheid om ten behoeve van het slachtoffer conservatoir beslag te
leggen op het vermogen van de verdachte van een misdrijf waarvoor een
geldboete van de vierde categorie of hoger kan worden opgelegd.10
Binnen de strafrechtsketen vormen de geschetste ontwikkelingen de neerslag
van beleid dat is gebaseerd op ‘slachtofferemancipatie’ en de toenemende wens
om het strafproces niet alleen maar in te richten op de materiële
waarheidsvinding, maar ook op herstel via schadevergoeding.11 Hoewel deze
5
Wet van 17 december 2009, Stb. 2010, 1, tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het
Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie
van het slachtoffer in het strafproces.
6
Wetsontwerp Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter aanvulling van het spreekrecht
van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces en wijziging van de Wet schadefonds
geweldsmisdrijven ter uitbreiding van de mogelijkheid van uitkering aan nabestaande; op het
moment van schrijven is dit ontwerp ter advisering aan de Raad van State gezonden.
7
Kaderbesluit van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de
strafprocedure (2001/220/JBZ), PbEU 2001, L 82/1.
8
Richtlijn 2012/29/EU van het Europese Parlement en de Raad tot vaststelling van
minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van
strafbare feiten van 25 oktober 2012, PbEU 2012, L 315/57.
9
Zie voor een inventarisatie van de daadwerkelijke ‘verruiming’ Ten Brinke e.a. 2014.
10
Wet van 26 juni 2013 tot aanpassing van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van
Strafrecht en de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof in verband met de introductie van de
mogelijkheid conservatoir beslag te leggen op het vermogen van de verdachte ten behoeve van
het slachtoffer, Stb. 2013, 278; nader hierover Gijselaar & Meijer 2014.
11
Een aanzet voor de door de wetgever ingezette herziening van de strafprocessuele positie van
het slachtoffer ligt in de voorstellen geformuleerd in het onder leiding van Groenhuijsen & Knigge
uitgevoerde onderzoeksproject Strafvordering 2001. Zie in dit verband: Groenhuijsen & Kwakman,
2002. Voor een recent overzicht van de stand van zaken met betrekking tot slachtofferrechten, zie
Candido e.a. 2013, p. 8-12.
6
ontwikkelingen in de literatuur niet onomstreden zijn, sluiten ze aan op
ontwikkelingen elders en geven ze blijk van convergentie van het civiele
aansprakelijkheidsrecht en het straf(proces)recht.12
De rol van het civiele (proces)recht voor slachtoffers van strafbare feiten
Naast de hiervoor genoemde ontwikkelingen met betrekking tot het strafproces,
gaat sinds kort de aandacht uit naar de vraag wat het civiele (proces)recht
betekent of kan betekenen voor het herstel van slachtoffers van misdrijven in
zaken met een bekende dader. Waar slachtoffers schade lijden en deze vergoed
willen zien, zou men immers vanuit traditioneel juridisch oogpunt kunnen stellen
dat een dergelijke vordering tot schadevergoeding nog altijd een kwestie van
civiel aansprakelijkheidsrecht is, en de civiele procedure een daadwerkelijke
mogelijkheid tot verhaal moet kunnen bieden. Bijzondere voorzieningen voor
slachtoffers van misdrijven kan men hier echter (nog) niet aanwijzen.
Tot 2012 is er in Nederland nauwelijks wetenschappelijk onderzoek verricht naar
slachtoffers van strafbare feiten die specifiek via een civiele procedure hun
schade vergoed proberen te krijgen van de dader.13 Indien de procedure weinig
wordt gebruikt dan rijst de vraag waarom dit zo is en of het wenselijk is om de
civiele verhaalroute toegankelijker te maken voor slachtoffers van strafbare
feiten. Schrama en Geurts inventariseerden in 2012 voor het eerst het gebruik
van de civiele procedure door slachtoffers van strafbare feiten en brengen
daartoe de ‘juridische routekaart’ voor schadeverhaal in kaart.14 Uit hun
bevindingen blijkt dat bij de sector civiel van de Nederlandse rechtbanken zelden
wordt geprocedeerd door slachtoffers van strafbare feiten: naar schatting
werden er in 2010 483 zaken afgedaan waarin een slachtoffer van een delict
schadevergoeding vorderde van de dader, terwijl in datzelfde jaar in elk geval
ruim 4.500 door slachtoffers ingediende schadevorderingen schipbreuk leden bij
de strafrechter wegens niet-ontvankelijkheid.15 Bovendien bestond die groep van
483 eisers in een civiele procedure voor driekwart uit rechtspersonen.
Geconcludeerd wordt dat natuurlijke personen die slachtoffer worden van een
misdrijf waarvan de dader bekend is, slechts in geringe mate hun schade
(kunnen) verhalen via de civiele procedure.
Op basis van interviews met professionals wordt door Schrama en Geurts een
aantal knelpunten gesignaleerd, die mogelijk verklaren waarom deze route
weinig wordt benut. Genoemd worden de hoge kosten voor de procedure en de
lange duur ervan. Slachtoffers zouden volgens professionals te weinig kennis
hebben van hun rechtspositie (onder meer door een gebrek aan deskundige
rechtsbijstand), zij zouden stuiten op bewijsproblemen, de emotionele belasting
12
Zie onder andere: Hol & Stolker 1995 en Dyson 2013.
Schrama & Geurts 2012, p. 20.
14
Schrama & Geurts 2012, p. 27-72.
15
Schrama & Geurts 2012, p. 45-46 en 112. We spreken gemakshalve van ‘dader’, maar feitelijk
hoeft die status (nog) niet in rechte te zijn vastgesteld en zou dienen te worden gesproken van
verdachte of dader.
13
7
(door de confrontatie met de dader en de angst voor represailles) kan groot zijn,
en de dader zou uiteindelijk mogelijk onvoldoende verhaal kunnen bieden.16 In
2013 wordt dit beeld bevestigd door verkennend onderzoek van Van Dongen
e.a. op basis van interviews met slachtoffers die vergeefs hebben getracht
schadevergoeding te verkrijgen via het strafrecht. Voor deze groep slachtoffers
lijkt het na de voor hen teleurstellende uitkomst van het strafrechtelijk geding
een brug te ver te zijn – of vanuit hun oogpunt zelfs onbegrijpelijk – om na de
veelal langdurende strafprocedure, op eigen initiatief en eigen risico, alsnog een
civiele procedure te (moeten) voeren.17 Slachtoffers geven aan de civiele
procedure als een last resort te zien, met ernstige obstakels en weinig
perspectief op daadwerkelijk verhaal, en geven aan de gebeurtenissen na
verloop van tijd achter zich te willen laten.
Het kwantitatieve onderzoek van Schrama en Geurts naar het gebruik van de
civiele procedure door slachtoffers van strafbare feiten is beperkt tot zaken die
zijn voorgelegd aan de sector civiel van de rechtbanken. Zij gaan niet in op de
vraag in hoeverre deze slachtoffers zich tot de kantonrechter wenden, maar een
aanzienlijk deel van deze zaken zou niettemin door de kantonrechter behandeld
kunnen worden aangezien de competentiegrens van de kantonrechter per 1 juli
2011 is verhoogd van 5.000 naar 25.000 euro (art. 93 Rv).18 Het bleek dat
ongeveer 61% van de civiele procedures waarin het schadeverhaal na een
strafbaar feit werd gevorderd een financieel belang had onder de nieuwe
competentiegrens van 25.000 euro.19 Omdat de registratie van kantonzaken in
het systeem van de Raad voor de rechtspraak vaak onvolledig is en het
opsporen van dossiers van relevante kantonzaken tijdrovend is, is het
schadeverhaal na een strafbaar feit bij de kantonrechter destijds niet
meegenomen in het onderzoek van Schrama en Geurts.20
Gegeven het feit dat de kantonprocedure algemeen wordt beschouwd als
laagdrempelig, en de kantonrechter per 1 juli 2011 bevoegd is te oordelen over
substantiële vorderingen, is de vraag naar het daadwerkelijke gebruik van deze
route op zichzelf al relevant. Er is echter nog een reden om deze route tot
schadeverhaal te verkennen: het voornemen om het schadeverhaal via de
kantonprocedure te herinrichten tot één ketenproces.21 Gedacht wordt aan de
invoering van een ‘klapluikconstructie’: een systeem waarbij de strafrechter een
bepaalde vordering zelf door kan zetten naar een versnelde en kosteloze
behandeling bij de civiele rechter of kantonrechter.22 Vanuit de Raad voor de
16
Schrama & Geurts 2012, p. 111-124.
Van Dongen e.a. 2013, p. 42 en Van Dongen e.a. 2014, p. 5-7.
18
Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie, Stb. 2011, 255.
19
Schrama & Geurts 2012, p. 87-88. Benadrukt moet worden dat de gevorderde bedragen in dat
onderzoek sterk uiteen bleken te lopen. De mediaan van de bedragen is 13.200 euro; uit de
vijfgetallensamenvatting blijkt dat ongeveer de helft van de slachtoffers tussen de 7.500 en
32.500 euro aan schadevergoeding heeft gevorderd van de gedaagde.
20
Schrama & Geurts 2012, p. 75-76.
21
Kamerstukken II 2012/2013, 33 552, nr. 2, p. 6.
22
Van den Emster 2012. Eerder werd dit onderwerp bediscusieerd tijdens de behandeling van de
Wet VPS (Kamerstukken II 2005/2006, 30143, nr. 7, p. 10; en nr. 8, p. 14-15). En werd al door
17
8
rechtspraak is de verwachting uitgesproken dat deze constructie aan veel
gevallen van niet-ontvankelijkverklaring tegemoet zou kunnen komen.23
1.2
Probleemstelling en onderzoeksvragen
In het licht van de hierboven geschetste ontwikkelingen wordt de vraag in
hoeverre de kantonprocedure reeds wordt benut, en voor de vorderingen van
slachtoffers van strafbare feiten ‘geschikt’ is, in toenemende mate relevant. Het
onderhavige (verkennende) onderzoek beoogt in dat kader bij te dragen aan
inzicht in het aantal relevante zaken dat aan de kantonrechter wordt voorgelegd.
Op grond van het systeem van registratie van de Raad voor de rechtspraak (zie
hierover uitgebreider hoofdstuk 3) kan bij voorbaat voorzichtig de conclusie
worden getrokken dat in de meer specifieke zaakscategorieën waarin men zou
verwachten dat zaken over schadeverhaal na een strafbaar feit geboekt worden,
relatief weinig zaken worden geplaatst. Het gaat in totaal om maximaal 1.100
zaken in het jaar 2012 die vallen onder de categorie ‘Verbintenissenrecht,
onrechtmatige daad’ en vervolgens zijn onderverdeeld in de categorieën
‘onrechtmatige daad diefstal/fraude’, ‘onrechtmatige daad in het verkeer’,
‘onrechtmatige daad letsel overige’ en ‘onrechtmatige daad zaaksbeschadiging
overige’ (zie Tabel 1). Hierbij dient nog te worden opgemerkt dat deze zaken
(lang) niet allemaal strafbare feiten, althans strafbare feiten die in de
strafrechtelijke keten terecht zijn gekomen, hoeven te betreffen maar in de
bredere categorie ‘onrechtmatige daad’ vallen.24 Dat lijkt er dus op te wijzen dat
slachtoffers van delicten de kantonprocedure niet (optimaal) weten te gebruiken.
het kamerlid Heerts een motie ingediend met een soortgelijke strekking (Kamerstukken II
2005/2006, 30143, nr. 20). Deze motie werd later ingetrokken nadat de minister een onderzoek
voorstelde. Zie verslag van het wetgevingsoverleg, Kamerstukken II 2008/2009, 30143, nr. 28, p.
8 en p. 25-26). Kritisch: Van der Aa & Groenhuijsen 2012.
23
Overigens lijkt de Raad voor de rechtspraak deze gedachte nog steeds te onderschrijven getuige
de notitie van de huidige voorzitter F.C. Bakker van 27 februari 2014, geschreven ten behoeve van
het rondetafelgesprek van de Vaste Kamercommissie inzake de wenselijkheid van de invoering van
het adviesrecht voor slachtoffers en nabestaanden (gehouden op 5 maart 2014).
24
Zie Schrama & Geurts 2012, p. 76-77. In noot 180 worden voor de specifieke zaakscategorieën
de volgende percentages genoemd: 82% diefstal/fraude; 1% verkeer; 14% overig letsel; 3%
zaaksbeschadiging overig.
