Thema 1 Mens & Voeding. Inleiding: In dit thema wordt er aandacht besteed aan kennis over voeding. Deze kennis heb je nodig om een gezonde voeding voor jezelf en anderen te kunnen kiezen en bereiden. Als zorgverlener heb je achtergrondinformatie nodig over de verschillende voedingstoffen. Zo kun je een zorgvrager bij zijn keuze helpen. 1.1 Betekenis van voeding: Voeding kan voor verschillende mensen ook een verschillende betekenis hebben. Zo zijn er mensen die altijd uitgebreid koken en lekker eten hee belangrijk vinden. Er zijn ook mensen die het liefst altijd kant en klaar maaltijden eten, en eten eigenlijk alleen maar omdat het moet. In een instelling of verzorgingstehuis is voeding vaak voor veel mensen een belangrijk moment van de dag. Ze kijken er echt naar uit. Maar het kan natuurlijk ook voorkomen dat een zorgvrager eigenlijk helemaal geen trek heeft, terwijl hij toch moet eten om in een redelijk conditie te blijven. Lichamelijke Functie: Voeding zorgt ervoor datje kunt groeien. Voeding geeft je energie om te kunnen werken. Voeding beschermt je tegen ziekten. Psychische functie: Voeding bepaalt je dagindeling Voeding kan zorgen voor een moment van ontspanning Met voeding kun je jezelf of een ander verwennen. Met voeding kun je emoties “weg eten”, je eet omdat je eenzaam bent of verdrietig voelt. Sociale functie; Met voeding kun je iets vieren. Voeding kan een communicatiemiddel zijn: tijdens het eten praat je met elkaar over wat je die dag hebt gedaan. Met voeding laat je zien waar je voor staat, bijvoorbeeld dat je geen vlees eet. Met voeding kun je uitdrukking geven aan religie, bv dat je geen varkensvlees eet omdat je moslim bent. Een goed verzorg etentje kan helpen om het zakendoen makkelijker te maken. Voedingsstoffen en voedingsmiddelen: Het is belangrijk dat je weet wat het verschil is tussen voedingstoffen en voedingsmiddelen. Voedingsstoffen; Zijn stoffen die je nodig hebt om gezond te blijven. Dit zijn bijvoorbeeld, koolhydraten en vitaminen. Voedingsstoffen zitten in voedingsmiddelen. De voedingstoffen hebben allemaal een eigen taak. Er zijn 3 groepen: 1. Energieleverende stoffen; deze voedingstoffen leveren energie. Deze energie heb je nodig om te kunnen werken, te kunnen bewegen en om goed te kunnen nadenken. Verder zorgen energieleverende stoffen ervoor dat je lichaamstempratuur op peil blijft. De energieleverende stoffen zijn: vetten/ koolhydraten & eiwitten. 2. Bouwstoffen; deze heb je nodig om te groeien, om oude cellen door nieuwe te vervangen en voor je algemene weerstand. De bouwstoffen zijn; water/ eiwitten & mineralen. Lichaamscellen zijn aan slijtage onderhevig, na een poosje zijn ze “Op” en moeten ze vervangen worden. Er worden dan nieuwe lichaamscellen gemaakt. Daar heb je eiwit voor nodig. 3. Regulerende stoffen; deze zijn nodig om allerlei processen te regelen die in je lichaam plaatsvinden, zoals de spijsvertering en het zorgen voor goede weerstand. Daardoor beschermen ze je tegen ziekten. De regulerende stoffen zijn te verdelen in; vitaminen & mineralen. Deze hebben ieder een eigen taak. Vetten: Vetten leveren energie. Ook krijg je vitaminen binnen via vetten. Want sommige vitamines zijn alleen in vet oplosbaar, niet in water. Ze komen dan alleen voor in voedingsmiddelen waar vet in zit. Dat zijn de vitamines a/d/e/k. Ze zitten bijvoorbeeld in vette vis, kaas, vet vlees en boter. Vetten beschermen je organen en zorgen in je lichaam voor een isolatielaag tegen kou. Je krijgt ze binnen via dierlijke en plantaardige producten; Dierlijke vetten; roomboter, margarine, vlees maar ook in ei, melk, en kaas. Plantaardige vetten; zonnebloemolie, plantenmargarine en mayonaise. Koolhydraten; Koolhydraten zijn