AthenaSummary UniversiteitvanAmsterdam FaculteitderRechtsgeleerdheid–Bachelorjaar2 Bestuurs(proces)rechtIIa Supplementweek7 - Onderwijseditie Bestuursrecht in de sociale rechtsstaat 1, R.J. N. Schlössels en S.E. Zijltra,Kluwer2010; - KernbegrippenAWB,P.NicolaïenA.P.Klap,Factotum2012; - BestuursrechtinhetAwb-tijdperk,T.Barkhuysene.a.,Kluwer2014. Inhoudsopgave WEEK7– PRIVAATRECHTELIJKOVERHEIDSHANDELEN..............................................................2 HOOFDSTUK10BESTUURSRECHTI:NORMERINGVANHETPRIVAATRECHTELIJKHANDELENVANHETBESTUUR.........2 HR26januari1990,NJ1991,393(Staatvs.WindmillHillandBV).................................................5 HR8juli1991,NJ1991,691(Kunst-enAntiekstudioLelystad)......................................................6 HR27maart1987,AB1987,273(Amsterdamvs.IkonBeleidskonsulentenBV)...........................7 HOOFDSTUK19BESTUURSRECHTI:OVEREENKOMSTEN,(ANDERE)PRIVAATRECHTELIJKEMIDDELENENFEITELIJKE MIDDELEN..............................................................................................................................................8 HR11-12-1992,AB1993,301(Brandweerkosten).......................................................................11 RechtbankGroningen05-12-2012,LJNBY6881...........................................................................11 In ons streven naar perfectie zetten wij alles op alles om een volledige samenvatting beschikbaar te stellen. Mochten wij onverhoopt toch punten over het hoofd hebben gezienofverkeerdhebbengenoteerd,schroomdannietdatterstondtemelden.Ditgeldt vooralleop-enaanmerkingen.Onzeklachtenlijnistevindenopwww.AthenaSummary.nl. Week7–Privaatrechtelijkoverheidshandelen Hoofdstuk 10 Bestuursrecht I: Normering van het privaatrechtelijk handelen vanhetbestuur Deabbb’szijnookvanbelangvoordenormeringvanhetfeitelijkenprivaatrechtelijkhandelenvan hetbestuur.Rechtsnormendieprimairzienopbesluitenzijnmedeopdithandelenvantoepassing, voorzoverdeaardvanhandelingenzichdaartegennietverzet(art.3:1lid2Awb).Voordeoverheid is het gebruik van privaatrecht soms doelmatiger om beleid te kunnen realiseren (instrumentele dimensie). Maar het privaatrecht biedt de burger vaak minder waarborgen dan het publiekrecht (bijv. ontbrekenvanhetlegaliteitsvereisteennietuitgesprokendoelgebonden(specialiteitsbeginsel)).Bij debesprekingvanhetoverheidsprivaatrechtwordendriehoofdvragenonderscheiden: 1. Watisdeverhoudingtussenpubliek-enprivaatrechtinhetalgemeen?Ishetprivaatrechthet ‘algemene’rechtenhetpubliekrechthet‘uitzonderingsrecht’? De leer van de staatssoevereiniteit meent een principieel onderscheid tussen publiek- en privaatrechtteontwarenindewijzewaaroprechtsvormingtussenpartijenplaatsvindt.Indiezin isditeenformelebenadering.Inrechtsrelatieswaarbijdeoverheidpartijis,staanpartijenineen principieel ongelijke relatie tot elkaar. Alle recht (het stellen van ‘bindende regels’), gaat uiteindelijk van de Staat uit. Het publiekrecht regelt vanuit dit perspectief de statelijke organisatieénallerechtsverhoudingentussenoverheidenburger.Voorhetprivaatrechtresteert de wereld van de rechtsverhoudingen tussen burgers onderling. Aanhangers van deze leer funderen het onderscheid tussen publiek- en privaatrecht primair op de tegenstelling ‘ongelijkheid’-‘gelijkheid’. Thorbecke hanteert een meer materiële denkrichting: de scheiding tussen publiek- en privaatrecht is een principieel beginsel dat voortvloeide uit de Franse revolutie, een cultuurhistorischbepaaldkeerpuntinderechtsgeschiedenis.‘Privaatrechtelijke’overheidsmacht (bijv.heerlijkerechten)werduitdemaatschappelijkestructurenverwijderd,waardooreenvrije burgerlijkesamenlevingwerdgerealiseerddiewasgebaseerdophetuitgangspuntvangelijkheid. Thorbeckefundeerthetonderscheidtussenpubliek-enprivaatrechtprimairopdetegenstelling ‘algemeenbelang’-‘bijzonderbelang’. De ‘heersende leer’ is dat de overheid in beginsel kan deelnemen aan het privaatrechtelijke rechtsverkeer, tenzij uit het geschreven publiekrecht anders voortvloeit. Participatie aan het privaatrechtelijkeverkeerwordtmogelijkgemaaktdoordatdeoverheidsrechtspersonen(o.m.de Staat, provincies, gemeenten en waterschappen) aan art. 2:1 BW vermogensrechtelijke rechtspersoonlijkheid ontlenen. Een rechtspersoon staat, wat het vermogensrecht betreft met een natuurlijke persoon gelijk, tenzij uit de wet het tegendeel voortvloeit (art. 2:5 BW). De overheidkanzichnooitvolledigontdoenvanhaarpubliekrechtelijkehoedanigheid.Deoverheid is tevens aan publiekrechtelijke normen en uitgangspunten onderworpen. Zij handelt in het algemeenbelang. Vormeninhoudvanhetrecht,formeleenmateriëlevisiesbetreffendehetonderscheidtussen publiek-enprivaatrechtmoetengoedwordenonderscheiden. • Eenformelebenaderingisbijv.dateenovereenkomststeedsprivaatrechtelijkis,omdatdeze nu eenmaal in het BW is geregeld. Hier wordt wel gesproken van het gebruik van privaatrechtdoordeoverheid. 