Samenvatting Fysieke Ergonomie Gezocht, geschreven, gekopieerd, geplakt, gemaakt, etc. door Jurriën Dijkstra. Met dank aan Benne Draijer en Liesbeth Stam voor het controleren van de gegevens. Samenvatting Deze samenvatting dient ter verheldering van de colleges fysieke ergonomie. Deze informatie komt grotendeels van Internet en deels uit de sheets van het college. Het is dus goed mogelijk dat er fouten inzitten! Gebruik deze samenvatting dus op eigen risico en kom niet bij mij klagen als later blijkt dat je verkeerde dingen hebt geleerd. Mocht iemand nog verbeteringen/aanvullingen hebben, mail dat dan even door, of kijk of je het op teletop kan zetten? Veel succes met leren! Jurriën Dijkstra Anatomische stand De anatomische stand is een rechtopstaand mens met de voeten licht gespreid, de armen afhangend maar iets van het lichaam gehouden en waarbij de handpalmen naar voren worden gehouden. Bij plaatsaanduidingen kan men deze stand als referentiekader gebruiken. De vlakken We kunnen ons een aantal doorsneden door het lichaam voorstellen: • het frontale vlak, verticaal en van links naar rechts lopend. • het sagittale vlak, verticaal maar van voor naar achter lopend. • het transversale vlak, horizontaal door het lichaam. Richtingaanduidende termen Ventraal/Dorsaal Voorkant/achterkant Anterior/Posterior Voor/achter Mediaal/Lateraal Binnen/buiten Craniaal/Caudiaal boven/onder (Hoofd/romp) Superior/Inferior boven/onder (Hoofd/romp) Proximaal/Distaal Dichter naar lichaam toe/Van lichaam af (Extremiteiten) Radiaal/Ulnair Duim-/pinkzijde Oppositie/Repositie duim tegenover vingers brengen Palmair/Plantair palm/holte van resp. de hand en de voet Centraal/perifeer Naar het midden toe/Van het midden af Palpatie Palpatie wordt gedefinieerd als het via de tastzin verkrijgen van informatie over de consistentie, de verschuifbaarheid en/of de vorm van de organen die onderzocht worden. pal·pa·tie (de ~ (v.), ~s) 1 geneeskundig onderzoek door betasting en beklopping van het lichaam bron: www.vandale.nl Een gewricht Een gewricht (lat.: articulatio / junctura) is een overgang tussen twee botten waarbij wel beweging mogelijk is. Dit wordt dan ook wel een discontinue verbinding genoemd. Omdat er tijdens het bewegen grote krachten op sommige gewrichten komen te staan (bijvoorbeeld in de knie), zijn de botuiteindes in elk gewricht beschermd door middel van kraakbeen. Om de beweging tussen de botten soepel te laten verlopen bevindt zich in de gewrichtsholte een stroperige vloeistof: de synovia. De botten in een gewricht worden op hun plaats gehouden door zogenaamde gewrichtsbanden (ligamenten). Een band bestaat uit zeer stug bindweefsel, zodat krachten worden opgevangen. Andere hulpstructuren die ter versteviging en bescherming kunnen voorkomen in gewrichten zijn bijvoorbeeld een meniscus (knie), een discus (bijvoorbeeld de tussenwervelschijf), en een slijmbeurs (bijvoorbeeld in schouder en elleboog). Blessures ontstaan vaak omdat een bepaalde hulpstructuur beschadigd raakt bij overbelasting van een gewricht. Voorbeelden zijn de scheuring van een gewrichtsband (bijvoorbeeld de kruisband of de enkelband), de beschadiging van de meniscus, of de ontsteking van een slijmbeurs. Door hun specifieke bouw kunnen er in de verschillende gewrichten verschillende bewegingen plaatsvinden. Gewrichten kunnen bijvoorbeeld worden ingedeeld naar het aantal assen (één, twee of drie) waarom kan worden bewogen. De belangrijkste soorten gewrichten zijn: Eén-assig Rolgewricht - Bij een rolgewricht rollen de botten om elkaar heen. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de onderarm waarbij het spaakbeen om de ellepijp draait. Scharniergewricht - Een scharniergewricht werkt net als een scharnier in bijvoorbeeld een deur. Dit gewricht kan ook alleen maar heen en weer bewegen. Een voorbeeld van een scharniergewricht is gewricht tussen je vingerkootjes. Twee-assig Zadelgewricht - Bij een zadelgewricht liggen twee zadelvormige botvlakken op elkaar. Er kan hier om twee assen bewogen worden. Voorbeeld is het gewricht tussen de handwortel en het middenhandsbeentje van de duim. Eivormig gewricht - Een eivormige kop in een kom, bijvoorbeeld in het polsgewricht. De knie wordt soms wel betiteld als een "dubbel-eigewricht", naar de vorm van de gewrichtsoppervlakken van het bovenbeen. Met gebogen knie kan het onderbeen geroteerd worden vanuit het kniegewricht. Het is dus geen scharniergewricht, zoals soms wel gedacht wordt. Drie-assig Kogelgewricht - Een kogelgewricht is een gewricht dat bestaat uit een kogel en een kom. Dit gewricht heeft veel bewegingsvrijheid. Dit gewricht zit bijvoorbeeld in je heup en schouder. Je kan je arm voor-achterwaarts en zijwaarts bewegen. Daarnaast kan je de bovenarm in zijn eigen lengterichting roteren. Verklarende woordenlijst Abductie Zijwaartse beweging van arm of been van het lichaam af. Adductie Zijwaartse beweging van arm of been naar het lichaam toe, ook bij kruisen van de middellijn van het lichaam. Anteflexie Bewegen van de arm of been voorwaarts omhoog. Buigen van romp naar voren (ook!) Circumductie Het in een kegelvormige beweging van achter naar voren zwaaien van een arm/been. Dorsaalflexie Opwaarts bewegen van de handrug of voetwreef Depressie (detractie) Het omlaag trekken van de schoudergordel? Elevatie Het optrekken van de schoudergordel? Endorotatie Het naar binnen draaien van de ledematen. Eversie Het naar buiten draaien van de voet. Exorotatie Het naar buiten draaien van ledematen. Extensie Strekken Hyperextentie Overstrekken Extremiteit Bovenste extremiteiten zijn de armen. Onderste extremiteiten zijn de benen Flexie Buigen Inversie Het naar binnen draaien van de voet. Laterale extentie Naar het midden buigen Lateroflexie Zijwaarts buigen Laterorotatie Naar buiten draaien van de onderste punt van het schouderblad Mediorotatie Naar binnen draaien van de onderste punt van het schouderblad Palmairflexie Neerwaarts bewegen van de handpalm. Plantairflexie Neerwaarts bewegen van de voetzool Pronatie Draaien van de onderarm, waarbij de handpalm naar beneden draait. (Ook bij voet) Protractie Het naar voren bewegen van de schoudergordel. Radiaalabductie Hoekverkleining in het frontale vlak tussen je hand en je radiale zijde van de onderarm. Retroflexie Het naar achteren bewegen van arm of been Buigen van romp naar achteren (ook!) Retractie Het naar achteren bewegen van de schoudergordel Supinatie Het draaien van de onderarm, waarbij de handpalm naar boven draait. (Ook bij voet) Ulnairabductie Hoekverkleining in het frontale vlak tussen je hand en je ulnaire zijde van de onderarm. Abductie Zijwaartse beweging van arm of been van het lichaam af. Adductie Zijwaartse beweging van arm of been naar het lichaam toe, ook bij kruisen van de middellijn van het lichaam. Anteflexie Bewegen van de arm voorwaarts omhoog. Buigen van romp naar voren (ook!) Retroflexie Het naar achteren bewegen van arm of been. Buigen van romp naar achteren (ook!) Palmairflexie Neerwaarts bewegen van de handpalm. Dorsaalflexie Opwaarts bewegen van de handrug of voetwreef Radiaalabductie Hoekverkleining in het frontale vlak tussen je hand en je radiale zijde van de onderarm. Ulnairabductie Hoekverkleining in het frontale vlak tussen je hand en je ulnaire zijde van de onderarm. Retractie Het naar achteren bewegen van de schoudergordel. Protractie Het naar voren bewegen van de schoudergordel. Extentie Strekking van romp en/ of ledematen. Elevatie