DE VREES VOOR HET HELLEND VLAK Het morele statuut van het embryo HERMAN DE DIJN Wie? Emeritus hoogleraar hoger instituut voor wijsbegeerte, KU Leuven. Wat? Rectoren van universiteiten kunnen het opnemen voor de wetenschap, voor onderzoek en voor vooruitgang. Maar als menselijke waardigheid in het geding is, schieten cijfers en centen tekort. Dan gaat het om een ethische kwestie. Zijn er ethische grenzen aan wetenschappelijk onderzoek? Angst voor techniek en technologie is geen goede raadgever, meent HERMAN DE DIJN, maar naïeve evidentie evenmin. Een burgerinitiatief als ‘One of us’ behoedt ons voor lichtvaardige beslissingen. De Vlaamse rectoren toonden zich merkwaardig eensgezind, toen ze in een ‘Open brief’ (DS 10 april) gezamenlijk hun bezorgdheid uitten over het mogelijke verbod door de Europese Commissie van onderzoek op menselijke embryo’s. De aanleiding was het burgerinitiatief One of us, waarvan de naam verwijst naar het idee dat een menselijk embryo als levensvatbaar menselijk wezen ook menselijke waardigheid bezit. De rectoren geven een aantal argumenten tegen het verbod op onderzoek waarbij menselijke embryo’s in het kader van stamcelonderzoek vernietigd worden. Het gaat om onderzoek dat kan leiden tot een betere behandeling van ongeneeslijke ziekten als parkinson. Ook zou het verbod de financiering van dat soort onderzoek in het gedrang brengen; dat zou bijzonder spijtig zijn omdat België precies in dit domein een voortrekkersrol vervult, wereldtop is en uniek in Europa. Voorts moeten onderzoekers platgetreden paden kunnen verlaten in dienst van de wetenschappelijke vooruitgang. De rectoren zijn zich bewust van de gevoeligheden rond dit onderzoek. Ze denken daaraan tegemoet te komen omdat er al strikte ethische regels voor dat soort onderzoek bestaan; zo is er verbod van commerciële of eugenetische doeleinden, en indien er alternatieven gevonden worden voor stamcelonderzoek dan zal het gebruik van embryo’s opgegeven worden. Het gaat niet om ‘gevoelens’ of ‘wetenschap’ Het ethisch probleem is evenwel niet beslecht met de verwijzing naar de mogelijke fantastische resultaten voor geneeskundige behandelingen, laat staan naar het belang van de voortzetting van top-onderzoek waarmee we internationaal scoren. Eerst moet de vraag beantwoord worden of menselijke waardigheid al dan niet aan het menselijke embryo toekomt. Dat is wat de tegenstanders van dit soort onderzoek bezighoudt. Als het menselijk embryo, ook al is het slechts potentieel menselijk leven, dezelfde waardigheid heeft als een mens, en als menselijke waardigheid niet toelaat dat welke mens dan ook tot louter middel gereduceerd mag worden en verbruikt mag worden, dan zijn de argumenten van de rectoren naast de kwestie. Over het eigenlijke ethische probleem praten ze alleen onrechtstreeks: in termen van de gevoeligheden van sommige burgers waaraan blijkbaar toch enigszins tegemoet moet gekomen worden. Het is natuurlijk mooi om te proberen met de gevoeligheden van anderen rekening te houden; maar is dat hier eigenlijk wel terzake? Een bijkomende vraag is dus of op de ethische bezorgdheid van de tegenstanders adequaat gereageerd wordt als ging het om een probleem van morele gevoeligheid die enigszins ontzien moet worden. Menselijke waardigheid toekennen is een ethische kwestie. De speciale waardigheid die aan mensen toekomt, kan niet door de wetenschap aangetoond of ontkend worden. Dat mensen een bepaald soort DNA hebben, beslecht pro noch contra de vraag of ze een speciale waardigheid bezitten. Die waardigheid is evenmin een kwestie van gevoelens, ook al leidt de confrontatie met miskenning van menselijke waardigheid tot gevoelens van, bijvoorbeeld, afschuw en verdriet. Wie respect vraagt voor de menselijke waardigheid, wil niet primair dat zijn gevoelens of die van anderen ontzien worden, maar dat elke mens, vooral de kwetsbare mens, in zijn fundamentele waardigheid moet erkend worden. Menselijke waardigheid respecteren doen we niet omdat we anders de gevoelens kwetsen van sommige mensen die nu eenmaal een bepaalde gevoeligheid hebben, maar omdat elk individu zelf in zijn waardigheid gerespecteerd moet worden. Ethiek is geen kwestie van therapeutische bezorgdheid. Wat niet terzake doet Maar, zal men zeggen, het gaat hier niet om de waardigheid van de mens, het gaat om de juiste