Affiche van de in 2009 op dvd uitgebrachte DDR

advertisement
Affiche van de in 2009 op dvd uitgebrachte DDR-spionageserie Das unsichtbare visier. De serie verscheen
oorspronkelijk tussen 1973 en 1975 op de Oost-Duitse televisie en was een zogenaamde Straβenfeger:
op het moment van uitzending waren de straten leeg
Bron: www.jpc.de
93
Geschiedschrijving over de Koude Oorlog
sinds 2000
De hypothesen van Gaddis getoetst
Jos van der Linden
In 1997 presenteerde de gerenommeerde Amerikaanse
historicus John Lewis Gaddis een aantal hypothesen binnen
een kader dat hij de ‘New Cold War History’ noemde. In het
onderstaande wordt nagegaan hoe Gaddis’ ideeën sindsdien
zijn ontvangen. Dit artikel is daarmee een rondreis door
de literatuur over de Koude Oorlog die is verschenen in de
afgelopen vijftien jaar.
De spionageserie Das Unsichtbare Visier was in
de jaren zeventig een enorme hit op de OostDuitse televisie. Geheim agent Achim Detjen
– vertolkt door de acteur Armin Müller-Stahl –
leverde hierin een grimmig gevecht met fascistische schurken, die vanuit het kapitalistische
westen een nieuwe wereldoorlog wilden ontketenen. Detjen – een soort Oost-Duitse James Bond
– was dermate populair dat de Stasi een golf van
nieuwe rekruten kon verwelkomen. Velen daarvan noemden Detjen als hun grote voorbeeld.
De teleurstelling bij de Stasi moet dan ook groot
geweest zijn toen Müller-Stahl aan het einde van
de jaren zeventig naar het Westen overliep. Hij
figureerde vervolgens als slechterik in Koude
Oorlogsfilms uit Hollywood.
Dat deze anekdote is terechtgekomen in de
Cambridge History of the Cold War (CHCW,
2010) laat zien dat de samenstellers, Odd Arne
Westad en Melvyn Leffler, zich niet hebben
beperkt tot traditionele Koude Oorlogthema’s als
topontmoetingen, oorlogen en oorlogsdreiging.
Ti j d sc hr if t vo o r G esc h ieden is - 126e j a a rga n g, n um m er 1, p. 92-106
De Koude Oorlog wordt in een brede context
geplaatst, wat betekent dat tevens artikelen zijn
opgenomen over technologie en wetenschap,
over energie, over de economie, over ideeëngeschiedenis en over cultuur en propaganda.1
De publicatie van de CHCW en enkele andere
recente werken vormt een uitstekende gelegenheid voor een tour d’horizon door de jongste
inzichten op het terrein van de Koude Oorlog.
Volledigheid kan hierbij niet worden geboden.
Soms is daarom volstaan met een verwijzing
naar de voornaamste literatuur in de voetnoten. Uitgangspunt bij deze tour d’horizon is een
artikel van de Amerikaanse historicus John
Lewis Gaddis uit 1997. Gaddis presenteerde
hierin een aantal hypothesen over wat hij de
‘new Cold War History’ noemde. In Tijdschrift
voor Geschiedenis is hieraan in 2001 een artikel
gewijd.2 Hoe heeft de geschiedschrijving over de
Koude Oorlog zich sinds de millenniumwisseling ontwikkeld? Zijn de hypothesen van Gaddis
geaccepteerd?
De voornaamste hypothesen van Gaddis zijn,
samengevat: (I) Stalin is de hoofdverantwoordelijke voor de Koude Oorlog. (II) De Koude
Oorlog was niet alleen een strijd tussen twee
supermachten. Ook de kleinere mogendheden hadden soms grote invloed. (III) Voor het
verloop van de Koude Oorlog zijn ideeën van
belang geweest. (IV) Democratieën zijn beter
1
2
Odd Arne Westad en Melvyn Leffler ed., The Cambridge history of the Cold War
I. Origins (Cambridge 2010); idem, CHCW II. Crises and detente (Cambridge 2010);
idem, CHCW III. Endings (Cambridge 2010). Westad is directeur van het Cold War
Studies Centre aan de London School of Economics and Political Science. Leffler
is hoogleraar Geschiedenis aan de Universiteit van Virginia. Zie voor de anekdote:
Nicholas J. Cull, ‘Reading, viewing, and tuning in to the Cold War’, in: CHCW II,
438-459, aldaar 450.
Jacco Pekelder, ‘Na het strijken van de Sovjet-vlag. Geschiedschrijving over de
Koude Oorlog sinds 1989/1990’, TvG 114. 2 (2001) 227-249.
94
J o s van der Linden
Omslag van John Lewis Gaddis, We now know. Rethinking
Cold War History (Oxford 1997)
Bron: Oxford University Press
dan autocratieën in staat internationale coalities
in stand te houden.3
Stalin en de oorzaken van de Koude Oorlog
Gaddis bewandelde met zijn verklaring voor het
ontstaan van de Koude Oorlog aanvankelijk een
vaak betreden pad. De Koude Oorlog ontstond
in zijn visie in eerste aanleg door het machtsvacuüm dat na de Tweede Wereldoorlog was
ontstaan in Azië en vooral in Europa. Japan en
Duitsland waren verwoest en zowel de Verenigde
Staten als de Sovjet-Unie wilde voorkomen dat
het gigantische machtspotentieel van deze landen in handen van de tegenstander zou vallen.
3
4
5
John Lewis Gaddis, ‘The New Cold War History. First impressions’, in: idem, We
now know. Rethinking Cold War history (Oxford 1997) 281-295.
Ibidem, 25 en 294. Steun voor Gaddis’ visie op Stalin komt van Vojtech Mastny,
The Cold War and Soviet insecurity. The Stalin years (Oxford 1996) 23 en 27.
Leffler, ‘The Cold War. What do “we now know?”’, American Historical Review 104. 2
(1999) 501-524.
Voeg daarbij, verklaarde Gaddis, het historische en ideologische wantrouwen tussen beide
mogendheden en het ontstaan van een zekere
wrijving was onvermijdelijk. Controversieel zijn
deze beweringen niet. Wel controversieel is de
bewering van Gaddis dat Stalins ideologie en
diens paranoïde persoonlijkheid de hoofdoorzaken waren van het conflict tussen Oost en West.
De Russische bezetting van Oost-Europa vloeide
volgens Gaddis uitsluitend voort uit Stalins
overdreven behoefte aan veiligheid. Stalin handelde daarbij niet of nauwelijks in reactie op de
omstandigheden. Hij werd voortgestuwd door
een ziekelijke achterdocht. ‘Did Stalin therefore
seek a Cold War?’, schreef Gaddis. ‘The answer is
a little like asking: “does a fish seek water?”’ Wat
was dan de rol van het Westen? Gaddis erkende
dat de Amerikanen allerlei stommiteiten hadden
begaan, zoals de interventie in Vietnam. Maar
voor de oorzaken van de Koude Oorlog was het
Westen niet verantwoordelijk. Gaddis stelde:
‘There was going to be a Cold War whatever the
West did.’4
De these van Gaddis is de afgelopen tien jaar
niet in vruchtbare aarde gevallen. De meeste
historici erkennen dat Stalins lompe en wantrouwige persoonlijkheid inderdaad een rol
speelde bij de botsing tussen Oost en West, maar
besteden veel meer aandacht aan de omstandigheden. De Tweede Wereldoorlog had immers
enorme verwoestingen aangericht in de SovjetUnie, meende Leffler al in 1999. Hij beklaagde
zich er terecht over dat Gaddis dat cruciale feit
in zijn uitleg maar een halve zin waard achtte.5
Dat de Sovjet-Unie veiligheid wilde was dan
ook heel begrijpelijk. Niet alleen Stalin, maar
talloze andere Sovjets wilden een bufferzone in
Oost-Europa. Veel officieren van het Rode Leger
waren volgens Vladimir Pechatnov en C. Earl
Edmondson in 1945 zelfs bereid op te rukken
naar het Kanaal. Stalin was daar juist op tegen.
Hij vroeg zich af wie de volkeren in Europa dan
zou moeten voeden. Maxim Litvinov, een ondergeschikte van minister van buitenlandse zaken
Molotov, stelde in een notitie uit 1944 een veel
grotere veiligheidszone in Europa en het Midden
Oosten voor dan Stalin verantwoord vond. De
voornaamste rechtvaardiging voor de bezetting van Oost-Europa was volgens Pechatnov en
Edmondson het Barbarossa-syndroom – de in
de Sovjet-Unie in brede kring (niet alleen door
95
Geschiedschrijving over de Koude Oorlog sinds 2000
Stalin) gevoelde angst voor een nieuwe invasie
door een op wraak belust Duitsland.6
Dat neemt niet weg dat Stalin ook in de
opvatting van Pechatnov en Edmondson een
buitengewoon achterdochtig persoon was. Stalin
zag zich omgeven door een vijandige kapitalistische wereld en deze visie was alleen maar
bevestigd toen het Westen tijdens de oorlog de
opening van het tweede front had uitgesteld.
