228 De rozen van Heliogabalus, 1888, olieverf op doek, 132,7 × 214,4 cm, Colección Pérez Simón, Mexico 186 4.3_186-199_E_BLOOM_dutch.indd 186 29.08.16 11:51 Het tweede leven van Alma-Tadema’s schilderijen Ivo Blom In het begin van de twintigste eeuw raakte het werk van Alma-Tadema uit de gratie bij de gevestigde kunstwereld. Het nieuwe medium film bezorgde het echter een tweede leven. Op 8 mei 1913, minder dan een jaar nadat Tadema op 25 juni 1912 was overleden, ging in Rome de Italiaanse spektakelfilm Quo Vadis? in première. Deze film was gebaseerd op Henryk Sienkiewicz’ gelijknamige bestseller uit 1895. Hij was geproduceerd door de Romeinse filmmaatschappij Cines en geregisseerd door Enrico Guazzoni, specialist in het historische genre. De première vond niet in zomaar een bioscoop plaats, maar in het Teatro Costanzi, nu het Teatro dell’ Opera, in 1880 gebouwd op de plek waar ooit de villa van keizer Heliogabalus stond. De première van Quo Vadis? werd bijgewoond door tal van hoogwaardigheidsbekleders en was succesvol bij zowel publiek als recensenten. Algauw werd de film vertoond in heel Italië. Daarna volgde de rest van Europa, waaronder Parijs, Londen en Berlijn. De film werd niet zozeer om zijn lengte geprezen (twee uur in plaats van de gebruikelijke vijftien minuten) als wel, veel belangrijker, om de verhalende stijl. Guazzoni wisselde persoonlijke en collectieve gebeurtenissen af en toonde het verloop van de grote geschiedenis aan de hand van individuen. Door effectief gebruik van cinematografische technieken slaagde hij erin om de complexiteit en sfeer van Sienkiewicz’ roman te vertalen naar film. Hij bereikte dit door het ritme van het acteerspel en dat van de montage goed op elkaar af te stemmen en door de uitdrukkingskracht van de sets en de kostuums en door het spectaculaire effect van massa-scènes, zoals die in de arena en bij de brand van Rome. Met name Guazzoni’s oog voor de ruimte en diepte van de sets, vooral bij scènes die zich buiten afspelen, is opmerkelijk.1 Zijn benadering van ruimte doet sterk denken aan die van Tadema. Quo Vadis? was niet de eerste film over de Romeinse oudheid. Guazzoni had eerder al films geschoten die zich in die tijd afspeelden, maar met een kortere speelduur, zoals Agrippina (1910). In Frankrijk had Louis Feuillade bij filmmaatschappij Gaumont korte films gemaakt als Le fils de Locuste (1911) over Nero’s gifmengster, en L’Orgie romaine (1911, afb. 229) over keizer Heliogabalus, waarin de regen van rozenblaadjes uit Tadema’s De rozen van Heliogabalus (1888, afb. 228) tot leven kwam.2 Met Quo Vadis? werd in 1913 echter een nieuwe standaard voor dit soort films geïntroduceerd. Die gold niet alleen voor de verfilming van populaire romans, maar voor de hele beeldvorming over de klassieke oudheid. Die was enerzijds gebaseerd op archeologische reconstructies van het oude Rome en Pompeji, en anderzijds op het werk van de Britse en Franse academische kunstenaars waarvan Tadema en Jean- HET T WEEDE LEVEN VAN ALMA-TADEMA’S SCHILDERIJEN 4.3_186-199_E_BLOOM_dutch.indd 187 187 29.08.16 11:51 Léon Gérôme (1824–1904) de ansichtkaarten tot zijn beschikbelangrijkste exponenten waren. king van de overblijfselen van het In het geval van Guazzoni was de oude Rome en Pompeji (waar invloed van de schilderkunst niet Tadema zelf ook gebruik van zo gek, aangezien hij in Rome naar maakte). Beelden van de archeode kunstacademie was geweest en logische vindplaatsen waren vaak hij zijn carrière begon als schilder. ter plaatse te koop (zoals die van Zijn films hebben duidelijk een Giorgio Sommer en Roberto picturale blik. Tevens verklaart het Rive). zijn visuele citaten in Quo Vadis? Grote aantallen mensen bevan twee destijds beroemde zochten in de negentiende eeuw schilderijen van Gérôme: Pollice panorama’s en bekeken geschilVerso (1872) en Het laatste gebed derde toverlantaarnbeelden van van de christelijke martelaren de uitbarsting van de Vesuvius en (1883). 