Aandachtsgebied 51: Dorth - Eefde

advertisement
Aandachtsgebied 51: Dorth - Eefde - Gorssel
*Afgrenzing*
In het noorden wordt het gebied begrensd door de Dortherbeek, de oostgrens wordt gevormd door de
Braakmans Steeg, Looweg en Wikkemaatsweg. De zuidgrens wordt bepaald door het Twentekanaal
en de westgrens door de IJssel.
*Agrarische ontginningsgeschiedenis*
Het aandachtsgebied bestaat uit twee landschappelijk verschillende gebieden. Aan de westzijde heeft
de rivier de IJssel het gebied voor een belangrijk deel gevormd. De rivier stroomt ter hoogte van het
aandachtsgebied tussen de hoge zandgronden van de Veluwe en de Achterhoek en heeft hierdoor
een geringe breedte. Dit betekent dat er een vrij smalle zone van oeverwallen en kleiafzettingen kon
ontstaan.
De oostzijde van het aandachtsgebied behoort tot het dekzandgebied dat grote delen van oostelijk
Nederland bedekt. Dit dekzandgebied wordt versneden door verschillende beken.
De opbouw van het huidige landschap is al in de vroege middeleeuwen begonnen. De zandige
oeverwallen van de IJssel waren door hun hogere ligging al vroeg geschikt voor bewoning.
Aanvankelijk bestond een nederzetting uit enkele boerderijen. Het dorp lag in de nabijheid van het
dorp en als de akkers na enige jaren waren uitgeput, an nam men nieuwe stukken akkerland in
gebruik. Zo wisselde men met enige regelmaat binnen een beperkt gebied van woonplaats en
akkerland. In de loop van de vroege middeleeuwen zijn de nederzettingen op vaste plaatsen tot
ontwikkeling gekomen. Deze bevonden zich in de directe nabijheid van de gemeenschappelijk
beheerde akkercomplexen, die hier enk werden genoemd. Door betere bemestingsmethoden kwamen
de enken min of meer op vaste plaats te liggen. Gorssel en Epse zijn voorbeelden van een enk ofwel
esdorp.
Naast de bewoning op de oeverwallen was het mogelijk om verder van de rivier af te vestigen op het
dekzand. De bewoningsvorm die zich van oudsher kenmerkt op deze gronden is de individuele
occupatie. Iedere familie ontgon en bewerkte een eigen stuk bouwland. Hierdoor is de bewoning in dit
gebied sterk verspreid. Deze individuele ontginningen worden ook wel éénmansessen of huiskampen
genoemd. Een aantal onregelmatige verspreide huiskampen tezamen vormde een buurschap. De
plaatsjes Eefde en Zuidloo zijn te kenmerken als buurschap.
In de nieuwste tijd heeft de nederzetting Harfsen zich verplaatst. De huidige bewoningskern Harfsen
ligt ten noorden van de oude nederzetting, die nog herkenbaar is aan de ligging aan de akker. De
nieuwe nederzetting is vermoedelijk ontstaan in de 19e eeuw toen de woeste gronden ontgonnen
werden. De verplaatsing van de bewoningskern was een gevolg van de nieuw in gebruik te nemen
landbouwgronden, waar men dichtbij wilde wonen.
De talrijke buitenplaatsen in dit gebied zijn het gevolg van de ligging tussen twee rechtsgebieden in.
De Dortherbeek is al vanaf de 13e eeuw de grens tussen het huidige Overijssel, toen in het bezit van
de bisschop van Utrecht, en het huidige Gelderland, vroeger bestuurd door de heren van Gelre. Door
te vestigen in dit dynamische gebied hadden de bewoners van de buitenplaatsen meer kans op een
goede maatschappelijke positie. Hiernaast zorgde de landschappelijke kwaliteiten van het gebied dat
veel adellijke families hier een huis lieten bouwen. Enkele van de huizen worden al in de 12e eeuw
genoemd, zoals huize/kasteel Dorth.
Het landbouwsysteem wat op de zandgrond tot ontwikkeling kwam, was voor zowel de enkdorpen als
voor de huiskampen van toepassing. Tot het einde van de vroege middeleeuwen was het akkerareaal
beperkt. Op kleine stukjes grond werden allerlei gewassen voor eigen gebruik verbouwd. In de bossen
werd het vee geweid. Rond het jaar 1000 vond een geleidelij-ke verandering plaats in het agrarische
bedrijf. Er kwam een sterk samenhangend systeem van gemeenschappelijk beheerde
akkercomplexen (de enken/huiskampen), de woeste gronden (heidegronden, bossen) en graslanden
(weide- en hooilanden).