een belangrijke bron van energie voor het lichaam. Ze zitten vooral in graanproducten zoals brood en pasta, maar ook in aardappelen. Het lichaam heeft koolhydraten nodig. De gezondheidsraad adviseert dat wie gezond wil eten, 40 tot 70% van zijn energie uit koolhydraten haalt. Koolhydraten worden ook wel suikers of sachariden genoemd. De naam koolhydraten verwijst naar de combinatie van koolstof en water (hydraten) Hydro is de Oudgriekse naam voor water. Functie van koolhydraten Koolhydraten geven het lichaam energie. Vooral voor de hersenen en rode bloedcellen zijn koolhydraten erg belangrijk. De hersenen kunnen zelfs niet zonder glucose, een soort koolhydraat. Aanbevolen dagelijkse hoeveelheid Volgens de Gezondheidsraad hebben we dagelijks minimaal een bepaalde hoeveelheid koolhydraten nodig. Als je te weinig koolhydraten binnenkrijgt, dan gebruikt het lichaam spiereiwit als energiebron. Dat wil je voorkomen, want dat gaat ten koste van je spieren. Bij volwassenen moet tussen 40 en 70% van alle calorieën uit koolhydraten komen, adviseert de Gezondheidsraad. Voor kinderen gelden iets andere getallen. Eiwitten; Veel levensmiddelen bevatten eiwit. Eiwitten zijn vooral belangrijk als bouwstof. Het levert calorieën en aminozuren. Aminozuren zijn bouwstenen voor het eiwit in lichaamscellen. Sommige aminozuren kan het lichaam zelf maken. Andere moeten uit het eten komen. Deze aminozuren heten essentiële aminozuren. Er zijn dierlijke en plantaardige eiwitten. Dierlijke eiwitten zitten vooral in vlees, vis, melk, kaas en eieren. Plantaardige eiwitten zitten vooral in brood, graanproducten, peulvruchten, noten en paddenstoelen. Volwassen personen hebben gemiddeld ongeveer 0,8 g eiwit per kilo lichaamsgewicht nodig. Sommige groepen hebben wat meer nodig. Dat zijn vegetariërs, kinderen, zwangere vrouwen, vrouwen die borstvoeding geven, mensen met bepaalde aandoeningen, bij het genezen van wonden en kracht- en duursporters. Mineralen; Mineralen zijn net als vitamines stoffen die in kleine hoeveelheden voorkomen in eten en drinken. Ze zijn onmisbaar voor een goede gezondheid en normale groei en ontwikkeling. Ze leveren geen energie. De meeste mineralen krijg je binnen via eten en drinken. In Nederland komen mineralentekorten bijna niet voor. Wel zijn er groepen waarbij de voorziening van bepaalde mineralen extra aandacht vraagt, zoals voor ijzer bij vrouwen die veel bloed verliezen tijdens de menstruatie, jongeren, en zwangeren en vrouwen die borstvoeding geven. Dit geldt ook voor personen die weinig of geen dierlijke producten, zoals vegetariërs en veganisten. Voor mensen die afvallen, of langdurig medicijnen gebruiken, kan aanvulling met mineralen/spoorelementen wenselijk zijn. Voor vrijwel alle personen geldt dat ze teveel natrium binnen krijgen, via zout of keukenzout. Dit zijn mineralen: calcium, chloor, fosfor, kalium, natrium en magnesium. Het lichaam neemt over het algemeen mineralen uit voedingssupplementengemakkelijker op dan mineralen uit eten. De meeste mensen hebben echter geen mineralenpillen nodig, want ze krijgen al voldoende mineralen binnen door gevarieerd te eten. Er gelden voor mineralen en spoorelementen dan ook geen suppletieadviezen. Wel zijn er groepen waarbij de voorziening van bepaalde mineralen extra aandacht vraagt, zoals: Vrouwen die zwanger zijn of die borstvoeding geven: ijzer Jongeren onder de 22 jaar: ijzer Vegetariërs en veganisten: ijzer Mensen die weinig of eenzijdig eten: Mensen die extreem afvallen of anorexiapatiënten: alle mineralen Mineralen zijn stoffen die het lichaam niet zelf aan kan maken. We moeten ze dus via de voeding binnen krijgen. Een gevarieerde, gezonde voeding is belangrijk voor een goede