een schalie met daarin fossielen van

advertisement
SCHOOLEXAMEN VWO 4
21 juni 2002
STOF: ACTIEVE AARDE HFD.2, vanaf par.2a,
HFD.3.
-Er zijn 12 opgaven, met een losse bronnenbijlage.
-Bij gebruik van de atlaskaarten, wordt steeds eerst de 51e druk van de atlas genoemd en
daarna de 52e druk.
-Je hebt het Handboek ‘vaardigheden’ niet nodig,(van tafel dus).
-Noteer op je werk ook de naam van je aardrijkskundedocent.
-Lever na afloop ook de opgaven en de bronnenbijlage in.
-Succes!! (en voor straks een prima vakantie).
-01
Geef de omschrijving van de volgende begrippen:
a
het actualiteitsprincipe,
b
chronostratigrafische eenheden
c
corridor (bij migratie van planten en dieren).
-02
Kennen gidsfossielen een grote of een kleine verticale spreiding in de aardkorst, of is
die verticale spreiding niet van belang? Motiveer je antwoord.
-03
Gebruik de kaart met de geologische tijdstafel.
In een rotswand met horizontale lagen tref je vanonder naar boven de volgende lagen
aan: een schalie met daarin fossielen van eenvoudige trilobieten, een steenkoollaag
met fossielen van reusachtige varens en een kalklaag met daarin fossielen van
dinosauriërs.
Tot welke geologische tijdperken kunnen deze lagen respectievelijk behoren?
Noteer de juiste letter:
A
Cambrium, Carboon, Krijt.
B
Trias, Jura, Krijt.
C
Devoon, Ordovicium, Jura
D
Cambrium, Tertiair, Carboon.
-04
a
Bestudeer kaart 157A (<175A>) en kaart 152-153 (<170-171>) en gebruik bron 1.
Verklaar op grond van kaart 157A (< 175A>) waarom de onderzoekers vreemd
opkeken toen ze in Zuid-Amerika resten van de als noordelijke dinosauriër
bekendstaande ankylosauriër aantroffen.
Welk continent lag aan het eind van het Krijt het dichtst bij Zuid-Amerika?
Gebruik kaart 152-153 (<170-171>) en 157A (<175A>)
Hoe zijn de ankylosauriërs in Zuid-Amerika gekomen? Welke van de twee
verklaringen (I of II) uit bron 1 is volgens jou de meest waarschijnlijke verklaring op
de gestelde vraag? Baseer je op de gebruikte kaarten.
b
c
1
-05a
b
-06
a
b
c
Noem twee verschillende theorieën op basis van gebeurtenissen die zijn opgesteld
om het massaal uitsterven van soorten in het verleden te verklaren.
Is het toeval dat het massale uitsterven van organismen meestal samenvalt met de
grens van twee geologische tijdvakken? Leg uit.
Bestudeer eerst kaart 152-153 (<170-171.>).
In Indonesië komen Noord-Australische ecosystemen en Zuidoost-Aziatische ecosystemen voor.
Noteer voor elk van de vier volgende eilanden tot welk ecosysteem ze behoren op
grond van kaart 152-153 (<170-171.>): Sumatra, Java, Borneo, Nieuw-Guinea.
Onderbouw je antwoord met behulp van de gegevens van de legenda van de kaart.
Verklaar waarom het plaatsvinden van glacialen van invloed is geweest op je
antwoord bij vraag a.
Zal de indeling in een Zuidoost-Aziatisch deel en een Noord-Australisch deel in de
Indonesische archipel het scherpst zijn voor insecten, voor landzoogdieren of voor
vogels? Licht toe.
-07
Leg uit waarom een verandering van de stand van de aardas ten opzichte van de
baan van de aarde om de zon leidt tot klimaatveranderingen in bijvoorbeeld
Europa?
-08
a
Bestudeer kaart 157A (<175A>) en bron 2.
Op grond waarvan werden de eerste ‘zaadplanten met bloemen’ door de
paleontologen in het Beneden-Krijt geplaatst?
Waarom plaatst de Chinese paleo-entomoloog Dong Ren het ontstaan van de
‘zaadplanten met bloemen’ in het Midden-Jura?
b
-09
Gebruik je het principe van ‘superpositie’ vooral bij de bepaling van de absolute
ouderdom of bij de bepaling van de relatieve ouderdom van gesteentelagen?
Motiveer je antwoord.
-10
Gebruik kaart 156A. (<174A>)
De geologie kan maar zeer beperkte informatie verschaffen over afzettingen uit de
periode vóór het Cambrium. Vanuit de evolutie van levensvormen geredeneerd is dat
logisch. Leg uit.