Toch wilde Stalin geen Koude Oorlog. In een
zeldzame notitie aan zichzelf schreef hij in 1948
(in de Engelse vertaling): ‘We do not conduct
any cold war. The cold war is being waged by the
USA and its allies.’7
Zo ontstaat bij Pechatnov en Edmondson
een veel genuanceerder beeld van de drijvende
krachten achter de Russische buitenlandse politiek dan het beeld dat naar voren komt in de
eenzijdige interpretatie van Gaddis. Een volgend
argument tegen visies als die van Gaddis is dat
Stalins politiek in Oost-Europa er allerminst
op wijst dat paranoia vrijwel zijn enige drijfveer
was. In de opvatting van Norman Naimark
volgde Stalin in Oost-Europa een flexibele
politiek, en had de Sovjetleider geen duidelijke
plannen. Uit Naimarks artikel in de CHCW kan
worden afgeleid dat alleen het lot van het strategisch belangrijke Polen – voor Stalin een buffer
tegen nieuwe Duitse agressie – waarschijnlijk al
bij voorbaat bezegeld was. In Tsjecho-Slowakije
volgde Stalin echter een heel andere politiek.
De Russische troepen werden in december 1945
teruggetrokken. In 1946 vonden zelfs democratische verkiezingen plaats. Hetzelfde gold voor
Finland. Een dergelijk flexibel beleid, zo moet
de conclusie luiden, zou je niet verwachten van
iemand die volgens Gaddis totaal geobsedeerd
werd door zijn wantrouwen en niet op omstandigheden reageerde. Stalin improviseerde voortdurend. Hij is volgens Naimark waarschijnlijk
niet van meet af aan van plan geweest heel OostEuropa te bezetten.8
Gaddis’ pleidooi voor de Amerikaanse
onschuld bij het ontstaan van de Koude Oorlog
blijkt eveneens een buitengewoon kwetsbaar
aspect van zijn interpretatie. Jonathan Haslam
noteert in zijn in 2011 verschenen studie Russia’s
Cold War dat Gaddis de oorzaken van de Koude
Oorlog ten onrechte geheel tot de persoonlijkheid van Stalin reduceert. Gaddis heeft volgens
Haslam geen oog gehad voor het Amerikaanse
expansionisme en voor de anticommunistische
hysterie in de Verenigde Staten.9 Vladislav Zubok
komt in A failed empire, een in 2007 gepubliceerd overzicht van de Russische buitenlandse
politiek na 1945, tot soortgelijke conclusies.
Stalin was volgens Zubok, evenals overigens
volgens Haslam, wel degelijk een wantrouwige
persoonlijkheid, maar de Amerikanen en de
Britten wisten dat wantrouwen volgens Zubok
bij tijd en wijle flink op te stoken. Zubok schrijft
dat Amerikaanse generaals als Patton en LeMay
in 1945 openlijk verkondigden dat na de ‘Krauts’
en de ‘Japs’, ‘the Reds’ aan de beurt zouden zijn.
In mei 1945 onderschepte de Russische geheime
dienst bovendien een instructie van Churchill
aan Montgomery om buitgemaakte Duitse
wapens op te slaan voor een mogelijke herbewapening van Duitsland. Churchill had kennelijk
oorlogsplannen. Volgens een Russische geheim
agent vergiftigde dit rapport de stemming in het
Kremlin.10
In Nederland heeft Maarten van Rossem in
zijn recente publicatie Drie oorlogen gewezen op
de ‘ongelukkige neiging van het Amerikaanse
politieke systeem tot paranoia en retorische
hysterie’. Vanaf 1946 werd de stemming in de
Verenigde Staten steeds alarmistischer. In 1947,
in de aanloop naar de Trumandoctrine, moest
onderminister van buitenlandse zaken Acheson
een delegatie van het Congres overtuigen van de
noodzaak hulp te verstrekken aan Griekenland
en Turkije. Hij schetste bij die gelegenheid een
apocalyptisch perspectief. Door de val van deze
landen voor het communisme zouden plotseling
drie continenten, Europa, Azië en Afrika, geheel
open komen te liggen voor het aanstormende
communisme. Dergelijke retorische overkill,
suggereert Van Rossem, werd ingegeven door het
traditionele wantrouwen tegenover het communisme in de Verenigde Staten, door de nachtmerrie van de Tweede Wereldoorlog en door de
6
Vladimir O. Pechatnov, ‘The Soviet Union and the world’, in: CHCW I, 90-111.
Het citaat komt uit Vladimir O. Pechatnov en C. Earl Edmondson, ‘The Russian
Perspective’, in: Ralph B. Levering, Vladimir O. Pechatnov e.a. ed., Debating the
origins of the Cold War (Lanham Maryland 2002). De auteurs baseren hun stelling
over de angsten van het Russische publiek op rapporten van de geheime dienst.
7 Pechatnov en Edmondson, ‘The Russian perspective’, citaat op 85.
8 Norman Naimark, ‘The Sovietization of Eastern Europe, 1944-1953’, in: CHCW I,
175-197.
9 Jonathan Haslam, Russia’s Cold War. From the October revolution to the fall of the
wall (New Haven 2011) 394-395.
10 Vladislav Zubok, A failed empire. The Soviet Union in the Cold War from Stalin to
Gorbachev (Chapel Hill 2007) 15-16.
96
J o s van der Linden
noodzaak het zuinige Congres over de streep te
trekken.
Van Rossem geeft met zijn interpretatie als
het ware een spiegelbeeld van de verklaring van
Gaddis. Terwijl bij Gaddis de Amerikanen een
te verwaarlozen rol spelen, dragen ze bij Van
Rossem een flink deel van de verantwoordelijkheid. Terwijl Stalin bij Gaddis door zijn paranoïde karakter de hoofdoorzaak van de Koude
Oorlog was, neemt Van Rossem stelling tegen
interpretaties waarin Stalin ‘de kwade genius’
van de Koude Oorlog is. Stalin was volgens Van
Rossem weliswaar een botte en achterdochtige
man, maar tevens een realist die na een verwoestende oorlog veiligheid voor zijn land nastreefde.
Waar bij Gaddis het ontstaan van het machtsvacuüm in 1945, de herinnering aan de oorlog
en het wederzijdse wantrouwen ondergeschikte
oorzaken waren, vormen ze bij Van Rossem
primaire oorzaken. Van Rossem concludeert: ‘de
begrijpelijke en legitieme eisen van de beide partijen waren [...] niet met elkaar in overeenstemming te brengen.’ De tweedeling van Europa was
in zijn visie dan ook vrijwel onvermijdelijk.11
Die tweedeling van Europa ontstond volgens
veel historici mede door het Marshallplan. De
Amerikanen vreesden dat door de armoede en
de economische chaos de bevolking in Duitsland
– en met name in Frankrijk en Italië met hun
machtige communistische partijen – de com11 De daaropvolgende, decennia durende militaire confrontatie was volgens
Maarten van Rossem allerminst onvermijdelijk: Drie oorlogen. Een kleine geschiedenis van de 20e eeuw (Amsterdam 2007) citaten op 154 en 153. Een soortgelijke
interpretatie wordt gegeven door Melvyn Leffler. Zijn verklaring is gecentreerd
rond Stalins persoonlijkheid en rond de onvermijdelijkheid van de botsing
tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie over Duitsland, de Amerikaanse
neiging het Russische gevaar te overdrijven en het Russische veiligheidsstreven:
For the Soul of Mankind. The United States, the Soviet Union, and the Cold War (New
York 2008). Gaddis heeft zijn visie nooit herroepen. In een studie uit 2005 gaat
hij er vanuit dat Stalin een ongebreidelde machtshonger had: ‘Stalin’s goal […]
was not to restore a balance of power in Europe, but rather to dominate that
continent as thoroughly as Hitler had sought to do.’: Gaddis, The Cold War (New
York 2005) 14. Gaddis recente biografie over George Kennan kwam te laat om
nog in deze analyse te kunnen worden betrokken. In tegenstelling tot Gaddis en
de andere hier behandelde auteurs leggen sommige historici de schuld van de
Koude Oorlog grotendeels bij het Westen. Zie bijvoorbeeld Geoffrey Roberts:
‘The Cold War was a war of choice, not necessity, and on balance of the evidence,
a choice made more by the West than by the Soviets.’: ‘The Cold War as history’,
International Affairs 87.6 (2011) 1475-1484; idem, Stalin’s wars. From world war to
Cold War, 1939-1945 (Padstow Cornwall 2006) 24, 25, 374.
12 William I. Hitchcock, ‘The Marshall Plan and the creation of the West’, in: CHCW I,
154-174.
