Kerken en de participatiesamenleving Trinus Hoekstra Het afgelopen jaar stond enerzijds in het teken van de naderende afbouw van de werkorganisatie van Landelijk Bureau DISK, tevens inhoudend het programma van de Arme Kant van Nederland/EVA, anderzijds ging de aandacht in de lopende activiteiten volop uit naar de huidige ontwikkelingen in verband met de impact van de huidige economische crisis in werkloosheid en verarming. Dit jaarverslag getuigt van die merkwaardige dubbelheid in de activiteiten van ons landelijk bureau. Vooruitblik Hoe moet het verder met de erfenis van DISK en de Arme Kant van Nederland/EVA en wie pakken dit op? In deze vooruitblik pleeg ik niet zozeer een inventarisatie aan de hand van de vraag welke activiteiten van DISK en de Arme Kant van Nederland/EVA nu wel of niet en hoe ze dan precies doorgaan. Voor een dergelijke inventarisatie is het waarschijnlijk nog te vroeg. Het is bijvoorbeeld wel duidelijk dat het materiaal voor viering en gesprek met ingang van januari volgend jaar voortgang krijgt in de publicatie Oecumenisch Bulletin van de Raad van Kerken in Nederland, maar wat een eventuele landelijke ondersteuning van aandacht voor de armoedethematiek betreft is er nog volop kerkelijk overleg gaande. Ik wil me in deze vooruitblik vooral even richten op het themaveld zoals dat in z’n actualiteit voor ons ligt en aandacht vraagt vanuit de kerken, en die aandacht een lange tijd ook gehad heeft in de vorm en inhoud van het werk van DISK en de Arme Kant van Nederland/EVA. De crisis voorbij? Een terugblik leert ons dat belangrijke schatten van DISK en de Arme Kant van Nederland/EVA het licht zagen in de jaren ’80 van de vorige eeuw. Aandacht voor arbeid en armoede vond toen ook plaats in een periode van economische crisis, met een oplopende werkloosheid en toenemende armoede. Tegelijkertijd zette de overheid in die jaren een beweging van afslanking van de verzorgingsstaat in gang, onder het motto van ‘de verantwoordelijke dan wel zorgzame samenleving’. Anno 2014 hebben we opnieuw te maken met een economische crisis. De constatering van minister Dijsselbloem vorige week in de precieze bewoording dat ‘de crisis op zichzelf voorbij is’, spreekt boekdelen en dan vooral financiële boekdelen. De paniek op de financiële markten lijkt zo op het oog bedwongen. We worden niet meer dagelijks overspoeld door rampspoed uit Zuid-Europese regionen en het aantal economen op de beeldbuis is teruggedrongen tot normale proporties. De huizenmarkt lijkt weer wat aan te trekken en we zien ook hoe politici verlanglijstjes uitwisselen. Er is weer iets te verdelen, ook al ogen de economische groeicijfers nog tamelijk bleekjes. Een sluitende begroting is nog niet hetzelfde als een ‘groeiende’ economie. De crisis van de financiële cijfertjes is ook een andere dan die van de mensen, en een oplossing lijkt nog lang niet in zicht. Van de werkloosheid wordt verwacht dat die de komende jaren nog verder zal oplopen en langere tijd hoog zal blijven. Navenant wordt verwacht dat verarming verder zal toenemen. Gezien die nog steeds oplopende werkloosheid en toenemende armoede hebben de schatten van DISK en de Arme Kant van Nederland/EVA nog grote betekenis. Aandacht voor arbeid en armoede vormen dan ook een belangrijke kern van de erfenis van DISK en de Arme Kant van Nederland/EVA aan de kerken. De opdracht om aan die aandacht vorm en inhoud te geven, geven DISK en de Arme Kant van Nederland/EVA vandaag terug aan de kerken. Zoals in en vanaf de jaren ’80 die aandacht zich moest verhouden tot een afslanking van de verzorgingsstaat onder het mom van de verantwoordelijke dan wel zorgzame samenleving, zo moet die aandacht zich vandaag de dag en de komende jaren verhouden tot de september vorig jaar op Prinsjesdag zo nadrukkelijk geproclameerde overgang van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving. De huidige overgang van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving In die overgang moet de maatschappij zich volgens beleidsmakers opmaken voor meer zelfredzaamheid, vooral om reden dat de overheid betaalbaar moet blijven. De overheid moet niet langer vóór de burger zorgen, maar de burger moet zelf meer verantwoordelijkheid nemen. De Tilburgse arbeidseconoom Ronald