3 de verwoesting van Pompeji, zelfs 229 L’Orgie romaine, Louis Feuillade, Gaumont, 1911, EYE, nog voor het verschijnen van Minder direct, maar minstens Amsterdam Edward Bulwer-Lyttons roman zo belangrijk en bovendien diepDe laatste dagen van Pompeji gaander is Guazzoni’s toe-eigening (1834). Een bijzondere laatnegentiende-eeuwse bijdrage aan de van aspecten van Tadema’s schilderkunst. Opvallend in de cinepopulariteit van dat verhaal was James Pains pyrodrama, een matografische mise-en-scène van Quo Vadis?, die extreem verkorte theatrale bewerking van Bulwer-Lyttons roman in de complex is voor die tijd, is het gebruik van elementen als sets, vorm van een vuurwerkshow met de vulkaanuitbarsting als locaties, kostuums, rekwisieten, deep staging en het spel met de hoogtepunt. Pains show was vanaf 1879 te zien in Londen en ruimte buiten het beeld. Deze mise-en-scène doet ook sterk reisde daarna door naar Berlijn en New York. Voor het eerst kon denken aan de schilderijen van Tadema, vooral zijn werk tot de de groeiende, uit de industrialisatie voortgekomen arbeidersvroege jaren tachtig, waarin hij vaak dezelfde objecten gebruikte en op vergelijkbare wijze met diepte experimenteerde. De toon klasse een betaalbaar spektakel bijwonen dat realistisch, die Tadema met zijn schilderijen zette, werd overgenomen in educatief en moralistisch was: christenen overleefden de ramp, films als Quo Vadis? en tal van andere Italiaanse epische films terwijl decadente Romeinen en sinistere Egyptische priesters als de twee versies van Gli ultimi giorni di Pompei (De laatste omkwamen.4 Kortom, rond 1900 was het westerse publiek goed dagen van Pompeji) van Eleuterio Rodolfi en Giovanni Enrico voorbereid op een filmische weergave van het Antieke verleden. Vidali (beide 1913), Guazzoni’s Marcantonio e Cleopatra (1913), INTERIEURS Cajus Julius Caesar (1914) en Giovanni Pastrones megaproductie Cabiria (1914). Vanwege hun set design en enorme massa-scèEN REKWISIETEN nes werden ze voorbeelden voor Amerikaanse filmmakers als Vergelijkend onderzoek tussen film en schilderkunst beperkt D.W. Griffith en Cecil B. DeMille. De verbeeldingskracht zich vaak tot beeldcitaten, terwijl Tadema’s invloed op het van Tadema is ook in verschillende gradaties aanwezig in medium film veel gelaagder en complexer is. Hoewel filmHollywoodfilms uit de jaren vijftig en zestig van de twintigste makers zijn details vereenvoudigden en zijn kleurenpalet buiten eeuw die zich in de oudheid afspelen. De uit Groot-Brittannië afkomstige regisseur Ridley Scott gaf er in 2000 met Gladiator hun bereik lag, is Tadema’s zienswijze wel degelijk terug te opnieuw een enorme impuls aan. Als Tadema enkele decennia vinden in hun creaties. Een goed voorbeeld is het gebruik van later was geboren, was hij misschien filmmaker geworden; hij Antiek huisraad door Franse, Italiaanse en Amerikaanse filmzette zelfs enkele voorzichtige stappen in die richting door makers om aan te geven dat een scène zich afspeelde in de decors en kostuums te ontwerpen voor Londense theaters (zie oudheid. 5 Het filmpubliek vond het fantastisch om te zien Trippi op blz. 172–185.) Ridley Scotts beroemde opmerking hoe, bijvoorbeeld, het oude Pompeji tot leven werd gewekt: de over Gladiator, ‘Ik houd ervan werelden te creëren’, is ook van ruïnes waren hersteld, de lichamen weer tot leven gewekt en de toepassing op Tadema’s werkwijze. meubels en gebruiksvoorwerpen (nu bekende objecten in Europese en Amerikaanse musea) werden in hun ‘natuurlijke omgeving’ getoond.6 Dat deze objecten zo bekend waren, DE WEG BEREIDEN kwam niet alleen doordat ze waren afgebeeld op foto’s en ansichtkaarten, maar ook doordat Tadema ze in zijn schildeDankzij de massale reproductie van Tadema’s schilderijen rijen had gebruikt. (zie Verhoogt op blz. 166–167) werden zijn voorstellingen Hoe bouwde Tadema in zijn schilderijen de mise-en-scène op van het dagelijks leven in de oudheid onderdeel van de massaculen hoe werd dat naar film vertaald? Een goed voorbeeld is Een tuur en het collectieve geheugen. Vroege filmproducenten Romeinse kunstlief hebber (1868, afb. 230) dat vol zit met objecmaakten hiervan gebruik bij het plannen en uitbrengen van ten die, in filmtermen, kunnen worden omschreven als props. films. Het publiek had bovendien een stroom aan foto’s en 188 4.3_186-199_E_BLOOM_dutch.indd 188 29.08.16 11:51 230 Een Romeinse kunstlief