-11
Bestudeer eerst bron 3.
Onderzoeker mr. Slipknot geeft aan dat de twee profielen A en B, die 100 kilometer
uit elkaar liggen, behoren tot een zelfde pakket van afzettingen. Ze zijn afgezet in
dezelfde perioden. Onderzoeker mr.Krezip komt tot de conclusie dat één of meerdere
lagen zijn afgezet in verschillende perioden.
Welke onderzoeker heeft gelijk? Leg uit.
-12
Gebruik de kaarten 37 B (<41 B>), 156 B (<174 B>), 156 D(<174 D>) en
158 E(<176 E>).
De verschijnselen, getoond op de genoemde kaarten, hebben te maken met
klimaatverandering en klimaatbeïnvloeding.
Noteer voor elk van de volgende kaarten of er sprake is van beïnvloeding van het
klimaat op geologische schaal of op historische schaal.
- I
36 D (<40 D>)
- II
156 D. (<174 D>).
-III
157 A2 (<175 A2>),
- IV
158 E(<176 E>).
EINDE
2
SCHOOLEXAMEN VWO 4
21 juni 2002
BRONNENBIJLAGE
Bron 1
Ankylosauriërs in Zuid-Amerika
Kangoeroes op de Veluwe, pinguïns in Binnen-Mongolië en tijgers op de zuidpool –
een onwaarschijnlijk plaatje. Factoren als klimaat, geografische ligging en geografische
barrières bepalen mede de verspreiding van verschillende diergroepen over de
continenten. Tijgers hebben op de Zuidpool weinig te eten, pinguïns verhongeren in
Mongolië en de kangoeroe heeft de sprong naar het Europese vasteland zonder hulp
niet kunnen maken. Ieder zijn plaats. Dat geldt nu, maar gold net zo goed in het EindKrijt, ruim 65 miljoen jaar geleden.
Tien jaar geleden leek de verspreiding van de dinosauriërs in het Eind-Krijt nog
overzichtelijk; de noordelijke beesten in het noorden, de zuidelijke in het zuiden.
Ankylosauriërs werden tot dusver als typisch noordelijke beesten beschouwd. Nu
duiken ze op in Zuid-Amerika. Hoe zijn die beesten daar gekomen?
(I) Zouden ze via Afrika, Madagaskar, het Kerguelenplateau en Antarctica naar ZuidAmerika zijn gegaan, of (II) zouden ze al die tijd, sinds het uiteendrijven van Pangea in
de Jura, een ongemerkt en ongewijzigd bestaan hebben geleid in Zuid-Amerika? De
oplossing van paleobiogeografische mysteriën ligt nog steeds begraven.
Dinosaurusonderzoek op het zuidelijk halfrond is nu spannender dan ooit.
(Natuur & Techniek 66, november 1998)
Bron 2:
Fossielen van vliegen verleggen de wieg van ‘zaadplanten met bloemen’.
De Chinese paleo-entomoloog Dong Ren heeft in de Yixian-formatie, vlak bij het stadje
Beipiao in Noord-China, fossielen van vliegen gevonden die erop wijzen dat
‘zaadplanten met bloemen’ eerder zijn ontstaan dan toe nu toe werd gedacht (Science,
3 april).
De fossielen van de door Dong Ren gevonden insecten stammen uit het Boven-Jura
(154 tot 136 miljoen jaar geleden). De oudste tot nu toe bekende pollenkorrels van
‘zaadplanten met bloemen’ zijn gevonden in Israël, en stammen uit het Beneden-Krijt
(135 tot 100 miljoen jaar geleden). In de rotsformatie trof Dong Ren talloze fossielen
aan van insecten, vissen, reptielen, vogels en zoogdieren uit het Boven-Jura.
Een van de vondsten beschrijft hij als Palaepangonius eupterus. Het is een vlieg met
een lange zuigsnuit, waaruit Dong afleidt dat het dier zich voedde met nectar uit
bloemen, en daaruit leidt hij weer af dat er op dat moment waarschijnlijk al
‘zaadplanten met bloemen’ waren. Deze planten onderscheiden zich van andere
zaaddragende planten doordat ze bepaalde bloemen hebben. Ook vond hij vliegen met
andere zuigsnuiten.
Uit de verscheidenheid aan zuigsnuiten concludeert Dong dat de gelijktijdige evolutie
van bloemen en vliegen al een tijdje op gang was. Hij plaatst het ontstaan van de
‘zaadplanten met bloemen’ daarom in het Midden-Jura (zo’n 180 tot 155 miljoen jaar
geleden) in het gebied Oost-Laurazië (het oercontinent dat Noord-Amerika, Groenland,
Europa en Azië omvatte).