mineralenvoorziening. Iedere productgroep uit de Schijf van Vijf levert bepaalde mineralen. Het onderstaande overzicht geeft in alfabetische volgorde een korte toelichting over de verschillende mineralen en hun (natuurlijke) bronnen. Voedingsmiddelen: Dit zijn de producten zoals je die koopt. We zeggen ook wel levensmiddelen, bv melk, kaas of brood. ( hierin zitten alle voedingsstoffen verwerkt) Gezonde voeding; Om gezond te eten hoef je niet alle voedingstoffen te kennen en te weten waar ze allemaal in zitten. Er zijn genoeg hulpmiddelen waar je gebruik van kunt maken, denk bijvoorbeeld aan de schijf van 5. De schijf van 5 heeft 5 vakken waarin basisvoedingsmiddelen in staan afgebeeld. In ieder vak zitten bepaalde groepen voedingsmiddelen. De gedachte is, als je uit ieder vak elke dag wat eet, eet je gezond. Groente, fruit en brood zijn gezond. Veel groente en fruit eten verkleint het risico op hart- en vaatziekten en sommige soorten kanker. Vezels uit groente, fruit en brood zorgen ook voor een goede darmwerking en spijsvertering. Groente, fruit en brood helpen je ook om op gewicht te blijven. Ze zijn namelijk rijk aan vezels en die zorgen voor een goede maagvulling. Het resultaat is dat je een verzadigd gevoel hebt. Omdat dat gevoel lang aanhoudt, zwicht je minder snel voor calorierijke extra’s. De schijf van 5 bevatten ook andere regels; 1. Eet gevarieerd. 2. Eet niet te veel en blijf bewegen. 3. Eet minder verzadigd vet. 4. Eet veel groente, fruit 5. Eet veilig. Opdracht 1: schrijf eens 3 redenen om waarom jij eet. 1. 2. 3. Kun je deze redenen ook opsplitsen in de volgende functies: - Lichamelijke functies: -Psychische functies: -Sociale functie; Opdracht 2. Vul de volgende zinnen aan; 1. Ik weet heel goed hoe ik een gezonde……………………………………. moet maken. 2. Wanneer ik honger heb ga ik…………………………………………………….. 3. Als ik voor iemand ander eten klaar maak denk ik heel goed om………………………………………………………………………………………. Opdracht 3. Maak voor deze opdracht een groep van 3 a 4 personen. Lees de tekst door over vetten, mineralen en koolhydraten. Maak een schematische weergave van deze voedingstoffen en geef aan in welk voedingsmiddelen de voedingstoffen zich bevinden. Voedingstof; voedingsmiddel; Thema 2 Voeding en leeftijd. Voeding en leeftijd Inleiding: Cultuur en plaats hebben een bepalende invloed op wat de mens eet. Wat wij hier als voeding nemen wordt mede bepaald door invloeden van buiten af. Die invloeden zijn zeer veranderlijk. Wat een 20 jarige jongere als “gewone voeding” ervaart, zal dat hoogstwaarschijnlijk door zijn grootouders niet als “gewoon” ervaren zijn. Wij weten nog niet hoe onze dagelijkse voeding er over pakweg 25 jaar uit zal zien, maar dat zal vrijwel zeker anders zijn dan onze dagelijkse maaltijden van nu. Behalve dat onze voedingsgewoonten met de tijd veranderen en we dus te maken hebben met generaties die andere eetgewoonten hebben, spelen de voorkeuren per leeftijd ook een zeer belangrijke rol. Niet enkel smaakvoorkeuren hebben hier een belangrijke functie, ook met de “eetmogelijkheden” van een bepaalde leeftijdscategorie zal je rekening mee moeten houden. Zo is het vanzelfsprekend dat je aan kleine kinderen geen zware en scherp gekruide gerechten zal opdienen, dat zieken en bejaarden een ander voedingspatroon hebben dan avontuurlijk ingestelde jong volwassenen. Baby , peuters & kleuters De voeding van deze leeftijdsgroep begint met melkvoeding. Dit kan een keuze zijn van de ouders/moeder of het borst of melkvoeding is. Dan gaat het over naar pap, en de volgende stap is gepureerde voeding. Als de baby rond de 6 á 7 maanden is dan kleine hoeveelheden gemakkelijk eten in kleine stukjes. Hierbij kan rekening gehouden worden met de