hebber, 1868, olieverf op paneel, 55,9 × 84,5 cm, Yale University Art Gallery, New Haven Ze zijn vaak te zien in – doorgaans Italiaanse – films uit de jaren tien, zoals Quo Vadis?, Gli ultimi giorni di Pompei (Rodolfi’s versie) en Cajus Julius Caesar (afb. 231). Ook de manier waarop Tadema in Een Romeinse kunstlief hebber experimenteerde met ruimte keert geregeld terug in deze films. In dit schilderij komen rijke Romeinen in het atrium van een Pompejiaans huis bijeen bij het impluvium, een ondiep bassin onder een open dak waarin regenwater werd opgevangen. De kunstliefhebber zelf zit op een versierde stoel met kussens. In het midden van het schilderij zien we een kleine, opklapbare bronzen tafel, met vier slanke poten die zijn opgebouwd uit menselijke figuren (namelijk saters) en onderaan eindigen in klauwen. Erop staat een kostbaar polychroom beeldje dat door de omstanders bewonderd wordt. Links staat een cartibulum, een rechthoekige tafel met een massief onderstel bestaande uit griffioenen (gevleugelde leeuwen). Rechts stroomt water het impluvium in vanuit een fontein in de vorm van een leeuwenkop die is bevestigd aan een sokkel. Op de sokkel staat een versie van de Dansende sater uit het Uffizi, die in het water staart. Opvallend zijn de rijkversierde mozaïekvloer met geometrische patronen en het tijgervel op de vloer. Op de achtergrond, in het donker, leidt een trap naar een bovenverdieping waar het zonovergoten peristylium (binnenplaats) zichtbaar is. Rechts van de trap hangt een enorm gordijn. De planten en bomen in de tuin zijn zichtbaar tussen een paar grote zuilen door. Vrijwel al deze elementen zijn ontleend aan werkelijke archeologische vondsten uit Pompeji en omgeving. Het kwam door Tadema’s toepassing ervan in zijn werk dat ze onderdeel werden van het repertoire van de filmmaker. In de oudheid werd het cartibulum doorgaans in het atrium geplaatst.7 Een beroemd voorbeeld is gevonden in het Huis van 231 Cajus Julius Caesar, Enrico Guazzoni, Cines, 1914, EYE, Amsterdam HET T WEEDE LEVEN VAN ALMA-TADEMA’S SCHILDERIJEN 4.3_186-199_E_BLOOM_dutch.indd 189 189 29.08.16 11:51 232 Gli ultimi giorni di Pompei, Luigi Maggi, Ambrosio, 1908, decorontwerp van Decoroso Bonifanti, Museo Nazionale del Cinema, Turijn Meleager in Pompeji, dat gedurende Tadema’s leven al geregeld werd afgebeeld op foto’s, zoals die van Roberto Rive uit 1889. 8 Een ander cartibulum, met leeuwen met ramshoorns, werd gevonden in het Huis van Cornelius Rufus. Het staat nu in het Archeologisch Museum in Napels. Tadema bezat meerdere foto’s van varianten op dit prototype.9 Hij beeldde het vaak af, niet alleen op Een Romeinse kunstlief hebber, maar ook op Glaucus en Nydia (1867, afb. 5), De huwelijksreis (1868) en De beeldengalerie (1874, afb. 10). Soms te zien op de achtergrond, zoals in Glaucus en Nydia en soms frontaal op de voorgrond, zoals in De huwelijksreis. In Een Romeinse kunstlief hebber ontbreekt de decoratie tussen de fabeldieren op het onderstel, evenals de vleugels van de dieren, maar deze zijn wel zichtbaar op Glaucus en Nydia en De beeldengalerie.10 Een tweede type Pompejiaanse tafel was rond, meestal van marmer en met drie poten bestaande uit leeuwenklauwen die naar boven toe uitlopen in een kelk versierd met gebladerte en bekroond door een leeuwenkop: de mensa delphica. Deze kwam in Pompeji even vaak voor als het cartibulum en was dan ook net zo populair in de vroege spektakelfilms als bij Tadema’s collegakunstenaars. Hoewel Tadema er afbeeldingen van in zijn bronnencollectie had, heeft hij ze zelf opvallend genoeg nooit in zijn schilderijen verwerkt. Deze twee prototype tafels werden geregeld gebruikt in Franse en Italiaanse historische films om de impressie van authenticiteit te versterken. Tot 1910 waren de decorontwerpen vrijer en ruwer in hun detaillering, maar vanaf 1910 werden ze accurater. Na Quo Vadis? bleven beide tafelsoorten een betrouwbare aanwijzing dat een film zich in de Romeinse oudheid afspeelde: Guazzoni’s Fabiola (1918) bijvoorbeeld, en Ugo Falena’s La tragica fine di Caligula Imperator (1918).11 Vanaf de vroege jaren twintig verdwenen ze echter langzaam uit beeld.12 Tadema’s klismos- of