13 Zie bijvoorbeeld Adam Ulam, Expansion and coexistence. Soviet foreign policy, 19171973 (2de ed.; New York 1974) 437; Alvin Z. Rubinstein, Soviet foreign policy since
World War II. Imperial and global (3de ed.; University of Pennsylvania 1989) 83.
14 Hitchcock, ‘The Marshall Plan’, 156. zie ook Mastny, The Cold War, 27 en 29;
Pechatnov, ‘The Soviet Union’, 104-106; Naimark, ‘The Sovietization’, 192.
Omslag van Maarten van Rossem, Drie oorlogen. Een kleine
geschiedenis van de 20e eeuw (Amsterdam 2007)
Bron: Nieuw Amsterdam
munisten vrijwillig via verkiezingen aan de
macht zou helpen.12 Het Marshallplan bracht
een waterscheiding teweeg in de Russische
politiek. Dat is een oud inzicht en wordt in de
nieuwe geschiedschrijving over de Koude Oorlog
bevestigd.13 Het Marshallplan, schrijft William
Hitchcock, was niet het begin van de Koude
Oorlog – daarvoor waren de spanningen al te
veel opgelopen – maar het was wel ‘the point of
no return.’ De Russen zagen het Amerikaanse
aanbod van economische hulp aan Oost-Europa
als een sluwe poging hun invloedssfeer binnen
te dringen. Belangrijker was dat ook het westen
van Duitsland op Amerikaanse economische
steun kon rekenen. Daarmee zou deze Russische
aartsvijand weer op de been worden geholpen.
De oprichting van de Cominform in 1947 en
de communistische staatsgreep in TsjechoSlowakije in 1948 waren dan ook in hoge mate
reacties op het Marshallplan. De blokkade van
Berlijn volgde op de Amerikaans-Britse plannen
een West-Duitse staat in het leven te roepen. Het
IJzeren Gordijn daalde neer over Europa.14
97
Geschiedschrijving over de Koude Oorlog sinds 2000
Het Marshallplan vormde de implementatie
van de containment. Gaddis is van mening dat
het oorspronkelijke doel van de containment –
een einde maken aan de Koude Oorlog – door de
regering-Truman steeds meer uit het oog werd
verloren. De indamming van het communisme
werd steeds meer een doel op zichzelf.15 Melvyn
Leffler leidt uit regeringsdocumenten echter af
dat de Amerikanen niet alleen een passieve indamming van de Sovjet-Unie voor ogen hadden,
maar tevens de val van het communisme. In een
strategiedocument uit 1948 staat bijvoorbeeld
dat het doel van de Verenigde Staten was ‘to
reduce the power and influence of the USSR to
limits which no longer constitute a threat to the
peace, national independence and stability of the
world family of nations.’16 In zijn afscheidsrede
benadrukte president Truman dat de Verenigde
Staten uiteindelijk een overwinning in de Koude
Oorlog nastreefden. Moeten alle handboeken
over de containment dan de prullenbak in? Of
waren dergelijke woorden slechts retoriek?
Er zijn in het afgelopen decennium verscheidene publicaties geweest over, zoals een van
de auteurs betoogt, ‘containment as a public
myth.’17 De Amerikaanse buitenlandse politiek
was volgens Gregory Mitrovich tussen 1948 en
1956 veel assertiever dan vaak wordt aangenomen. De Amerikanen probeerden de communistische staten te vernietigen. Dat gebeurde
vanuit het Office of Policy Coordination, dat
werd geleid door de ministers van Buitenlandse
Zaken en Defensie. De Amerikanen en de
Britten probeerden het communistische regime
in Albanië ten val te brengen en zonden voorraden naar anti-communistische rebellen in de
Baltische Staten, de Oekraine, Tsjecho-Slowakije
en Roemenië. Propagandazenders als de Voice
of America en Radio Free Europe moesten
via psychologische oorlogvoering de door het
communisme geknechte massa’s bevrijden. De
reden voor deze offensieve strategie was volgens
Mitrovich de angst dat de Verenigde Staten door
de permanente mobilisatie voor de strijd tegen
het communisme in een kazernestaat zouden
veranderen. Het offensief werd ten slotte te
gevaarlijk toen de Russen atoomwapens ontwikkelden en het werd in 1956 stopgezet.18
De vraag blijft of de omverwerping van de
Sovjet-Unie en van het communisme inderdaad
het doel was van deze geheime operaties. De di-
recteur van een van de geheime projecten scheen
dat wel te geloven. Hij verklaarde tegenover
Acheson dat ‘it is possible to organize an aggressive political war of sufficient effectiveness
to bring the SU to its knees without resorting to
widespread military action’. Daar staat tegenover
dat niemand minder dan de grondlegger van
de containment, George Kennan, van mening
was dat de geheime operaties alleen de druk op
de Russen moesten verhogen om hen ervan te
weerhouden onheil in het Westen aan te richten.
Voor anderen waren de sabotageacties een uiting
van frustratie en machteloosheid.19 De beleidsmakers verschilden kennelijk van mening. Als
het waar is wat Mitrovich beweert – dat de
CIA-archieven 150 miljoen pagina’s geclassificeerd materiaal bevatten – dan zal deze kwestie
niet snel tot een bevredigende conclusie worden
gebracht.
Hoe agressief waren Stalins plannen? Stalin
handelde vaak onbesuisd, betogen Pechatnov
en Edmondson; zo voerde hij bij de volstrekt
onnodige blokkade van Berlijn de spanningen
van de Koude Oorlog verder op. Dat Stalin vaak
blunderde is een geaccepteerde notie onder
historici.20 Maar wilde hij een oorlog ontketenen? William Stueck heeft in 1995 beweerd dat
Stalin vanaf 1948 voorbereidingen zou hebben
getroffen om vanuit Hongarije Joegoslavië binnen te vallen. Hij zou hiervan zijn weerhouden
door het Amerikaanse optreden in Korea. Bewijs
hiervoor zouden de herinneringen zijn van de
Hongaarse officier Bela Kiraly, die meende dat
in deze tijd plannen voor een militair offensief
tegen Joegoslavië werden uitgebroed. Het is
inmiddels duidelijk dat de militaire opbouw die
tussen 1948 en 1955 plaatsvond in Hongarije
15Gaddis, Strategies of containment. A critical appraisal of postwar American national
security strategy (Oxford 1982) 79, 83, 88, 118.
16 Geciteerd in Leffler, ‘The emergence of an American grand strategy’, in: CHCW I,
67-89, aldaar 84.
17 Sarah-Jane Cork, US covert operations and Cold War strategy (New York 2008) 5.
18 Gregory Mitrovich, Undermining the Kremlin. America’s strategy to subvert the Soviet
bloc, 1947-1956 (Ithaca 2000). Dat de Amerikaanse acties soms offensief waren,
wordt ook beweerd door Yvan Vanden Berghe, De Koude Oorlog. Een nieuwe
geschiedenis (1917-1991) (5de herz. ed.; Leuven 2008) 126; en Haslam, Russia’s Cold
War, 78.
19 Geciteerd in John W. Young en John Kent, International relations since 1945. A
global history (Oxford 2004) 140; zie dezelfde pagina voor het commentaar van
Kennan, en 123-126 en 138-143 voor een overzicht van de discussie en de literatuur over deze controverse. Zie ook Scott Lucas, Freedom’s war. The US crusade
against the Soviet Union (Manchester 1999).
20 Mastny spreekt zelfs van een ‘harvest of blunders’: The Cold War, 47; Gaddis, We
now know, 83-84.
98
J o s van der Linden
vanuit een onderzeeboot een waterstofbom te
lanceren voor de Amerikaanse kust. Daardoor
zou een tsunami kunnen worden opgewekt die
het oosten van de Verenigde Staten compleet zou
overspoelen. Het plan werd afgeblazen omdat
bleek dat het Amerikaanse continentale plat
afdoende bescherming bood tegen een supervloedgolf.22
Van bipolariteit naar multipolariteit
Omslag van Odd Arne Westad en Melvyn Leffler ed., The
Cambridge history of the Cold War I. Origins (Cambridge 2010)
Bron: Cambridge University Press
zuiver defensief van aard was. Er werden fortificaties aangelegd tegen een mogelijke aanval door
Tito’s troepen. Kiraly’s bewering dat Stalin een
aanval zou hebben voorbereid, wordt volgens de
Hongaarse historicus Laszlo Ritter dan ook door
geen enkele bron gestaafd.21
De Russen waren soms wel wanhopig over
de westerse militaire overmacht. Hoe groot de
Russische angst voor de Verenigde Staten was,
blijkt volgens Zubok uit de wilde plannen die
Russische militairen smeedden in de aanloop
naar de Cubacrisis. Andrei Sacharov – de latere
dissident en winnaar van de Nobelprijs voor
de vrede – was in 1961 nog nucleair fysicus in
dienst van het Russische militair-industriële
complex. Hij stelde voor in geval van oorlog
21Stueck, The Korean war. An international history (New Jersey 1995) 352-353; Laszlo
Ritter, ‘War on Tito’s Yugoslavia? The Hungarian army in early Cold War Soviet
Strategies’, Parallel History Project on Cooperative Security, [http://www.php.isn.
ethz.ch/collections/coll_tito/intro.cfm?navinfo=15463; geraadpleegd op 6 mei
2009. Zie voor mogelijke oorlogsplannen van Stalin: Mastny, The Cold War, 113.
22Zubok, A failed empire, 146.