9
Tabel 1: Zaakstyperingen toegekend in 201225
Typering
dagvaarding
692.212
dagvaarding inzake
overige
18.775
dagvaarding inzake
verbintenissenrecht
7
dagvaarding inzake
verbintenissenrecht
onrechtmatige daad
217
dagvaarding inzake
verbintenissenrecht
onrechtmatige daad
diefstal/fraude
233
dagvaarding inzake
verbintenissenrecht
onrechtmatige daad in
het verkeer
359
dagvaarding inzake
verbintenissenrecht
onrechtmatige daad
letsel overige
Totaal
69
dagvaarding inzake
verbintenissenrecht
onrechtmatige daad
overige onrechtmatige
daad
380
dagvaarding inzake
verbintenissenrecht
onrechtmatige daad
zaaksbeschadiging
overige
231
dagvaarding inzake
verbintenissenrecht
overige
verbintenissenrecht
72.316
214.838
Bron: registratiegegevens rechtbanken, bewerkt door het WODC
Tegenover het lage aantal relevante zaken die worden geplaatst in de voor de
hand liggende zaakscategorieën, ziet men in het registratiesysteem van de Raad
voor de rechtspraak dat aan een grote hoeveelheid zaken de zaakstypering
‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’ wordt toegekend, namelijk
70.000 per jaar. De vraag is of zich in deze omvangrijke restcategorie wellicht
25
Voor nadere toelichting zie bijlage 4.
10
een relevante hoeveelheid zaken bevindt waarin het gaat om schadeverhaal na
een strafbaar feit. Met andere woorden: zitten in deze grote restcategorie
relevante zaken verborgen? Vanwege het gebrek aan inzicht in wat zich onder
die noemer ‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’ bevindt, spitst het
onderhavige onderzoek zich toe op een verkenning van deze restcategorie.
Beoogd is dus (slechts) een verkennend onderzoek, dat aanleiding zou kunnen
geven tot een uitgebreider onderzoek indien zou blijken dat een niet
verwaarloosbaar deel van de zaken in deze registratiecategorie om
schadeverhaal na een strafbaar feit draait. Bij weinig tot geen relevante zaken
zou echter de conclusie getrokken kunnen worden dat de omvang van dit type
schadeverhaal in de sector kanton zeer klein is, en lijkt een uitgebreider
dossieronderzoek weinig zinvol.
De centrale vraag binnen dit onderzoek luidt:
Hoeveel procent van de kantonprocedures die na 1 juli 2011 zijn
getypeerd als ‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’ betrof
naar schatting een vordering tot schadevergoeding naar aanleiding van
een strafbaar feit?
Deze primaire onderzoeksvraag staat niet op zichzelf, maar moet worden
begrepen in het licht van de hiervoor beschreven ontwikkelingen. Toegespitst op
het voorliggende onderzoek is de achterliggende vraag of de huidige
kantonprocedure voldoet aan het beoogde profiel van een vanuit
slachtofferperspectief eenvoudige en begrijpelijke procedure voor schadeverhaal.
Daarom worden – indien het aantal ‘treffers’ dit toelaat – de relevante zaken ook
inhoudelijk geanalyseerd.
Daartoe zijn de navolgende aanvullende onderzoeksvragen geformuleerd:
o Welk deel van de zaken met betrekking tot schadeverhaal na een strafbaar
feit betrof zaken tot 5000 euro (en welk deel betrof zaken tot 25.000
euro)?
o Wat zijn kenmerken van procespartijen in deze procedures
(rechtspersonen versus natuurlijke personen, relatie van procespartijen
tot elkaar)?
o Hoeveel van de slachtoffers die aldus zijn getraceerd, hebben een
schadevergoeding toegewezen gekregen?
o Indien geen vergoeding is toegekend, om welke redenen is de vordering
tot schadevergoeding dan door de strafrechter afgewezen?
o Hoeveel van de slachtoffers hebben eerst langs strafrechtelijke weg
geprobeerd schade te verhalen?
Om deze aanvullende onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden wordt bij
wijze van ‘bijvangst’ een indicatie gegeven van wat voor zaken er zoal in de
categorie ‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’ worden
11
aangetroffen. Omdat het onderzoek zich richt op schadeverhaal bij de
kantonrechter door slachtoffers van strafbare feiten, worden de resultaten ten
aanzien van de ‘niet-treffers’ binnen deze zaakscategorie slechts beknopt
weergegeven.
1.3
Opzet van het onderzoek en van dit rapport
Dit onderzoek kan als een (aanvullend) vervolgonderzoek op dat van Schrama
en Geurts worden beschouwd. De onderzoekers achten het zinvol om –
voortbouwend op dat onderzoek – een beknopte beschrijving te geven van de
kantonprocedure als specifieke route voor schadeverhaal (zie hoofdstuk 2).
Men kan zich bij een onderzoek naar de specifieke registratiecategorie
‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’ niet onttrekken aan de vraag
hoe deze categorie zaken feitelijk wordt samengesteld door de verschillende
kantongerechten. Daarvoor dient men enig inzicht te hebben in hoe het
registratiesysteem van de Raad voor de rechtspraak is opgezet en hoe de
betrokkenen, belast met die registratie, daarmee omgaan. Om die reden zijn
enkele (telefonische) gesprekken gevoerd met de administratie van drie
voormalige kantons. De beschrijving van het registratiesysteem en de
bevindingen die uit de gesprekken konden worden opgetekend, treft men in
hoofdstuk 3.
De hoofdvraag is kwantitatief beschrijvend, beantwoording ervan vindt plaats
door middel van een enkel percentage te genereren uit het dossieronderzoek
(telling). De resultaten van het uitgevoerde dossieronderzoek en de
methodologische verantwoording ervan komen in hoofdstuk 4 aan bod. In
hoofdstuk 5 wordt afgerond met een conclusie.
12
2.
De kantonrechter als route voor civiel schadeverhaal
2.1
Inleiding
Dit onderzoek ziet op de procedure bij de kantonrechter als route voor
schadeverhaal na een strafbaar feit. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet wat
kenmerkend is voor deze vorm van civiel procederen. Daarbij komt ook de vraag
aan de orde in hoeverre de kantonprocedure voor slachtoffers van strafbare
feiten een interessante verhaalsroute biedt.
Eerst wordt de civiele procedure afgezet tegen de andere mogelijkheden tot
verkrijging van schadevergoeding door het slachtoffer aan de hand van de
‘juridische routekaart’ die eerder door Schrama en Geurts is geschetst (par. 2).
Daarna wordt het algemene kader van het civiele (proces)recht geschetst,
waarbinnen de vordering van het slachtoffer valt (par. 3). Vervolgens wordt
nader ingegaan op een aantal specifieke aspecten van de kantonprocedure (par.
4), waarbij met name de afwezigheid van verplichte procesvertegenwoordiging
wordt belicht en tevens zal worden ingegaan op de recent (2011) verhoogde
competentiegrens.
2.2
De juridische routekaart voor schadeverhaal na een strafbaar feit
Er zijn verschillende manieren waarop slachtoffers van strafbare feiten hun
schade kunnen verhalen. Volgens Schrama en Geurts kan dit langs drie
‘hoofdroutes’ plaatsvinden: via een eigen voorziening, via een fonds of door
verhaal op de dader (zie Figuur 1).26 Bij een eigen voorziening gaat het om het
aanspreken van een verzekering, zoals een inboedelverzekering wanneer een
inbraak is gepleegd. Als het gaat om compensatie via een fonds dan zijn in dit
kader twee fondsen relevant, namelijk het Waarborgfonds Motorverkeer en het
Schadefonds Geweldsmisdrijven. De derde mogelijkheid – verhaal op de dader;
het eigenlijke schadeverhaal – kan langs meerdere wegen plaatsvinden. Via het
strafrecht kan dit worden bereikt met een traject van schaderegeling met hulp
van de politie (thans gaat het dan nog slechts om de ‘boter bij de vis’-zaken) of
het Openbaar Ministerie, of door voeging als benadeelde partij in de
strafprocedure. Civielrechtelijk kan het slachtoffer de dader aanspreken voor
vergoeding van de geleden schade; het slachtoffer neemt in dat geval zelf het
initiatief. Dit is in theorie ook mogelijk via diens aansprakelijkheidsverzekering,
maar eventuele dekking komt, ingevolge de gebruikelijke opzetclausule in dit
soort verzekeringspolissen, in de regel alleen in zicht bij culpoze delicten.
Wanneer het tot een procedure komt, zal de behandeling afhankelijk van de
hoogte van de vordering bij de sector civiel of bij de sector kanton plaatsvinden.
Voor civielrechtelijk en strafrechtelijk verhaal op de dader is vereist dat deze
26
Schrama & Geurts 2012, p. 27-72.
13
bekend is; in geval van een onbekende dader staan hooguit de routes van de
27
eigen voorziening of het aanspreken van een fonds open.
Figuur 1: Routekaart voor schadeverhaal na een strafbaar feit
Eigen voorziening
Verzekering
Waarborgfonds
Motorverkeer
Fonds
Schade door
strafbaar feit
Schadefonds
Geweldsmisdrijven
Schaderegeling
politie/OM
Strafrechtelijk
Voeging in
strafprocedure
Verhaal op de dader
Verzekering dader
Civielrechtelijk
Procedure sector
civiel/kanton
Bron: Schrama & Geurts 2012, p. 31 en 40.
2.3
Toepassing van het civiele (proces)recht
Grondslag van de vordering: onrechtmatige daad
Om via een civiele procedure schadevergoeding te kunnen krijgen van de dader
van een strafbaar feit dient aansprakelijkheid op grond van een onrechtmatige
daad te worden vastgesteld (art. 6:162 BW). Hiervoor dient aan de vereisten
voor een onrechtmatige daad te zijn voldaan: 1) onrechtmatige gedraging, 2)
toerekenbaarheid aan de dader, 3) schade, 4) causaal verband tussen de
onrechtmatige gedraging en de schade, en 5) relativiteit (art. 6:163 BW).
De onrechtmatige gedraging (ad 1) kan relatief eenvoudig worden vastgesteld
wanneer de dader ten aanzien van hetzelfde feitencomplex is veroordeeld voor
een strafbaar feit, omdat het overtreden een wettelijk voorschrift uit het
Wetboek van Strafrecht een onrechtmatige gedraging oplevert in de zin van art.
6:162 lid 2 BW. De vraag naar de toerekenbaarheid aan de dader (ad 2) zal bij
samenloop met een strafrechtelijk delict doorgaans geen probleem opleveren:
de mate van schuld is immers reeds strafrechtelijk ‘ingekleurd’. Bovendien geldt
– in tegenstelling tot schulduitsluitingsgronden in het strafrecht – dat
27
Schrama & Geurts 2012, p. 31-40.
14
lichamelijke of geestelijke stoornissen in het civiele aansprakelijkheidsrecht geen
beletsel zijn voor toerekenbaarheid (art. 6:165 BW). Voor de schade en het
causaal verband (ad 3 en 4) is van belang dat de vaststelling daarvan soms
lastig is, in het bijzonder wanneer de nog te lijden schade moet worden begroot
(het gaat hier dan niet zozeer over de vestiging van de aansprakelijkheid van de
dader maar om het bepalen van de omvang van de dientengevolge geleden
schade).28 Wat betreft de relativiteit (ad 5) is van belang dat men in de regel
kan aannemen dat de overtreden strafrechtelijke norm ook strekt tot
bescherming van de schade zoals geleden door het slachtoffer.29
Verloop van de procedure
Een civiele zaak kan worden aangebracht via een bodemprocedure of eventueel
via een kort geding wanneer er een spoedeisend belang is (art. 254 Rv).
Wanneer de vordering niet meer dan 25.000 euro bedraagt, dient deze te
worden aangebracht bij de kantonrechter (art. 93 sub a Rv). Ter aanvang van de
civiele procedure moet de eiser de gedaagde dagvaarden (art. 78 lid 2 jo art.
125 Rv). De dagvaarding dient te worden betekend aan de gedaagde (art. 111
Rv). De gedaagde kan op zijn beurt een verweerschrift indienen en er kan een
comparatie volgen; een zitting bedoeld om meer inlichtingen over de zaak te
verkrijgen of te proberen de partijen tot een vergelijk te laten komen. De zaak
wordt dan op tegenspraak behandeld (gesproken wordt ook wel van een
‘contradictoire zaak’), waarbij de rechter de vordering kan toewijzen, gedeeltelijk
toewijzen, afwijzen of doorhalen wanneer partijen alsnog onderling tot een
schikking zijn gekomen (zie Figuur 2). Wanneer de gedaagde niet verschijnt,
wordt hem, mits de dagvaarding correct is opgesteld en betekend, verstek
verleend en zal de rechter de vordering toewijzen (men spreekt hier van
‘verstekzaken’), tenzij hem deze onrechtmatig of ongegrond voorkomt (art. 139
Rv). Tot slot kan binnen drie maanden na de uitspraak hoger beroep worden
ingesteld (art. 339 lid 1 Rv).