kathedra-achtige stoelen met naar buiten gebogen poten zijn geregeld te zien in Italiaanse films uit de jaren tien, net als zijn karakteristieke bedden en krukken, kandelaars, olielampen, komforen, wierookbranders, wanddecoraties en brede, exedra-achtige banken. Veel varianten gaan echter niet terug op originele exemplaren uit Pompeji of Rome. Vergelijk bijvoorbeeld de exedra in het decorontwerp van Decoroso Bonifanti voor Luigi Maggi’s productie Gli ultimi giorni di Pompei (afb. 232) uit 1908 met die in Tadema’s Een exedra uit 1871 (afb. 129). RUIMTELIJKHEID In de jaren tussen 1910 en 1920 waren Europese filmmakers gefascineerd door het zogenoemde deep staging: enorme sets waarin activiteiten tegelijkertijd op de voor- en de achtergrond plaatsvonden, zodat de kijker ogen tekort komt. Deze benadering was anders dan de zogenoemde analytische variant, waarin de blik direct wordt geleid naar de actie die verdeeld is over meerdere shots die gedurende de montage tot een geheel werden gesmeed. De toepassing van deep staging in filmsets die zich in de oudheid afspelen, lijkt veel te danken te hebben aan Tadema, die zelf de interieurs van zeventiende-eeuwse schilders als Pieter de Hooch had bestudeerd. Zoals hierboven al gezegd, is een opvallend element op de achtergrond in Een Romeinse kunstlief hebber de trap vanuit het atrium naar het hoger gelegen perist ylium. Die achtergrond is grotendeels gehuld in duisternis, maar in De herstellende (1869, afb. 233) is een vergelijkbare trap veel meer aangelicht. We kunnen het peristylium nu duidelijk zien, evenals het gordijn rechts. In Guazzoni's Quo Vadis? wordt datzelfde perspectief gebruikt in Aulus’ huis, al ontbreekt hier het gordijn (afb. 234). Tadema hield ervan mensen te tonen die grote trappen op- en afliepen, zoals te zien is in Een trap (1870, afb. 235), Een audiëntie ten huize van Agrippa (1876, afb. 65) en De triomf van Titus, AD 71 (1885, afb. 151). Het shot in Luigi Maggi’s film Nerone (1909), waarin keizer Nero zijn nieuwe liefde Poppea voorstelt als hij de trap afdaalt te midden van een juichende menigte, vertoont hiermee een opvallende overeenkomst. Ondanks het rigide horizontale filmkader wordt hier vertica liteit benadrukt. Daarnaast maakte Maggi gebruik van de diagonaal om meer diepte te creëren en te voorkomen dat zijn hoofdpersonen en andere figuren elkaar afdekken. In veel Franse en Italiaanse films van de jaren tien maakten filmmakers op dezelfde manier 190 4.3_186-199_E_BLOOM_dutch.indd 190 29.08.16 11:51 233 De herstellende, 1869, olieverf op paneel, 69,9 × 44,5 cm, Joslyn Art Museum, Omaha, Nebraska, schenking van Francis T. B. Martin 235 234 Quo Vadis?, Enrico Guazzoni, Cines, 1913, EYE, Amsterdam paneel, 42,5 × 9,5 cm, Dahesh Museum of Art, New York HET T WEEDE LEVEN VAN ALMA-TADEMA’S SCHILDERIJEN 4.3_186-199_E_BLOOM_dutch.indd 191 Een trap, 1870, olieverf op 191 29.08.16 11:51 236 Mijn zuster is niet thuis, 1879, olieverf op paneel, 40,6 × 31,1 cm, The Walters Art Museum, Baltimore, Maryland 192 4.3_186-199_E_BLOOM_dutch.indd 192 29.08.16 11:51 gebruik van diagonale composities, vooral bij massascènes en shots met grote decors. Zowel in schilderijen als in films uit de jaren 1910–1920 waren gordijnen een favoriet element om aangrenzende ruimtes te suggereren, te verbergen of te onthullen. Ontleende de film dit motief aan het theater of aan de schilderkunst? In zijn eigen huizen verving Tadema de deuren vaak door portière-gordijnen; ze konden worden dichtgetrokken voor privacy, maar de mogelijkheid van contact met ernaast gelegen ruimtes bleef altijd mogelijk. (Zie hiervoor afbeeldingen van Townshend House, afb. 100, 102). Het is dus niet vreemd dat Tadema vaak gordijnen in deuropeningen schilderde , zoals in Mijn zuster is niet thuis (1879, afb. 236), Welkome voetstappen (1883) en Een aards paradijs (1891, afb. 139).13 Hij hanteerde ook het motief van het op- of wegtrekken van gordijnen in historische voorstellingen, zoals de ontdekking van Claudius na de moord op Caligula (twee versies) of tijdens romantische momenten van onbekende figuren, zoals Middagdutje (1888). Verschillende shots in Rodolfi’s Gli ultimi giorni