23 Zie bijvoorbeeld Geir Lundestad, ‘Empire by invitation? The United States and
Western Europe, 1945-1952’, Journal of peace research 23 (1986) 263-277.
Voor zijn tweede hypothese heeft Gaddis veel
bijval gekregen. De Koude Oorlog is lange tijd
gezien als een strijd tussen twee supermachten
met daaromheen een zwerm onbetekenende
dwergen. Lang voor de Koude Oorlog eindigde,
begonnen historici aan dit beeld te twijfelen.
Dat kwam doordat de Koude Oorlog zelf begon
te veranderen. In 1966 was Frankrijk tot grote
ergernis van de Amerikanen teruggetreden uit
de militaire commandostructuur van de NAVO.
De Amerikaanse president Johnson moest
toegeven dat de Verenigde Staten geen enkele
controle hadden over de Franse politiek. Aan de
andere kant van het IJzeren Gordijn waren de
problemen tussen de bondgenoten groter. Tussen
China en de Sovjet-Unie ontstond een openlijk
conflict dat, na gewelddadige grensincidenten
in 1969, korte tijd zelfs op een oorlog leek uit te
lopen. Door dergelijke gebeurtenissen begonnen historici de Koude Oorlog steeds vaker te
beschrijven als, in vaktermen uitgedrukt, een
multipolair conflict in plaats van een bipolair
conflict.23
Ook kleine landen konden grote invloed
uitoefenen. Dat blijkt op spectaculaire wijze uit
het werk van Piero Gleijeses over Cuba. Na de
Cubacrisis in 1962 ontstond tussen de supermachten een detente die zich echter niet uitstrekte tot Cuba zelf. De Amerikaanse pogingen
Castro om het leven te brengen en de Cubaanse
economie te ontwrichten gingen gewoon
door. Castro reageerde door linkse rebellen in
Colombia, Guatemala en Venezuela te steunen.
Che Guevara trok met een bende guerrillastrijders naar Bolivia. De Cubaanse activiteiten
zetten zo de verbeterende relaties tussen de
Verenigde Staten en de Sovjet-Unie onder druk.
Toch hielden de Russen vast aan het bondgenootschap met Cuba. Ze konden het zich volgens
Gleijeses niet permitteren de enige succesvolle
99
Geschiedschrijving over de Koude Oorlog sinds 2000
linkse revolutie in Latijns-Amerika aan haar lot
over te laten.
De Cubaanse pogingen omwentelingen in
Latijns-Amerika tot stand te brengen liepen uit
op een fiasco. Che Guevara werd in 1967 om het
leven gebracht. Het falen van de revolutie opende
de weg naar verbeterde relaties tussen Cuba en
de Verenigde Staten. In 1974 concludeerde Henry
Kissinger dat de Amerikaanse boycot van Cuba
contraproductief was geworden. Het gevolg,
merkt Gleijses op, was een geheime ontmoeting
op 9 juli 1975 waarin Amerikaanse en Cubaanse
diplomaten de eerste stappen bespraken om tot
een normalisatie van de betrekkingen te komen.24 De oorlog in Angola gooide evenwel roet
in het eten. In november 1975 landden Cubaanse
troepen in deze voormalige Portugese kolonie.
De Cubanen steunden de linkse bevrijdingsbeweging MPLA. Deze moest het niet alleen
opnemen tegen twee andere, etnisch georiënteerde bevrijdingsbewegingen, maar tevens tegen
het Zuid-Afrikaanse leger. De Zuid-Afrikanen
waren – heimelijk gesteund door de Verenigde
Staten – Angola binnengevallen om een overwinning van de fel tegen de apartheid gekante
MPLA te verhinderen. Ze moesten in gevechten
met de Cubanen echter het onderspit delven en
trokken zich in 1976 terug. Een jaar later zond
Castro troepen naar Ethiopië. Daar zag een in
1974 aan de macht gekomen marxistisch regime
zich geconfronteerd met een invasie vanuit het
naburige Somalië, dat aanspraak maakte op de
Ogaden woestijn. De Somaliërs werden vervolgens door de Cubanen verdreven.
Het Cubaanse optreden in Afrika had grote
gevolgen voor de Koude Oorlog. De militaire
operaties in Angola en Ethiopië droegen er toe
bij dat de relaties tussen de Verenigde Staten
en de Sovjet-Unie geleidelijk verzuurden. Ze
waren de opmaat naar het definitieve einde van
de detente in 1979 met de Russische inval in
Afghanistan. Het Cubaanse ingrijpen zorgde er
volgens Gleijeses tevens voor dat het apartheidsregime in de verdediging werd gedrongen.
Wat bewoog Castro tot deze provocerende
politiek? Was hij inderdaad eenvoudig een marionet van de Russen, zoals Kissinger in de jaren
zeventig beweerde? Uit Russische en Cubaanse
documenten blijkt dat Bréznjev zich juist tegen
de Cubaanse aanwezigheid in Angola keerde
vanwege de gevaren voor de ontspanning. Castro
nam zijn besluit om troepen te sturen op eigen
initiatief en zonder Moskou zelfs maar te consulteren. In Ethiopië was het initiatief eveneens
van Castro afkomstig, zij het dat Bréznjev deze
keer zijn warme instemming betuigde. Gleijeses
maakt niet duidelijk wat Bréznjevs redenen
waren.
Als Castro geen stroman van de Russen
was, wat waren dan zijn beweegredenen? Een
voornaam motief voor zijn eigenzinnige optreden was volgens Gleijeses zelfverdediging.
De Cubaanse steun aan revoluties moest de
Amerikanen onder druk zetten. De Realpolitik
botste daarbij soms met de revolutionaire plicht.
De regering van Mexico weigerde bijvoorbeeld
deel te nemen aan de Amerikaanse kruistocht
tegen Cuba. In ruil daarvoor gaf Castro geen
kritiek op het repressieve Mexicaanse regime. In
het geval van het conflict in Angola ziet Gleijeses
zelfverdediging echter niet als een motief. De
Cubanen offerden immers een mogelijke verbetering van de relaties met de Verenigde Staten op
het altaar van de revolutie. De eerder genoemde
besprekingen met de Amerikanen werden afgebroken. De strijd tegen de apartheid – volgens
Castro (in de Engelse vertaling) ‘the most beautiful cause’ – was in dit geval belangrijker dan
de Realpolitik. Ook in Ethiopië was revolutionair
vuur het hoofdmotief. Castro verklaarde dat de
Ethiopische leider Mengistu op hem overkwam
als een eerlijke en overtuigde revolutionair. Dat
Castro daarin ongelijk had, doet aldus Gleijeses
niets af aan zijn motivatie: zijn ideologie gaf
op beslissende momenten de doorslag in zijn
optreden. Kissinger wijzigde later dan ook zijn
visie op Castro. In 1999 schreef hij: ‘[Castro] was
probably the most genuine revolutionary leader
then in power’.25
Voor het verloop van de Koude Oorlog zijn
ideeën van belang geweest
Castro’s revolutionaire drijfveren vormen een
voortreffelijke inleiding op de volgende these
van Gaddis: het belang van ideeën voor het
verloop van de Koude Oorlog. Gaddis beklem24 Piero Gleijeses, ‘Cuba and the Cold War, 1959-1980’, in: CHCW II, 327-348, aldaar
335; idem, Conflicting missions. Havana, Washington and Africa, 1959-1976 (Londen
2002).
25 Castro en Kissinger worden geciteerd in Gleijeses, ‘Cuba and the Cold War’,
respectievelijk 348 en 343.