28
Voor het geval van toekomstig gederfde arbeidsinkomsten heeft de Hoge Raad echter
aangenomen dat geen strengere bewijsregels mogen worden gesteld; HR 15 mei 1991, NJ 1998,
624.
29
Schrama & Geurts 2012, p. 61-63.
15
Figuur 2: Uitkomsten bij een civiele procedure
Doorhaling
Civiele procedure
Schikking dader
Volledige toewijzing
Eindvonnis
Gedeeltelijke toewijzing
Afwijzing
Bron: Schrama & Geurts 2012, p. 65.
Verhaal en verhaalsrisico
Wanneer de dader in een civiele procedure wordt veroordeeld om de schade van
het slachtoffer te vergoeden, maar ook wanneer partijen hebben geschikt, zal
het slachtoffer het bedrag in beginsel zelf moeten verhalen op de dader. Zolang
de dader niet vrijwillig overgaat tot betaling, zal het slachtoffer gebruik moeten
maken van de executoriale titel die een veroordelend vonnis hem oplevert (art.
430 Rv). Het slachtoffer zal desnoods executoriaal beslag moeten leggen. Dit
kan in beginsel op het gehele vermogen van de dader (art. 3:276 BW). Om de
verhaalsmogelijkheden reeds eerder veilig te stellen kan om verlof voor
conservatoir beslag worden verzocht bij de voorzieningenrechter (art. 700 Rv).30
Deze wijze van verhaal verschilt met het verhaal op de dader via het strafrecht.
De strafrechter heeft de mogelijkheid om bij het toewijzen van de gevoegde
(civiele) vordering een schadevergoedingsmaatregel op te leggen (art. 36f Sr).
In deze gevallen neemt het Centraal Justitieel Incassobureau de inning van de
vordering over, waardoor het slachtoffer hier niet zelf mee is belast. Bovendien
geldt voor gewelds- en zedenmisdrijven in gevallen waarin een
schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd de voorschotregeling, op grond
waarvan na acht maanden automatisch wordt overgegaan tot uitkering van de
vergoeding aan het slachtoffer door de Staat, die daarmee het verhaalsrisico
‘overneemt’ (art. 36f lid 7 Sr).31 Beide regelingen – inning door het CJIB en de
voorschotregeling – kunnen worden gezien als een groot voordeel van de
strafrechtelijke procedure voor het slachtoffer, want de conservatoire en
executoriale voorzieningen in het civiele procesrecht zijn feitelijk krachteloos
30
Schrama & Geurts 2012, p. 65-66.
Schrama & Geurts 2012, p. 53-55. Deze regeling zal overigens in 2016 worden uitgebreid naar
alle delicten, zij het met een ‘plafond’ van 5.000 euro, zie Stb. 2010, 311.
31
16
indien de dader niet voldoende vermogend is om verhaal te bieden voor het
vergoeden van de schade.
2.4
Aspecten van de procedure bij de kantonrechter
De kantonprocedure onderscheidt zich op een aantal relevante punten van de
32
procedure bij de sector civiel. Ten eerste wordt de kantonrechter gekenmerkt
door zijn absolute bevoegdheid: sinds 1 juli 2011 is de kantonrechter bevoegd in
zaken met vorderingen tot maximaal 25.000 euro (art. 93 sub a Rv). Daarnaast
is de kantonrechter in bepaalde gevallen (arbeids- en huurgeschillen) uitsluitend
bevoegd om van het geschil kennis te nemen. Ook de relatieve eenvoud van de
kantonprocedure is kenmerkend: conclusies kunnen mondeling worden
genomen, waarnaast ook schriftelijke conclusies tijdens de zitting kunnen
worden overlegd (art. 82 Rv). Kantonzaken worden voorts altijd behandeld door
een enkelvoudige kamer (art. 47 Wet RO) en tot slot hoeven er door de
verschenen gedaagde geen griffierechten te worden betaald (art. 4 lid 1 sub b
Wet griffierechten burgerlijke zaken). De indruk heerst dat de procedure bij de
kantonrechter over het geheel genomen informeler en sneller verloopt dan bij de
sector civiel.
Afwezigheid van verplichte procesvertegenwoordiging
Een belangrijk kenmerk dat zou pleiten voor een keuze voor de kantonrechter
als route voor civiel schadeverhaal na een strafbaar feit is dat partijen niet
verplicht zijn om zich te laten bijstaan door een advocaat (art. 79 Rv). De grond
om in kantonzaken procesvertegenwoordiging niet verplicht te stellen kan
worden gevonden in art. 6 EVRM: in zaken met een gering financieel belang is
het niet gerechtvaardigd dat de gang naar de rechter zou worden belemmerd
door de kosten die een verplichte procesvertegenwoordiging met zich brengt.
Partijen kunnen er dus voor kiezen ‘in persoon’ te procederen (en daarbij
eventueel de hulp inschakelen van een kennis die de procedure beter begrijpt),
maar kunnen zich ook laten vertegenwoordigen, bijvoorbeeld door een advocaat
of deurwaarder (art. 80 lid 1 Rv).
Wanneer het gaat om in omvang grotere en naar aard bezien complexere
schadevorderingen rijst de vraag of het slachtoffer in staat moet worden geacht
zijn belangen ter zake zonder deskundige juridische bijstand te kunnen
behartigen. In het onderzoek van Schrama en Geurts hebben professionals
hierover bedenkingen geuit: het wordt onzeker geacht of dit soort zaken zonder
32
Zie voor een uitgebreide beschrijving: Eshuis e.a. 2014, p. 11-20. Overigens wordt door Eshuis
e.a. opgemerkt dat destijds geen sprake was van een uniforme werkwijze door de kantonrechter
en dat ook de wijze waarop de kantonzaken op lokaal niveau door de rechtbanken zijn
geïmplementeerd na de invoering van de herziening gerechtelijke kaart uiteenloopt (Eshuis e.a.
2014, p. 41 en 71).
17
gespecialiseerde advocaten goed kan worden afgedaan door de kantonrechter.33
Mogelijk is inderdaad een deel van de zaken in de praktijk te complex om zonder
procesvertegenwoordiging af te doen, in het bijzonder wanneer de nog te lijden
personenschade moet worden ingeschat. Hierbij dient te worden opgemerkt dat
bij ernstige gewelds- en zedenmisdrijven het slachtoffer op grond van art. 44 lid
4 Wet op de rechtsbijstand in aanmerking zou kunnen komen voor kosteloze
rechtsbijstand en het probleem van de complexiteit van de vordering dus deels
kan worden ondervangen.
Ten tijde van dit onderzoek zijn (nog) geen gegevens beschikbaar die de mate
waarin slachtoffers gebruik maken van procesvertegenwoordiging aan kunnen
duiden na de verhoging van de competentiegrens in 2011.34 De eerdere
verhoging van de competentiegrens van 5.000 gulden naar 10.000 gulden, die in
1999 plaatsvond, kan echter wel een indicatie geven. Uit de evaluatie daarvan
blijkt dat de verhoging tot een aanzienlijke verschuiving heeft geleid in de keuze
voor rechtsbijstand. In 2000 koos 71% van de eisers bij de kantonrechter voor
een deurwaarder en nog maar 16% voor een advocaat.35 Ook procedeerde
slechts 1% in eigen persoon. Hieruit kan worden afgeleid dat, waar
procesvertegenwoordiging niet meer verplicht is, bij de kantonrechter nog maar
weinig gebruik wordt gemaakt van een advocaat. Wel wordt de meerderheid van
de zaken door de eiser aangebracht met een deurwaarder als gemachtigde.36
Verhoging van de competentiegrens
Opgemerkt is reeds dat de competentiegrens per 1 juli 2011 is verhoogd van
vorderingen tot 5.000 naar vorderingen tot 25.000 euro (art. 93 sub a Rv). De
hoeveelheid schadeverhaalzaken die binnen de absolute competentie van de
kantonrechter valt is daarmee aanzienlijk vergroot. Uit het rapport van Schrama
en Geurts met betrekking tot 2010 blijkt dat het in 61% van de zaken waarin
schade na een strafbaar feit via het civiele traject werd gevorderd ging om
bedragen beneden de 25.000 euro.37 Als deze vorderingen na 1 juli 2011 waren
ingesteld, zouden zij dus allemaal binnen de absolutie competentie van de
kantonrechter zijn gevallen. De onlangs uitgevoerde voormeting ten behoeve
van de evaluatie van de competentiegrensverhoging 2011, wijst ook in de
richting van een toename van het aantal complexere zaken bij de kantonrechter,
33
Schrama & Geurts 2012, p. 118. Illustratief is ook is dat in familiezaken, waarin vaak een
gering, of zelfs geen financieel belang aanwezig is, procesvertegenwoordiging vaak verplicht wordt
gesteld vanwege de complexe aard van deze zaken; Den Hartog Jager 2012, p. 33.
34
Op dit moment is alleen de voormeting afgerond, zie: Eshuis e.a. 2014.
35
Eshuis & Paulides 2002, p. 43.
36
De mogelijkheid voor deurwaarders om als procesvertegenwoordiger op te treden volgt uit art.
20 lid 3 Gerechtsdeurwaarderswet. Deze nevenfunctie van de deurwaarder is echter niet
vanzelfsprekend, omdat hij tevens belast is met de uitreiking van de dagvaarding en de
tenuitvoerlegging van het vonnis. Hiermee kan de onafhankelijkheid van de
procesvertegenwoordiger in het gedrang komen; Den Hartog Jager 2012, p. 48.
37
Schrama & Geurts 2012, p. 87.
18
althans op zaken waarin de hoogte van de schadevordering aanzienlijk hoger ligt
dan in het verleden.38
Er is voldoende aanleiding om te veronderstellen dat de kantonrechter als gevolg
van de verhoging van de competentiegrens zou moeten oordelen over
substantiëlere en wellicht complexere schadevorderingen.39 Daaronder zouden
ook vorderingen inzake letselschade naar aanleiding van een strafbaar feit
kunnen vallen die wegens de onevenredige belasting van het strafgeding nietontvankelijk zijn verklaard door de strafrechter. De vraag is hoe dit zich
verhoudt tot het gegeven dat de kantonrechter enkelvoudig zit: is het
enkelvoudig oordelen over schadevorderingen die wat betreft het bewijs
mogelijk complex zijn niet te ingewikkeld voor de kantonrechter?40 In het bestek
van het voorliggende onderzoek behoeft deze vraag geen verdere uitwerking,
volstaan kan worden te vermelden dat deze vraag eerder onderwerp van
onderzoek en discussie is geweest.41
2.5
Conclusie
Waar slachtoffers van strafbare feiten ervoor kiezen om een civiele procedure te
initiëren, komt al snel de kantonrechter in beeld, nu deze absoluut bevoegd is
om te oordelen in geschillen met een belang tot 25.000 euro. De procedure bij
de kantonrechter is relatief eenvoudig en zaken worden behandeld door een
enkelvoudige kamer. Een belangrijk kenmerk van de procedure bij de
kantonrechter is dat partijen niet verplicht zijn zich door een advocaat te laten
bijstaan. Een interessante vraag is of dit daadwerkelijk een voordeel oplevert
voor slachtoffers van strafbare feiten: zij zullen immers vaak eerst hebben
geprobeerd te voegen in de strafrechtelijke procedure. Wanneer de vordering
daar niet-ontvankelijk werd verklaard vanwege de onevenredige belasting ervan
voor het strafgeding, ligt het in de rede te veronderstellen dat de complexiteit
van de vordering vraagt om deskundige rechtsbijstand en wellicht om
behandeling door een meervoudige civiele kamer.42
38
Eshuis e.a. 2014, p. 61.
Eshuis e.a. 2014, hoofdstuk 6, in het bijzonder par. 6.3.1 en voorts p. 71. De gevonden
percentages betreffen de landelijke registraties over de jaren 2009-2012. Overigens zijn er
volgens Eshuis e.a. meerdere oorzaken aan te wijzen voor de gesignaleerde verschuivingen; welke
beleidsmaatregelen en wetswijzigingen precies welk effect hebben gehad is niet goed vast te
stellen. Opgemerkt kan worden dat het tweede deel van het onderzoek van Eshuis e.a. betreffende
de nameting van de verhoogde competentiegrens in de loop van 2014 is te verwachten.
40
De complexiteit van de vordering verhoudt zich niet evenredig tot de hoogte van de vordering.
Die hoeft behandeling door de kantonrechter derhalve niet in de weg te staan; de complexiteit ligt
eerder in de bewijssfeer.
41
Zie hierover Baas e.a. 2010.
42
Hierbij verdient overigens vermelding dat voor slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven de
mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand bestaat (art. 44 lid 4 Wet op de rechtsbijstand).
39
19
3.