di Pompei zijn vergelijkbaar met dit laatste schilderij, bijvoorbeeld als Glaucus Ione te rusten legt in zijn huis of de scène in Nero’s paleis in Guazzoni’s Quo Vadis? waarin Acte Lygia wekt. Minder gebruikelijk is het openen van een gordijn voor een blik naar buiten. Een goed voorbeeld is Tadema’s Het frigidarium (1890), waarop een slavin de gordijnen opent en er een badhuis zichtbaar wordt. Rechts op de voorgrond wordt een dame aangekleed. Dit doet denken aan een scène in Rodolfi’s Gli ultimi giorni di Pompei, waarin Ione een bad neemt (afb. 237). Vergelijkbaar met Een Romeinse kunstlief hebber stroomt water het bad in door een saterkop en net als in Het frigidarium wordt Ione op de voorgrond ontkleed door een slavin, al zijn de baadsters in de film niet zo naakt als op het schilderij. Omdat frontaal naakt doorgaans niet was toegestaan in vroege Italiaanse films is Ione in een groot laken gewikkeld wanneer ze in het bad stapt.14 Terwijl in Welkome voetstappen achter het gordijn de aanwezigheid van een tuin gesuggereerd wordt, zien we in de film Quo Vadis? daadwerkelijk een tuin (afb. 238). Wanneer 237 Gli ultimi giorni di Pompei, Eleuterio Rodolfi, Ambrosio, 1913, filmstill, Museo Nazionale del Cinema, Turijn Petronius en Vinicius het huis van Aulus en Pomponia bezoeken, opent de gastvrouw een groot gordijn om de grote, parkachtige tuin te onthullen, waarin Aulus’ zoon en Lygia met een bal spelen. Boven aan de trap op de achtergrond is een fontein te zien. De gasten en de ouders begroeten de kinderen. De jongen rent eerst naar de voorgrond, waarna ze gezamenlijk naar de achtergrond lopen, waardoor dit een lang shot wordt met veel dieptewerking. Het effect van deep staging, versterkt door de beweging van de acteurs, was gewaagd in die tijd (1912–1913) en neemt afstand van de traditie van geschilderde achtergronddoeken, zoals die nog in Maggi’s versie van Gli ultimi giorni di Pompei uit 1908 werden gebruikt. BEELDCITATEN De citaten uit Tadema’s schilderijen zijn talrijk. Voorbeelden zijn onder meer Een jongleur in Gladiator, De rozen van Heliogabalus in L’Orgie romaine en Mozes gevonden! (1904, afb. 166) in DeMilles The Ten Commandments (1956).15 Ook is er een duidelijk verband tussen Lente (1895, afb. 203) en de triomftochten in Cajus Julius Caesar, Ben-Hur (Fred Nibo, 1925) en Cleopatra (DeMille, 1934).16 De talloze verwijzingen naar Tadema’s De dood van de eerstgeborene (1872, afb. 239) vallen echter het meest op. In zijn studie The bible on Silent Film (2013) toont David J. Shepherd een directe relatie tussen dit schilderij en een scène van dezelfde bijbelse gebeurtenis in Feuillades film L’Exode (1910, afb. 240).17 Er is een bijna identiek fresco met papyrus op de achtergrond, de arts links van de farao is nu een slavin rechts van hem en de mannelijke toeschouwers zijn vervangen door treurende slavinnen die het drama ontdekken en alarm slaan. Shepherd schrijft: Het is echter de uitbeelding van de eerstgeborene van de farao zelf waarin Feuillades eerbetoon het meest zichtbaar is. Zowel bij Alma-Tadema als Feuillade heeft de jongen een ontblote borst en blote benen en in beide voorstellingen is hij in het midden afgebeeld. Feuillades navolging van Alma-Tadema is het meest zichtbaar in de houding van 238 Quo Vadis?, Enrico Guazzoni, Cines, 1913, EYE, Amsterdam HET T WEEDE LEVEN VAN ALMA-TADEMA’S SCHILDERIJEN 4.3_186-199_E_BLOOM_dutch.indd 193 193 29.08.16 11:51 239 De dood van de eerstgeborene, 1872, olieverf op doek, 76,9 × 124,5 cm, Rijksmuseum, Amsterdam de eerstgeborene als pietà, liggend op zijn rug, met zijn armen uitgestrekt terwijl hij wordt vastgehouden. Het is niet ondenkbaar dat het schilderij niet alleen de conceptuele inspiratiebron was voor deze scène, maar voor Feuillades Exode als geheel. […] Terwijl de eerstgeborene en zijn moeder zich in het midden van het doek bevinden, trekt het gelaat van Alma-Tadema’s farao de aandacht van de toeschouwer.18 Maar de omstanders, de rouwenden in de film en in het schilderij, evenals Mozes en Aäron op de achtergrond van het doek, geven ook aan dat de ramp veel verder reikt dan persoonlijk leed, dat de farao het had kunnen voorkomen en