Het optrekken van de schoudergordel. Depressie Het omlaag trekken van de schoudergordel. Endorotatie (zie ook laterorotatie) Het naar binnen draaien van de ledematen. Exorotatie (zie ook mediorotatie) Het naar buiten draaien van de ledematen. Inversie Het naar binnen draaien van de voet. Eversie Het naar buiten draaien van de voet. Plantairflexie Neerwaarts bewegen van de voetzool. (Dorsaalflexie is het omgekeerde daarvan) Lateroflexie Zijwaarts buigen Laterale extentie Naar het midden buigen Laterorotatie Naar buiten draaien van het schouderblad Mediorotatie Naar binnen draaien van het schouderblad Pronatie Draaien van de onderarm, waarbij de handpalm naar beneden draait. (Proosten!) Supinatie Het draaien van de onderarm, waarbij de handpalm naar boven draait. (Soep eten!) Circumductie Het in een cirkel van achter naar voren zwaaien van een arm/been. (extremiteit) Naslagwerken Hieronder vind je nog wat informatie die minder relevant is voor de samenvatting, maar wel van pas kan komen als naslagwerk. http://www.brianmac.demon.co.uk/musrom.htm http://www.tkri.org/Reference/lexicon/movement.php?LANGUAGE=english EXTREMITEITEN Eindstanden gewrichten bovenste extremiteiten: Schouder (art. humeri of art. glenohumerale) Anteflexie 90-100° (daarna tot 180° m.b.v. elevatie) Retroflexie 60° Abductie 80° - 90° (daarna tot 180° m.b.v. elevatie) Adductie 75° Exorotatie 90° Endorotatie 90° MLPP* - art. glenohumerale = 30° anteflexie, 30° abductie en neutrale supinatie/ pronatie - art. acromioclaviculare = stand schoudergordel bij normaal ontspannen houding - art. sternoclaviculare = stand schoudergordel bij normaal ontspannen houding MCPP* - art. glenohumerale = maximale abductie en exorotatie - art. acromioclaviculare = 90° abductie zonder rotatie - art. sternoclaviculare = maximale elevatie Capsulair patroon = exorotatie > abductie > endorotatie (ook in deze volgorde onderzoeken dus) Elleboog (art. cubiti & art. radio-ulnaris) Flexie 150° Extensie 0° - 10° Pronatie 70° - 90° Supinatie 85° - 90° MLPP - art. humero-ulnaris = 70° flexie, onderarm 10° suppinatie - art. humero-radialis = extensie, onderarm gesupineerd - art. radio-ulnaris proximalis = 70° flexie, onderarm 10° supinatie MCPP - art. humero-ulnaris = extensie, onderarm gesupineerd - art. humero-radialis = 70° flexie, onderarm 10° supinatie - art. radio-ulnaris proximalis = onderarm ± 5° supinatie Capsulair patroon = flexie > extensie en supinatie > pronatie Pols (art. radiocarpea) Palmairflexie 80° Dorsaalflexie 70° Radiaal deviatie 20° Ulnair deviatie 30° Capsulair patroon = flexie > extensie MLPP = 5° palmairflexie, ± 5° ulnairdeviatie MCPP = maximale dorsaalflexie * Maximally loose-packed position = MLPP = de ruststand van het gewricht, waarbij de spierspanning en bindweefselspanning minimaal is. Dit is de meest mobiele positie die mogelijk is. * Maximally close-packed position = MCPP = de vergrendelstand van het gewricht, waarbij de spierspanning en de bindweefselspanning maximaal is. Het gewricht staat dan ‘op slot’, in zijn stabielste positie. De nulstand is een afgesproken stand: 90° enkel, 180° knie, 180° heup. Leeg eindgevoel = de spieren nemen de eindpositie over, zodat je het eindgevoel niet kan bepalen. Dit heet ook wel defense musculaire , bijv. bij de schouders. Hard, stug eindgevoel = bij het (passief) bewegen van een gewricht voel je dat je absoluut niet verder kunt rekken, bijv. dorsaalflexie enkels, extensie knie. Elastisch eindgevoel = bij het passief bewegen van een gewricht voel je dat je nog een stukje verder kunt rekken. Het lijkt elastisch. Bijv. anteflexie heup, of flexie knie. Soms wordt het eindgevoel bepaalt door de weke delen, d.w.z. (passieve) spiermassa die niet op