Zaakstypering in het systeem van de rechtbanken
3.1
Inleiding
Dit onderzoek is toegespitst op de specifieke zaakscategorie ‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’. Hieronder zal daarom kort worden uitgelegd
welke verschillende zaakscategorieën en registratieniveaus kunnen worden
gebruikt bij de registratie van kantonzaken (par. 3.2). Niet alleen is kennis van
het registratiesysteem voor dit onderzoek van belang: wanneer men een
verklaring zoekt voor het grote aantal zaken dat landelijk wordt geregistreerd
onder de categorie ‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’ en voor de
onderlinge verschillen tussen de voormalig kantongerechten, dan is de praktijk
van de registratie minstens zo belangrijk. Daarom is besloten om aanvullende,
telefonische gesprekken te voeren met enkele op griffies werkzame
respondenten die zijn belast met deze registratie. Omdat de primaire
onderzoeksopzet niet was gericht op de registratiekwestie en de meeste input
niet van direct uitvoerenden afkomstig is zijn de gepresenteerde inzichten
betreffende de wijze van registreren slechts indicatief. Niettemin biedt het enige
verheldering over de wijze waarop het registratiesysteem door deze betrokkenen
– en wellicht ook anderen – in de praktijk wordt gehanteerd.43 In dit hoofdstuk
worden daarom enkele bevindingen uit de gehouden interviews opgetekend (par.
3.3), waaraan – zij het voorzichtig – enkele conclusies worden verbonden (par.
3.4).
3.2
Zaakstypering en ‘doortypering’ op verschillende niveaus
Het doel van registratie in het systeem van de Raad voor de rechtspraak is
tweeledig: het proces monitoren en bepalen in welke uitgavenpost een zaak
valt.44 Daartoe wordt in het registratiesysteem van de rechtbanken een aantal
registratieniveaus onderscheiden om binnenkomende zaken te kunnen
typeren.45 Het eerste registratieniveau betreft het onderscheid tussen
verzoekschriften, dagvaardingen en beroepschriften. Relevant is hier de tweede
categorie ‘dagvaardingen’, waarbinnen weer een onderscheid kan worden
gemaakt tussen een verscheidenheid aan rechtsgebieden, waarvan de categorie
46
‘verbintenissenrecht’ voor dit onderzoek de belangrijke categorie vormt. De
categorie ‘verbintenissenrecht’ wordt vervolgens op het derde registratieniveau
43
Zie voor het verslag van de interviews hoofdstuk 3, par. 3.3.
Schrama & Geurts 2012, p. 75.
45
Zie Bijlage 4 voor een compleet overzicht van alle registratiecategorieën.
46
Onderscheid kan worden aangebracht in familierecht, rechtspersonenrecht, vermogensrecht,
erfrecht, zakelijke rechten, verbintenissenrecht, bijzondere overeenkomst, verkeersmiddelen en
vervoer, intellectuele eigendom, procesrecht, verzet dwangbevel, faillissementsrecht, sociale
zekerheid/fraude, Landinrichtingswet, Onteigeningswet, Europees recht, fiscaal recht, niet getelde
zaak, erfrecht en ‘overige dagvaarding inzake’. Overigens wordt door een contactpersoon ter
locatie opgemerkt dat het een onderscheid tussen ‘verbintenissenrecht’ en ‘bijzondere
overeenkomst’ inhoudelijk en praktisch problematisch is.
44
20
opgedeeld in de subcategorieën ‘onrechtmatige daad’, ‘verbintenissen uit een
andere bron dan onrechtmatige daad of overeenkomst’, ‘niet bijzondere
overeenkomst’, ‘arbitrage/bindend advies’ en ‘overige verbintenissenrecht’. De
categorie ‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’ is dus een
zaakstypering op het derde niveau.
Een vierde niveau van registratie kan worden aangebracht, bijvoorbeeld
wanneer op het derde niveau de typering ‘onrechtmatige daad’ is toegekend. Het
registratiesysteem kent binnen deze categorie ‘Verbintenissenrecht,
onrechtmatige daad’ ruim twintig specifiekere categorieën, waarvan voor de
gezochte zaken de categorieën ‘diefstal/fraude’, ‘onrechtmatige daad in het
verkeer’, ‘onrechtmatige daad letsel overige’ en ‘onrechtmatige daad
zaaksbeschadiging overige’ de interessantste vormen, aangezien men daar de
meeste zaken zou mogen verwachten die schadeverhaal na een strafbaar feit
betreffen. Uit tabel 1 valt echter op te maken dat het aantal relevante zaken
voor deze specifieke zaakscategorieën niet erg hoog ligt (in totaal 2362 zaken
over 2012).47 Daartegenover staat een substantieel aantal registraties onder de
zaakscategorie ‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’.48
3.3
Het belang van zaakstypering
Gesproken is met drie contactpersonen werkzaam op voormalige kantonlocaties.
Deze kantons maakten ten tijde van de onderzochte periode zowel gebruik van
de zaakstypering ‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’, als van de
specifiekere categorieën waarin een zaak met betrekking tot schadeverhaal na
een strafbaar feit zou mogen worden verwacht.
De respondenten bevestigen dat de registratie is bedoeld om het proces te
monitoren, en vast te leggen welke uitgavenpost moet worden toegekend aan
binnengekomen zaken. Soms echter zou het management de zaakstyperingen
bovendien gebruiken om te bezien wat voor een type zaken er zoal worden
afgehandeld (en worden ‘lichtere’ en ‘zwaardere’ zaken onderscheiden).
De vraag of het registratiesysteem een adequaat beeld zou kunnen geven van
welke zaken er worden afgehandeld, is niet eenvoudig te beantwoorden.
Meerdere contactpersonen geven aan dat het registreren als zodanig door hen
geenszins gebeurt met het idee dat ook ‘externe, wetenschappelijke doeleinden’
gediend worden. Daar komt bij dat de toekenning van zaakstyperingen aan
bepaalde dossiers in handen ligt van de administratieve staf (gesproken wordt
zelfs van de ‘laagste administratieve functies’) en dat de betrokken
47
Dit betreft een registratie op het vierde niveau. Uitgesplitst naar specifieke zaakscategorieën is
geregistreerd: onrechtmatige daad, diefstal fraude: 359 zaken; onrechtmatige daad in het
verkeer: 262; onrechtmatige daad, letsel overig: 69 zaken; onrechtmatige daad,
zaaksbeschadiging overig: 241 zaken.
48
Voor 2012 in totaal 72316 zaken; dit betreft een registratie op het derde niveau.
21
kantonrechter, die alleen de dossiers zelf ziet, daar geen zicht – laat staan
invloed – op heeft.
Wat betreft de betrouwbaarheid van de zaaksregistratie wordt aangegeven dat
van belang is in hoeverre men persoonlijk waarde hecht aan een adequate
zaakstypering. Verschillende contactpersonen geven aan dat men bij de
invoering van het landelijk systeem wel geacht werd om volledig door te typeren
en dat men die ‘verfijning’ belangrijk vond, maar dat hier na verloop van tijd
steeds soepeler mee om werd gegaan. De reden die daarvoor diverse keren is
aangedragen, is dat het ‘doortyperen’ tijd kost en bovendien geen prioriteit kent.
Eén contactpersoon verwoordde het treffend: ‘Met jaarlijks tachtigduizend zaken
is snelheid het belangrijkste. Je moet keuzes maken. Als er fout getypeerd
wordt, dan vloeit er ook geen bloed uit voort. Het gaat om de vonnissen en de
inhoud. Als daar iets misgaat, dan kan ik daar wél wakker van liggen’. Een ander
noemt het ‘zonde van je tijd’ als de administratie een dagvaarding te uitgebreid
bekijkt voor de toekenning van een zaakscategorie: doorgaans geschiedt dit in
één oogopslag. Een andere complicatie ziet men waar het gaat om de ‘gewoonte’
om niet ‘door te typeren’ in het derde en vierde registratieniveau wanneer
sprake is van een verstekzaak. Dat scheelt namelijk ook veel tijd. Bovendien zou
doortypering voor het toekennen van (extra) capaciteit aan de behandeling van
een zaak geen verschil maken. Al met al is het is volgens deze respondenten
niet vreemd dat er geen controle (meer) wordt uitgeoefend op de zaakstypering,
onderkend wordt dat de betrouwbaarheid daardoor kan afnemen.49
3.4
Conclusie
De categorie ‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’ betreft het derde
registratieniveau en wordt afgezet tegen verschillende andere categorieën,
waaronder ‘Verbintenissenrecht, onrechtmatige daad’. Deze laatste categorie,
waarin men de meeste gevallen van schadeverhaal na een strafbaar feit zou
verwachten, is overigens weer in (vele) subcategorieën onderverdeeld. Of men
aan de hand van het registratiesysteem ‘harde’ kwantitatieve uitspraken kan
doen over de aard van de zaken bij de kantonrechter, is lastig te zeggen. Onze
indruk is dat dit zeker wel indicatief is voor de aard van de zaken. Men dient
hierbij echter steeds te bedenken dat niet alleen het systeem zelf ‘ruw’ is (en
dus bijvoorbeeld niet op voorhand duidelijk maakt in hoeveel gevallen sprake
was van een strafbaar feit), maar dat ook de mogelijkheid bestaat dat zaken
binnen dit systeem inadequaat worden geregistreerd, of althans tussen
verschillende kantonsectoren onderling op uiteenlopende wijze. Van belang kan
zijn dat het steeds administratieve krachten zijn die deze typeringen aan zaken
in één oogopslag toekennen, terwijl zij zelf niet met de inhoud ervan te maken
krijgen. De betrokkenen met wie is gesproken maken bovendien duidelijk dat in
49
Zie ook: Eshuis e.a. 2014, p. 66, waar wordt gewezen op de niet consistente wijze van
registreren door de voormalig kantongerechten.
22
steeds mindere mate waarde wordt gehecht aan een adequate doortypering op
het derde en vierde niveau. Hoewel dit niet verder is onderzocht, en
terughoudendheid in dezen dus is geboden, wekt dit wel de suggestie dat door
de uiteenlopende ideeën over het doel en belang van het registreren de kans op
‘vertroebeling’ in de registraties toeneemt.
23
4.
Dossieronderzoek: verantwoording en resultaten
4.1
Inleiding
In dit hoofdstuk worden resultaten van het dossieronderzoek besproken dat is
uitgevoerd over 392 dossiers in de zaakscategorie ‘Verbintenissenrecht, overige
verbintenissenrecht’ bij de kantonsectoren in Rotterdam (n=195), Dordrecht
(n=100) en Zutphen (n=97), ingestroomd in de periode van 2 augustus 2011 tot
21 september 2011. Van de 392 onderzochte zaken, blijkt slechts één dossier –
aangetroffen in Rotterdam – betrekking te hebben op schadeverhaal naar
aanleiding van een strafbaar feit. Alvorens deze resultaten te presenteren (par.
4.3 en 4.4), zal verantwoording worden afgelegd van de methodologie en de
door de onderzoekers gemaakte keuzes (par. 4.2).
4.2
Methodologische verantwoording
Verkennend onderzoek: 392 van de 400 getrokken dossiers
De kern van het onderzoek lag in het uitvoeren van dossieronderzoek bij de
sector kanton van drie arrondissementen. In eerste instantie was de wens van
de opdrachtgever om een steekproef te trekken uit de dossiers geregistreerd
onder alle relevante zaakscategorieën (in totaal 73531 geregistreerde zaken).50
Daarbij werd vanwege de invoering van de verhoging van de competentiegrens
op 1 juli 2011 (van 5.000 euro naar 25.000 euro) geopteerd voor een onderzoek
over het jaar 2012. Een representatieve steekproef zou echter hebben betekend
dat 1770 dossiers, verspreid over de categorieën waarin men zaken betreffende
schadeverhaal na een strafbaar feit zou verwachten, zouden moeten worden
gelicht. Vanwege de daarmee gepaard gaande extra werkbelasting voor de
gerechten werd door de opdrachtgever, in overleg met de Raad voor de
rechtspraak besloten een beperkter, verkennend onderzoek uit te laten voeren
betrekking hebbende op de restcategorie ‘Verbintenissenrecht, overige
verbintenissentrecht’. De steekproef betrof 400 dossiers (dat zijn er uiteindelijk
overigens 392 geworden), in te zien bij de negen meer consequent registrerende
voormalig kantongerechten. ‘Meer consequent registrerend’ betekent in dit
verband dat de betreffende kantongerechten in de regel registreren als
voorgeschreven, namelijk over alle vier de ter beschikking staande niveaus: 1.
dagvaarding/verzoekschrift, 2. verbintenissenrecht, 3. onrechtmatige daad, 4.
zaakstypering (diefstal/fraude; in het verkeer; letsel overig).