dat het zal leiden tot de uittocht van de joden. Shepherd vervolgt: Feuillade was niet de eerste (en zou ook niet de laatste zijn) die zich liet inspireren door de schildertraditie. Maar de keuze om één enkel schilderij van Alma-Tadema als conceptueel uitgangspunt te nemen, is een radicale. Zijn gewaagde uitvoering van het drama van de farao in L’Exode bevestigen zowel de kracht van zijn esthetische overtuiging als zijn originaliteit als regisseur van Bijbelse films.19 In DeMilles The Ten Commandments (afb. 241) houdt Ramses het kind op dezelfde manier vast. Maar DeMille verenigt niet alle verschillende aspecten in een grote compositie, hij splitst ze in verschillende momenten, volgens het principe van de analytische montage. Koningin Nefertiti brengt haar dode zoon naar Ramses. Hoewel ze niet huilt zoals de vrouwen in het schilderij, is ze zichtbaar ontdaan. Net als in L’Exode zijn de hangende arm van het kind en de manier waarop zijn lichaam achterover hangt, schatplichtig aan Tadema. De vader neemt het kind over, waarbij de bungelende arm duidelijk in beeld blijft en brengt hem naar het beeld van de Egyptische god Sokar. In tegenstelling tot het schilderij draagt Ramses hier geen faraonisch hoofddeksel, hoewel hij dat later in de film wel geregeld doet. Als hij uiteindelijk ziet hoe zijn leger door de Rode Zee wordt opgeslokt, keert hij ontsteld terug naar het paleis. Zittend op zijn troon doet zijn frontale, bevroren uitdrukking sterk denken aan die van de farao in Tadema’s schilderij.20 In 1874, twee jaar na De dood van de eerstgeborene, schilderde Tadema Jozef, opzichter van de graanschuren van de farao. Ook dit is een friesachtig Egyptisch interieur, zij het minder beladen. (afb. 243) De dood van de eerstgeborene was ook een belangrijke bron voor Ridley Scott tijdens het filmen van Exodus: Gods and Kings (2014, afb. 242).21 Hier is de scène veel meer in duisternis gehuld en verschijnen de ouders in nachtkleding, omdat Scott de ramp ’s nachts wilde laten plaatsvinden. Hij had bedacht dat gebrek aan zuurstof de dood van de jongens zou uitdrukken en laat daarom een enorme schaduw over de stad glijden, net als in F.W. 194 4.3_186-199_E_BLOOM_dutch.indd 194 29.08.16 11:51 241 The Ten Commandments, Cecil B., DeMille, Paramount Pictures, 1956 240 L’Exode, Louis Feuillade, Gaumont, 1910 242 Exodus: Gods and Kings, Ridley Scott, Chernin Enter- tainment/Scott Free Productions/Babieka/Volcano Films, 2014 243 Jozef, opzichter van de graanschuren van de farao, 1874, olieverf op paneel, 35 × 45,7 cm, Dahesh Museum of Art, New York HET T WEEDE LEVEN VAN ALMA-TADEMA’S SCHILDERIJEN 4.3_186-199_E_BLOOM_dutch.indd 195 195 29.08.16 11:52 Murnau’s Faust (1926). Maar hij laat ook de lampen een voor een uitflikkeren, naar analogie van het dovende levenslicht van de kinderen.22 Na het dreigement van Mozes waakt de farao bij zijn kind, maar hij valt op het beslissende moment toch in slaap. Zijn vrouw, die instinctief ontwaakt, verstijft als ze Ramses’ weeklacht hoort. Net als in Tadema’s schilderij houdt hij het kind zo stevig vast dat een van diens armen naar beneden valt. In tegenstelling tot het schilderij valt hier de ongecontroleerde uitbarsting van emotie van de vader op. Pas later, als hij het gemummificeerde lichaam van zijn kind in een rijkversierde houten kist legt, is zijn gezicht even grimmig en tragisch als op De dood van de eerstgeborene.23 ROMANTISCH ROME: TADEMA EN GLADIATOR Je zou kunnen zeggen dat Gladiator Ridley Scotts meest schilderachtige film is. Naast Gérôme was Tadema een belangrijke bron.24 Production designer Arthur Max: We wilden in Gladiator de neergang van het Romeinse Rijk laten zien: enerzijds de grootsheid ervan en anderzijds de corruptie en het verval. Om dat te doen keken we niet zozeer naar wetenschappelijke onderzoeken, maar naar interpretaties van Rome door bepaalde negentiende-eeuwse schilders. Klassieke romantici die een exotisch beeld gaven van Rome zoals ze wilden dat het eruitzag, niet zoals het echt was. We bleven relatief trouw aan de geschiedenis, maar wilden ons onderwerp visueel dramatiseren en het zo spannend, rijk en barok maken als we maar konden. En dus