2 • Eenmateriëlebenaderingisbijv.dateenovereenkomstgeletopdeaardvandebetrokken partijen en de inhoud van de verbintenissen (deels) tot het publiekrecht moet worden gerekend. Hier wordt wel gesproken van het gebruik van privaatrechtelijke rechtsvormen doordeoverheid. De ontwikkeling van het overheidsprivaatrecht kan aan de hand van drie rechtsleren worden geschetst: a) Degemenerechtsleer Deze leer kwam op in de vooroorlogse periode en was heersend tot ver in de jaren ’80. Volgensdezeleerishetprivaatrechthetuniverselerechtdatinbeginseltoepasbaarisopalle rechtsrelaties (ook op de relatie overheid-burger), tenzij uit het (geschreven) publiekrecht anders voortvloeit. Het privaatrecht is voldoende flexibel en ‘open’ om deze rechtsverhoudingen tussen overheid en burgers op een adequate wijze te normeren. Het (geschreven) publiekrecht (dwingend ‘uitzonderingsrecht’) kan het privaatrecht terzijde stellen wanneer door de wetgever gericht wordt ingegrepen. Het privaatrecht is het algemenerechtdatworteltinhetrechtsbewustzijnvanmensenenhetrechtdatontstond en kan bestaan onafhankelijk van de overheid. Ook de overheid is aan dit recht onderworpenen kan zich er van bedienen. Overeenkomsten waarbij de overheid contractspartner is, worden in principe door het ‘gewone’ privaatrecht beheerst. Slechts wanneereenbepaaldtypeovereenkomstdoordewetgevervaneenexplicietegrondslagzou zijn voorzien – en uitdrukkelijk aan het privaatrecht zou zijn onttrokken – kan worden gesprokenvaneenpubliekrechtelijkeovereenkomst.Datovereenkomstenmetdeoverheid somsechterwordengekenmerktdoorvanhetprivaatrechtafwijkendeelementen,vormde striktgenomendeopmaatvoordegemengderechtsleer. De gemene rechtsleer werd door de aanhangers van de rechtssoevereiniteit van een theoretisch fundament voorzien: zij benadrukte de eenheid van het recht. De aanhangers van de leer van de rechtssoevereiniteit keerden zich fel tegen de leer van de staatssoevereiniteit. De gemene rechtsleer neemt als uitgangspunt dat de overheid rechtens in twee hoedanighedenoptreedt:ineenpubliekrechtelijkeéneenprivaatrechtelijkehoedanigheid; de overheid als ‘rechtspersoon’ vs. de overheid als ‘ambt’ (‘bestuursorgaan’). De overheidsambten handelen op basis van bestuursbevoegdheden (publiekrechtelijk overheidshandelen); de overheid die aan het rechtsverkeer deelneemt in de hoedanigheid van rechtspersoon handelt privaatrechtelijk. We zien hier een formele scheiding tussen publiek-enprivaatrecht. Uit de gemene rechtsleer kwam de (pragmatische) klassieke tweewegenleer voort: de overheid handelt enerzijds publiekrechtelijk op basis van door de wetgever toegekende bestuursbevoegdhedenenmagdaarnaastookpubliekebelangenbehartigendoorgebruikte maken van de algemene privaatrechtelijke bevoegdheden die toekomen aan de overheidsrechtspersonen.Deklassieketweewegenleeraanvaardteenkeuzevrijheidvoorde overheidtussendepubliek-enprivaatrechtelijkeweg.Viabeidewegenmagdeoverheidin beginselhetalgemeenbelangbehartigen,tenzijhetgeschrevenpubliekrechthetvolgenvan deprivaatrechtelijkewegopondubbelzinnigewijzeuitsluit.Deklassieketweewegenleerwas heersendtussen1925enheteindevandejaren’80. De Hoge Raad heeft in verschillende arresten aanvaard dat de overheid als rechtspersoon ‘bijzonder gebruik’ van publiek domein op basis van haar eigendomsrecht – in beginsel als 3 iedereandereeigenaar–magbeperkenenreguleren.Hetbedingenvan‘privaatrechtelijke’ financiële vergoedingen behoort in beginsel tot de mogelijkheden voor zover de overheid geenbevoegdhedenheeftomtekomentotverhaallangspubliekrechtelijkeweg. De tweewegenleer geeft zich weinig rekenschap van publiekrechtelijke beginselen, uitgangspunten en specifieke waarborgen. Op basis van privaatrechtelijke bevoegdheden kandeoverheidbelangennastrevendiezijnietopgrondvanhetpubliekrechtkannastreven. Hetisdevraagof,enzoja,inhoeverredeoverheidhet‘privaatrecht’naastdebeginselen vanbehoorlijkbestuurhetuitgangspuntvanopenbaarheidendegrondrechtenvanburgers moetrespecteren.Deoverheidverkeerttenopzichtevanveelburgersiniedergevalineen machtspositie. Sommigen gaan er van uit dat binnen het privaatrecht vergelijkbare waarborgen kunnen worden gerealiseerd. Ook in een privaatrechtelijke context kan de burgerlijke rechter rekeninghoudenmetpubliekrechtelijkenormen.Bovendienzouhetpubliekrechtdeburger niet in alle gevallen een sterkere rechtspositie opleveren. Diverse publiekrechtelijke waarborgen(o.m.legaliteitsvereisteenspecialiteits-endemocratiebeginsel)zoudenkunnen wordengetransformeerdnaarrechtsnormenopbasiswaarvanookineenprivaatrechtelijke context,rechtkanwordengedaanaandeessentievandepubliekrechtelijkewaarborgen.We sprekenookwelvandeTilburgsebenaderingofdeparallelle-wegenleer. VolgensdetweegrondslagenleervanDeHaanstaatdeprivaatrechtelijkewegalleenopenals dituithetgeschrevenpubliekrechtvolgt.Dewetgeverzaldanperbijzonderterreinvanhet bestuursrecht een afweging moeten maken of de figuur van de beleidsovereenkomst (dan weleenandereprivaatrechtelijkefiguur)toepassingmagvinden,enzoja,welkenormering danwenselijkis. b) degemengderechtsleer Dezeleerkwamtotontwikkelingindejaren’70enwordtsindsdetweedehelftvandejaren ’80inonslandgezienals‘geldendrecht’.Deerkenningvandeabbbvestigdeindringendde aandacht op het bestaan van ongeschreven bestuursrecht. De gemende rechtsleer kan wordengezienalseenverdereontwikkelingvandegemenerechtsleer.Deoverheidmagin beginsel gebruik maken van privaatrechtelijke bevoegdheden