De negen meer consequent registrerende kantongerechten zijn verantwoordelijk
voor het overgrote deel van de registraties in de categorie ‘Verbintenissenrecht,
50
Dit totaal aantal zaken omvat de specifieke zaakscategorieën onrechtmatige daad
(diefstal/fraude; in het verkeer; letsel overige en zaaksbeschadiging overige), de categorieën
‘onrechtmatige daad niet van toepassing’ en ‘onrechtmatige daad’ en de restcategorie ‘Overige
verbintenissenrecht’. Schrama en Geurts
24
overige verbintenissenrecht’, namelijk ongeveer 70.000 van de in totaal circa
76.000 zaken die in 2012 landelijk werden geregistreerd in die categorie. Door
het trekken van een aselecte steekproef zou een representatief beeld kunnen
worden gekregen van de hoeveelheid zaken in de categorie ‘Verbintenissenrecht,
overige verbintenissenrecht’ die betrekking hebben op civiel schadeverhaal na
een strafbaar feit, en zouden vervolgens de kenmerken van die specifieke zaken
in kaart kunnen worden gebracht.
Steekproefperiode
Na aanbesteding van het onderzoek zijn enkele wijzigingen doorgevoerd in de
onderzoeksopzet. Een eerste wijziging betreft de keuze om de steekproef te
trekken uit de ingestroomde zaken uit de periode 2 augustus tot 21 september
2011. De achterliggende gedachte was dat door te kiezen voor een vroegere
aanvangsdatum de kans op het treffen van uitstroomgegevens vergroot (lees:
afgehandelde zaken) zou toenemen. Bovendien ligt de aanvangsdatum na de
verhoging van de competentiegrens (per 1 juli 2011) zodat ook zaken tot 25.000
euro mochten worden verwacht.
Concentratie: Rotterdam, Dordrecht en Zutphen
Een tweede wijziging ten aanzien van de aanvankelijke onderzoeksopzet betreft
de keuze om het dossieronderzoek niet uit te voeren over de negen meer
consequent registrerende voormalig kantongerechten, maar juist te
concentreren op de kantons die over 2012 de grootste instroom hadden van
zaken geregistreerd onder de noemer ‘Verbintenissenrecht, overige
verbintenissenrecht’. Deze wijziging verdiende vanuit oogpunt van efficiëntie de
voorkeur en moet worden begrepen vanuit de hoofdvraag van het onderzoek, in
samenhang met hetgeen voorafgaande aan het onderzoek bekend was over het
aantal te verwachten zaken die schadeverhaal na een strafbaar feit zouden
kunnen betreffen. Gebaseerd op de uitkomsten van het onderzoek van Schrama
en Geurts en hetgeen aan gegevens reeds bekend was bij de Raad voor de
rechtspraak en het WODC, was de verwachting dat weinig treffers zouden
worden gevonden. Een aselecte steekproef verdiende vanuit oogpunt van
representativiteit weliswaar de voorkeur, maar de verwachting was dat een
spreiding van het onderzoek over negen kantons de kans op inhoudelijke treffers
zou verkleinen. In dat geval zou weliswaar een overkoepelend beeld kunnen
worden gepresenteerd (negen voormalige kantons), maar zouden per kanton
slechts enkele zaken kunnen worden getrokken. Dat laatste zou, gelet op het
geringe aantal zaken, vragen kunnen oproepen over de betrouwbaarheid van de
bevindingen wat betreft de specifieke kantons.
Bijkomend gegeven was dat het aantal registraties in de categorie
‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’ in de negen geselecteerde (als
meer consequent registrerend bekend staande) voormalig kantongerechten een
onevenwichtig beeld liet zien. Het gros van de zaken binnen deze categorie over
de steekproefperiode (2 augustus 2011 tot en met 1 september 2011) bleek
25
afkomstig van het arrondissement Rotterdam (6561 zaken) en Dordrecht (1155
51
zaken). Daarentegen bleken drie van de meer consequent registrerende
voormalig kantongerechten (Assen, Den Haag en Groningen) in de periode
augustus tot en met december 2011 nauwelijks gebruik te hebben gemaakt van
de categorie ‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’.52 Uitgaande van
de wens om de steekproef uitsluitend te trekken uit dossiers van de meer
consequent registrerende voormalig kantongerechten kwamen daarom
getalsmatig, behalve Rotterdam en Dordrecht, de kantons Maastricht,
Middelburg, Almelo en Utrecht in aanmerking. Ook deze laatste kantons hadden
echter duidelijk lagere instroomcijfers, terwijl de onderlinge verschillen niet
significant waren.53 Een keuze om naast Rotterdam en Dordrecht ook de andere
meer consequent registrerende voormalig kantongerechten bij het onderzoek te
betrekken zou weliswaar een antwoord hebben kunnen geven op de vraag hoe
de verhoudingen binnen de meer consequent registrerende voormalig
kantongerechten liggen, maar de invloed daarvan op het totaalbeeld zou gelet
op de geringe aantallen zaken die binnen deze kantons zijn geregistreerd in de
categorie ‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’ marginaal zijn
geweest.
Daarnaast bleek er een derde kanton te zijn dat in de steekproefperiode qua
instroomcijfers duidelijk uitstak boven Maastricht, Middelburg, Almelo en
Utrecht: het voormalig kanton Zutphen (97 zaken). Dit kanton bleek bovendien,
na Rotterdam en Dordrecht, over de periode 2 augustus tot en met 31 december
2011 het meeste aantal zaken te hebben geregistreerd in de categorie
‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’ (21.604 zaken). Zutphen
behoort echter niet tot de negen meer consequent registrerende voormalig
kantongerechten. Een keuze voor Zutphen als derde te onderzoeken kanton
betekende derhalve een afwijking van het oorspronkelijke uitgangspunt om het
onderzoek uit te voeren binnen de kring van de meer consequent registrerende
voormalig kantongerechten.
Daarentegen strookte de keuze voor Zutphen als derde kanton wel met de
gedachte dat het wenselijk was de kans op treffers te vergroten door het
onderzoek uit te voeren bij de kantons die voor de steekproefperiode het
hoogste aantal registraties hadden in de categorie ‘Verbintenissenrecht, overige
verbintenissen’. Van belang was ook dat Rotterdam en Dordrecht ten opzichte
van de als niet consequent registrerende voormalig kantongerechten over de
steekproefperiode de hoogste instroomcijfers hadden. Vanuit de gedachte dat de
kans op treffers het grootst zou zijn in die kantons waar het grootste aantal
registraties had plaatsgevonden is dus gekozen voor de kantons Rotterdam,
51
Opmerking behoeft dat over een langere periode, namelijk 2 augustus tot en met 31 december
2011 eveneens sprake is van oververtegenwoordiging (Rotterdam: 89.382 zaken; Dordrecht:
14.532 zaken). Weliswaar kan daaruit niet de conclusies worden getrokken dat beide kantons
structureel ‘grootregistreerder’ zijn. Niettemin bood het steun voor de gedachte dat de kans op
inhoudelijke treffers te Rotterdam en Dordrecht het grootste was.
52
Assen: 27 zaken; Den Haag: 4 zaken en Groningen: 16 zaken.
53
Maastricht: 49 zaken; Middelburg: 16 zaken; Almelo: 38 zaken en Utrecht: 58 zaken.
26
Dordrecht en Zutphen. Die gekozen opzet maakt het niet alleen mogelijk de
vraag naar de hoeveelheid zaken betreffende schadeverhaal bij de kantonrechter
na een strafbaar feit die werden geregistreerd in de categorie
‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’ te beantwoorden, maar
vergrootte ook de kans op het vinden van antwoorden op de inhoudelijke,
aanvullende onderzoeksvragen (kwalitatief).54 De onderzoekers zijn zich ervan
bewust dat de hier beschreven kwalitatieve overwegingen en daaruit
voortvloeiende keuzes hun weerslag hebben gehad op de representativiteit van
het onderzoek.
Met het oog op de ‘koploper’-positie van Rotterdam is besloten voor dit kanton
200 dossiers te trekken en voor Dordrecht en Zutphen beiden 100 dossiers. De
steekproef is getrokken aan de hand van de gegevens uit het ‘datawarehouse’:
een centraal systeem waarin de zaaksgegevens van de afzonderlijke
rechtbanken worden bijeengebracht.55 Vanuit een ander onderzoek was uit dat
datawarehouse al een instroombestand gemaakt door de opdrachtgever, welk
instroombestand is gebruikt om een aselecte steekproef te trekken.56 Bij het
opvragen van de aldus geselecteerde dossiers bleken echter vijf van de
Rotterdamse en drie van de Zutphense dossiers niet te kunnen worden
teruggevonden.57 De oorzaken hiervan liggen in de administratieve sfeer en zijn
verder niet onderzocht. Opmerking verdient dat het aanleveren van de
geselecteerde dossiers voor de administratie van de betrokken rechtbanken
werd bemoeilijkt door de herziening van de gerechtelijke kaart en de opheffing
van bepaalde kantonlocaties. Al met al zijn er na de herziening van de
gerechtelijke kaart meerdere archiefbewegingen geweest die hebben geleid tot
verspreiding van de te trekken dossiers wat het lichten en het terugvinden ervan
heeft bemoeilijkt.58
Variabelenlijst
Het dossieronderzoek is uitgevoerd aan de hand van een variabelenlijst die is
gebaseerd op die van het onderzoek van Schrama en Geurts.59 Navraag bij deze
onderzoekers leerde dat de lijst in het eerdere onderzoek adequaat was
gebleken, en er werd een enkele aanvulling geadviseerd. De lijst is voor het
voorliggende onderzoek aangevuld met enkele variabelen die specifiek
betrekking hebben op de kantongerechtprocedure. Aan de hand van deze
variabelenlijst zijn de dossiers geanalyseerd waarbij de gegevens zijn ingevoerd
54
Zie voor deze aanvullende onderzoeksvragen par. 4.4.
Het gaat hier om gegevens die voor elke zaak worden geregistreerd, in lijn met de geschreven
‘rolkaarten’ die tot begin jaren ‘90 werden gebruikt.
56
Dat andere onderzoek betreft een evaluatie van de verhoging van de compententiegrens in
2011. Zie Eshuis e.a. 2014.
57
Voor Rotterdam is een tweede steekproef getrokken, omdat daar in de eerste ronde 32 zaken
vermist werden. Voor Zutphen is dit nagelaten vanwege het geringe aantal vermiste zaken.
58
Zo liggen de verstekvonnissen inmiddels centraal opgeslagen in het archief te Kampen wat
leidde tot omvangrijker transportbewegingen.
59
Zie voor de variabelenlijst Bijlage 3.
55
27
met behulp van het programma Excel. De gegevens zijn vervolgens omgezet en
verwerkt via het programma SPSS 20.
Omdat de verwachting bij aanvang van het onderzoek was dat slechts een
gering aantal ‘treffers’ zou worden gevonden (zaken die zagen op schadeverhaal
na een strafbaar feit) en omdat het relatief eenvoudig is om een indicatie te
geven van wat de onderzoekers wél hebben gevonden, zijn de niet treffers op
enkele kenmerken in kaart gebracht. Zodoende kan enig licht worden geworpen
op de samenstelling van de categorie ‘Verbintenissenrecht, overige
verbintenissenrecht’. De gevonden informatie moet als bijvangst worden
beschouwd en heeft niet, of slechts indirect, bijgedragen aan de beantwoording
van de onderzoeksvragen.
4.3
Resultaat: 0,26% relevante zaken
Beantwoording van de hoofdvraag
Bij het dossieronderzoek is slechts één zaak aangetroffen die betrekking heeft op
schadeverhaal naar aanleiding van een strafbaar feit. Het antwoord op de
hoofdvraag in dit onderzoek (hoeveel procent van de kantonprocedures die na 1
juli 2011 zijn getypeerd als ‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’
betrof naar schatting een vordering tot schadevergoeding naar aanleiding van
een strafbaar feit?) luidt dus: 0,26% (1:392 zaken).
Statistische betrouwbaarheid van het resultaat
Door middel van een binominaaltoets kan de statistische betrouwbaarheid van
het resultaat worden bepaald, door na te gaan hoe groot de kans is dat men in
een steekproef van 400 zaken slechts één zaak tegenkomt, terwijl het aandeel
van die zaken in de echte populatie 1% bedraagt. Bij een random steekproef van
400, en één gevonden treffer, geldt dat de hypothese dat in de echte populatie
het percentage 1% of minder is geen stand houdt (de kans dat men slechts nul
of één zaak vindt bedraagt 9%), en dat de hypothese dat in de echte populatie
het percentage 2% of minder is wel stand houdt. Het onderzoek toont dus met
aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid aan dat binnen de categorie
‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’ het percentage relevante
zaken tussen de nul en twee procent ligt.