100
J o s van der Linden
toonde bijvoorbeeld dat ideologie vaak het
gedrag van marxistisch-leninistische leiders bepaalde. Voor Castro was dat zeker het geval. Het
gold ook voor andere communistische leiders.26
Toch overdreef Gaddis soms. Hij suggereerde
dat Stalins steun voor de invasieplannen van de
Noord-Koreaanse leider Kim Il Sung deels waren
ingegeven door een romantische identificatie
met de communistische revolutie in China. Met
de onverwachte overwinning van Mao in dit
reusachtige land zou Stalin op zijn oude dag als
het ware zijn revolutionaire jeugd hebben herbeleefd. In een plotselinge euforie over de vooruitzichten van de wereldrevolutie zou hij Kim zijn
gang hebben laten gaan.27 Volgens Zubok was
dat enthousiasme alleen verbaal. Uit een in 2005
geopenbaarde brief van Stalin blijkt dat het diens
doel was de Verenigde Staten in een oorlog met
China te verwikkelen en zo de aandacht af te
leiden van Oost-Europa.28
Het was vooral het einde van de Koude
Oorlog dat Gaddis bracht tot zijn nadruk op het
belang van ideeëngeschiedenis. Hij verklaarde
in 1997: ‘[T]he events in 1989-1991 make sense
only in terms of ideas. There was no military
defeat or economic crash, but there was a collapse of legitimacy.’29 Westad constateert in de
CHCW eveneens dat historici zich in de jaren
negentig steeds meer begonnen te richten op ‘the
role of ideas, ideologies and culture in stark and
deliberate contrast to the approach of the realist
26 Gaddis krijgt steun van Chen Jian, Mao’s China and the Cold War (Londen 2001)
6-9 en 239-243: Mao’s buitenlandse politiek was volgens Chen in hoge mate ideologisch bepaald; zelfs de toenadering tot de VS was niet in de eerste plaats het
gevolg van geopolitieke berekening, maar van een ideologische heroriëntatie.
27 Gaddis, ‘The New Cold War History’, 290.
28Zubok, A failed empire, 80-81. Haslam geeft kritiek op Gaddis’opvatting dat
Chroestsjov een romantische revolutionair was: ‘The Cold War as history’, Annual
Review of Political Science 6 (2003) 77-98, i.h.b. 96.
29 Gaddis, ‘The New Cold War History’, 283.
30 Odd Arne Westad, ‘The Cold War and the international history of the twentieth
century’, CHCW I, 1-19, aldaar 6.
31 Kritiek op Waltz in: Gaddis, We now know, 27 noot 3 en 283. Zie voor kritiek van
Odd Arne Westad: ‘Introduction. Reviewing the Cold War’, in: idem ed., Reviewing
the Cold War. Approaches, interpretations, theory (Londen 2000) 1-23. Andere
zogeheten realisten zoals George Kennan hebben veel minder kritiek gehad dan
Waltz. Hun realisme is minder descriptief en vooral normatief, een polemiek
tegen massahysterie, utopisme en morele kruistochten in de Amerikaanse
buitenlandse politiek.
32 Paul Kennedy, The rise and fall of the great powers (Londen 1988) 664.
33 Ook in de politicologie is de belangstelling voor het begrip legitimiteit toegenomen; zie Joseph Nye Jr., ‘Soft Power’, Foreign Policy 80 (1990) 153-171; idem, Soft
Power. The means to success in world politics (New York 2004).
34 Viktor Sebestyen, Revolution 1989. The fall of the Soviet empire (New York 2009).
Deze studie is levendig, genuanceerd en goed gedocumenteerd.
35 Peter Burke, What is cultural history? (Cambridge 2008) 1.
predecessors’.30 Voor deze zogeheten realisten is
internationale politiek vooral een zaak van koele
berekening, rationele belangenbehartiging en de
nuchtere handhaving van het machtsevenwicht.
Volgens de realist Kenneth Waltz proberen
staten vooral de internationale machtsstrijd te
overleven. De staatsveiligheid is hun hoofddoel.
Voor ideële invloeden is in de opvattingen van
Waltz geen ruimte.
Realpolitik was er meer dan genoeg tijdens
de Koude Oorlog – zie de eerder vermelde
Amerikaanse steun voor het apartheidsregime.
Toch hebben visies als die van Waltz het zwaar
te verduren gehad.31 De voornaamste reden hiervoor is inderdaad, zoals Gaddis beweert, de wijze
waarop de Koude Oorlog is geëindigd. Indien het
einde was gekomen door een militair conflict of
door een gewelddadige revolutie, dan zouden de
analyses ongetwijfeld heel anders zijn geweest.
Dat de Koude Oorlog met een oorlog zou aflopen
was wel de verwachting van sommige realisten geweest.32 Maar de Koude Oorlog liep met
een sisser af en eindigde niet met een knal. De
Sovjet-Unie stortte ineen terwijl het complete
nucleaire arsenaal nog in tact was. Gaddis heeft
er terecht op gewezen dat het de regimes in het
Oostblok ontbrak aan legitimiteit.33 Die legitimiteit stond – gezien de opstanden in Oost Europa
– al sinds 1945 onder druk. Politieke repressie,
economisch wanbestuur, nationalisme en – in
een land als Polen – religie speelden een hoofdrol
bij de revoluties van 1989.34
Wat was bij de ondermijning van de legitimiteit van het communisme de invloed van het
Westen? In de cultuurgeschiedenis was al langer
– mede door de opleving van dit vak sinds de
jaren zeventig – belangstelling voor de Westerse
culturele invloed op het Oostblok.35 Een van de
aardigste vruchten hiervan is Rock around the
Bloc. A history of rock music in Eastern Europe
and the Soviet Union van Timothy Ryback uit
1990. De interessantste openbaring uit dit boek
blijft dat Gorbatsjóv en diens vrouw Raisa in
1987 Yoko Ono ontvingen. Ze bleken beiden grote bewonderaars te zijn van John Lennon. Raisa
wist zelfs enkele regels van Lennons liefdesliedje
Woman uit het hoofd te citeren. Dat uitgerekend de leider van een staat die met alle macht
de muziek van de Beatles probeerde te weren
een grote fan bleek te zijn, blijft buitengewoon
opmerkelijk. Gorbatsjóvs enthousiasme geeft aan
101
Geschiedschrijving over de Koude Oorlog sinds 2000
dat het ‘geestelijke gif’ van de popmuziek – aldus
de officiële visie van de Russische autoriteiten
– diep doorgedrongen was in de Russische samenleving. De Beatles waren voor zijn generatie,
schreef Gorbatsjóvs tolk Pavel Palazchenko later
in zijn memoires, ‘our quiet way of rejecting
“the system” while conforming to most of its
demands’.36
Dat betekent natuurlijk niet dat de Beatles de
Sovjet-Unie ten val hebben gebracht. De invloed
van de Westerse cultuur op het Oostblok is
ingewikkeld. De Westerse cultuur werd door de
lokale omstandigheden vaak op een eigenaardige
manier gefilterd en vervormd. Over deze invloed
is de afgelopen tien jaar veel gepubliceerd.
Interessant is Rock and Roll in the Rocket City.
De auteur, Sergei Zhuk, onderzoekt hierin de
invloed van Westerse film, literatuur en muziek
op de identiteitsvorming van de inwoners van
Dnjepropetrovsk, een stad in Oekraïne die vanwege haar rakettenfabriek door de KGB zoveel
mogelijk voor toeristen en buitenlandse invloeden werd afgesloten. Als bronnen gebruikt Zhuk
dagboeken en brieven van inwoners, rapporten
van de KGB en interviews. Een van zijn conclusies is dat de Westerse cultuur paradoxaal genoeg
bijdroeg aan de ontwikkeling van het Oekraïnse
nationalisme. Als een van de vele voorbeelden
noemt hij de lokale cover-versie van de wereldberoemde hit Venus van de Nederlandse
popgroep Shocking Blue. De Oekraïnse versie
uit 1970 kreeg een tekst mee over een kozakkenhoofdman die tegen de Turken streed en de
Oekraïnse religie en geboortegrond verdedigde.
De KGB had geen bezwaar. Zoals een KGB-agent
opmerkte (in de Engelse vertaling): ‘It is better to
have Soviet young people dance to their national
song “Cossacks” than to American rock and
roll.’37 Toch was met deze goedkeuring het paard
van Troje binnengehaald. Dat betekent natuurlijk niet dat Shocking Blue de ondergang van de
Sovjet-Unie heeft teweeggebracht. Het Oekraïnse
nationalisme onderging in deze tijd immers
meer in het algemeen een opleving. De talloze
restricties die vanuit het regeringscentrum in
Moskou werden opgelegd aan de consumptie
van Westerse boeken, films en literatuur in
Dnjepropjetrovsk zorgden, zo blijkt uit Zhuks
onderzoek, voor anti-Moskougevoelens onder de
plaatselijke intellectuelen en industriearbeiders.
In grote steden als Moskou en Leningrad waren
aan de consumptie van Westerse cultuur veel
minder beperkingen gesteld. In 1991 zou dit gevoel van provinciale afgunst tegenover Moskou
een belangrijke voedingsbodem zijn voor het
onafhankelijkheidsstreven van Oekraïne.