ter behartiging van publieke belangen, maar de uitoefening van privaatrechtelijke overheidsbevoegdheden wordt wel mede genormeerd door publiekrechtelijke normen. Het is de vraag in hoeverre het algemeen belang het optreden van de overheid beheerst. Naarmate de publieke taakuitoefening duidelijker op de voorgrond treedt, zullen ‘privaatrechtelijke’ rechtsbetrekkingen tussen overheid en burger verdergaand door het publiekrecht worden ingekleurd. De abbb worden geacht mede het privaatrechtelijk overheidshandelen te normeren. Degemenderechtsleerisgeldendrecht.InhetBWendeAwbtreffenweschakelbepalingen aan, op grond waarvan ook privaatrechtelijk overheidshandelen aan publiekrechtelijke normeringgebondenis.Ziebijv.art.3:14BWenart.3:1lid2Awb. c) deinvullenderechtsleer Deze leer weerspiegelt de jongste benadering. Zij neemt tot uitgangspunt dat de overheid altijdalsoverheidhandeltendaarommaterieelpubliekrechtelijk.Deoverheidwordtgeacht steedshetalgemeenbelangtebehartigenongeachtdevormvanhaarhandelenalsmedede publiekrechtelijke rechtsbeginselen te respecteren. De overheid mag zich in het kader van haar publieke taakuitoefening onder zeer strikte voorwaarden bedienen van aan het 4 privaatrecht (m.n. het BW) ontleende rechtsvormen, zoals de overeenkomst, die algemeen vanaardzijneninbeginselinvrijwelallerechtssferentoepassingkanvinden. Aanhetburgerlijkrechtontleenderechtsvormenmogenindecontextvaneenalbestaande publiekrechtelijke bevoegdheid worden gebruikt. In dit geval is echter géén sprake van ‘privaatrecht’. Regels uit het BW vinden ‘invullend’ toepassing. De aanhangers van de invullende rechtsleer bestrijden ten principale dat de overheid aan het BW bevoegdheden kan ontlenen om publieke belangen te behartigen. Het is geen bevoegdheidsverschaffende wet in publiekrechtelijke zin. Privaatrechtelijke bevoegdheden zijn niet doelgebonden. De overheidmaggebruikmakenvanbepalingeninhetBWterinvullingvanhetongeschreven publiekrecht, dus algemene rechtsregels en rechtsfiguren analoog toepassen in een publiekrechtelijkecontext.Van‘invullend’gebruikkanpassprakezijnnadatopbasisvanhet geschrevenofongeschrevenpubliekrechtiskomenvasttestaandatdeoverheidbevoegdis tothandelen. De convergentiebenadering van Scheltema en Scheltema houdt in dat bestuursrecht en privaatrechttweeteonderscheidenennaastelkaarstaanderechtsgebiedenzijn,dievragen om eigen regels en beginselen. Maar de systematische samenhang en de eenheid van het recht als systeem worden ook benadrukt. Nodeloze verschillen tussen publiek- en privaatrechtelijkeregelingenmoetenwordenvoorkomen.Hetbestuursrechtishetrechtdat de verhoudingen tussen burgers en overheid regelt. Het privaatrecht regelt de rechtsverhoudingen tussen burgers onderling. Privaatrecht en bestuursrecht zijn op het niveauvaneenalgemeendeelmetelkaarverbonden.Zijdivergerenophetconcreteniveau, althanswanneerspecifiekeregelsgeletopdeaardvanderechtsbetrekkingennoodzakelijk zijn. 2. Magdeoverheidwelgebruikmakenvanhaarprivaatrechtelijkebevoegdhedenterbehartiging vanpubliekebelangen? HR26januari1990,NJ1991,393(Staatvs.WindmillHillandBV) MetditarrestheeftdeHogeRaadpaalenperkwillenstellenaanhetgebruikvanprivaatrecht doordeoverheid.Decasuswasalsvolgt:HetbedrijfWindmillloosdeviaeenpijpleidingsysteem afvalgipsopdeNieuweWaterwegopbasisvanvergunningendiewarenverleendopgrondvan de Rivierenwet en de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (WVO). De Staat, eigenaar van het genoemde openbare water, verlangde daarnaast een ‘privaatrechtelijke’ vergunning: de privaatrechtelijketoestemmingzouafhankelijkwordengesteldvanfinanciëlevergoedingenaan de overheid. De Staat wilt Windmill via haar bevoegdheden m.b.t. het ‘publiek domein’ (privaatrechtelijkeigendom)dwingentotbetalingvoordelozingen. De Hoge Raad had in het verleden nooit veel problemen met het bedingen van financiële vergoedingen voor ‘bijzonder gebruik’ (d.w.z. gebruik dat niet behoort tot het normale verkeersgebruik) van o.m. openbaar water. In het Windmill-arrest bleek van doorslaggevend belangtezijndatdeStaatlangspubliekrechtelijkeweg(krachtensdeWVO)heffingsvoorschriften totstandhadkunnenbrengen.Oppapierwaseenpubliekrechtelijkewegvoorhandenomhet doordeoverheidgewenstedoeltebereiken.Ditgegevenstondi.c.indewegaankostenverhaal langs‘privaatrechtelijke’weg. De overheid mag de belangen die haar in een publiekrechtelijke regeling ter behartiging zijn toevertrouwd in beginsel ook behartigen door gebruik te maken van privaatrechtelijke bevoegdheden.IndiezinbleefdeHRdegemenerechtsleeronderschrijven.Ergeldtechtereen beperking: als een van toepassing zijnde publiekrechtelijke regeling het volgen van een privaatrechtelijkewegnietexplicietuitsluit,isvolgensdeHRbepalendofer(anderszins)sprake 5 isvaneenonaanvaardbaredoorkruisingvandezeregeling.Indienditinderdaadhetgevalis,dan ishetgebruikvandeprivaatrechtelijkebevoegdheidontoelaatbaar.‘Daarbijmoeto.m.worden geletopinhoudenstrekkingvanderegeling(diemedekanblijkenuithaargeschiedenis)enop dewijzewaaropendematewaarininhetkadervandieregelingdebelangenvandeburgerszijn beschermd,e.e.a.tegendeachtergrondvandeoverigegeschrevenenongeschrevenregelsvan publiekrecht.Vanbelangisvoortsofdeoverheiddoorgebruikmakingvandepubliekrechtelijke regeling een vergelijkbaar resultaat kan bereiken als door gebruikmaking van de privaatrechtelijkebevoegdheid,omdat,zozulkshetgevalis,diteenbelangrijkeaanwijzingisdat geenplaatsisvoordeprivaatrechtelijkeweg.’ I.c. leidde de toepassing van de doorkruisingsformule tot de conclusie dat de Staat niet langs privaatrechtelijkewegeensoortheffingenstelselvoorhetlozenvanafvalgipsinhetlevenmocht roepen.DeWVOvoorzagindemogelijkheidomlangspubliekrechtelijkewegeenheffinginhet leventeroepen. HR8juli1991,NJ1991,691(Kunst-enAntiekstudioLelystad) Dit arrest maakte duidelijk dat de Hoge Raad de tweewegenleer niet zonder meer in de ban wilde doen. Tevens werd duidelijk dat de cassatierechter de mogelijk verstrekkende gevolgen vandenieuwedoorkruisingsleernietonverkortvoorzijnrekeningwildenemen.Erbleekruimte tezijnvoornaderepragmatischeencasuïstischeafwegingen. Decasuslagalsvolg:In1980verkochtdegemeenteLelystadeengedeeltevanbedrijventerrein ‘Tjalk’ aan Kunst- en Antiekstudio. De gronden zouden worden gebruikt om een bedrijven- en handelscentrum op te richten. In de overeenkomst van gronduitgifte bedong de gemeente dat Kunst- en Antiekstudio alvorens ruimten te verhuren gemeentelijke goedkeuring moesten vragen. De gemeente trachtte aldus een evenwichtige verdeling van winkelfuncties te bevorderen. Langs privaatrechtelijke weg werd m.a.w. (ondersteunend) planologisch beleid gevoerd. ToenKunst-enAntiekstudiozondergemeentelijketoestemmingtocheenruimteverhuurdeaan eenLeenbakker-winkelkwamhettoteenprocedure.Kunst-enAntiekstudiobetoogdenietaan het goedkeuringsbeding te zijn gebonden omdat de gemeente planologisch beleid diende te voeren via het bestemmingsplan. De HR analyseerde de problematiek op basis van de doorkruisingsleeraandehandvande(toenmalige)WetopdeRuimtelijkeOrdening.Volgensde HR bood deze wet noch expliciet noch impliciet een aanknopingspunt voor de conclusie dat privaatrechtelijke gronduitgifte en het bedingen van gebruiksvoorwaarden ontoelaatbaar zou zijn. HiermeevolstonddeHRniet.Erwerdopgewezendateenandereopvattingtothetresultaatzou leiden dat een algemeen gebruikelijke, reeds tientallen jaren bestaande gemeentelijke praktijk opeensdoorderechteralsontoelaatbaarzouwordenbestempeld,hetgeenmethetoogopde zekerheidomtrentderechtstoestandvanonroerendgoeduitermatebezwaarlijkzouzijn.Alser alredenwastotingrijpendanmoestdewetgeverdatdoen.DeHRweestenovervloedeophet feit dat ook het privaatrecht de grondgebruiker de nodige waarborgen verschaft, terwijl de gemeente bij de beslissing over het al dan niet verlenen van goedkeuring de beginselen van behoorlijkbestuurinachtmoestnemen. 3. Welke rechter beoordeelt overheidsoptreden? Aan welk rechtsnormen meet de bevoegde rechterderechtmatigheidvanprivaatrechtelijkoverheidshandelenaf? Privaatrechtelijk overheidshandelen wordt mede genormeerd door de abbb. Soms naderen de abbb en civielrechtelijke leerstukken elkaar, zoals het bestuursrechtelijke vertrouwensbeginsel enhetvertrouwensbeginselzoalsneergelegdinart.3:35BW.Vaakroeptdetoepassingvande 6 abbb in een privaatrechtelijke context weinig problemen op, juist omdat veel van deze beginselen herleidbaar zijn tot algemene rechtsbeginselen die ook uitwerking vinden in het privaatrecht.Echter,bepaaldeabbbzijnvreemdaanhetvermogensrechtelijkeverkeer.Zoishet inprivaatrechtelijkeverhoudingennietgebruikelijkdatbijhetsluitenvanovereenkomstenmet verschillendepersonendecontractspartijengelijkmoetenwordenbehandeld.Voordeoverheid kan dit als contractant echter anders liggen, omdat het gelijkheidsbeginsel ook in privaatrechtelijkerelatiesinachtmoetwordengenomen. HR27maart1987,AB1987,273(Amsterdamvs.IkonBeleidskonsulentenBV) In dit arrest ging het om de volgende casus: De gemeente Amsterdam was eigenaar van een pandaandeBachstraat15teAmsterdam.DitpandwasinerfpachtbijIkonBeleidskonsulenten BV(Ikon).VolgensdegemeentehieldIkonzichnietaandeerfpachtvoorwaardendoorhetpand (zijnde een woonhuis) zonder toestemming van B&W als kantoor te gebruiken. De gemeente vorderde daarom bij de burgerlijke rechter een verbod op het laatstbedoelde gebruik. In de procedurebrachtIkonhetgelijkheidsbeginselinstellingdooreroptewijzendatdegemeentein het verleden in soortgelijke situaties volgens vast beleid wel toestemming had verleend tot wijziging van het gebruik. T.a.v. het verweer van de gemeente dat de rechter niet rechtstreeks aanhetgelijkheidsbeginselzoumogentoetsenoverwoogdeHR:‘Eenoverheidslichaambehoort bijhetuitoefenenvanzijnbevoegdhedenuiteenerfpachtverhoudingdeabbb–enderhalveook hetgelijkheidsbeginselalséénvandiebeginselen–inachttenemen.Voorzoverwordtbetoogd dat het gelijkheidsbeginsel hier slechts aan de orde zou kunnen komen in het kader van de toepassingvaneenaandeoverheidmeerruimtelatenderedelijkheidsmaatstafendaaromhier eenzwakkerewerkingdaninhetbestuursrechtzouhebben,wordtuitgegaanvaneenonjuiste rechtsopvatting.’ De binding aan de abbb geldt dus voor alle soorten privaatrechtelijk overheidshandelen. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen de formele en materiële abbb. Deoverheidmoetinprivaatrechtelijkeverhoudingenookdegrondrechten(eninhetverlengde hiervanookderelevanteverdragsrechten)inachtnemen.Ditbrengtspecifiekeproblemenmet zich,zoalsdetoepassingvandebeperkingssystematiek.WatbetreftdeGrondwetgeldthiereen stelsel van bijzondere beperkingen. Een grondrechtbeperking is in beginsel slechts toegestaan voor zover deze beperking is terug te voeren op een grondwettelijke beperkingsclausule. De Grondwet hanteert in dit verband een stelsel van competentievoorschriften en doelcriteria. In een privaatrechtelijke context zal echter geen sprake zijn van zodanige beperkende wettelijke regels. Beperking van een grondrecht is onder bijzondere omstandigheden ook mogelijk indien geen sprake is van een specifiek-wettelijke grondslag. Problemen kunnen ook worden ondervangen door een redelijke uitleg van een grondrecht. De kern van een grondrecht zal echter ook in een privaatrechtelijke context gewaarborgd moeten worden. Tevens zal in geval vangrondwettelijkgeformuleerdedoelcriteriaeen‘privaatrechtelijke’beperkingopdezecriteria moetenkunnenwordenteruggevoerd. De abbb zijn rechtstreeks op het ‘privaatrechtelijk’ overheidshandelen van toepassing (zie ook art. 3:14 BW en art. 3:1 lid 2 Awb). Toch lijkt de civiele rechtspraak de abbb vaak in relatie te brengen met de civielrechtelijke noties vanredelijkheid en billijkheid: zij worden dan ingevuld viadeabbbzodradeoverheidinbeeldis.Hetisonjuistdeabbboptevattenalsrechtsnormen die het privaatrechtelijk handelen van de overheid slechts zouden normeren via de ‘sluis’ van redelijkheidenbillijkheid.Deabbbhebbenzelfstandigbetekenis.Ditbetekentoverigensnietdat de eisen van redelijkheid en billijkheid bij de uitvoering van overheidscontracten of bij de uitoefening van zakenrechtelijke verhoudingen geen rol zouden kunnen spelen. Wanneer ook rekeningmoetwordengehoudenmetdemaatschappelijkeenpersoonlijkebelangen,diebijhet gegevengevalbetrokkenzijn,ishetmogelijkrekeningtehoudenmetdebijzonderepositiedie de overheid inneemt en gelet op de door haar te behartigen belangen ook moet innemen. 7 ‘Privaatrechtelijke’ overeenkomsten ondergaan een publiekrechtelijke inkleuring zodra de overheidpartijis. Hoofdstuk 19 Bestuursrecht I: Overeenkomsten, (andere) privaatrechtelijke middelenenfeitelijkemiddelen Terbehartigingvandeoverheidstaakkangebruikwordengemaaktvanprivaatrechtelijkemiddelen, zoalseenovereenkomstmetdeoverheid(ziehierna).Steedsdienendealgemeneopmerkingenvan hoofdstuk10overhetgebruikvanhetprivaatrechtdoordeoverheidendebeperkingendiedaaraan naar geldend recht (Windmill-jurisprudentie) en vanuit de beginselen van de democratische rechtsstaatmoetenwordengesteld,voorogentewordengehouden. Overeenkomsten met de overheid kunnen publiekrechtelijk of privaatrechtelijk van aard zijn. Overeenkomsten die betrekking hebben op een publiekrechtelijke bevoegdheid (bevoegdheidsovereenkomsten) zijn publiekrechtelijk van aard; overeenkomsten die betrekking hebbenopprivaatrechtelijkebevoegdheden(m.n.vermogensrechten)zijnprivaatrechtelijkvanaard. Binnendecategorievermogensrechtelijkeovereenkomstenkaneen(gradueel)onderscheidworden gemaakt naarmate met de overeenkomst beleidsdoeleinden worden nagestreefd, d.w.z. enerzijds ‘gewone’ overeenkomsten en anderzijds beleidsovereenkomsten. Aan het ene uiteinde van het spectrum bevinden zich de overeenkomsten die burgers en bedrijven ook onderling met elkaar sluiten (‘potloodovereenkomsten’). Aan het andere eind van het spectrum staan overeenkomsten diepuurmethetoogophetverwezenlijkenvanconcretebeleidsdoeleindenwordengesloten,zoals deaankoopvanstraaljagersvoordeluchtmacht. Voorhetaangaanvanprivaatrechtelijkeovereenkomstendoordeoverheidisrechtspersoonlijkheid vereist (zie art. 2:1 BW). Daarnaast voorzien de wettelijke organisatieregelingen m.b.t. openbare lichamenenanderepubliekrechtelijkerechtspersonenbinnenderechtspersoonineenbevoegdheid om te beslissen dat de overeenkomst wordt gesloten, en in een bevoegdheid de overeenkomst namensderechtspersoontesluiten. Overheidsrechtspersonen zijn bevoegd om krachtens privaatrecht overeenkomsten te sluiten. Dat geldt in de eerste plaats voor de ‘potlodenovereenkomsten’. Op het sluiten hiervan zijn publiekrechtelijke normen van toepassing, omdat er steeds een besluit ter voorbereiding aan de overeenkomst ten grondslag moet liggen (zie ook art. 8:3 Awb). Op de overeenkomst zelf zijn de abbbvantoepassingvoorzoverdeaardvandeovereenkomstzichdaartegennietverzet(art.3:1lid 2 Awb en art. 3:14 Awb). De burgerlijke rechter is exclusief bevoegd dit type overeenkomsten te beoordelen(zieart.112Gwenart.8:1jo.art.1:3Awb).Inallegevallendienendegrondrechtenin acht te worden genomen. Voor het overige wordt de geldigheid primair beheerst door het privaatrecht(ziem.n.art.3:40BW).DeWindmill-jurisprudentievindthiergeentoepassing,omdat het in het geval van ‘potlodenovereenkomsten’ niet gaat om het verwezenlijken van specifieke beleidsdoeleinden en zich dus ook geen publiekrechtelijke regeling zal voordoen waarmee het gebruikvanhetprivaatrechtmoet‘concurreren’.DeburgerlijkerechterkansindsAmsterdam/Ikon privaatrechtelijkhandelenvandeoverheidrechtstreekstoetsenaandeabbb.Datbetekentnietdat de burgerlijke rechter de abbb ook