verdeelde gemengde voeding waarin alle bestanddelen van de voedingsdriehoek worden in gebracht. Baby = 0-1 jaar. Peuter = 1 tot 3 jaar Kleuter = 3 tot 6 jaar De voeding voor deze leeftijdscategorie wordt bepaald door een beperkt kauw- en slikvermogen. Bij de jongste groep is nog helemaal geen gebit aanwezig en bij de peuters en kleuters waarin het melkgebit zich begint te vormen of gevormd heeft zijn de mogelijkheden nog zeer beperkt. De smaakvoorkeur is hoofdzakelijk neutraal – zoet, al kunnen er bij kleuters zich al smaakvoorkeuren voordoen die zeer uitgesproken en specifiek zijn. Vanaf de peuterleeftijd gaat men kinderen stimuleren om te wennen aan hartige (niet zoete) smaken en gerechten. Kinderen in deze leeftijdscategorie groeien en ontwikkelen zich zeer snel en hebben in verhouding tot hun gewicht en lengte een grotere energiebehoefte dan volwassenen. Alhoewel de vetten ook voor kinderen een zeer belangrijke energiebron zijn, en dus zeker niet mogen ontbreken in hun voeding, zal men toch oppassen voor een te vetrijke samenstelling van de maaltijden, omdat dit te hoge eisen stelt aan de spijsvertering van deze kinderen. Kruiden en specerijen worden vermeden. In de latere kleuterleeftijd kan men beginnen met in zeer beperkte mate wat niet al te scherpe kruiden te gebruiken. Om te weten of de voeding van kinderen uit een evenwichtig samenstelling bestaat wordt er wel gebruik gemaakt van de voedingsdriehoek. De voedingsdriehoek is een (vooral in Vlaanderen) veel gebruikt hulpmiddel voor diëtisten, gezondheidsvoorlichters, scholen etc. om een evenwichtig samengestelde voeding uit te leggen. De driehoek is opgebouwd als een piramide met vijf verschillende lagen. De onderste laag is het grootste in oppervlakte, dus het belangrijkste, de top is slechts smal en daar moet je dus minder van eten, al is het een essentieel bestanddeel. De lagen zijn (van top naar basis): olie/vet eiwitten: vlees, vis, eieren, melkproducten, vleesvervangers groenten en fruit zetmeel of koolhydraten: (brood, aardappels, rijst, pasta etc.) drank Schoolkinderen 6 tot 12 jaar. Deze leeftijd kenmerkt zich door het ontwikkelen van een eigen wil en dus ook smaak voorkeur. De uitdrukking die erg kenmerkend voor deze leeftijd is, is : “dat lust ik niet”!!. Maar ook is dit de periode dat de kinderen hun smaakpalet sterk gaan uitbreiden, ze leren de smaken bewust van elkaar te onderscheiden. Ook textuur en structuur van het voedsel gaat nu een belangrijke rol spelen. De sterke groei van het lichaam blijft een belangrijke rol spelen en de behoefte naar een evenwichtige gezonde voeding met voldoende voedingsstoffen is dan ook van uitzonderlijk belang. Ouders en verzorgers moeten hierop toe zien. Als je te gemakkelijk toegeeft aan de eenzijdige voorkeur van een kind kan dat leiden tot een onevenwichtige voeding met teveel of te weinig calorieën of voedingstoffen. Van sommige voedingsmiddelen is bekend dat kinderen ze over ’t algemeen niet lusten of er op een andere manier een afkeer van hebben. Voorbeeldenzijn: sommige groenten zoals spruitjes en witlof, vis waarin nog graten zitten enz. Belangrijk voor deze groep jongeren is om ze gevarieerd en evenwichtig te leren eten, daarbij rekening houdend met hun nog niet volledig ontwikkelde smaakzin en hun duidelijke voorkeuren op een positieve manier te benaderen Adolescentie 10 tot 19 jaar. In deze leeftijd ontwikkeld de jeugd sterk een eigen wil. Daarbij is het in strijd om het kind zijn “los te laten” maar aan de andere kant het volwassenen worden ook nog niet is. Dit is erg moeilijk op deze leeftijd. Dit proces heeft een sterke invloed op de manier waarop deze groep voeding ( voedingsmiddelen) uit kiest. Zo worden melkproducten