Dekker reageerde korte tijd na Prinsjesdag met de opmerking dat er zich, afgezien van de economische crisis, geen ontwikkeling had voorgedaan waardoor er een reden zou zijn om de overgang van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving zo nadrukkelijk op dat moment te proclameren. Al vanaf de jaren ‘80 is de inzet om mensen naar vermogen te laten bijdragen. Uitgangspunt van de verzorgingsstaat was volgens Dekker altijd al dat iedereen naar vermogen betaald werk zoekt, alleen is dat uitgangspunt steeds verder aangescherpt. De proclamatie van de overgang van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving lijkt een hoogtepunt te vormen in die aanscherping. Het lijkt volgens Dekker de realiteit te willen bezweren dat burgers in een tijd van economische crisis juist meer afhankelijk van de overheid zijn. Daarnaast verhoudt het zich vreemd tot het feit dat de gemeenten, waar in 2015 in 35 arbeidsmarktregio’s de verantwoordelijkheid komt te liggen om de werkloosheid op te lossen, zoveel moeten bezuinigen dat het moeilijk wordt om meer arbeidsparticipatie te realiseren. Daarnaast is het in een breder perspectief van maatschappelijke participatie, denk aan het beroep op vrijwilligers in de zorg, volgens Dekker de vraag, zeker als je sterker inzet op activering richting betaald werk, of mensen nog tijd en energie te besteden hebben aan mantelzorg en vrijwilligerswerk. Kortom, in een tijd van economische crisis de verzorgingsstaat uitkleden, is volgens Dekker iets anders dan de participatiesamenleving realiseren. Naar een andere verzorgingsstaat of afbraak? Volgens Pieter Hilhorst en Jos van der Lans moet actieve betrokkenheid van burgers weliswaar tot een andere verzorgingsstaat leiden maar juist niet tot een afbraak ervan. Want in relatie tot die actieve betrokkenheid van burgers heeft de overheid tweeërlei taak: zich actief verhouden tot burgers die sociaal doe-het-zelven; en het bieden van zekerheid aan mensen die kwetsbaar zijn, die het op eigen kracht niet redden. Volgens Hilhorst en Van der Lans moet het vooral gaan over het vergroten van de zeggenschap van burgers. De grootste verandering daarbij moet worden opgebracht, door overheden en instituties zelf. Met het oog op een brede maatschappelijke participatie dient de overheid volgens Hilhorst en Van der Lans te voorzien in een sociale infrastructuur, die de actieve betrokkenheid van burgers mogelijk maakt. Flexibel participerend naar de armoede toe De deelname aan de participatiesamenleving door middel van de participatie in de arbeidsmarkt lijkt steeds meer op flexibele wijze te gaan plaats vinden. Het Sociaal Cultureel Planbureau publiceerde deze week het rapport ‘Vraag naar arbeid 2013’. Het rapport wijst erop dat in 15 jaar het aantal bedrijven verdubbelde dat gebruik maakt van flexkrachten. De tendens op de arbeidsmarkt gaat in de richting van meer flexibilisering, in de vorm van werknemers met allerlei tijdelijke contracten en mensen die als zelfstandige zonder personeel (Zzp’er) werken. Daar zijn er momenteel minstens zo’n 750.000 van. Volgens deskundigen is er wat betreft wetgeving betreft met het oog op deze tendens een merkwaardig proces gaande. In plaats van dat de overheid flexibiliteit en zekerheid aan elkaar probeert te koppelen, en zo flexwerken een meer sociaal zeker gehalte probeert te geven, wordt met de op stapel staande Wet Werk en Zekerheid vooral ingezet op beperking van flexwerk. Een ontwikkeling die enigszins in de richting gaat van de koppeling van flexwerk en sociale zekerheid is de fiscaal voordelige pensioenregeling voor Zzp’ers die voor volgend jaar in de maak is. Op 15 mei konden we er over lezen in de krant. Nieuw in de regeling is ook dat de kosten van risico’s collectief kunnen worden gedeeld. Het blijft wel een regeling waar je als Zzp’er geld voor beschikbaar moet hebben. Hoogleraar arbeidsmarktverhoudingen Ton Wilthagen die in de jaren ’90 het begrip flexicurity lanceerde, ziet de bestaande instituties in relatie tot de arbeidsmarkt vooral vast zitten in het oude paradigma van vaste contracten. Met deze inzet op de beperking van flexibilisering redden we het volgens Wilthagen niet. Bij flexibilisering moeten zekerheden worden geboden, anders slaan we de weg