is het een heel eclectische interpretatie van het Romeinse Rijk.25 Scott verklaarde dit lenen van latere periodes als volgt: ‘Er is heel veel geschreven over het Romeinse Rijk, maar er zijn ook vragen over wat klopt en wat aannames zijn. Ik wilde trouw blijven aan de geest van die tijd, maar niet per se aan de feiten. We waren tenslotte bezig met het creëren van fictie, niet met archeologie.’26 De weelderige, maar intimiderende interieurs van Commodus’ paleis waren hoofdzakelijk gebaseerd op Tadema’s schilderijen. Hieraan waren tal van details in de paleissetting ontleend, zoals de zuilen, vloermozaïeken en grote, sculpturale wierookbranders en lampen.27 De overeenkomsten tussen de wierookbrander op Tadema’s De weg naar de tempel (1879, afb. 244) en die in het paleis (afb. 245) zijn duidelijk, net als bij het cartibulum dat hier ook weer te zien is. Omdat de filmmakers de voorkeur gaven aan een sinistere duisternis rond Commodus, vervingen ze Tadema’s palet van pastel kleuren door zwart, goud, donkerrood en groen.28 Er werden donkere stenen in plaats van wit marmer gebruikt om de duistere ziel van de keizer te weerspiegelen. In een interview zei Max: Ridley en ik besloten om niet het klassieke, schoolse Rome te laten zien. Dan hadden we onderzoek moeten doen in de museale archieven en trouw moeten blijven aan ideeën van Romeinse wetenschappers. Maar wij waren onder de indruk van het romantische beeld van Rome door schilders als Alma-Tadema, die bekendstond als ‘de meester van het marmer’. Die accessoires, die pracht en praal, en weelde en grootsheid uit zijn schilderijen – dat wilden wij ook . […] Als je kijkt naar de Antieke ruïnes met hun ingestorte daken, dan krijg je de grootsheid ervan niet echt mee. […] Maar als je die schilderijen ziet, waarin de kunstenaar de gebouwen heeft weergegeven en er mensen aan heeft toegevoegd, dan krijg je een idee voor de verhoudingen. Ons verhaal bevatte veel duistere intriges en geestelijke manipulatie, met mensen die leven in angst voor de keizer en we wilden een sfeer creëren die dat weerspiegelde. Ik begon daarom te werken in een stijl die ik ‘Zwarte Tadema’ noemde, waarbij ik het werk van Alma-Tadema een kleine draai gaf.29 Ook de kostuumontwerpster van Gladiator, Janty Yates, bestudeerde Tadema uitvoerig: ‘We hebben door duizenden boeken gebladerd en tientallen musea bezocht. We raakten enorm geïnspireerd door de werken van kunstenaars als Sir Lawrence Alma-Tadema, die de stijl van die periode echt wist te vangen, en Georges de la Tour, die ons op ideeën bracht over stoffen en kleine details.’30 Scott adviseerde haar om Tadema te raadplegen toen ze de kostuums van de figuranten moest ontwerpen: ‘Sir Lawrence Alma-Tadema schilderde aan het einde van de negentiende eeuw Romeinse scènes en gebruikte daarvoor pastelkleuren. Ik gebruikte dus pistachegroen, roze, amandelwit en hemelsblauw voor de figuranten.’31 Voor deze kleuren bestudeerde Yates werken als Een kus (1891, afb. 158), Een gunstig uitkijkpunt (1895, afb. 159), De beeldengalerie (1874, afb. 10), Flora: voorjaar in de tuinen van Villa Borghese (1877), Een lievelingsdichter (1888, afb. 135) en Thermae Antoninianae/ De baden van Caracalla (1899). Voor de linten aan de kostuums van de vrouwen raadpleegde ze onder andere de schilderijen Lente, Een lievelingsdichter, Thermae Antoninianae en Vraag me niet meer (1906). Voor de kleding van Connie Nielsen en andere rijke vrouwen waren doorzichtige, gelaagde en soms licht geborduurde zijdes enorm belangrijk voor Yates, dus deed ze veel moeite die stoffen in Italië en Frankrijk te vinden (afb. 246). Vooral Tadema’s Zilveren liefjes (1903, afb. 136) was van invloed op Nielsens kleding: ‘Toen Connie Nielsen haar jurken voor het eerst droeg, zag ze er schitterend uit.’32 Tadema’s Het Colosseum (1896, afb. 247) moet een goede bron zijn geweest voor de buitenkant van Scotts versie (afb. 248). Voor het interieur raadpleegde hij Gérôme en waarschijnlijk ook Voorbereidingen in het Colosseum (1912), een van Tadema’s laatste werken. Sommige verwijzingen zijn maar zo kort in beeld dat alleen een echte kenner van Tadema zullen opvallen, maar Gladiator bevat een direct herkenbaar visueel citaat: Een jongleur (1870, afb. 250) keert letterlijk terug in Gladiator als we senator Gracchus zien lunchen in de stad (afb. 249). 