systematisch achterwege gelaten, in het bijzonder door de jonge adolescente. Regelmatig nemen adolescenten de keuze om zich tot zeer beperkende dieet te richten om op het“ perfect lichaam ”te lijken dat in tijdschriften wordt afgebeeld of door een of andere kinderpop wordt voorgesteld. Zuivelproducten zouden te rijk zijn aan vetten en dus opgeofferd in naam van de slankheid. Om nog niet van de kazen te spreken, die om die reden nog vlugger dan melk van het menu geschrapt worden. Bij de jongens is de situatie helemaal anders. Ze weigeren melk omdat melk in hun ogen als “een voeding voor baby’s” doorgaat.. Voor de adolescent(e) is de houding van de volwassenen belangrijk. Op deze leeftijd ben je erg kwetsbaar voor de houding van een volwassene, het is fijn om daarin een goed voorbeeld te hebben. Volwassenen: Bij deze groep is het lichaam volgroeid en dient de voedingsopname in evenwicht te zijn met het energieverbruik. Dat wil zeggen dat als je veel energie verbruikt bijvoorbeeld met sporten hoor je ook het lichaam weer voldoende aan te vullen met voedingstoffen. De toepassing van het principe van de Voedingsdriehoek blijft van belang Het is de leeftijdscategorie die het meest open staat voor wijzigende invloeden op het voedingspatroon. Je reist vaak meer en gaat regelmatig uit eten en daardoor komt je meer in contact met andere (voeding)culturen. Dit kan een positief effect hebben op de voedingswaarde van de maaltijden, al was het alleen maar dat je op deze manier meer gevarieerd eet. Het gevaar dat voor volwassenen op de loer ligt is dat van het verminderde energieverbruik door afnemende lichamelijke activiteit. Als volwassenen bijvoorbeeld verandert van baan waardoor de arbeid minder fysiek wordt, en wel de hoeveelheid van de voedingsstoffen gelijk houdt, neemt het gewicht toe. ( minder bewegen, wel zelfde hoeveelheid eten nemen, dan groei je) Naast dat het gewicht toe neemt, kan het ook ernstige gevolgen hebben voor je gezondheid. Denk hierbij aan, hartklachten, cholesterol verhoging enz… Bejaarden; De ouder wordende mens heeft in toenemende mate te maken en een minder actief leven. Mensen die ouder worden bewegen minder omdat ze dit vaak niet meer kunnen en of willen. Dit kan ingrijpende gevolgen hebben voor het voedingspatroon van deze mensen. Een verminderd kauw- en slikvermogen, een gevoeliger spijsvertering kan de voeding voor bejaarden gevolgen hebben. Mensen die ouder worden , kiezen vaak ook voor “veilig “ voedsel. Hiermee wordt bedoelt dat ze kiezen voor voeding die ze kennen en zodat ze weten dat het lichaam er niet heftig op reageert. Voeding met veel kruiden of wat zwaar te verteren is dan geen “veilig “ voedsel. Wanneer de omstandigheden het vereisen, dan dien je rekening te houden met de voeding voor deze bevolkingsgroep; Minder stukvlees, meer gehakt vlees Minder uitheemse gerechten ( buitenlandse gerechten ) Minder vetrijke maaltijden. Minder gekruide gerechten. Gepureerde en vloeibare voeding indien nodig. Thema 3 Voedselverzorging en sfeer. Beantwoord de volgende vragen; 1. Wat is voor jouw sfeer met betrekking tot voeding? 2. Is sfeer belangrijk voor jouw? 3. Schrijf hier je mooiste herinnering op die heb hebt aan gezamenlijke diner. Opdracht 2. We gaan een filmpje zien over dementie & leven met een beperking. Na het kijken van de film gaan jullie in een groep van 4 personen aan de slag om een moodbord te maken over voeding en sfeer. Voor het onderwerp van jullie moodbord, kies je als leidraad 1 van de filmpjes. Wat wij van jullie verwachten is dat jullie een duidelijk beeld neer zetten waarom sfeer en voeding belangrijk is voor deze doelgroep. Je kunt zelf achter de computer gaan om plaatjes te vinden en die uit te printen, maar ook kunnen jullie gebruik maken van de tijdschriften. Zijn er vragen?? Het moodboard wordt aan de klas gepresenteerd, en wij geven een beoordeling erop nadat alle moodboard zijn ingeleverd. http://www.youtube.com/watch?v=aXQ4LwVoMGM http://www.youtube.com/watch?v=8n8pmLpIaWU . Thema 4 Cultuur en voeding Multiculturele samenleving & Voeding. Opdracht 1; Beantwoord de volgende vragen individueel; 1. Ga eens na welke culturen je hebt in je omgeving en wat merk je hiervan? 