Niet alleen de cultuur speelde een rol bij
het ter discussie stellen van de legitimiteit van
de Oost-Europese regimes. Wilfried Loth legt
in de CHCW op overtuigende wijze uit dat
West-Europa in de loop van de Koude Oorlog
een steeds aantrekkelijker model werd voor de
volkeren van Oost-Europa. In de jaren vijftig
ontvluchtten honderdduizenden Oost-Duitsers
het arbeidersparadijs op zoek naar de hogere
levensstandaard en grotere politieke vrijheid in
West-Duitsland. De bouw van de Berlijnse Muur
maakte duidelijk dat het Oosten de wedloop
met het Westen om de politieke loyaliteit van de
burgers aan het verliezen was. De Oost-Europese
economieën, die in de jaren vijftig nog redelijke
groeicijfers vertoonden, raakten vanaf de jaren
zestig bovendien in het slop. Het Sovjetmodel
raakte in het defensief. Het was daarentegen
het Westen dat in deze periode onverwacht een
‘Grote Sprong Voorwaarts’ beleefde; van de
recessies in 1974-1975 en aan het begin van de
jaren tachtig wist het zich telkens te herstellen.38
Toch blijft de vraag bestaan hoe belangrijk
dergelijke culturele, politieke en economische invloeden waren. Essentieel voor het einde van de
Koude Oorlog en het welslagen van de revoluties
in Oost-Europa was immers dat in 1985 in de
Sovjet-Unie een leider met zeer onconventionele
opvattingen aan de macht kwam. Gorbatsjóv
introduceerde het zogeheten ‘nieuwe denken’.
Het ‘nieuwe denken’ hield in de eerste plaats in
dat er een einde moest worden gemaakt aan het
vijandbeeld. Voor het marxisme-leninisme – met
zijn vurige geloof in de internationale klassenstrijd – was dat een ketters denkbeeld. Het
tweede onderdeel van Gorbatsjóvs credo was de
weigering geweld te gebruiken, uitzonderingen
36 Pavel Palazchenko, My years with Gorbachev and Shevardnadze. The memoir of a
Soviet interpreter (Pennsylvania University Press 1997) 3.
37 Sergei I. Zhuk, Rock and Roll in the Rocket City. The West, identity, and ideology
in Soviet Dnjepropetrovsk, 1960-1985 (Washington DC 2010) 91. Zie voor meer
publicaties over de invloed van de Westerse cultuur de literatuurlijst in dit boek.
De CHCW bevat artikelen over de invloed van de Koude Oorlog op de Westerse
cultuur, zie bijvoorbeeld. Nicholas J. Cull, ‘Reading, viewing, and tuning in to the
Cold War’, in: CHCW II, 438-459.
38 Wilfried Loth, ‘The Cold War and the social and economic history of the 20th
century’,in: CHCW II, 503-524.
102
J o s van der Linden
daargelaten. Dat denkbeeld is ronduit uitzonderlijk voor de leider van een staat die op dit
vlak een illustere reputatie had opgebouwd. Het
waren bovendien geen loze woorden, zoals het
grotendeels vreedzame verloop van de revoluties
in 1989 zou aantonen.
Het belang van individueel leiderschap voor
het verloop van de Koude Oorlog wordt door
Gaddis niet expliciet als hypothese genoemd.
Hij stelt wel vast dat individuen een cruciale
rol spelen in de geschiedenis. Voor wat betreft
Stalin hebben we gezien dat toonaangevende
historici vraagtekens zetten bij de interpretatie
van Gaddis. Voor wat betreft Gorbatsjóv, andere
Russische leiders en Westerse leiders ligt dat bij
veel historici anders.39 Het raadsel Gorbatsjóv, de
herkomst van diens opvattingen en de discussie over het einde van de Koude Oorlog krijgen
ruime aandacht in de literatuur. Niet iedere
historicus gelooft overigens in de centrale rol van
Gorbatsjóv. Sommige historici zijn van mening
dat president Reagan vooral door de introductie
van het Strategic Defense Initiative (SDI) – een
soort ruimteschild tegen een Russische nucleaire aanval – en door de scherpe verhoging van
de defensieuitgaven Gorbatsjóv tot concessies
dwong.40 Een probleem met deze analyse is dat
Gorbatsjóv soms significante concessies deed
zonder dat de Amerikanen daarom vroegen. Een
voorbeeld is zijn aankondiging in 1988 dat de
Sovjet-Unie eenzijdig een half miljoen soldaten
uit Oost-Europa zou terugtrekken. Het SDI bleek
bovendien een Amerikaans luchtkasteel te zijn.
Dat besef drong geleidelijk ook bij Gorbatsjóv en
zijn adviseurs door. Na verloop van tijd oefende
het SDI dan ook nauwelijks meer druk uit op
Gorbatsjóv.41
Toch speelde Reagan volgens andere historici
een centrale rol, maar niet vanwege de boven
beschreven poging tot intimidatie van de SovjetUnie. Reagans harde politiek werd in 1984 ver39Leffler, Soul of mankind, 3, 4, 451, 466; Zubok, A failed empire, xi en 222-226.
40 Het debat wordt behandeld in Adam Roberts, ‘An “incredibly swift transition”.
Reflections on the end of the Cold War’, in: CHCW III, 513-534.
41 Archie Brown, ‘The Gorbachev revolution and the end of the Cold War’, in: CHCW
III 244-266, aldaar 257; idem, The rise and fall of communism (New York 2009) biedt
een voortreffelijke samenvatting van Browns ideeën. Zie ook idem, Seven years
that changed the world. Perestroika in perspective (Oxford 2007). Browns op de persoon van Gorbatsjov gerichte verklaring is onder meer bekritiseerd door Haslam,
Russia’s Cold War, 398-399.
42 Beth Fischer, ‘US foreign policy under Reagan and Bush’, in: CHCW III, 267-288.
43 Jack Matlock, Reagan and Gorbachev. How the Cold War ended (New York 2004).
vangen door een meer verzoenende opstelling.
Beth Fischer gaat in haar bijdrage in de CHCW
uitvoerig in op de redenen voor deze opvallende
ommezwaai.42 Reagan wilde in verband met de
aanstaande verkiezingen en op aandringen van
zijn vrouw Nancy afrekenen met zijn imago als
schietgrage cowboy. Bovendien was hem uit
informatie van de geheime dienst – die pas na
de Koude Oorlog openbaar werd – gebleken
dat de Russen in 1983 ernstig rekening hielden
met een Westerse nucleaire verrassingsaanval.
Reagan wilde de Russische gemoederen dan ook
tot bedaren brengen. Verder geloofde Reagan dat
de Verenigde Staten door de verhoogde bewapeningsuitgaven sterk genoeg waren geworden om
besprekingen met de Sovjet-Unie te beginnen.
Gorbatsjóv vond daarom in Reagan een betrekkelijk bereidwillige onderhandelingspartner.
Degenen die deze interpretatie aanhangen – de
Amerikaanse diplomaat Jack Matlock voorop –
geven echter grif toe dat de Amerikaanse politiek
slechts een noodzakelijke voorwaarde was voor
het einde van de Koude Oorlog. Gorbatsjóvs
politiek was daarentegen doorslaggevend.43
Daarmee zijn we terug bij het raadsel
Gorbatsjóv. De Sovjetleider kwam volgens
Archie Brown aan de macht omdat het vergrijsde Politburo een jonge, energieke secretarisgeneraal wilde. Er was niets, zo valt uit het
betoog van Brown op te maken, dat Gorbatsjóv
tot hervormingen dwong. De Sovjet-Unie was
in 1985 een stabiel land. Er waren geen rellen en stakingen. De dissidenten was de mond
gesnoerd. De communistische partij zat vast in
het zadel. Gorbatsjóv maakte vervolgens een
keuze. En hij koos voor verandering. Hij had
drie motieven voor zijn streven een einde te
maken aan de Koude Oorlog. Ten eerste was
de Koude Oorlog door de al maar toenemende
nucleaire bewapening een gevaar op zich geworden. In de tweede plaats was de wapenwedloop
voor de Sovjet-Unie te kostbaar geworden. Ten
derde konden de economische en politieke
hervormingen die Gorbatsjóv voor ogen stonden alleen gedijen in een klimaat van ontspanning. Dat Gorbatsjóvs hervormingen door het
verzet in de partij geleidelijk steeds radicaler
zouden worden, daarop had niemand gerekend.
Gorbatsjóv verving in hoog tempo de gestaalde
kaders door hervormingsgezinde apparatsjiks
– Eduard Sjevardnádze op Buitenlandse Zaken,
103
Geschiedschrijving over de Koude Oorlog sinds 2000
Anatoly Chernyaev en Aleksandr Yakovlev als
Gorbatsjóvs persoonlijke adviseurs. Tesamen
met Gorbatsjóv en andere hervormers vormden
ze voor 1985 een minuscule groep van verlichte
geesten binnen de partij. Dissidenten waren ze
niet. Ze vormden veeleer een loyale oppositie.
Waaraan ontleenden de hervormers hun
ideeën? We kunnen slechts een greep doen uit de
vele factoren die Brown noemt. De term ‘nieuw
denken’ komt voor in de stichtingsakte van de
zogeheten Pugwash-vredesbeweging – in 1955
opgesteld door de filosoof Bertrand Russell.