steeds en onverkort toepast op alle privaatrechtelijk handelen van de overheid. Die toepasselijkheid geldt alleen voor zover de aard van de bevoegdheid zich daartegen niet verzet (zie art. 3:14 BW en art. 3:1 lid 2 Awb). De overheid moet ook in al haar handelendegrondrechteninachtnemen. Beleidsovereenkomsten zijn overeenkomsten m.b.t. privaatrechtelijke bevoegdheden waarmee de overheid (mede) een of meer specifieke beleidsdoeleinden nastreeft. Zij vormen een belangrijk instrument voor de verwezenlijking van het overheidsbeleid en zijn aantrekkelijk vanwege de vormvrijheid,deafdwingbaarheidjegensdewederpartijenhet‘commitment’datmenopdezewijze 8 denkt te verwerven. Op veel beleidsterreinen wordt de beleidsovereenkomst gekoppeld aan, en vormt daarmee hooguit een aanvullend instrument op, het bestaande publiekrechtelijke instrumentarium. Er zijn echter ook beleidsterreinen waar de beleidsovereenkomst een cruciaal instrument van overheidsbeleid vormt, zoals de ruimtelijke ordening. In de betrokken overeenkomstenwordendanallerleiverplichtingenbedongen. Beleidsgerichtgebruikvanprivaatrechtwordt(ook)doorpubliekrechtgenormeerd(zieookart.3:14 BWenart.3:1lid2Awb).Datgeldtdusiniedergevalvoorbeleidsovereenkomsten.Deabbbkunnen hiereenrolspelen,maarwordennietaltijdonverkorttoegepast.Deoverheiddientdegrondrechten steeds in acht te nemen. Geschillen over geldigheid, toepasselijk recht, nakoming etc. worden beoordeelddoordeburgerlijkerechter. Of een overeenkomst tussen overheid en burger toelaatbaar is, hangt o.m. af van het soort overeenkomst. De ‘gewone’ vermogensrechtelijke overeenkomsten roepen weinig tot geen problemen op. Maar dat is anders als de overheid via dit type overeenkomst beleid wil verwezenlijken (beleidsovereenkomst) en zeker als dit beleid ook via een voor de overheid beschikbare publiekrechtelijke weg kan worden gerealiseerd. De toelaatbaarheid van de overeenkomst zal dan (mede) moeten worden beoordeeld aan de hand van de doorkruisingsleer (Windmill-criteria).Maakthetbestuurafsprakenoverdeuitoefeningvaneenbestuursbevoegdheid, danissprakevaneenbevoegdhedenovereenkomst.Debeoordelingvandetoelaatbaarheidvandit soort overeenkomsten richt zich (daarnaast) naar specifieke maatstaven. In een beperkt aantal gevallen is de totstandkoming (en de toelaatbaarheid) van overeenkomsten tussen overheid en burger direct onderworpen aan publiekrechtelijke regelgeving. Soms sluit een bijzondere bestuurswetdeprivaatrechtelijkewegexplicietaf.Depubliekrechtelijkeregelgevingdievanbelangis voorhetsluitenvanovereenkomstenkanintweecategorieënwordenverdeeld.Enerzijdsgaathet omregelsdievanbelangzijnvoorovereenkomstendieinvloedhebbenophetfunctionerenvande markt,ookinEuropeesverband(bijv.overheidsaanbesteding).Anderzijdsgaathetomdenormering van overeenkomsten met een sterk beleidsmatig accent (bijv. aankoop, exploitatie, uitgifte en beheervangrondenensubsidieovereenkomsten). Bij beleidsovereenkomsten is de Windmill-jurisprudentie van grote betekenis, omdat er ‘concurrerende’ publiekrechtelijke regelingen kunnen zijn. Beroep bij de bestuursrechter is bij beleidsovereenkomsten uitgesloten: de overeenkomst is geen besluit (art. 8:1 jo. 1:3 Awb) en het besluitdatnamensderechtspersooneenovereenkomstwordtgesloten,isvanberoepuitgezonderd (art. 8:3 Awb). Ook in het arrest Kunst- en Antiekstudio Lelystad ging het om een beleidsovereenkomst (gronduitgifte-overeenkomst). Het afwegingskader voor de geldigheid van beleidsovereenkomsten bij het bestaan van een ‘concurrerende’ publiekrechtelijke weg, wordt allereerstbepaalddoordevraagofereenuitspraakvandewetgeveroverdeaanvaardbaarheidkan worden gevonden. Ontbreekt deze, dan is volgens de Windmill-jurisprudentie bepalend of er (anderszins) sprake is van een onaanvaardbare doorkruising van de (concurrerende publiekrechtelijke)regeling,waarbijmoetwordengeletopinhoudenstrekkingvandieregelingen de wijze waarop en de mate waarin in het kader van die regeling de belangen van de burgers zijn beschermd, e.e.a. tegen de achtergrond van de overige geschreven en ongeschreven regels van publiekrecht. Tenslotte is van belang of de overheid door gebruikmaking van de publiekrechtelijke regeling een vergelijkbaar resultaat kan bereiken als door gebruikmaking van de privaatrechtelijke bevoegdheid,omdat,zozulkshetgevalis,diteenbelangrijkeaanwijzingisdatgeenplaatsisvoorde privaatrechtelijke weg. De geldigheid van beleidsovereenkomsten kan ook worden aangetast door wilsgebreken,strijdmetdewet,degoedezedenofdeopenbareorde,ofafwijkingvanaldannietbij wettelijkvoorschriftvastgelegdealgemenevoorwaarden. Wanneerdeoverheidcontracteert,moetzijdegemaakteafsprakennakomen(‘pactasuntservanda’ en het publiekrechtelijke vertrouwens- en zekerheidsbeginsel). Aangezien de overheid steeds het 9 algemeenbelangmoetbehartigenengewijzigdebeleidsmatigeinzichtenhierbijeenleidraadkunnen vormen, kan vooral bij duurovereenkomsten de vraag aan de orde komen of de overheid zich kan beroepenopeen‘imprévision’,onvoorzieneomstandigheid(vgl.art.6:258BW).Isdewijzigingvan beleideenomstandigheiddiesteedsvoorrisicovandeoverheidbehoortteblijven?Ofeensuccesvol