rek gebracht wordt, maar de beweging verder wel belemmert. Bijv. bij passieve flexie knie, dan kan er niet verder geflecteerd worden door de weke delen massa van de m. hamstrings. Eindstanden gewrichten onderste extremiteiten Heup Flexie 120° Extensie 30° Exorotatie 45° (met extensie art. genus) 70° (met flexie art. genus) Endorotatie 30° (met extensie art. genus) 45° (met flexie art. genus) Abductie 50° Adductie 40° MLPP* = 30° flexie, 30° abductie en lichte exorotatie MCPP** = maximale extensie, endorotatie en abductie Knie Flexie 135° (145°) (hyper)extensie 5° (is redelijk normaal bij jong volwassenen) exorotatie 45° endorotatie 15° MLPP = 25° flexie van de knie MCPP = maximale extensie enkel Plantairflexie 50° Dorsaalflexie 20° Inversie*** 30° (dit is: plantairflexie, adductie en suppinatie*) Eversie*** 20° (dit is: dorsaalflexie, abductie en pronatie*) MLPP = 10° (plantair)flexie in het BSG en midden tussen inversie en eversie MCPP = maximale dorsaalflexie (extensie) * Maximally loose-packed position = MLPP = de ruststand van het gewricht, waarbij de spierspanning en bindweefselspanning minimaal is. Dit is de meest mobiele positie die mogelijk is. ** Maximally close-packed position = MCPP = de vergrendelstand van het gewricht, waarbij de spierspanning en de bindweefselspanning maximaal is. Het gewricht staat dan ‘op slot’, in zijn stabielste positie. *** Inversie en eversie zijn de bewegingsmogelijkheden rond de compromis-as die loopt van achter-lateraal-onder naar voor-mediaal-boven. Omdat deze zo lastig loopt zijn deze bewegingen theoretisch ontleedbaar in de boven genoemde samengestelde deelbewegingen. De nulstand is een afgesproken stand: 90° enkel, 180° knie, 180° heup. Leeg eindgevoel = de spieren nemen de eindpositie over, zodat je het eindgevoel niet kan bepalen. Dit heet ook wel defense musculaire , bijv. bij de schouders. Hard, stug eindgevoel = bij het (passief) bewegen van een gewricht voel je dat je absoluut niet verder kunt rekken, bijv. dorsaalflexie enkels, extensie knie. Elastisch eindgevoel = bij het passief bewegen van een gewricht voel je dat je nog een stukje verder kunt rekken. Het lijkt elastisch. Bijv. anteflexie heup, of flexie knie. Soms wordt het eindgevoel bepaalt door de weke delen, d.w.z. (passieve) spiermassa die niet op rek gebracht wordt, maar de beweging verder wel belemmert. Bijv. bij passieve flexie knie, dan kan er niet verder geflecteerd worden dan waar de m. hamstrings zit. SPIEREN Trapezius De trapezius (monnikskapspier) is een ruitvormige spier boven aan de achterkant van het lichaam. De trapezius loopt van de schedelbasis tot aan het midden van de rug, en is aan de zijkanten ook verbonden aan het schouderblad. De trapezius heeft de volgende functies: retractie : het naar achteren trekken van het schouderblad elevatie : het omhoog trekken van het schouderblad depressie : het omlaag trekken van het schouderblad Deltoideus Anterior De deltoideus spier (in het Nederlands vaak aangeduid als 'de schouders') wordt vaak verdeeld in drie delen, namelijk een voorste, middelste en achterste deel. Dit komt door de verschillende aanhechtingen van de spier aan de botten, waardoor de delen een verschillende functie krijgen. Het voorste gedeelte van de deltoideus - de deltoideus anterior heeft de volgende functies: anteflexie : het voorwaarts heffen van de arm endorotatie : het naar binnen draaien van de schouder (naar de borst toe) horizontale abductie : het van het lichaam af bewegen van de arm in het horizontale vlak Deltoideus Lateralis De deltoideus spier (in het Nederlands vaak aangeduid als 'de schouders') wordt vaak verdeeld in drie delen, namelijk een voorste, middelste en achterste deel. Dit komt door de