Sjevardnádze schreef in zijn memoires dat dit
document voor hem de sleutel was tot de grote
internationale problemen van zijn tijd. Voor
Yakovlev – een van de voornaamste gangmakers
van de perestrojka – bood een verblijf van tien
jaar als ambassadeur in Canada de gelegenheid de economische voorspoed en de politieke
vrijheid in zijn gastland te vergelijken met
de deplorabele toestand van de Sovjet-Unie.
Dergelijke internationale invloeden waren van
groot belang voor Gorbatsjóv. In zijn memoires
beschrijft hij hoe zijn reizen door het welvarende
West-Europa in de jaren zeventig en begin jaren
tachtig hem tot de volgende vraag brachten:
waarom was het leven in de Sovjet-Unie zo
veel slechter dan in andere ontwikkelde landen? Gorbatsjóv was getroffen door de openheid van (nota bene) het politieke systeem in
Italië. Bij de begrafenis van Enrico Berlinguer
in 1984 zag hij hoe de Italiaanse president het
hoofd boog bij het graf van de befaamde communistenleider. Het betoonde respect voor een
politieke tegenstander was volgens Gorbatsjóv
een uiting van een politieke cultuur waarvan de
Sovjet-Unie kon leren. Toch blijft Gorbatsjóvs
opmerkelijke veranderingsgezindheid Brown
voor raadsels stellen. Sjevardnádzes voorganger
als minister van Buitenlandse Zaken, Andrei
Gromyko, was immers eveneens een fervent
reiziger, maar bleef een orthodoxe communist.
Talloze hooggeplaatste partijleden hadden het
recht buitenlandse literatuur te lezen, maar,
zoals Brown opmerkt, alleen hervormers als
Gorbatsjóv maakten hiervan gebruik. Ze lazen
literatuur van de Westerse vredesbeweging,
van Eurocommunisten en van West-Europese
sociaaldemocraten.44 Het belang van ideeën voor
het verloop van de Koude Oorlog wordt daarmee
nog eens onderstreept. De ideologische erosie
in het Oostblok voltrok zich dus niet alleen bij
de bevolking. Ook een (klein) deel van de elite
begon geleidelijk te twijfelen aan de legitimiteit
van het systeem.
In 1985 kwam het ‘nieuwe denken’ aan de
macht. De ideeën konden worden omgezet in beleid. Het gevolg was een geleidelijke detente, met
het INF-verdrag van 1987 – over de vernietiging
van middellange afstandswapens in Europa – als
hoogtepunt. In december 1988 hield Gorbatsjóv
een geruchtmakende rede waarin hij aankondigde het zelfbeschikkingsrecht van alle naties
te zullen respecteren. Velen hielden Gorbatsjóvs
woorden voor retoriek. Dat was ook logisch,
gezien de Russische militaire interventies in
Oost-Europa en Afghanistan. De revoluties in
1989 waren volgens Jacques Levesque dan ook
de lakmoesproef voor het ‘nieuwe denken’. De
Russische acceptatie van de omverwerping van
de communistische regimes in Oost-Europa
was in Levesques visie de voornaamste oorzaak
van het einde van de Koude Oorlog. Dat is een
heel overtuigende stelling. Oost-Europa was
immers al sinds de Russische bezetting in 1945
een soort hogedrukketel die op uitbarsten stond.
De Westerse ideologische invloed bestond ook
al langer. De snelheid en de omvang van de
opstanden kunnen volgens Levesque grotendeels
worden verklaard doordat de burgers van deze
landen zich bewust werden van de reikwijdte
van de Russische tolerantie. Toen de Sovjet-Unie
de val van de Berlijnse Muur in november 1989
aanvaardde, gingen de sluizen definitief open. 45
Waarom weigerde Gorbatsjóv geweld
te gebruiken? Levesque schrijft dat toe aan
Gorbatsjóvs naïeve verwachting dat in OostEuropa hervormingsgezinde, socialistische regimes aan de macht zouden komen. Daardoor zou
de Russische invloedssfeer gehandhaafd blijven.
Dat is een wat magere verklaring. Gorbatsjóv
greep zelfs niet in toen de socialistische regimes
van hun voetstuk vielen en toen Hongarije in
juni 1990 aankondigde het Warschaupact te zullen verlaten.
Gorbatsjóvs verzet tegen het gebruik van
geweld was wellicht principieel van aard.
44 Brown, ‘The Gorbachev revolution’, 257-261. Zie ook Robert D. English, Russia and
the idea of the West. Gorbachev, intellectuals & the end of the Cold War (New York
2000).
45 Jacques Levesque, ‘The East European revolutions of 1989’, in: CHCW III, 311-332,
aldaar 323.
104
J o s van der Linden
Veelbetekenend is dat hij zelfs tijdens een
nucleaire oefening van de Sovjetstrijdkrachten
kennelijk weigerde de fatale knop in te drukken.46 Gorbatsjóv schrijft in zijn memoires dat
de onbeschrijflijke gruwelen van de Tweede
Wereldoorlog een onuitwisbare indruk op hem
hebben gemaakt en zijn hele wereldbeeld hebben
gebrandmerkt.47 De ramp met de nucleaire reactor te Tsjernóbyl in 1986 bevestigde voor hem
de afschuwelijke gevolgen van een atoomoorlog.48 Heel belangrijk was Gorbatsjóvs kritische
houding tegenover de Russische interventies in
Hongarije in 1956, in Tsjechoslowakije in 1968
en in Afghanistan in 1979. Pyrrusoverwinningen
waren het in zijn opvatting geweest.49 Het
gebruik van geweld zou bovendien tot spanningen met het Westen hebben geleid. Vrede was
onmisbaar om diepgaande hervormingen in de
Sovjet-Unie te kunnen doorvoeren. Gorbatsjóvs
weigering in te grijpen kwam hem in het
Politburo op felle kritiek te staan. Toch volhardde hij in zijn koers. Hij had daarbij het geluk
dat de Amerikaanse president George Bush zich
terughoudend opstelde en niet, zoals Bush het
uitdrukte, een overwinningsdansje uitvoerde op
de Berlijnse muur.50 Amerikaans triomfalisme
zou de val van Gorbatsjóv hebben kunnen betekenen en de Russen alsnog tot ingrijpen hebben
kunnen provoceren.
De val van de Berlijnse Muur was ook voor
kanselier Helmut Kohl een beslissend moment.
Kohl werd de gangmaker van de Duitse eenwording. Zijn optreden en dat van andere staatshoofden, zoals George Bush, onderstreept nog
eens hoe belangrijk leiderschap was. Direct na de
val van de muur presenteerde Kohl onverwacht
een tienpuntenplan om zijn doel te verwezenlijken. Dat viel niet bij alle politici in goede aarde.
De Britse eerste minister Margaret Thatcher
raakte geobsedeerd door het gevaar van een
Duitse overheersing van het Europese continent.
46 Vermeld in Zubok, A failed empire, 283.
47 Mikhail Gorbachev, Memoirs (Londen 1996) 43.
48 Richard Rhodes, Arsenals of folly. The making of the nuclear arms race (Londen
2008) 23.
49Gorbachev, Memoirs, 626.
50 Fischer, ‘US foreign policy’, 282-283.
51 Fréderic Bozo, Mitterand, German unification, and the end of the Cold War, Susan
Emanuel vert. (New York 2011).
52Leffler, Soul of mankind, 446.
53 John Lewis Gaddis, ‘International Relations Theory and the end of the Cold War’,
International studies 17.3 (1992-1993) 5-58.
Ze begon kennelijk te stampvoeten van woede
toen Kohl haar zijn plannen voorlegde. Ze zocht
daarom toenadering tot Francois Mitterand,
die zich na aanvankelijke aarzeling echter een
voorstander toonde van Duitse eenwording.
De scepsis van de Franse president wordt in de
literatuur sterk overdreven, aldus Fréderic Bozo.