2. Heb je ook verschillende culturen in je klas? Wat merk je hiervan? 3. Heb je op je stage ook te maken met verschillende culturen? Moet je hier ook rekening mee houden? We gaan filmpje kijken; https://www.youtube.com/watch?v=3NHh9xy-prY Opdracht 2; 1. Wat is het eerste wat je opvalt in de film? 2. Wat weet je over de voeding die ter sprake komt in de film? 3. Kun je begrijpen waarom mensen hierheen kwamen? 4. Hoe kijk je zelf tegen de verschillende culturen aan? Opdracht 3; Deze opdracht maak je in een groep van 4 personen. Je leest eerst de onderstaande casuïstiek door, vervolgens ga je aan de slag met de opdrachten. Casus 1: Je werkt in de jeugdzorg. Op een groep met kinderen in de leeftijd van 6 tot 11 jaar. In deze groep zitten 2 kinderen van joodse afkomst en 1 komt uit een christelijk gezin. Je bent in vergadering met je collega’s over de verschillende culturen binnen deze groep. Want hoe houd je nu rekening met de verschillende leef en eetgewoontes binnen de groep. Jij stelt voor om in gesprek te gaan met de ouders om goed helder te krijgen wat nu belangrijk is om rekening mee te houden. Opdracht: Binnen de groep van 4, maak je nu een 2 –tal. Eén 2-tal zijn de ouders en één 2 tal zijn de collega’s die binnen de jeugdzorg werken. De ouders gaan zich verdiepen in de cultuur ( dit mag op de computer of op je telefoon) De collega’s gaan vragen opstellen voor de ouders, dit moeten minimaal 6 vragen zijn! Vervolgens: ga je in gesprek met elkaar, de collega’s stellen de vragen aan de ouders en zo krijg je dus een goed beeld waarmee je rekening moet houden. Dit werk je uit, en we nemen dit klassikaal door. Zijn er nog vragen?? Verslag interview: Moslims en joden eten geen varkensvlees omdat het in de Koran en Tora wordt verboden. Je bent dus ongehoorzaam aan God als je varkensvlees eet. Ook het zwijn, omdat het wel gespleten hoeven, ja zelfs geheel doorkloofde hoeven heeft, maar niet herkauwt; onrein zal het voor u zijn. Van hun vlees zult gij niet eten en hun aas zult gij niet aanraken; onrein zullen die voor u zijn. Leviticus 11:7-8 Hij heeft u slechts het gestorvene, het bloed, het varkensvlees en datgene, waarover een andere naam, dan die van Allah is uitgeroepen, verboden. Maar hij, die gedwongen is en dit niet wenst en geen overtreder is, op hem rust geen zonde. Want Allah is Vergevensgezind, Genadevol. Soera 2: 173 Moslims en joden eten alleen dieren die 'rein' zijn. Reine dieren zijn dieren die alleen planten eten zoals koeien en schapen; varkens zijn onrein omdat ze ook kleine dieren eten. Thema 5 Voeding & Hygiëne & Beheer. Voeding en Hygiëne. Inleiding; Hygiëne is belangrijk. Zeker als je met zorgvrager werkt die vaak kwetsbaar zijn. Je kunt ziekten voorkomen door hygiëne te werken. Voedselbederf. Als voedsel bedorven is, is dit vaak zichtbaar. Je kunt bedorven voedsel niet meer eten, hoewel je er niet altijd ziek van hoeft te worden. Voedselbederf kan meerder oorzaken hebben. Micro organismen kan ervoor zorgen dat voedsel slecht ruikt of er slecht uit ziet. Chemische omzettingen kunnen voedsel bederven. Denk aan fruit dat verkleurt onder invloed van licht. Dit is niet schadelijk. Als vlees en brood tijdens het bakken of roosteren zwart wordt, is dat wel schadelijk. Het is bewezen dat dit het risico op bepaalde vormen van kanker vergroot. Opdracht 1. Noem 4 voorbeelden waardoor voedsel bedorven kan zijn; 1. 