verschillende aanhechtingen van de spier aan de botten, waardoor de delen een verschillende functie krijgen. Het middelste gedeelte (de zijkant van de spier, die de schouders de breedte geeft) van de deltoideus - de deltoideus lateralis - heeft slechts één functie: abductie tot 90° : het van het lichaam af bewegen van de arm naar de zijkant tot 90° (daarna wordt de beweging overgenomen door de trapezius) Deltoideus Medialis De deltoideus spier (in het Nederlands vaak aangeduid als 'de schouders') wordt vaak verdeeld in drie delen, namelijk een voorste, middelste en achterste deel. Dit komt door de verschillende aanhechtingen van de spier aan de botten, waardoor de delen een verschillende functie krijgen. Het achterste gedeelte van de deltoideus - de deltoideus medialis heeft de volgende functies: retroflexie : het achterwaarts heffen van de arm exorotatie : het naar buiten draaien van de schouder (naar de rug toe) horizontale abductie : het van het lichaam af bewegen van de arm in het horizontale vlak Biceps De biceps zit aan de voorkant van de arm, en wordt voor trainingsdoeleinden verdeeld in drie aparte spieren: biceps brachii (tweehoofdige armbuiger) brachialis brachioradialis Hoewel de spieren allemaal meewerken als de 'biceps' getraind worden, hebben ze alle drie een iets andere functie, omdat ze net iets anders aan de botten zijn gehecht: Biceps brachii: flexie : het buigen van de arm anteflexie : het voorwaarts heffen van de arm supinatie : het naar buiten draaien van de hand (van het lichaam af) Brachialis: flexie : het buigen van de arm zonder supinatie Brachioradialis: flexie vanaf 90° buiging : het buigen van de arm, vanaf het moment dat de onderarm gelijk is met de grond (halverwege de beweging) tot aan de schouder ondersteuning van pronatie en supinatie : werkt mee als de hand naar binnen en naar buiten draait Triceps De triceps brachii (driehoofdige armstrekker) zit aan de achterkant van de arm, en heeft drie spierkoppen (met drie aanhechtingspunten) met verschillende functies: Lange kop (aan de binnenkant van de arm): extensie : het strekken van de arm retroflexie : het achterwaarts heffen van de arm Mediale kop (aan de binnenkant van de arm) en laterale kop (aan de buitenkant van de arm): extensie : het strekken van de arm pronatie : het naar binnen draaien van de hand Onderarmen Bovenkant: dorsaalflexie : het buigen van de pols naar boven Onderkant: palmairflexie : het buigen van de pols naar beneden Pectoralis De pectoralis zit vast aan de buitenkant van de bovenarm, aan het sleutelbeen, aan het borstbeen, en aan de pees van de rectus abdominis rechte buikspier). De pectoralisgroep bestaat uit twee spieren met hun eigen functies: Pectoralis major (grote borstspier): horizontale adductie : het naar het lichaam toe bewegen van de arm in het horizontale vlak anteflexie : het voorwaarts heffen van de arm adductie : het naar het lichaam toe bewegen van de arm endorotatie : het naar binnen draaien van de schouder (naar de borst toe) Pectoralis minor (kleine borstspier): depressie : het omlaag trekken van het schouderblad protractie : het naar voren trekken van het schouderblad Serratus Anterior De serratus anterior (zaagspier) vormt mooie 'bobbeltjes' in een zaagpatroon tussen de borstkas en de onderkant van het schouderblad. De serratus heeft de volgende functies: depressie : het omlaag trekken van het schouderblad protractie : het naar voren trekken van het schouderblad Latissimus Dorsi De latissimus dorsi (brede rugspier) loopt van de voorzijde van de bovenarm via binnenkant arm naar de rand van de heup, en zit vast aan de borstwervels. Door de aanhechting aan de voorzijde van de bovenarm worden de spieren het beste getraind als de handen