in naar een laagwaardige flexibilisering, waarbij de sociale onzekerheid uiteindelijk de productieve kwaliteit van de arbeid gaat ondermijnen. Die laagwaardige flexibilisering is vooral een bedreiging voor mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. In zijn recente publicatie ‘De kwetsbaren’ wijst Will Tinnemans erop dat de tendens naar een laagwaardige flexibilisering in combinatie met de Participatiewet die voor 1 januari 2015 op stapel staat voor mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt bij de huidige hoge werkloosheid een beroerde situatie oplevert. De Participatiewet brengt honderdduizenden mensen die tot nu toe in de luwte van de arbeidsmarkt van een uitkering leefden of een baan hadden in een sociale werkvoorziening op de arbeidsmarkt. Zij die al werk vinden, zullen vooral mee gaan draaien in de carrousel van tijdelijke baantjes met veel onzekerheid en weinig inkomen, met als perspectief verarming. Kerken en de participatiesamenleving In deze tijd van economische crisis en toenemende verarming raken kerken, vaak via hun diaconieën, meer en meer betrokken bij praktijken als van de voedselbank, schuldhulpverlening en initiatieven om werklozen te begeleiden. Kerken lijken hiermee een actieve speler te worden in de overgang naar de participatiesamenleving. Een samenleving waaruit de overheid zich als traditionele actor in het kader van de verzorgingsstaat meer en meer terug trekt en de civil society, de burgerlijke samenleving waaronder de kerken, meer en meer een rol gaat spelen in het ‘in hun kracht zetten van burgers’. Maar de vraag is hoe dit ‘in hun kracht zetten van burgers’ zich verhoudt tot het ‘in hun recht zetten’ van burgers. Verwordt hier het recht op sociale zekerheid tot een afhankelijkheid van liefdadigheid? De casus van de voedselbanken Om de consequenties van de huidige overgangssituatie van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving voor kerken scherp voor ogen te krijgen, zoom ik even in op de casus van de voedselbanken. Het fenomeen van de voedselbanken bestaat dit jaar in Nederland zo’n 12 jaar. De voedselbanken ontstonden ten tijde van de verzorgingsstaat en komen nu terecht in het beleidsmatige vaarwater van de participatiesamenleving. In Nederland waren er, volgens beschikbaar cijfermateriaal, in 2012 alleen al 134 geregistreerde voedselbanken actief met ruim 6.500 vrijwilligers. Wekelijks werden er zo’n 27.000 huishoudens (66.700 personen) geholpen met een voedselpakket. De verwachting is dat anno 2014 deze cijfers ten gevolge van de aanhoudende economische crisis en de nog steeds oplopende werkloosheid hoger uitkomen. Met name kerken zijn volop betrokken bij het werk van de voedselbanken. Volgens onderzoek gaat het om 70% van de lokale kerken. Die kerken leveren vrijwilligers, financiën en stellen ruimten beschikbaar. De voedselbank fungeert op het moment als een aanvullende voorziening die door burgers zelf wordt gerealiseerd, een soort van maatwerk. Het realiseert maatwerk voor cliënten en leveranciers. Zo komen er bijvoorbeeld deals met supermarkten tot stand, waarbij vrijwilligers spullen die over datum zijn uit de schappen halen. Zowel voor armen als supermarkten betekent dit een win-winsituatie. In dit maatwerk leveren voedselbanken lokaal ook allerlei spin-offs op: sollicitatietrainingen, kledingbanken, speelgoedbanken, formulierenbrigades, taaltrajecten voor migranten en vaak zijn er verbindingen met schuldhulpverlening en loopbaanmaatjesprojecten. Bij dat laatste gaat het vaak om projecten, ook in kerkelijke kring, waarbij mensen door vrijwilligers begeleid worden naar vrijwilligerswerk en betaald werk. Cliënten van de voedselbank raken zelf ook als vrijwilliger actief betrokken voedselbanken. De voedselbank is zo onbedoeld een toegang tot een sociaal netwerk en tot aanvullende voorzieningen geworden. De relatie van de voedselbanken tot de overheid is op het moment, in de overgang naar de participatiesamenleving, op z’n minst dubbelzinnig. Overheden willen bijvoorbeeld een regierol uitoefenen over voedselbanken en willen toegang tot adressenbestanden om zo fraude met uitkeringen op het spoor te komen. Aan de andere kant willen voedselbanken zelf graag ook zichtbaar zijn in het aanbod van