E.J. Jonkman, M.A.J. Eijkman Geschiedenis en tandheelkunde Middeleeuwse tandheelkunde in de Lage Landen 4. “Van den tanden die siin gegaet” Wat deed de middeleeuwse chirurgijn als in kiezen die “siin gegaet”, caviteiten ontstonden? Dan dreigde, volgens de chirurgijn, het gevaar dat er ‘tandwormen’ in kwamen. Dat was gemakkelijk te herkennen, vond men, want als de wormen stil lagen, dan zou de kiespijn tijdelijk ophouden. Deze theorie was al heel oud, mogelijk gaat hij al terug tot in het oude Egypte. In de middeleeuwen vermelden de chirurgijns de tandwormen nog wel, maar het is twijfelachtig of zij het verhaal zelf nog serieus namen. Het ging uiteraard alleen over caviteiten die makkelijk te zien waren, want het gebruik van een eenvoudig spiegeltje was nog onbekend. Genoemd wordt zelfs dat, als men de achterzijde van de mond goed wilde inspecteren, dit het beste op een zonnige dag kon plaatsvinden. De patiënt moest dan, op zijn rug liggend en met het gezicht naar de zon toegewend, de mond wijd open doen. Voor de ernstige problemen bij kiespijn en caviteiten werden door de schrijvers talloze recepten aangedragen. Eén voorbeeld: een recept van De Chauliac gebaseerd op Rhazis: “Neem peper, opium, mirre, assafoetida en castoreum, van alles evenveel en meng het samen met honing. Doe dat in de aangetaste wortel van de tand.” Castoreum was afkomstig van bevertestikels, waaraan voor allerlei doeleinden grote geneeskracht werd toegekend. Dan komen de nog drastischer ingrepen aan bod. Olijfolie werd vermengd met het zaad van waterscheerling en marjolein. Een stukje katoen hierin gedoopt kon dan met een sonde in de caviteit worden gebracht. Beter was natuurlijk een ijzeren sonde te nemen, die gloeiend heet te maken, in de olie te dopen en door een beschermende huls in de caviteit te steken (afb. 1). Deze toch - waarschijnlijk zeer onprettige - behandeling moest 7 maal worden herhaald, maar gewaarschuwd werd om uit te kijken voor de lippen en het tandvlees. Over het lijden van de patiënt wordt niet gesproken. Dat is overigens nergens in deze chirurgieën het geval, zelfs niet wanneer de schedel wordt geopend! Over een primitieve vorm van anesthesie (bijvoorbeeld door overmatig alcoholgebruik) wordt ook nergens iets vermeld. Als ultimum refugium dan maar extractie, maar daarvoor wordt in dit geval - althans door De Chauliac - verwezen naar een ‘tantmeestere’. Extractie was echter niet zonder gevaar, zeker als er 2 caviteiten in 1 gebitselement zaten en de kies niet loszat. Pogingen tot trekken kon dan leiden tot grote ellende “ende vele sijnre bleven doet”. Er was echter wel een oplossing voor dit probleem: “Neem chrysantenpoeder en vermeng dat met sterke azijn. Leg het 40 dagen in de zon. Doe dat om de wortel van de kies, nadat het tandvlees met een speciaal mesje losgemaakt is van de kies. Nederlands Tijdschrift voor Tandheelkunde Afb. 1. Voorbeeld van een knopsonde in een beschermend buisje voor cauteriseren (wegbranden) van een wortelabces, uit de ‘Chirurgia’ van Jan Yperman (met toestemming van Master en Fellows van St John’s College, Cambridge). Afb. 2. Voorbeeld van een mesje om het tandvlees van de kies los te maken, uit de ‘Chirurgia’ van J. Yperman (met toestemming van Master en Fellows van St John’s College, Cambridge). Hiermee komt de kies zo los te zitten dat hij makkelijk te trekken is, soms zelfs zonder een tang te gebruiken” (afb. 2). Merkwaardig is dat hier voor het eerst (en zover wij hebben kunnen nagaan als enige vermelding) over de ‘tandmeestere’ wordt gesproken. Was dit een vriendelijker aanspreektitel omdat de geleerde chirurgijn de praktijkman hiervoor nodig had? Of bestond er toch nog een niveau tussen de chirurgijns en de rondreizende tandentrekkers? Bron E.J. Jonkman, M.A.J. Eijkman Datum van acceptatie: 21 september 2014 Adres: prof. dr. em. E.J. Jonkman (klinisch neurofysioloog), Raaphorstlaan 11d, 2245 BG Wassenaar [email protected] 188 122 | april 2015