2. 3. 4. Opdracht 2. Schrijf hier 2 voorbeelden op hoe er op jouw stage wordt om gegaan met voedselbederf. Ongedierte. Insecten als vliegen en mieren en knaagdieren zoals muizen en ratten kunnen in voedsel terechtkomen en het aanvreten. Ze kunnen hun uitwerpselen in het voedsel achterlaten of bepaalde ziekten overbrengen en daardoor het eten bederven. Opdracht 3. Noem 5 maatregelen om te voorkomen dat ongedierte bij voedsel komt. 1. 2. 3. 4. 5. Micro organismen. Micro organismen zijn kleine levende wezens die je met het blote oog vaak niet kunt zien. De meeste micro organismen houde4n van vocht, warmte, voedsel en vuil. De meest gunstige tempratuur voor de groei van micro organismen is tussen de 1540 graden. Bij deze tempraturen vermeerderen ze zich het snelst. Boven de 75 graden gaan de meeste organismen dood. In een koelkast zullen micro organismen zich minder snel vermenigvuldigen. Daarom kun je de koelkast het beste op een temperatuur houden van 4 graden. Micro organismen vermeerderen zich door deling. Hoe meer tijd een microorganisme krijgt des te meer hij zich zal vermenigvuldigen. Film micro organismen. http://www.youtube.com/watch?v=-ofocjuUpMU Nu weet je hoe micro organismen in voedsel terecht komen en hoe ze zich vermeerder, kun je ze ook bestrijden. Door hygiënisch te werken probeer je kruisbesmetting te voorkomen. Opdracht 4. Bespreek je buurman of buurvrouw welke richtlijnen er zijn om hygiënisch met voedsel te werken. ( denk hierbij bijvoorbeeld aan de sieraden die af kunnen ) 1. 2. 3. 4. De hygiënecode HACCP. Bij het werken met voedsel in zorgorganisaties en bij het gebruik maken van uitbrengmaaltijden bij bijvoorbeeld tafeltje dekje geldt de hygiënecode. Om ervoor te zorgen dat mensen niet ziek worden van voedsel heeft den overheid een voedselveiligheidssysteem opgezet. Dot systeem is gebaseerd op HACCP. HACCP staat voor Hazard Analysis of Critical Control points. In het Nederlands betekent dat; risicoanalyse van kritische beheerspunten. Het houdt in dat voor elk onderdeel van het voedselverwerkingproces wordt gekeken wat er gedaan zou kunnen worden om deze risico’s te voorkomen ( te beheersen) Dit gebeurt voor het gehele voedselproces. HACCP is een meetsysteem. Het geldt voor alle bedrijven en instellingen die voedsel verstrekken. Elke instellingen maakt een eigen plan waarin staat aangegeven hoe de instelling maakt een eigen plan waarin staat aangegeven hoe de instelling aan de regels van de hygiënecode gaat voldoen. Opdracht 5. Beantwoord de volgende casus. 1. Een zorgvrager van 55 jaar heeft een heup gebroken. Ze heeft voor verjaardag allerlei visite in haar huis uitgenodigd. Om de gasten te eten te geven heeft ze de afhaalchinees bakken met nasi, bami en allerlei bijgerechten aan huis laten bezorgen. Nadat alle gasten gegeten hebben, is er veel over. Ze wil morgen ook van eten en de rest voor later bewaren. a. Hoe kan de zorgvrager deze resten het best bewaren voor een volgende dag? b. Wat zijn daarbij de aandachtspunten? c. Op welke wijze kunnen de resten voor een langere tijd bewaart worden? d. wat zijn daarbij aandachtpunten/ voorwaarden? e. is het gezien haar situatie, verstandig om deze resten te bewaren? / motiveer je antwoord. 2. Mevrouw Groenweg heeft een pan soep gekookt. Daar doet ze een hele week van. Wat er na het eten over is, zet ze op het aanrecht. De volgende dag warmt ze dat weer op. En ze koelt het weer af. En ze zet het weer op het aanrecht… Wat doet mevrouw fout? Hoe kan ze op een betere en hygiënischere manier met de soep omgaan?