Twijfelachtig is echter of sprake is van een homogene populatie: in Rotterdam
worden veel zaken gecategoriseerd onder ‘Verbintenissenrecht, overige
verbintenissenrecht’, terwijl dat in Zutphen een relatief bescheiden percentage
is. Men zou daarom bij de binominaaltoets kunnen uitgaan van drie populaties.
Bij een random steekproef van 200 (Rotterdam), een betrouwbaarheidsinterval
van 95% en één gevonden zaak geldt dat de hypothese dat in de echte populatie
28
het percentage 2% of minder is geen stand houdt en dat de hypothese dat in de
echte populatie het percentage 3% of minder is wel stand houdt.
Bij een random steekproef van 100 (Dordrecht, Zutphen) en een
betrouwbaarheidsinterval van 95% en nul gevonden zaken geldt dat de
hypothese dat in de echte populatie het percentage 4% of minder is, stand
houdt.
De ‘treffer’
Nu er slechts één relevante zaak is aangetroffen, is het weinig zinvol om dieper
in te gaan op de meer inhoudelijke, aanvullende onderzoeksvragen naar de aard
van de aangetroffen zaken. Dit zou immers pas zinnig zijn wanneer een
substantieel deel van de aangetroffen zaken in de onderzochte categorie
relevant was.
De ene relevante zaak is door de onderzoekers integraal doorgelopen, een
beschrijving ervan is te vinden in Bijlage 2 van dit rapport. Het betrof, kort
gezegd, een vordering tot vergoeding van immateriële schade, ingesteld door
een politieambtenaar naar aanleiding van een incident in de rechtmatige
uitoefening van zijn bediening – de dader is veroordeeld voor wederspannigheid
(art. 181 Sr) en mishandeling van een ambtenaar gedurende de uitoefening van
zijn bediening (art. 300 jo 304 lid 2 Sr) – ten bedrage van 375 euro en ten
aanzien waarvan de strafrechter zich eerder niet-ontvankelijk had verklaard.
Opgemerkt moet worden dat deze zaak niet het ‘stereotiepe’ geval is van civiel
schadeverhaal door een slachtoffer na een strafbaar feit, nu sprake is van een
politieambtenaar die in de rechtmatige uitoefening van zijn functie schade lijdt.
De overheid voert een actief beleid gericht op het bestrijden van geweld tegen
60
ambtenaren in functie. Uitgangspunt daarbij is dat toegebracht letsel aan
publieke gezagsdragers tijdens de rechtmatige uitoefening van hun beroep op de
dader moet worden verhaald via een vordering benadeelde partij, dan wel
61
anderszins.
4.4 Wat bevindt zich in ‘Verbintenissenrecht, overige
verbintenissenrecht’?
Het type aangetroffen zaken
Dit onderzoek geeft een globaal beeld van welke zaken zich in de categorie
‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’ bevinden. De meeste zaken
betreffen geldvorderingen die hun grondslag vinden in een aantal soorten
60
Het betreft hier het beleidsdossier ‘Veilige Publieke Taak’; zie o.a. Kamerstukken II 2012/13,
28 684, nr. 367.
61
Deze beleidslijn is vastgelegd in protocollen die door de politie dienen te worden opgevolgd.
Evaluaties leren echter dat dit vaak wordt nagelaten. Hierover: Van Leiden & Ferwerda 2008 en
Flight 2012.
29
overeenkomsten: de zaken betroffen zorgverzekeringen (20,4%),
telefoonabonnementen (16,5%), drinkwater (15,0%) en digitale tv, internet en
telefonie (14,5%). Zie Figuur 3:
Figuur 3: Verschillende soorten schulden (in percentages)
In alle dossiers ging het om vorderingen van rechtspersonen, met name
zorgverzekeraars, telefoonmaatschappijen, drinkwatermaatschappijen en digitale
televisie-, internet- en telefonieaanbieders; in de regel ziet men dat de eiser een
relatief ‘grote’ onderneming is. In de minder voorkomende categorieën worden
ook ‘kleinere’ rechtspersonen gevonden, zoals sportscholen en Verenigingen van
Eigenaren.
62
Procesvertegenwoordiging
In verreweg de meeste zaken werd de eisende partij vertegenwoordigd door een
deurwaarder (93,7%). In de overige zaken werd de eiser bijgestaan door een
advocaat (3,2%) of een andersoortige gemachtigde (3,2%). Een verklaring voor
dit hoge percentage deurwaarders zou kunnen zijn dat de hierboven genoemde
grote ondernemingen, zoals zorgverzekeraars, een vaste deurwaarder in de arm
hebben genomen om de vorderingen in te dienen bij de kantonrechter. Steun
daarvoor kan worden gevonden in de bevinding dat in een groot deel van de
bestudeerde zaken sprake was van procesvertegenwoordiging door een selecte
groep deurwaarders.
62
Een vergelijkbaar beeld komt overigens naar voren in Eshuis e.a. 2014, zie o.a. p. 41.
30
Afdoening zaken
Uit het dossieronderzoek blijkt dat binnen deze categorie in de meeste zaken
uitspraak is gedaan bij verstek (83,6%), tegenover 13,0% na tegenspraak.63
Een klein deel van de zaken is doorgehaald (3,3%). Het hoge percentage
verstekzaken bij de kantonrechter zou kunnen worden verklaard door het feit
dat een groot deel van de zaken routinematig is aangebracht door de
ondernemingen wanneer rekeningen onbetaald zijn gebleven door hun klanten.
Omdat betwisting van de vordering in veel gevallen niet zinvol lijkt – een enkele
keer wordt er slechts bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de vordering – kan
het zijn dat gedaagde partijen niet de behoefte voelen om op te komen in de
procedure of dat de drempel te hoog ligt.
Worden de vorderingen toe- of afgewezen?
De meeste vorderingen zijn geheel of gedeeltelijk toegewezen door de
kantonrechter (99,2%). In totaal zijn er drie vorderingen geheel afgewezen
(0,8%). Het gemiddelde toegewezen bedrag is 886 euro. Het laagst toegewezen
bedrag is 20 en er zijn twee bedragen boven de 10.000 euro toegewezen
(maximaal 14.680 euro).
Conclusie
Uit het bovenstaande rijst het beeld dat zaken in de categorie
‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’ in de regel bij verstek worden
toegewezen en zijn aangebracht door relatief grote ondernemingen die een
(vaste) deurwaarder in de arm hebben genomen. Het gaat om relatief lage
bedragen: deze ondernemingen willen kennelijk hun rekeningen betaald krijgen
en vorderen (routinematig) nakoming in rechte, ongeacht de hoogte van het
bedrag.
63
Een vergelijkbaar beeld komt naar voren in Eshuis e.a. 2014, zie onder andere p. 41. Daar
wordt een percentage van 20% tegenspraak genoemd; in dit onderzoek lag dat dus iets lager.
Daarentegen is het percentage doorhalingen op landelijk niveau voor de periode 2009-2012
genoemd door Eshuis e.a. weer veel hoger dan gevonden voor dit onderzoek, namelijk 40%
tegenover de genoemde 3,3% (p. 23). Eshuis e.a. merken overigens op dat het hoge
verstekpercentage een karakteristiek is van de kantonzaken. Een en ander hangt ook samen met
de veelal relatief lage vorderingen.
31
5.
Conclusie
Dit onderzoek betreft de vraag in hoeverre slachtoffers van strafbare feiten
gebruik maken van de kantonprocedure om hun schade te verhalen op de dader.
Meer specifiek gaat het om de vraag of in de registratiecategorie
‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’ zich een relevante
hoeveelheid zaken bevindt, nu niet is uitgesloten dat dit type zaak zich in
substantiële mate in deze omvangrijke categorie bevindt, en de overige
zaakscategorieën (waar de registratie van dit soort zaken overigens meer voor
de hand ligt) vanwege hun omvang reeds doen vermoeden dat de
kantonprocedure slechts in geringe mate wordt benut door slachtoffers van
strafbare feiten.
Uit ons verkennende dossieronderzoek kan worden geconcludeerd dat het
percentage relevante zaken binnen de categorie ‘Verbintenissenrecht, overige
verbintenissenrecht’ zeer laag is: het percentage relevante zaken ligt met een
waarschijnlijkheid van 95 procent tussen de 0 en 0,26 procent. Bovendien was
de eiser in die zaak een politieambtenaar en niet het ‘stereotiepe’ slachtoffer dat
men zou verwachten (een burger of rechtspersoon). Uit dit onderzoek komt
daarentegen het beeld naar voren dat het in de categorie ‘Verbintenissenrecht,
overige verbintenissenrecht’ vooral gaat om vorderingen van rechtspersonen
(relatief grote ondernemingen) die in de regel bij verstek worden toegewezen en
waarbij een deurwaarder optreedt. Het gaat daarbij om relatief lage bedragen, in
de overgrote meerderheid consumentenschulden ter zake van
duurovereenkomsten, dienstverlening en afbetaling (zoals abonnementsgelden,
verbruikskosten en studie- en huurschulden).
In algemene zin kan men, nu het vermoeden gerechtvaardigd is dat er geen of
weinig relevante zaken worden weggeschreven in de grote restcategorie, dus
concluderen dat slachtoffers van strafbare feiten slechts in geringe mate gebruik
maken van de procedure bij de kantonrechter. Dit geldt overigens ook voor de
meer specifieke zaakscategorieën waarin men registratie inzake schadeverhaal
na een strafbaar feit zou verwachten. De registraties over 2012 laten immers
een totaal aantal van maximaal 1100 zaken zien.64
Nader onderzoek naar de omvang van het gebruik van deze verhaalsroute door
slachtoffers van strafbare feiten lijkt weinig zinvol. De vraag waarom deze route
slechts in geringe mate wordt benut door de slachtoffers en of het opportuun is
om schadeverhaal via de kantonrechter voor hen toegankelijker te maken, lijkt
daarentegen wel relevant te zijn als onderwerp van eventueel vervolgonderzoek.
Daarnaast zou men kunnen kijken wat de zaken kenmerkt die wel aan de
kantonrechter zijn voorgelegd. Deze zaken zouden kunnen worden gezocht
64
Zie tabel 1.
32
binnen de meer voor de hand liggende registratiecategorieën: ‘in het verkeer’,
‘zaaksbeschadiging overige’, ‘letsel overige’ en ‘diefstal/fraude’.
33
Summary
This research concerns the question to what extent victims of a criminal offence
explore the possibility of filing a civil claim for damages before the kantonrechter
(judge of a cantonal court who is competent to deal with claims limited to a
maximum of € 25,000). This research can be considered as a continuation of
previous studies of Schrama and Geurts (2012), in which the possibility of civil
litigation as a means for Dutch crime victims to receive compensation for their
sustained damage is explored, and Van Dongen et al. (2013), in which the
experiences of victims in claiming their damages are reported. The role of the
victim in criminal proceedings has been a topic for discussion during the last
decades. The involvement of victims in criminal proceedings has been
significantly improved by gradually implementing regulations aimed at
expanding the rights of victims in criminal proceedings. Thus, it is relevant to
explore the role of civil law in this process.
This research is of an explorative nature. Before conducting this research, it was
expected that victims of a criminal offence rarely consider the possibility of civil
litigation at the kantongerecht [cantonal court] to claim their damages. This
assumption is supported by the low numbers that are registered in the expected
categories (‘diefstal/fraude’ [‘theft/fraud’], ‘in het verkeer’ [‘traffic’], ‘letsel
overige’ [‘injury, remaining’] en ‘zaaksbeschadiging overige’ [‘damage,
remaining’]). In contrast, the remaining category of ‘Verbintenissenrecht,
overige verbintenissenrecht’ [‘law of obligations, remaining’] contains a large
number of registrations: 70,000 per year. A substantial part of these cases may
concern civil claims of damages suffered as a result of crime. To gain better
insight into the kind of cases that are included in this remaining category, file
research is conducted. The research question is formulated as follows: What
percentage of kantongerecht-cases that are registered in the category
‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’ after 1 July 2011 is estimated
to concern a civil claim for damages as a result of a criminal offence?
To be able to answer this research question, a file research is conducted
examining 392 files that are registered in the category ‘Verbintenissenrecht,
overige verbintenissenrecht’ of the kantongerechten in Rotterdam (n=195),
Dordrecht (n=100) and Zutphen (n=97). Because of the assumption that there
would be only a few cases concerning a claim for damages as a result of a
criminal offence in this remaining category and the sample size of n=400, it was
decided to concentrate the file research on three kantongerechten in order to
maximize the chance of finding a civil claim for damages as a result of a criminal
offence. In addition, the kantongerechten of both Rotterdam and Dordrecht are
characterized as courts that register cases more consistently as compared to
other cantonal courts.
34
Only 1 out of 392 files did concern a civil claim for damages as a result of a
criminal offence. Thus, the answer to the research question is 0.26% (1:392
files). It must be noted that this case is atypical in the sense that it concerned a
police officer who suffered damages while exercising his official duties and has to
bring a civil damages action against the perpetrator in accordance with policy
guidelines.