houding tegenover embryo’s. Dat zijn, zoals betrokken onderzoekers en ethici niet ophouden te herhalen, wel vormen van menselijk leven (menselijk DNA), maar het zijn geen mensen. Het zijn uiterst kleine balletjes cellen, nauwelijks een speldenkop groot, die uiteraard geen bewustzijn hebben. Maar doet de grootte iets ter zake? Ook foetussen zijn aanvankelijk uiterst klein. Veronderstel – for the sake of the argument – dat onderzoek op heel jonge (of oudere) foetussen ook bijzonder beloftevol zou worden, zou men dat onderzoek, hoe potentieel interessant ook, zomaar toelaten? En dat alleen mensen die bekwaam zijn tot (bepaalde vormen van) bewustzijn menselijke waardigheid bezitten, is gewoon onjuist. De tegenstanders denken dat embryo’s als potentieel menselijk leven dezelfde waardigheid verdienen als ‘wij’. Hebben embryo’s hetzelfde morele statuut als mensen? Zo ja, dan zijn er natuurlijk a fortiori enorme ethische problemen met abortus. Dat is misschien de reden waarom de tegenstanders nauwelijks bijval vinden. Veronderstel dat we zouden besluiten dat embryo’s niet one of us zijn, dat ze ethisch zelfs niet de bescherming kunnen genieten van ongeboren leven in de moederschoot. Hebben de rectoren dan toch gelijk? Niet noodzakelijk. Dat embryo’s misschien niet de ‘volle’ menselijke waardigheid bezitten, betekent niet dat ze geen ‘analoge’ waardigheid bezitten. Ook aan ongeboren menselijk leven, aan comateuze of terminale patiënten en doden kennen wij in onze maatschappij een speciale waardigheid toe. Vandaar dat abortus niet toegelaten is, het is alleen niet strafbaar in speciale omstandigheden (dat is ten minste wat de wet zegt). Het is dus niet zo dat er maar twee mogelijkheden zijn: volle menselijke waardigheid of niets. De vraag moet minstens zijn: moet niet, naar analogie van het ongeboren leven, ook aan embryo’s een speciale waardigheid toegekend worden. En wat zijn dán de ethische implicaties voor het al dan niet toelaten van onderzoek? Anders kan men trouwens niet goed begrijpen waarom er in de ogen van de voorstanders van het onderzoek ook maar enig probleem zou kunnen zijn. Als het alleen om balletjes cellen gaat, of om het respecteren van min of meer bizarre gevoeligheden, dan zou er toch gewoon geen ethische moeilijkheid zijn? Van voor de geboorte tot na de dood Hoe komt het toch dat we met deze problemen zitten? Dat heeft te maken met het bestaan van onze ethische praktijk van respecteren van menselijke waardigheid waarbij dat respect niet is los te maken van respect voor mensen tot over de dood heen en zelfs al voor ze geboren zijn. In die context confronteert de technowetenschap ons met zaken waar we ethisch nauwelijks raad mee weten (zoals overtallige embryo’s bruikbaar voor interessant onderzoek, maar tegelijk ook potentieel menselijke wezens, zoals duidelijk blijkt uit de voor ivf gebruikte exemplaren). De techno-wetenschap zomaar haar gang laten gaan is geen optie, want niemand weet wat de volgende eis zal zijn van onderzoekers die ‘platgetreden paden’ willen verlaten. De bezorgdheid voor het materiële leefmilieu is nu algemeen; wat het geestelijke leefmilieu betreft lijkt er veel minder alertheid. Het antwoord op die problemen kan alleen komen uit ons kritisch nadenken of en eventueel hoe we bepaalde nieuwe zaken zonder al te grote contradicties kunnen inpassen in onze visie op menselijke waardigheid, die ook tegenover doden en ongeboren of potentieel menselijk leven respect vereist. Daarbij moeten we ons niet laten leiden door techniekfobie, maar evenmin door naïviteit ten aanzien van de mogelijke, al dan niet bedoelde neveneffecten van de vooruitgang. Doen alsof er nauwelijks een probleem is, lijkt me, zeker in het licht van de druk van belangen in verband met gezondheid, onderzoek en concurrentie, geen adequate morele reactie. Die houding houdt ook geen rekening met wat de tegenstanders, of in elk geval sommigen onder hen, bezighoudt: er is niet voor niets de vrees voor een of andere vorm van ‘hellend vlak’. Eigenlijk zouden we blij moeten zijn dat burgers overheden alert houden ten aanzien van de implicaties van technologische ontwikkelingen voor onze leefwereld en voor de betekenissen en waarden die daarin centraal staan. Niemand weet wat de volgende eis zal zijn van onderzoekers die ‘platgetreden paden’ willen verlaten