niet te ver van elkaar afzitten. Dit strekt de latissimus dorsi het beste. Goed ontwikkelde latissimus dorsi ('lats') zorgen voor een brede en dikke rug. De latissimus dorsi heeft de volgende functies: retroflexie : het achterwaarts heffen van de arm adductie : het naar het lichaam toe bewegen van de arm endorotatie : het naar binnen draaien van de schouder (naar de borst toe) Erector Spinae De erector spinae loopt van de nekwervels en achterkant schedel helemaal naar het heiligbeen. De erector spinae heeft de volgende functies: dorsaalflexie : het achterwaarts buigen in de wervelkolom rotatie : rotatie in de wervelkolom lateraalflexie : het zijwaarts buigen in de wervelkolom Gluteus De gluteusspieren - de bilspieren - bestaan uit de gluteus maximus, gluteus medius en gluteus minimus. De gluteus maximus - of grote bilspier - is degene die je ziet. De gluteusspieren lopen van het heiligbeen tot de buitenkant van het bovenbeen. De functies van de gluteusspieren zijn: retroflexie (1 kant) : het achterwaarts heffen van het been exorotatie (1 kant) : het naar buitendraaien van het been Quadriceps De quadriceps (vierkoppige bovenbeenspier) bestaat uit vier spieren. Deze spieren zitten aan de voorkant van het bovenbeen, en lopen van de heup en het bovenbeen tot het bovenste deel van het scheenbeen. De spieren hebben hun eigen functies: Rectus femoris: De rectus femoris is de enige van de quadriceps die ook over de heup loopt, en heeft hierdoor een iets andere functie van de andere drie spieren: anteflexie : het in voorwaartse richting heffen van het been extensie : het strekken van de knie Vastus medialis (binnenkant been), vastus lateralis (buitenkant been) en vastus intermedius (ligt onder de rectus femoris): extensie : het strekken van de knie Hamstrings De hamstrings zitten aan de achterkant van het bovenbeen, en lopen van het zitbeen naar de kuit en de achterkant van het scheenbeen. De hamstrings bestaan uit drie spieren, met hun eigen functies: Biceps femoris: retroflexie : het in achterwaartse richting heffen van het been (als de knie gebogen is!) flexie : het buigen van de knie exorotatie : het naar buiten draaien van het been Semitendinosus: retroflexie : het in achterwaartse richting heffen van het been (als de knie gebogen is!) flexie : het buigen van de knie endorotatie : het naar binnen draaien van het been Semimembranosus: retroflexie : het in achterwaartse richting heffen van het been (als de knie gebogen is!) flexie : het buigen van de knie endorotatie : het naar binnen draaien van het been Tibialis Anterior De tibialis anterior zit aan de voorkant van het onderbeen, en loopt van de bovenkant van het kuitbeen en het scheenbeen naar het midden van de bovenkant van de voet. De tibialis anterior heeft de volgende functie: dorsaalflexie : het buigen van de enkel (tenen naar boven brengen) Kuiten De kuiten - de triceps surae - zijn vaak zeer moeilijk tot ontwikkeling te brengen, omdat ze al de hele dag werken bij het lopen. De kuiten moeten dus zeer zwaar aangepakt worden om ze tot ontwikkeling te dwingen. De kuiten bestaan uit twee spieren, met aparte aanhechtingen en daardoor ook verschillende functies: Gastrocnemius: Loopt van de onderkant van de achterzijde van het bovenbeen naar het hielbeen. De functies zijn: flexie : het buigen van de knie plantairflexie : het strekken van de enkel (tenen naar beneden brengen) supinatie : het naar buiten draaien van de enkel Soleus (scholspier): Loopt van de achterzijde van het scheenbeen naar het hielbeen. De soleus kan alleen worden getraind als de knie 90° gebogen is. De functies zijn: plantairflexie : het strekken van de enkel (tenen naar beneden brengen) supinatie : het naar buiten draaien van de enkel