(Marcel aan de Brugh, in NRC Handelsblad, 4-4-`98)
3
Bron 3:
Zie Terra bron 8
4
ANTWOORDEN SCHOOLEXAMEN VWO 4 21 juni 2002 ak. actieve aarde
Opg. Pnt.
01a 1
antwoorden
a Het principe dat ‘oude’ planten (en dieren)-soorten die overeenkomen met de ‘huidige’ soorten ook onder dezelfde klimatologische omstandigheden moeten hebben
geleefd.
b 1
b Gesteentelaag die wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van bepaalde soorten of
groepen organismen en de afwezigheid van andere organismen (in feite fossielen).
c 1
c Gebied dat (op grote schaal) verspreiding van planten en dieren toelaat tussen twee
continenten). Let op: Tussen (….) staat niet inde begrippenlijst.
02
1+3
Kleine verticale spreiding, want dan zijn de fossielen kenmerkend voor een korte geologische periode (zie vraag 1b)
03
3
A
04a 2
a Aan het eind van het Krijt (of begin Tertiair) was Zd-Amerika een geïsoleerd
continent.
b 1
b Antarctica.
c 3
c *Verklaring I: Dino’s zouden via een rug vanaf Afrika via Antarctica naar ZuidAmerika zijn gegaan. Er lag wel een mid-oceanische rug op de plek van de
Kerguelen, en op de kaart is ook een onderzeese rug zichtbaar.
*Verklaring II:. het is een erg omslachtige route met hindernissen (stond het
Kerguelen- plateau werkelijk droog?)
05a 1+1
a Klimaatsveranderingen, grootscheepse vulkaanuitbarstingen en meteorietinslagen.
b 1+1
b Geen toeval, want de geologische tijdvakken zijn ingedeeld op grond van de in de
gesteenten voorkomende fossielen. De grens van twee tijdvakken zal dus vaak gemarkeerd worden door een overgang van één levensgemeenschap naar een andere.
Een periode van massaal uitsterven zorgt voor een dergelijke grens.
06a 4g=2
a *ZO-Aziat. ecosystemen op: Sumatra, Java, Borneo.
b 2/3g=2
Nd-Austr. ecosystemen op Nieuw-Guinea.
1g=0
2
*Op de diepte van de zeespiegel tussen de eilanden
2
b Gebieden met een zeespiegel die minder dan ongeveer 200 meter diep was, stonden in de glacialen droog. Er was in deze periodes daardoor contact tussen de eilanden die in onze tijd door ondiepe zeeën met elkaar verbonden zijn. (Andere factoren, zoals de mens en continentverschuivingen, spelen natuurlijk ook een rol in
Indonesië, maar deze kunnen nooit verklaren waardoor er een scherpe grens zou
ontstaan tussen ZO-Aziat. en Nd.-Austral.ecosystemen.)
1+2
c De landzoogdieren. Meeste hinder van het water.
07
3
Hierdoor krijgen bepaalde gebieden juist meer of minder energie van de zon.
08
2
a Op grond van het feit dat de oudst bekende pollen (= stuifmeelkorrels) van de eerste
zaadplanten met bloemen uit het Beneden-Krijt stammen, werden deze door paleontologen in de tijd van het Beneden-Krijt geplaatst.
2
b Op grond van de conclusie dat de gelijktijdige evolutie van bloemen en vliegen al
een tijd op gang was in de Boven-Jura (= het tijdperk na de Midden-Juraperiode)
plaatst de Chinese paleo-entomoloog Dong Ren het ontstaan van de zaadplanten
met bloemen in de Midden-Jura.
09
1+3
Het principe van ‘superpositie’ houdt in dat in een serie ongestoorde sedimentgesteenten de onderliggende lagen ouder zijn dan de hoger liggende.. Hiermee bepaal je de
relatieve ouderdom van lagen (= t.o.v.elkaar).
10
3
In het Precambrium leefden alleen zeer eenvoudige organismen (stromatolieten of
blauwgroene algen). De evolutie van levensvormen vond later plaats (vanaf het
Cambrium).
11
1+3
Onderzoeker mr.Krezip, want de fossielen binnen laag 1, 2 en 3 (of één ervan) verschillen tussen de profielen A en B.
124g=3
-I geologisch (preglaciaal=1,8 miljoen jaar geleden),
-II 3g=2
-II historisch (aardbevingen en vulkanisme tegenwoordig= 20e eeuw)
-III 1,2g=1 -III geologisch (begin Jura),
-IV
-IV historisch (gat in de ozonlaag).
Totaal 50 punten=10 45 pnt=9 enz.(na overleg eventueel versoepeling).
5
Download