33 Scott hield zo van dit schilderij dat hij het citaat in de film verwerkte. 34 Verder doet de arena met guirlandes rond de zuilen van de keizerlijke loge denken aan Tadema’s Caracalla en Geta (1907), terwijl de rozenblaadjes in de arena (die ook op Commodus en Maximus vallen) lijken te verwijzen naar Tadema’s Caracalla (1902) en De rozen van Heliogabalus. 35 Max merkte hierover op: Alma-Tadema creëert, visueel, alledaagse details van architectuur maar ook van rituelen. Wij wilden de oudheid leven 196 4.3_186-199_E_BLOOM_dutch.indd 196 29.08.16 11:52 245 Gladiator, Ridley Scott, DreamWorks/Universal Pictures, 2000 244 De weg naar de tempel (detail van af b. 131), 1882, olieverf op doek, 101,5 × 52 cm, Royal Academy of Arts, Londen inblazen, geen dode archeologie, en daar heeft Alma-Tadema een belangrijke bijdrage aan geleverd – hoe het eruit moest komen te zien. Hij was vooral belangrijk voor ons vanwege zijn ruimtelijke concepten: deuren en ramen, verbindingen tussen binnen en buiten, en de interieurs van openbare gebouwen, zoals de Senaat of het Paleis van Commodus. Ik deed precies wat hij deed. Ik ging ook naar Pompeji en Herculaneum en liep over de stenen en bezocht de musea van Napels en Rome. 36 Het succes van Gladiator in 2000 zette films die zich afspeelden in de oudheid weer op de kaart en leidde tot veel navolging, al bleven de spektakelfilms Troy (Wolfgang Petersen, 2004), Alexander (Oliver Stone, 2004) en Pompeii (Paul W. S. Anderson, 2014) in de schaduw staan van hun voorganger. Scott en zijn staf hebben al heel vroeg bevestigd dat ze schilders als Tadema en Gérôme als bron gebruikten. Desondanks werd Scott later bekritiseerd om zijn vrije interpretatie van de geschiedenis en het op elkaar stapelen van verschillende mythen. 37 Niet iedereen was gecharmeerd van zijn dramatisering van Gladiator met behulp van schilderijen uit de negentiende eeuw. Dat gold met name voor zijn geschiedkundig adviseur Kathleen Coleman, wier adviezen werden genegeerd. Ze liet haar naam uiteindelijk van de aftiteling halen. 246 Connie Nielsen als Lucilla in Gladiator, Ridley Scott, DreamWorks/Universal Pictures, 2000 Daar staat tegenover dat een film niet hetzelfde is als een historische documentaire. De eis om een zo historisch mogelijke correcte weergave van Rome te presenteren, is een ontkenning , of op zijn minst een onderschatting, van de artistieke visie van een regisseur. En daarmee, zeker in dit geval, ook van Tadema’s artistieke visie. Bovendien is het voor filmproducenten ook economisch gezien noodzakelijk om het moderne publiek aan te spreken. Achteraf kunnen we concluderen dat elk decennium zijn eigen versie van het verleden creëert, elk met zijn eigen claim van authenticiteit en om verschillende redenen. Over een paar jaar zal blijken of de rauwe, bonte, gewelddadige en wellustige versie van HBO’s Rome (2005–2007) uiteindelijk ook gezien zal worden als een weerspiegeling van de eigen tijd, zoals dat ook gebeurd is met Scott’s Gladiator, de klassieke Oudheidfilms van de jaren vijftig en zestig, de zwijgende films van de jaren tien, of zelfs hun visuele bronnen, zoals de schilderijen van Tadema. Deze producties moeten worden gezien in de context van de tijd waarin ze zijn gemaakt en werden gezien. Maar als ze net zo blijvend zijn als Tadema’s beelden en hun toepassing in het medium film, zullen sommige de tand des tijds doorstaan en ons voor altijd blijven fascineren. HET T WEEDE LEVEN VAN ALMA-TADEMA’S SCHILDERIJEN 4.3_186-199_E_BLOOM_dutch.indd 197 197 29.08.16 11:52 247 Het Colosseum, 1896, olieverf op paneel, 112 × 73,6 cm, Collectie Lord Lloyd Webber 198 4.3_186-199_E_BLOOM_dutch.indd 198 29.08.16 11:52 248 Gladiator, Ridley Scott, DreamWorks/Universal Pictures, 2000 249 Gladiator, Ridley Scott, DreamWorks/Universal Pictures, 2000 250 Een jongleur, 1870, olieverf op paneel, 78,7 × 50,1 cm, Art Gallery of New South Wales, Sydney HET T WEEDE LEVEN VAN ALMA-TADEMA’S SCHILDERIJEN 4.3_186-199_E_BLOOM_dutch.indd 199 199 29.08.16 11:52