lokale voorzieningen van burgerlijke gemeenten, opdat men ook meer bereikbaar voor de doelgroep wordt. Voedselbanken zijn aanvankelijk ontstaan als plekken waar mensen los van een controlerende overheid en een activerende sociale zekerheid menselijke betrokkenheid op hun situatie vonden. De voedselbanken manifesteerden zich hierin als vluchtplaatsen en ‘schuilkerken’. Aanvankelijk werden voedselbanken door de overheid ook genegeerd. Ze werden gezien als een schandvlek op de verzorgingsstaat, een schandvlek die overbodig gemaakt moest worden. Opvallend is dat in de loop der jaren voedselbanken voor de overheid dus interessante plekken zijn geworden om armen te vinden en greep op ze te krijgen. In de benadering van de overheid speelt daarbij een belangrijke rol dat mensen economisch zelfredzame burgers moeten worden. Mensen moeten werk zoeken (ook al is er op het moment weinig tot geen werk beschikbaar) en moeten wanneer ze een uitkering ontvangen een tegenprestatie gaan leveren. Kerken zijn terecht, vanwege de situatie van mensen in armoedesituaties, betrokken bij voedselbanken. In het kader van de participatiesamenleving is het te zien als een van de burgerinitiatieven waar kerken van onderop bij betrokken zijn. Maar de bovengenoemde ontwikkeling levert indringende vragen op. Zien kerken zichzelf als leveranciers van een lokale voorziening op grond waarvan het sociaal minimum kan worden verlaagd? En wat zijn de condities waaronder kerken in hun betrokkenheid bij voedselbanken, kunnen blijven fungeren als verlener van een vrijplaats? Een voedselbank is oorspronkelijk een soort van burgerinitiatief, van burgers voor burgers. Dit initiatief onder de regie van de overheid terecht laten komen lijkt momenteel te betekenen: de mogelijkheid bieden aan de overheid om het sociaal minimum te verlagen en het bloot stellen van cliënten aan disciplinering tot economische zelfredzaamheid. En momenteel is de overheid vooral gericht op economische zelfredzaamheid van burgers. Kerken hebben wellicht meer met samenredzaamheid, vanuit het besef dat ze in zorgzame betrokkenheid op kwetsbaarheid en afhankelijkheid van mensen onderling een vrijplaats willen bieden. Kritische participatie Het lijkt zaak dat kerken zich in het kader van hun betrokkenheid bij initiatieven als de voedselbank bewust worden van hun rol in de overgang van de verzorgingsstaat naar de participatiesamenleving. Herman Noordegraaf lanceert in zijn bijdrage aan de afscheidspublicatie die u vandaag meekrijgt in dit verband de term ‘kritische participatie’. De aandacht vanuit kerken voor arbeid en armoede moet in de overgang van de verzorgingsstaat naar de participatiesamenleving gestalte krijgen in ‘kritische participatie’. Vanuit het perspectief van samenredzaamheid houdt de participatiesamenleving dan niet alleen in dat we zelfredzaam moeten zijn, maar ook oog hebben voor datgene op grond waarvan we in de huidige samenleving zelfredzaam kunnen zijn: de verworvenheid van een door de overheid georganiseerd en gegarandeerd stelsel waarin we recht kunnen laten gelden op sociale zekerheid. Willen we in het kader van een beperking van dit stelsel meer betrokkenheid en verantwoordelijkheid vanuit de samenleving, dan is het zaak dat we in die samenleving onze onderlinge afhankelijkheid onder ogen zien, die afhankelijkheid beamen, en daar met de kwaliteit van civil society en maatschappelijk middenveld ook voor toegerust zijn. Bij al die factoren leven momenteel veel vragen, vragen die maken dat we alert hebben te zijn op de veranderingen die gaande zijn en op de rol die kerken te midden van die veranderingen spelen. Besluit En met die woorden zijn we terug bij de erfenis van DISK en de Arme Kant van Nederland/EVA, die inhoudt het kritisch op een landelijk niveau in contact met de mensen in het veld volgen van de ontwikkelingen op het terrein van arbeid en armoede en deze mensen ondersteunen, verbinden en versterken. Ten aanzien van de toekomst gebiedt de realiteit ons om onder ogen te zien dat de kerken met afnemende middelen deze erfenis vorm en inhoud zullen moeten gaan geven. Maar het vertrouwen is er dat de kerken bereid zijn om zich naar vermogen in te zetten om de aandacht voor arbeid en armoede vorm en inhoud te geven.