Artikel .. VOLKSTUINEN 1. De gronden, aangewezen voor “volkstuinen”, zijn bestemd voor: a. een complex volkstuinen met bijbehorende voorzieningen, ontsluitingswegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen zoals taluds, keerwanden, beschoeiingen, duikers en gemalen; b. de bestemming(en) …, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, zoals tuinhuisjes, met bijbehorende voorzieningen/bergingen, kweekkassen, een verenigingsgebouw, sanitaire gebouwtjes, niet voor bewoning bestemde gebouwtjes ten behoeve van onderhoud en beheer, speelvoorzieningen, zomede bouwwerken geen gebouwen zijnde van waterbouwkundige aard, zoals een brug, een duiker, een steiger, een vlonder. 3. Van de oppervlakte van de in het eerste lid bedoelde gronden mag ten hoogste 15 % door gebouwen worden ingenomen. 4. Voor de bouw van de in het tweede lid bedoelde bouwwerken geldt, dat: a. per volkstuinperceel ten hoogste 20% mag worden bebouwd met die verstande dat per volkstuinperceel: i. Er één tuinhuisje met een grondoppervlakte van maximaal 25 m² mag worden gebouwd, ii. Een tuinhuisje mag worden voorzien van een (vaste) luifel met een maximale diepte van 2,40 meter, iii. Er één berging met een grondoppervlakte van maximaal 5 m² mag worden gebouwd, iv. Ten hoogste één kweekkas met een grondoppervlakte van maximaal 20 m² mag worden gebouwd. Met die verstande dat indien er op een volkstuinperceel zowel een tuinhuisje als een kweekkas aanwezig is, de oppervlakte van de kweekkas niet meer dan 12 m² mag bedragen. b. De goothoogte van een verenigingsgebouw niet meer dan 4,5 meter mag bedragen; c. De hoogte van de overige gebouwen niet meer dan 3,5 meter mag bedragen. d. De afstand van een gebouw - met uitzondering van een berging of kweekkas – tot de erfscheiding/perceelgrens c.q. de weg ten minste 2.5 m dient te bedragen; e. De afstand tussen de gebouwen onderling - voor zover niet aaneengebouwd en met uitzondering van bergingen en kweekkassen - ten minste 5 m dient te bedragen. 5. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemming(en) zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald. Onder grondoppervlakte wordt in artikel 4 verstaan: de grondoppervlakte van een gebouw of ander bouwwerk gemeten tussen de verticale projecties van de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren en 1 meter boven peil; dakoverstekken, luifels, niet aaneengesloten balkons en dergelijke worden hierbij niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 m. Opmerking: De inhoud van dit planvoorschrift is gebaseerd op het convenant van de bond volkstuinders.