In addition, this study gives a general overview on the type of cases that are
included in the category ‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’. Most
cases are based on monetary claims of legal entities originating from various
contracts: health insurance (20.4%), telephone contracts (16.5%), drinkingwater (15.0%) and digital television, internet and telephone services (14.5%).
In almost all cases the plaintiff is legally represented by a bailiff (93.7%). In the
vast majority of cases the judgment is delivered in default of appearance
(83.6%). In 99.2% of the cases the claims are completely upheld. It can be
concluded that the remaining category ‘Verbintenissenrecht, overige
verbintenissenrecht’ includes cases that concern monetary claims of relatively
large legal entities whose claims are upheld in the majority of the cases and the
judgments are delivered in default of appearance. It is likely that these large
legal entities enter into a contract with one bailiff’s office that will deal with all
their future cases.
It can be concluded that victims of a criminal offence modestly use the
possibility of filing a civil claim before the kantongerecht to receive
compensation for their damages, which makes further file research into this
topic practically meaningless. The answer to the central question is that, with a
probability of 95%, the percentage of relevant cases in the category
‘Verbintenissenrecht, overige verbintenissenrecht’ lies within the range of 0 and
26 percent. However, further research could focus on the question why victims
of a criminal offence rarely consider the possibility of civil litigation at the
kantongerecht to claim their damages.
35
Literatuur
Aa, van der & Groenhuijsen 2012
S. van der Aa & M.S. Groenhuijsen, ‘Slachtofferrechten in het strafproces: drie
stapjes naar voren en een stapje terug?’, Ars Aequi 2012, p. 603-611.
Baas e.a. 2010
R. Baas, L. de Groot-van Leeuwen & M. Laemers, ‘Rechtspreken: samen of
alleen’. Research Memoranda, nr. 5-2010, Den Haag, Raad voor de rechtspraak
2010.
Bakker 2014
F.C. Bakker, Notitie ten behoeve van het rondetafelgesprek van de Vaste
Kamercommissie inzake de wenselijkheid van de invoering van een twee fasen
proces, 27 februari 2014.
Brinke, ten e.a. 2014
M.E. ten Brinke, S. Habets & C.J. Noordam, ‘Iets nieuws onder de zon? Het
nieuwe ontvankelijkheidscriterium in de praktijk’, TREMA 2014, [in afwachting
van publicatie].
Candido e.a. 2013
J. Candido, M. Hoendervoogt, P. van Dam & M. Gest, Slachtoffer en de
rechtspraak, Handleiding voor de strafrechtspraktijk, Den Haag, LOVS 2013.
Dongen, van e.a. 2013
J.D.M. van Dongen, M.R. Hebly & S.D. Lindenbergh, ‘Je hebt geluk als je van een
pauw mag plukken’, Ervaringen van slachtoffers van strafbare feiten met het
verhalen van hun schade, Den Haag, WODC 2013.
Dongen, van e.a. 2014
J.D.M. van Dongen, M.R. Hebly & S.D. Lindenbergh, ‘Schadeverhaal na
misdrijven: ervaringen van slachtoffers’, TvP 2014-1, p. 1-7.
Dyson 2013
Matthew Dyson, ‘Tort and Crime’, University of Cambridge, Faculty of Law
Research Paper, no. 48/2013.
Emster, van den 2012
E. van den Emster, Proef met opsplitsen strafproces, Rechtspraak.nl,
http://www.rechtspraak.nl/Actualiteiten/Nieuws/Pages/Rechtspraaklegtomgang
metslachtoffervanmisdrijfvast.aspx
Eshuis & Paulides 2002
R.J.J. Eshuis & G. Paulides, Van rechtbank naar kanton: Evaluatie van de
competentiegrensverhoging voor civiele handelszaken in 1999, Den Haag, Boom
Juridische uitgevers 2002, Onderzoek en beleid 203.
36
Eshuis e.a. 2014
R.J.J. Eshuis, S.J.P.J. Dalm & P.O. de Jong, Evaluatie Competentieverhoging
2011. Rapportage voormeting, Den Haag, WODC 2014.
Flight 2012
S. Flight, Evaluatie Eenduidige Landelijke Afspraken, Amsterdam, DSP-groep
2012.
Gijselaar & Meijer 2014
E. Gijselaar & S. Meijer, ‘Conservatoir beslag ten behoeve van het slachtoffer’,
DD 2014/16, afl. 3, p. 180-198.
Groenhuijsen & Kwakman 2002
M.S. Groenhuijsen & N.M. Kwakman, ’Het slachtoffer in het vooronderzoek’, in:
M.S. Groenhuijsen & G. Knigge, Dwangmiddelen en rechtsmiddelen. Derde
Interimrapport, Deventer, Kluwer 2002, p. 773-971.
Hartog Jager, den 2012
W.H.B. den Hartog Jager, Procederen met of zonder procesvertegenwoordiger en
andere aspecten van procesvertegenwoordiging: de stand van zaken in 2012,
Deventer, Kluwer 2012.
Hol & Stolker
A.M. Hol & C.J.C. Stolker, Over de grenzen van strafrecht en burgerlijk recht,
Deventer, Kluwer 1995.
Leiden, van & Ferweda 2008
Ilse van Leiden & Henk Ferweda, Bont en Blauw, Den Haag, WODC/Bureau Beke
2008.
Ministerie van Veiligheid en Justitie 2013
Ministerie van Veiligheid en Justitie, Recht doen aan slachtoffers, Visiedocument
22 februari 2013.
Ministerie van Veiligheid en Justitie 2014
Wetsontwerp Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter aanvulling van
het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces en wijziging
van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter uitbreiding van de mogelijkheid
van uitkering aan nabestaande (voorontwerp)
Schrama & Geurts 2012
W.M. Schrama & T. Geurts, Civiel schadeverhaal door slachtoffers van strafbare
feiten. De rol van de civiele procedure: gebruik, knelpunten en
oplossingsrichtingen, Den Haag: WODC 2012.
37
Parlementaire stukken en wet- en regelgeving
Kamerstukken II 2005/2006, 30 143, nr. 7 (Verslag)
Kamerstukken II 2005/2006, 30 143, nr. 8 (Nota nav. verslag)
Kamerstukken II 2008/2009, 30 143, nr. 28
Kamerstukken II 2012/2013, 33 552, nr. 2 (Brief van de staatssecretaris van
Veiligheid en Justitie)
Kamerstukken II 2012/13, 28 684, nr. 367 (Brief van de minister bij de
aanbieding van de evaluatie Eenduidige Landelijke Afspraken. Naleving door
politie en openbaar ministerie)
Wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 29, tot aanvulling van het Wetboek van
Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling
schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten
behoeve van slachtoffers van strafbare feiten
Wet van 17 december 2009, Stb. 2010, 1, tot wijziging van het Wetboek van
Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds
geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het
strafproces.
Kaderbesluit van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het
slachtoffer in de strafprocedure (2001/220/JBZ), PbEU 2001, L 82/1.
Richtlijn 2012/29/EU van het Europese Parlement en de Raad tot vaststelling
van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van
slachtoffers van strafbare feiten van 25 oktober 2012, PbEU 2012, L 315/57.
Kamerstukken II 2012/13, 28 684, nr. 367 (Brief van de minister bij de
aanbieding van de evaluatie Eenduidige Landelijke Afspraken. Naleving door
politie en openbaar ministerie)
Kamerstukken II 2012/2013, 33 552, nr. 2 (Brief van de staatssecretaris van
Veiligheid en Justitie)
Conceptwetsvoorstel van 5 oktober 2013 tot wijziging van het Wetboek van
Strafvordering ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en
nabestaanden in het strafproces en wijziging van de Wet schadefonds
geweldsmisdrijven ter uitbreiding van de mogelijkheid van uitkering aan
nabestaande. Te downloaden via: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/kamerstukken/2013/10/05/wetsvoorstel-wetboek-vanstrafvordering-ter-aanvulling-van-het-spreekrecht.html (geraadpleegd op 8 mei
2014).
Wetgeving en Koninklijke Besluiten
38
Wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 29, tot aanvulling van het Wetboek van
Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling
schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten
behoeve van slachtoffers van strafbare feiten
Wet van 17 december 2009, Stb. 2010, 1, tot wijziging van het Wetboek van
Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds
geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het
strafproces.
Wet van 17 december 2009, Stb. 2010, 1, tot wijziging van het Wetboek van
Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds
geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het
strafproces.
Besluit van 24 juli 2010, houdende vaststelling van het Uitvoeringsbesluit
voorschot schadevergoedingsmaatregel, Stb. 2010, 311.
Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie, Stb. 2011, 255.
Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter
uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het
strafproces, Stb. 345.
Wet van 26 juni 2013 tot aanpassing van het Wetboek van Strafvordering, het
Wetboek van Strafrecht en de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof in verband
met de introductie van de mogelijkheid conservatoir beslag te leggen op het
vermogen van de verdachte ten behoeve van het slachtoffer, Stb. 2013, 278,
39
Bijlage 1: Samenstelling van de begeleidingscommissie
Voorzitter
Prof. mr. L.T. Visscher
Erasmus Universiteit Rotterdam
Leden
Drs. A. ten Boom
Documentatie
Wetenschappelijk Onderzoek- en
Centrum
Dr. R.J.J. Eshuis
Documentatie
Wetenschappelijk Onderzoek- en
Centrum/RWI
Mr. drs. T. Van den Hoogen-Saleh
Ministerie van Veiligheid en Justitie/DSP
Mr. A.H. Sas
Slachtofferhulp Nederland
40
Bijlage 2: Zaaksbeschrijving relevante zaak
Casus
De casus is als volgt: twee surveillerende politieambtenaren treffen op straat de
gedaagde aan die in kennelijke staat van dronkenschap verkeert; zij spreken de
gedaagde aan. De gedaagde reageert verbaal agressief, maar kiest er
vervolgens voor om naar zijn hoger gelegen portiekwoning te gaan. De
politieambtenaren gaan de gedaagde achterna en spreken hem in de
deuropening van zijn woning opnieuw aan. Het gesprek escaleert, mede doordat
de echtgenote van de gedaagde zich er mee bemoeit, en de politieambtenaren
besluiten de gedaagde (inmiddels verdachte) aan te houden wegens openbare
dronkenschap en belediging. De gedaagde/verdachte verzet zich hevig en werkt
een van de agenten tegen de grond waardoor deze letsel oploopt. De tweede
agent loopt geen verwondingen op. Uiteindelijk weten de agenten de man aan te
houden en wordt deze naar het politiebureau gebracht. De gedaagde/verdachte
wordt vervolgd – en veroordeeld – ter zake van mishandeling en verzet bij
aanhouding.
Wat vooraf ging: de strafrechtelijke procedure
In deze zaak is eerst geprobeerd via de strafrechtelijke route de schade te
verhalen. Het strafbare feit waarop de schadevergoedingsvordering betrekking
heeft, behoort tot de categorie geweldsmisdrijven. De dader is door de
strafrechter namelijk veroordeeld voor wederspannigheid (art. 181 Sr) en
mishandeling van een ambtenaar gedurende de uitoefening van zijn bediening
(art. 300 Sr jo 304 lid 2° Sr). De materiële schade betreft lichamelijk letsel (een
gekneusde neus, enkele blauwe plekken en wat schaafwonden). In de
strafrechtelijke procedure hebben beide politieambtenaren zich als benadeelde
partij gevoegd. De eiser, die geen lichamelijk letsel heeft opgelopen, heeft zich
gevoegd ter zake van materiële én immateriële schade. Zijn collega, die wel
gewond is geraakt vordert enkel materiële schade; diens schadevordering
bedraagt 600 euro en wordt in de strafprocedure volledig toegewezen. Ook eiser
krijgt de door hem gevorderde materiële schade toegewezen door de
strafrechter, waaruit deze materiële schade bestaat en om welk bedrag het gaat
wordt niet vermeld in het civiele dossier. Wat betreft de immateriële schade
wordt de vordering van eiser door de strafrechter echter niet-ontvankelijk
verklaard. De reden hiervoor staat evenmin in het civiele dossier. Eiser zoekt
voor dit deel van de vordering, betrekking hebbende op immateriële schade,
schadeverhaal via de kantonrechter.
Gevorderd bedrag
De door eiser bij de kantonrechter ingediende vordering ter zake van
immateriële schade beloopt 375 euro. Deze schade heeft betrekking op de pijn
41
en het leed welke eiser heeft ondervonden als gevolg van het ondergaan van het
strafbaar feit.