Mitterand wilde een vreedzame en democratische hereniging die gepaard moest gaan met een
verdere integratie van Duitsland in de Europese
Unie. De invoering van de onvolprezen euro was
de voornaamste concessie die Kohl moest doen.51
Thatcher vond evenmin een medestander
in Bush, die Kohls plannen van meet af aan
steunde. Bush was bevreesd, merkt Leffler op,
voor een Duitse alleingang. De Duitsers zouden
het wellicht met de Russen op een akkoordje
hebben kunnen gooien: uittreding uit de NAVO
in ruil voor hereniging. Bush was bovendien
onder de indruk van de bloeiende democratie die
de Duitsers na de oorlog hadden opgebouwd. Ze
waren daarom betrouwbare partners geworden
en hadden de eenwording verdiend.52
Op 25 december 1991 werd de vlag met de
hamer en de sikkel boven het Kremlin definitief
gestreken. Het ongelooflijke was gebeurd. Over
de onvoorspelbaarheid van het einde van de
Koude Oorlog zullen veel historici hun schouders ophalen. De geschiedenis zit vol dergelijke
grillen. Toch leidde het einde van de Koude
Oorlog ook tot wetenschapstheoretische kopzorgen, met name bij de International Relations
Theory. Gaddis bekritiseerde deze discipline in
1992 omdat ze het einde van de Koude Oorlog
niet had zien aankomen. Historici hadden dat
evenmin, betoogde Gaddis, maar in tegenstelling tot historici hadden beoefenaren van de
International Relations Theory vaak geclaimd dat
ze de brede contouren van de toekomst zichtbaar
konden maken door bepaalde patronen in de
internationale betrekkingen bloot te leggen.53
Sommige theoretici hebben inderdaad vraagtekens gezet bij het voorspellend vermogen van
hun discipline, anderen liggen er niet wakker
van. In een discussie tijdens een wetenschappelijk congres merkte een prominent theoreticus
op dat de vraag naar de invloed van het einde
van de Koude Oorlog op de theorievorming niet
interessant was. Het einde van de Koude Oorlog
was volgens hem ‘a mere data point’, dat niet gebruikt kon worden om een theorie te toetsen of
105
Geschiedschrijving over de Koude Oorlog sinds 2000
te ontwikkelen. Met deze logica, antwoordde een
student gevat, hoefden natuurkundigen zelfs de
Big Bang niet te bestuderen. Dat was dan immers
eveneens slechts een ‘data point’.54 Het voorval is
een illustratie van wat William Wohlforth ooit
constateerde in een artikel met de prikkelende
titel ‘A certain idea of science. How international
relations theory avoids reviewing the Cold War’:
[T]here is no documented instance of any noted
scholar of international relations changing his
or her view of any theory in response to fresh
historical evidence. There are, however, instances of scholars abandoning theories whole
hog in response to other sorts of evidence, such
as statistical findings, events, or failed predictions. So the problem is not the relationship
between theory and evidence, but the relations
between theories and historical evidence.55
De hele discipline stond volgens Wohlforth
onverschillig tegenover de nieuwe onthullingen
over de Koude Oorlog.
Democratieën zijn beter dan autocratieën
in staat internationale coalities in stand te
houden
Na de Koude Oorlog bleef het voorspellingen
regenen, noteert John Ikenberry in de CHCW.
De bekende theoretici John Mearsheimer en
Kenneth Waltz speculeerden aan het begin van
de jaren negentig dat er na de Koude Oorlog
nieuwe, met elkaar wedijverende grootmachten zouden ontstaan. Japan, de Europese
Unie, China en Rusland zouden elkaar en de
Verenigde Staten naar de kroon steken. De leer
van de handhaving van het machtsevenwicht
maakte dat volgens hen onvermijdelijk. De
aanname achter dergelijke voorspellingen was
volgens Ikenberry dat tijdens de Koude Oorlog
de gemeenschappelijke vijand als een soort lijm
had gefunctioneerd die West-Europa, Japan en
de Verenigde Staten tot elkaar had veroordeeld
en onderlinge conflicten in toom had gehouden. Geen van deze verwachtingen, betoogt
Ikenberry, is uitgekomen. De NAVO is juist
uitgebreid en het Amerikaans-Japanse bondgenootschap is juist verstevigd.56
De duurzaamheid van deze grote alliantie
– met de Verenigde Staten, Japan en de grote
mogendheden in Europa als voornaamste pijlers
– is dan ook een van de grote verrassingen van
de periode na de Koude Oorlog. Zelden in de
wereldgeschiedenis zal een alliantie van een
dergelijke spectaculaire omvang zo lang hebben standgehouden. Alleen de alliantie tegen
Duitsland, Japan en Italië tijdens de Tweede
Wereldoorlog was waarschijnlijk omvangrijker,
maar deze heeft slechts vier à vijf jaar bestaan.
De grote naoorlogse alliantie heeft zich weliswaar sinds haar ontstaan van de ene crisis naar
de andere gesleept, van de conflicten over de
Duitse herbewapening in de jaren vijftig tot de
handelsoorlog tussen de Verenigde Staten en
Japan in de jaren tachtig. In 1990 gaven opiniepeilingen zelfs aan dat driekwart van de
Amerikanen geloofde dat de Russische militaire
macht een minder grote bedreiging was voor de
Verenigde Staten dan de economische concurrentie van Japan.57 Toch heeft de naoorlogse
alliantie deze crises overleefd. Twintig jaar na
het einde van de Koude Oorlog wordt de vraag
naar het waarom van deze overlevingskracht
steeds prangender. Gaddis gaf als voornaamste
antwoord dat de Amerikanen veel meer dan de
Russen rekening hielden met de wensen van de
grote bondgenoten, compromissen sloten en
onderhandelden. De Amerikanen projecteerden
als het ware hun eigen democratische onderhandelingscultuur op de internationale betrekkingen met de grote Europese bondgenoten en met
Japan. Misschien is dat een deel van het antwoord. Verklaard moet dan worden waarom die
vermeende Amerikaanse compromisbereidheid
niet gold voor talloze kleine landen en voor landen in de derde wereld. Het cement in de grote
alliantie werd ongetwijfeld eveneens geleverd
door de economische kracht van de bondgenoten en wellicht ook door de steeds verdergaande
culturele integratie. Maar een overtuigende en
uitgewerkte analyse van de duurzaamheid van
de grote alliantie is in de literatuur nog steeds
niet te vinden. Het is dan ook ten onrechte dat
54 Het voorval staat in Richard Ned Lebov en Thomas Risse-Kappen ed.,
International Relations Theory and the end of the Cold War (New York 1995) ix.
55 William C. Wohlforth, ‘A certain idea of science. How international relations
theory avoids reviewing the Cold War’, in: Westad ed., Reviewing the Cold War,
126-145, citaat op 126 (cursief in origineel).
56 G. John Ikenberry, ‘The restructuring of the international system after the Cold
War’, in: CHCW III, 535-556, vooral 541-543.
57 Don Oberdorfer, The turn. How the Cold War came to an end. The United States and
the Soviet Union, 1983-1990 (Londen 1992) 411.
106
J o s van der Linden
de laatste these van Gaddis in de geschiedschrijving grotendeels is genegeerd.58
De nauwe banden tussen de Verenigde
Staten, Europa en Japan vormen een voorname
erfenis van de Koude Oorlog. Wat zijn de andere erfenissen? Tien jaar geleden schreef Odd
Arne Westad dat de Koude Oorlog snel uit het
moderne vizier aan het verdwijnen was. Veel
van zijn studenten vonden het conflict irrelevant
omdat het ging om een strijd tegen een volstrekt
failliete ideologie als het communisme.59 De
vraag naar de gevolgen van de Koude Oorlog
wordt maar zelden expliciet gesteld. Het antwoord is bovendien vaak vaag: ‘The Cold War
shaped the world we live in today.’60 Maar hoe
precies? Het aantal democratieën is in de tweede
helft van de twintigste eeuw vervijfvoudigd, concludeerde Gaddis onlangs.61 Niemand had dat in
1945 verwacht. Wat is de rol, positief en negatief,
van de Koude Oorlog in de ontwikkeling van de
democratie na 1945? Richard Stubbs beweerde
in een recente studie dat de Koude Oorlog van
doorslaggevend belang was bij het economische
wonder in het naoorlogse Azië.62 Wat zijn meer
in het algemeen de economische gevolgen van
de Koude Oorlog? De vragen liggen voor het oprapen. Twintig jaar na het einde van de botsing
tussen Oost en West is het zaak de betekenis van
de Koude Oorlog voor de moderne geschiedenis
expliciet aan de orde te stellen. Dergelijke vragen
zullen immers steeds vaker gesteld worden naarmate we verder verwijderd raken van het grote
conflict dat vrijwel de gehele wereld gedurende
45 jaar in zijn ban hield.
Jos van der Linden doceert moderne geschiedenis (cursussen over de Koude Oorlog en over Nazi-Duitsland)
aan het University College Utrecht. Hij heeft eerder
gepubliceerd in onder meer de Academische Boekengids, Diplomacy and Statecraft en de Volkskrant. E-mail:
[email protected].
58 Richard J. Barnet, The Alliance. America-Europe-Japan. Makers of the postwar world
(New York 1983) is bij mijn weten uniek in zijn soort. Geir Lundestad klaagt over
het gebrek aan literatuur over de ontwikkeling van de Westerse alliantie: The
United States and Western Europe since 1945 (Oxford 2003) vii.
59 Westad, ‘Introduction’, 1.
60 Een gunstige uitzondering is Odd Arne Westad, The Global Cold War. Third world
interventions and the making of our times (Cambridge 2007) citaat op i.
61Gaddis, The Cold War, 264.
62 Richard Stubbs, Rethinking Asia’s economic miracle (New York 2005).
Download