beroepkanwordengedaanoponvoorzieneomstandighedenisookafhankelijkvandeaard(vormen inhoud)vandeoverheidsovereenkomst.Geletopdeleervanimprévisionskunnenomstandigheden denkbaar zijn waarin nakoming van een overeenkomst niet kan worden afgedwongen en een wederpartij van de overheid daarom genoegen moet nemen met schadevergoeding, met name wanneerdeomstandighedenvanhetgevalditzoudenrechtvaardigen.Onderanderemoetworden geletop:deaardvandeovereenkomst,deaardvandebetrokkenoverheidstaak,endeaardenhet gewichtvandemaatschappelijkebelangendiemeteenbeleidswijzigingzijngediend. Eenbevoegdhedenovereenkomstiseenovereenkomstwaarbijdeoverheidafsprakenmaaktoverde uitoefeningvanhaarpubliekrechtelijkebevoegdheid.Ermoetonderscheidwordengemaakttussen overeenkomsten met een wettelijke grondslag en overeenkomsten zonder wettelijke grondslag. Publiekrechtelijke bevoegdheden zijn bijv. het verrichten van publiekrechtelijke rechtshandelingen en van feitelijke handelingen waarvoor een specifieke publiekrechtelijke grondslag bestaat. Een overeenkomstbetrektdewederpartijbijhetoverheidshandelen,waarmeezoweldekwaliteitvande uiteindelijke bevoegdheidsuitoefening, als de aanvaarding daarvan (‘commitment’) zouden worden vergroot. Daarnaast is zij door haar meestal individuele karakter, een flexibeler instrument dan beleidsregels, die voor alle voorkomende gevallen gleden. Tenslotte kan bij overeenkomst een prestatievandewederpartijwordengevraagd,dieinrechtezoukunnenwordenafgedwongen.Een bevoegdhedenovereenkomst kan alleen worden gesloten door het bestuursorgaan dat over de betrokkenbestuursbevoegdheidbeschikt. Debevoegdhedenovereenkomstis,voorzoverzijdezijdevandeoverheidbetreft,publiekrechtelijk van aard. De rechter die een oordeel kan geven over geldigheid en uitvoering zal vrijwel altijd de bestuursrechterzijn.Bevoegdheidsovereenkomstbevattenafsprakendienooitdooranderendande overheid kunnen worden gemaakt, en waarvan zowel de grens van de contracteerbevoegdheid als het beoogde rechtsgevolg door het publiekrecht worden bepaald. Zij kunnen nimmer als privaatrechtelijke rechtshandeling van de overheid worden beschouwd. Naar huidig recht is onduidelijk of een bevoegdhedenovereenkomst die geen bijzondere wettelijke grondslag heeft, als een besluit kan worden aangemerkt, eventueel via de beslissing tot het aangaan ervan (acte détachable).Dewederpartijvandeoverheiddiezichwilverzetentegendeverplichtingendiezijop zichheeftgenomen,zalinbeginselslechtsbijdecivielerechterzijn‘beklag’kunnendoen. Een bevoegdhedenovereenkomst heeft als onderwerp de wijze waarop – dan wel de voorwaarden waaronder – een bestuursbevoegdheid wordt uitgeoefend. Het betreft een overeenkomst tussen overheid en burger m.b.t. de publieke gezagsuitoefening. Men moet altijd alert zijn wat betreft de toelaatbaarheid van dit type overeenkomst. In situaties waarin de overheid voorwaarden bedingt voor het uitoefenen van een bestuursbevoegdheid die niet verenigbaar zijn met het doel van deze bevoegdheid, komt het verbod van détournement de pouvoir en mogelijk ook détournement de procédureinbeeld. Hetrechtstelteisenaanhetgebruikvanbevoegdhedenovereenkomstendoordeoverheid: a) de overeenkomst sluitende overheid moet bevoegd zijn om over het voorwerp van de overeenkomstafsprakentemaken. b) de overheid moet beslissingsruimte (beoordelingsruimte, beoordelingsvrijheid of beleidsvrijheid)hebben–Dievrijheidontbreektbijwettelijkgebondenbevoegdheden,bijv.door een beginselplicht tot sanctioneren, door een eerdere beslissing (bijv. een beleidsregel of een plan).Wanneerhetwettelijkvoorschrifteenobjectieve,zijhetminofmeervagenormhanteert, 10 die door het bestuursorgaan moet worden uitgelegd, heeft het bestuursorgaan een zekere beoordelingsruimte. c) de bevoegdhedenovereenkomst mag de waarborgen (procedureel of anderszins) van de betrokken publiekrechtelijke regeling niet op onaanvaardbare wijze doorkruisen – Indien de wetgever de uitoefening van een bestuursbevoegdheid heeft voorzien van waarborgen, dan is hetomzeilen(‘doorkruisen’)daarvanniettoegestaan. d) de bevoegdhedenovereenkomst mag niet (anderszins) in strijd komen met het recht – Denk aanstrijdmeteenwetinformelezinen/ofongeschrevenrechtsbeginselen. Ingevalvaneenfinanciëlevoorwaardekoppelthetbestuursorgaanrechtstreekseenfinanciëleeis aaneenpositievebevoegdheidsuitoefeningofstelthetdebevoegdheidsuitoefeningafhankelijkvan het betalen van een geldbedrag. Dergelijke voorwaarden worden bij ontbreken van een wettelijke grondslag in beginsel niet aanvaard. De jurisprudentie van de HR over kostenverhaal via een bevoegdhedenovereenkomstlaatziendatontbrekenvaneenwettelijkegrondslagmeestalindeweg staat aan een dergelijk verhaal resp. dat hetgeen in dat kader is betaald, onverschuldigd is. Dat gebeurde in het arrest HR 11 december 1992, AB 1993, 301 (Brandweerkosten Vlissingen) via de criteria van het Windmill-arrest. Soms gebeurt dat ook via détournement de pouvoir/misbruik van omstandigheden. HR11-12-1992,AB1993,301(Brandweerkosten) RizeDenizcilikLimitediseigenaarenreedstervanhetmotorshipRizeK.Op16-10-1986,toen ditschipafgemeerdlaginVlissingen,brakbranduitindeladingkatoenaanboordvanhet schip. De brandweer van de gemeente Vlissingen