Kenmerken van procespartijen en de procedure
De vordering tot schadevergoeding is ingediend door een natuurlijk persoon naar
aanleiding van een strafbaar feit dat hij heeft ondergaan in de rechtmatige
uitoefening van zijn beroep als politieambtenaar. De schade waarvoor
vergoeding wordt gevorderd, vloeide voort uit het verzet tegen aanhouding van
de gedaagde – destijds verdachte – door de eiser en zijn collega vanwege
openbare dronkenschap.
De gedaagde – als dader veroordeeld in een strafrechtelijke procedure – is
tevens een natuurlijk persoon. De eiser heeft gebruik gemaakt van de
rechtsbijstand van een advocaat. De rechtsverhouding tussen eiser en gedaagde
kan worden getypeerd als een horizontale: een burger tegenover een andere
burger. Deze rechtsverhouding is echter wel een typische, omdat het strafbare
feit tegen de eiser werd begaan tijdens diens rechtmatige uitoefening van zijn
beroep.
Toewijzing schadevergoeding
In de kantonprocedure is de gedaagde niet verschenen. De vordering is daarom
bij verstek voor het gevorderde bedrag – 375 euro – toegewezen.
42
Bijlage 3: Variabelenlijst
1
Variabele
Toegestane
waarden
Label
Naam onderzoeker
1
Charlene Loeve
2
Lisa Orvini
3
Marnix Hebly
4
Renée Kool
5
Daan van Uhm
6
Ivo Giesen
2
Zaaknummer
Hele cijfers
3
LJN
Tekst en
Cijfers
4
Gerecht
1
Rotterdam
2
Dordrecht
3
Zutphen
0
Nee
1
Ja
1
Arbeidsrecht
2
Huurrecht
3
Schulden
4
Overig, namelijk
5
6
Treffer schadeverhaal
Niet-treffer
schadeverhaal
Geen spaties, komma’s
etc.
7
Niet-treffer overig
Tekst
8
Soort procedure
1
Bodemprocedure
2
Kort geding
0
Nee
1
Ja
1
In eigen persoon
2
Advocaat
3
Deurwaarder
9
10
Verstek
Gemachtigde
Opmerking
Indien nee, bij variabele 5.
43
11
Toevoeging
4
Overig
9
Onbekend
0
Nee
1
Ja
Onbekend
9
12
13
14
15
16
17
Eén eiser
Type persoon eiser
Bekende dader
Eén gedaagde
Type persoon gedaagde
Dader minderjarig
0
Nee
1
Ja
1
Natuurlijk persoon
2
Rechtspersoon
3
Gesubrogeerde verzekeraar
4
Overig
9
Onbekend
0
Nee
1
Ja
9
Onbekend
0
Nee
1
Ja
1
Natuurlijk persoon
2
Rechtspersoon
3
Verzekeraar
4
Overig
9
Onbekend
0
Nee
1
Ja
9
Onbekend
Dader <18 ten tijde van
strafbare feit
18
Rechtsverhouding
Tekst
19
Welk strafbaar feit
1
Geweld (moord, doodslag, mishandeling etc.).
2
Vermogen (diefstal, vernieling)
3
Verkeer
4
Overig
44
20
21
22
23
24
25
26
Aangifte
Strafrechtelijk proces
Veroordeling in
strafrechtelijk proces
Gevoegd in
strafrechtelijk proces
Ontvankelijk in
strafrecht
Schadevergoeding in
strafrecht
Uitkering uit andere
bron
9
Onbekend
0
Nee
1
Ja
9
Onbekend
0
Nee
1
Ja
9
Onbekend
0
Nee
1
Ja
2
Procedure loopt
nog
8
N.v.t.
9
Onbekend
0
Nee
1
Ja
8
N.v.t.
9
Onbekend
0
Nee
1
Ja
8
N.v.t.
9
Onbekend
0
Nee
1
Ja, geheel
2
Ja, gedeeltelijk
8
N.v.t.
9
Onbekend
0
Nee
1
Schadefonds geweldsmisdrijven
2
Verzekering
N.v.t. als er geen
strafprocedure is geweest
Voor dezelfde schade
45
27
28
29
30
Vordering zaakschade
Vordering letselschade
Vordering immateriële
schade
Vordering combinatie
van schade
3
Waarborgfonds
4
Wegverkeer
5
Kort geding
6
Overig
9
Onbekend
0
Nee
1
Ja
9
Onbekend
0
Nee
1
Ja
9
Onbekend
0
Nee
1
Ja
9
Onbekend
0
Nee
1
Ja
9
Onbekend
31
Welke combinatie van
schade
Tekst
32
Hoogte gevorderde
schadevergoeding voor
zaakschade
Hele cijfers
33
Andere opties
schadevergoeding
zaakschade
1
2
9
Indien ja, bij variabele 30.
Nog op te maken bij staat
Geen geldbedrag
Onbekend
34
Hoogte gevorderde
schadevergoeding voor
letselschade
Hele cijfers
35
Andere opties
schadevergoeding
letselschade
1
Nog op te maken bij staat
2
Geen geldbedrag
9
Onbekend
36
Hoogte gevorderde
schadevergoeding
Hele cijfers
46
immateriële schade
37
Andere opties
schadevergoeding
immateriële schade
1
2
9
Nog op te maken bij staat
Geen geldbedrag
Onbekend
38
Wijze van afdoening
1
Royement
2
Eindvonnis
39
Doorlooptijd in
maanden
Hele cijfers
40
Externe deskundigen
0
Nee
1
Ja
41
Hoeveel externe
deskundigen
Hele cijfers
42
Vordering toegewezen
0
Nee
1
Ja, geheel
2
Ja, gedeeltelijk
8
N.v.t.
0
Nee
1
Ja, geheel
2
Ja, gedeeltelijk
8
N.v.t.
0
Nee
1
Ja, geheel
2
Ja, gedeeltelijk
8
N.v.t.
0
Nee
1
Ja, geheel
2
Ja, gedeeltelijk
8
N.v.t.
0
Nee
1
Ja, geheel
2
Ja, gedeeltelijk
43
44
45
46
Vordering zaakschade
toegewezen
Vordering letselschade
toegewezen
Vordering immateriële
schade toegewezen
Vordering uitvoerbaar
bij voorraad verklaard
Indien ja, bij variabele 40.
47
8
N.v.t.
47
Totaal toegewezen
bedrag
Hele cijfers
48
Toegewezen bedrag
zaakschade
Hele cijfers
49
Toegewezen bedrag
letselschade
Hele cijfers
50
Toegewezen bedrag
immateriële schade
Hele cijfers
51
Proceskostenveroordeli
ng
0
Nee
1
Ja
Hoogte
proceskostenveroordeli
ng
Hele cijfers
52
Exclusief (proces)
kostenveroordelingen
Indien ja, bij variabele 51.
Reden afwijzing
53
54
55
56
57
58
59
60
61
Aansprakelijkheid kan
niet worden vastgesteld
0
Nee, niet de reden voor afwijzing
1
Ja, wel de reden voor afwijzing
Schade kan nog niet
worden vastgesteld
(toekomstige schade)
0
Nee, niet de reden voor afwijzing
1
Ja, wel de reden voor afwijzing
Schade kan niet worden
bewezen
0
Nee, niet de reden voor afwijzing
1
Ja, wel de reden voor afwijzing
Causaal verband tussen
schade en strafbaar feit
kan niet worden
aangetoond
0
Nee, niet de reden voor afwijzing
1
Ja, wel de reden voor afwijzing
Eigen schuld eiser
(geheel of deels)
0
Nee, niet de reden voor afwijzing
1
Ja, wel de reden voor afwijzing
Bewijsopdracht/deskun
digenbericht
0
Nee, niet de reden voor afwijzing
1
Ja, wel de reden voor afwijzing
Verkeerde gedaagde
gedagvaard
0
Nee, niet de reden voor afwijzing
1
Ja, wel de reden voor afwijzing
Verjaring van de
vordering tot
schadevergoeding
0
Nee, niet de reden voor afwijzing
1
Ja, wel de reden voor afwijzing
Noodweer of andere
0
Nee, niet de reden voor afwijzing
48
62
63
schulduitsluitingsgrond
1
Ja, wel de reden voor afwijzing
BTW per abuis
gevorderd
0
Nee, niet de reden voor afwijzing
1
Ja, wel de reden voor afwijzing
Eiser niet-ontvankelijk
0
Nee, niet de reden voor afwijzing
1
Ja, wel de reden voor afwijzing
64
Overige redenen voor
afwijzing
Tekst
65
Aandeel schuld eiser
(eigen schuld)
Hele cijfers
66
Bijzonderheden
Tekst
Percentage eigen schuld
49
Bijlage 4: Overzicht categorieën bij zaaksregistratie
Categorieën binnen het eerste niveau ‘dagvaardingen inzake’:
Nr. tweede niveau
Nr. derde niveau
Nr. vierde niveau
5 zakelijke rechten
3 beperkte rechten
4 appartementsrechten
99 overige beperkte rechten
99 overige zakelijke rechten
6 verbintenissenrecht 1 onrechtmatige daad
2 verbint. uit ander bron
dan od of ovkmst
1 in het verkeer
2 zaaksbeschadiging overige
3 letsel overige
4 diefstal/fraude
5 aansprakelijkheid voor
personen of zaken
6 produktaansprakelijkheid
7 misleidende reclame
8 pre-contractuele fase
9 publikatie
10 verblijf/gebr. onroerende
zaak (krakers)
11 overheid strafrechtelijk
12 overheid fiscaal
13 overheid vergunningen
14 overheid vreemdelingen
15 overheid subsidies
16 overheid (vaar)wegbeheer
17 overheid milieu
20 overheid overige
99 overige onrechtmatige daad
1 zaakwaarneming
2 onverschuldigde betaling
3 ongerechtvaardigde verrijking
4 dwaling
99 overige verbint.uit ander bron dan od of
overeenkomst
3 niet bijzondere
overeenkomst
4 arbitrage/bindend advies
99 overige
verbintenissenrecht
7 bijzondere
overeenkomst
1 koop en ruil
1 consumentenkoop
2 koop onroerende zaak
3 koop anderszins
4 ruil
2 opdracht
1 verrichten diensten/werkzaamheden
2 lastgeving (verrichten rechtshandelingen)
3 bemiddeling
4 agentuurovereenkomst
99 overige opdrachten
3 overeenkomst
1 beroepsaansprakelijkheid medicus
geneeskundige behandeling 99 overige overeenkomst geneeskundige
behand.
4 reisovereenkomst
5 uitgave-overeenkomst
50
6 bewaarneming
7 borgtocht
8 koop op afbetaling
9 huurkoop
10 huurrecht
11 arbeidsrecht
1 vordering inzake woonruimte
2 achterstallige huur
3 woonruimte ontbinding/ontruiming
4 woonruimte/herstel goede staat
5 vordering inzake bedrijfsruimte
6 bedrijfsruimte ontbinding/ontruiming
7 bedrijfsruimte, herstel goede staat
8 bedrijfsruimte, alleen achterst. huur
9 vordering huurder onderhoud/herstel
10 huur roerende zaken
11 afrekening servicekosten
13 ex art. 7:262 BW
99 overige huurrecht
1 vordering wedertewerkstelling
2 nietig/onrechtmatig ontslag
3 kennelijk onredelijk ontslag
4 loonvordering (met of zonder ontslag)
5 loonvord. bij betwiste ziekte WULBZ/ZW
6 concurrentiebeding
7 bedrijfsongeval
8 vordering ex WOR
9 (collectieve) staking
10 vordering ex CAO
11 inschaling/functiewaardering
12 loonvord. ex CAO
beroepsgoederenvervoer
13 uitleg arbeidsovk (verklaring voor recht)
14 uitzendovereenkomst
15 aanpassing arbeidsduur
99 overige arbeidsrecht
12 aanneming van
werk/bouwrecht
13 maatschap / v.o.f.
14 schenking
15 bruikleen
16 verbruikleen (geldlening) 1 Wet op consumentenkrediet
2 rekening-courant overeenkomst
99 overige verbruikleen (geldlening)
17 dading
18 pachtrecht
1 schriftelijke vastlegging
2 alleen achterstallige pacht
3 ontbinding/ontruiming
4 onderhoud/reparaties
5 pachtoverneming
6 alleen schadevergoeding
99 overige pachtrecht
99 overige bijzondere
overeenkomst
8 verkeersmiddelen en
vervoer
1 vervoersrecht algemeen
4 goederenvervoer
5 personenvervoer
1 wegvervoer
99 overige goederenvervoer
1 openbaar vervoer
99 overige personenvervoer
99 overige
verkeersmiddelen en
vervoer
9 intellectuele
1 auteursrecht
51
eigendom
10 verzekeringsrecht
7 handelsnaam
99 overige intellectuele
eigendom
1 dekking
99 overige
verzekeringsrecht
11 procesrecht
22 erfrecht
99 overige dagvaarding
inzake
52
Download