De enken of huiskampen werden bemest met behulp van dierlijke en plantaardige mest. De
plantaardige mest (voornamelijk plaggen) haalde men van de woeste gronden en de dieren die voor
de dierlijke mest zorgden, werden zowel op de graslanden als op woeste gronden geweid.
Na verloop van tijd bleek deze bemestingsmethode onvoldoende en men stapte over op de winning
van mest met behulp van potstallen. De dieren stonden langere tijd in een stal op een laag
CultGIS: beschrijvingen Aandachtsgebieden
heideplaggen en bosstrooisel. Al hun mest werd opgevangen en vermengd met plaggen. Het mengsel
van dierlijke mest en heideplaggen en bosstrooisel werd na verloop van tijd over het bouwland
uitgereden. Het gevolg was een continue ophoging van de enk of huiskamp, waardoor deze
bouwlanden nu nog een hogere ligging in het landschap hebben. Aan de randen zijn veelal nog de
zogenaamde steilrandjes te herkennen. Rondom de Epserenk zijn deze steilrandjes bijvoorbeeld nog
zichtbaar.
Van dit landbouwsysteem zijn enkele elementen nog herkenbaar in het landschap, de grote
akkerbouwcomplexen bij Gorssel en Epse bijvoorbeeld. De Gorsselse Heide is een voorbeeld van een
restant van het veel grotere heideveld wat hier heeft gelegen. De hooilanden langs de Dortherbeek en
de Eefsche Beek/Harsensche Beek zijn nog steeds te herkennen aan de onregelmatige
blokverkaveling.
De oppervlakte van de landbouwgrond was door het gebruik van plaggen en dierlijke mest sterk
afhankelijk van de oppervlakte woeste gronden in de omgeving. Ondanks de belangrijke rol die de
woeste gronden speelden in het agrarische systeem ontstond er, onder meer door bevolkingsgroei, al
in de 13e eeuw een behoefte om de woeste gronden te ontginnen. Dit betekende een bedreiging voor
het bestaande landbouwsysteem, dat gericht was op het exten-sief exploiteren van woeste gronden.
Het werd daarom belangrijk geacht om ieders aandeel in de woeste grond vast te leggen. Er ontstond
een organisatie, waarin geregeld werd hoeveel rechten (waardelen) de ingezetenen op het gebruik
van de gemeenschappelijke gronden hadden. Op deze wijze ontstonden de marken van Eefde,
Harfsen, Epse/Dommer en Dorth/Zuidloo. De noordelijke delen van deze laatste twee marken
behoorden echter tot Overijssel waardoor bij de totstandkoming van de provincies deze marken uit
elkaar vielen. De landlozen en keuterboeren hadden in deze organisatie vrijwel niets in te brengen.
Tot in de 19e eeuw waren de woeste gronden een essentieel onderdeel van de agrarische
bedrijfvoering op de zandgronden. Pas door invoering van de kunstmest werd de nauwe relatie tussen
de oppervlakte bouwland en de woeste gronden verbroken en konden de woeste gronden op grote
schaal ontgonnen worden. Het heideveld ten oosten van Gorssel heeft op enkele plaatsen sporen van
ontginningsactiviteiten in de vorm van perceleringen en soms perceelsrandbegroeiing. In de periode
1800-1860 zijn alle gemene gronden in Oost-Gel-derland verdeeld onder de belanghebbenden. De
markegronden van Gorssel zijn in 1821 verdeeld, die van Eefde in 1827. Hiermee kwam er een eind
aan een landbouwsysteem dat door de eeuwen ontwikkeld was en grote invloed heeft gehad op de
vorming van het landschap.
*Literatuur*
Graaf de, J. (1926), Uit Gorssel's verleden, bijdrage tot de geschiedenis van het platte land. Deventer.
Schets, G.C.M. & Schut, G.F.E. (1987), Cultuurhistorisch Landschapsonderzoek Gelderland, rapport.
Nijmegen.
CultGIS: beschrijvingen Aandachtsgebieden
Download