heeft (na)blussingswerkzaamheden verricht.DegemeentevordertvanRize‘hulploon’ensubsidiairvergoedingvandedoorhaar gemaaktekostenvoorhetnablussen. Het is de vraag of een overheidslichaam dat bij de uitoefening van een hem bij een publiekrechtelijke regeling opgedragen publieke taak kosten heeft gemaakt, deze kosten langsprivaatrechtelijkewegkanverhalen. Dezevraagmoetwordenbeantwoordaandehandvansoortgelijkemaatstavenalsdiewelke zijn aanvaard in het arrest Windmill. Wanneer de publiekrechtelijke regeling niet in beantwoordingvandevraagvoorziet,isbeslissendofkostenverhaalviahetprivaatrechtdie regelingoponaanvaardbarewijzedoorkruist.Daarbijmoeto.m.wordengeletopdeinhoud en strekking van de regeling (die ook kan blijken uit haar geschiedenis), zulks mede in verband met de aard van de taak en de aard van de kosten. Van belang is hierbij dat, wanneer verhaal van de kosten langs publiekrechtelijke weg is uitgesloten, zulks een belangrijke aanwijzing is dat verhaal van kosten langs privaatrechtelijke weg ook is uitgesloten. In casu zou kostenverhaal langs privaatrechtelijke weg neerkomen op zo’n onaanvaardbare doorkruising. Tegen deze achtergrond is er geen reden hierbij een uitzonderingtemakenvoorgevallenwaarindebrandtewijtenisaanopzetofgroveschuld. RechtbankGroningen05-12-2012,LJNBY6881 In Tolbert (gemeente Leek te Groningen) voert een groep ondernemers elk jaar ter gelegenheid van de jaarwisseling een ‘stunt’ uit, doorgaans gericht op verkrijging van aandachtvooreengoeddoelinhetdorp.Deoudejaarsclubheeftgeenjuridischestructuur enevenmineenvastesamenstelling. Op7-12-2002zijnuithetVanGoghMuseumtweeschilderijenvanVanGoghontvreemd.De oudejaarsclub wilde bij de publiciteit rondom deze diefstal ‘aanhaken’: voor de voetbalvereniging was € 50.000 voor een nieuwe tribune nodig en bij wijze van stunt zou ‘losgeld’wordenbinnengehaald.Hetwasnietdebedoelingdathetgeldookdaadwerkelijkin 11 ontvangst zou worden genomen. De plaatselijke politie werd over de stunt ingelicht, maar nietoveralledetails. Aan het Van Gogh Museum werd door een lid van de oudejaarsclub een brief gestuurd, waarinwerdgevraagdom€50.000voorteruggavevandeschilderijen.Erwerdeendatum en locatie afgesproken voor de zogenaamde teruggave van de schilderijen. Uiteindelijk besloot de oudejaarsclub niet door te gaan met deze stunt en voerden een ‘noodplan’ uit: gekopieerdgeldaanbiedenaandevoetbalvereniging.Hetmuseumisnietingelichtover(het afbreken van) de stunt. De politie en het museum vorderen schadevergoeding van de oudejaarsclub. Depolitieberoeptzichopschendingvaneenzorgvuldigheidsnorm.Volgensdeoudejaarsclub strektdezenormechterniettotbeschermingtegeneventueleschadezoalsdepolitiedienu heeftgeledendoorpolitie-inzet.Jegensdepolitiezijngeenactiesondernomen. Derechtbankisvanoordeeldatsprakeisvaneenonrechtmatigedaadjegensdepolitie(en hetmuseum).Declubhadmoetenbegrijpendathunactiezouleidentotkostbareinzetvan mensen en middelen door de politie. Er is dus sprake van ‘schuld’ aan de zijde van de oudejaarsclub.Bestaatnueenverplichtingtotschadevergoeding? Relevant is hier het leerstuk van doorkruising van een publiekrechtelijke regeling. De vraag luidt of een overheidslichaam dat bij de uitoefening van een aan hem bij een publiekrechtelijke regeling opgedragen publieke taak kosten heeft gemaakt, deze kosten langs privaatrechtelijke weg kan verhalen. Wanneer de publiekrechtelijke regeling niet in beantwoordingvandevraagvoorziet,isbeslissendofkostenverhaalviahetprivaatrechtdie regelingoponaanvaardbarewijzedoorkruist.Daarbijmoeto.m.wordengeletopdeinhoud enstrekkingvanderegeling,zulksmedei.v.m.deaardvandetaakendeaardvandekosten. In het wettelijk stelsel van strafrechtelijke handhaving ligt besloten dat de kosten van die handhaving niet kunnen worden verhaald op de plegers van strafbare feiten. Verhaal van kostenopdedadersisnietmogelijk,hoezeererooksprakewasvaneenonrechtmatigedaad enpolitieenjustitieopsporings-envervolgingskostenhebbenmoetenmaken.Daarmeekan geenverhaalplaatsvindenvandekostenvandeinzetvanderegiopolitiena1januari2003, welkeinzetzichrichtteop(pogingtot)oplichting,omdatmeninmiddelsbekendwasmetde oudejaarsstunt. Vóór1januari2003ginghetbijdepolitiewerkzaamhedenechternietomeendaadwerkelijk opsporingsonderzoek naar strafbare feiten. Het suggereren van betrokkenheid bij een strafbaar feit, terwijl men zelf beter weet, is een onrechtmatige daad jegens de politie. De kosten van de als gevolg daarvan ondernomen nodeloze politie-activiteiten kunnen op de daderwordenverhaaldzonderdatenigeregelvanpubliekrechtwordtdoorkruist. Deaardvandeverplichtingendievanoverheidswege(mogen)wordenaangegaanende nakoming van de overeenkomst worden in overwegende mate niet bepaald door de privaatrechtelijke contractsvrijheid, maar door de beleidsvrijheid van het bestuur die door publiekrechtelijke regelingenenrechtsbeginselenmeestalsterkwordeningeperkt. Bevoegdheidsovereenkomsten kunnen in het algemeen worden beëindigd door een beëindigingsovereenkomst, volledige nakoming dan wel ontbinding wegens een tekortkoming van eenpartijindenakoming(analogischetoepassingart.6:265e.v.BW).Formelebeëindigingspeeltin depraktijknauwelijkseenrol. 12