ABG#77 21-04-10 17:00 Pagina 24 Wat te doen met de Duitsers? Britse en Amerikaanse plannen voor denazificatie en economisch herstel Hoe moesten de geallieerden na WOII de Duitsers aanpakken? Verdrijven? Steriliseren? Pragmatisme kreeg de overhand. door Martijn Lak H oe behandel je een verslagen vijand die verantwoordelijk is voor het grootste conflict uit de mensheid, zes miljoen joden systematisch heeft uitgeroeid, grote delen van Europa jarenlang heeft bezet en enkele van de gruwelijkste misdaden uit de geschiedenis heeft begaan? En wat doe je met de bevolking van een land dat im großen ganzen het moorddadige regime gevolgd en gesteund heeft? Na de onvoorwaardelijke capitulatie van het Derde Rijk in mei 1945 zagen de Britten en Amerikanen zich geconfronteerd met dit soort vragen. De afgelopen jaren hebben historici veel over de geallieerde aanpak gedebatteerd. Waren de gedwongen verplaatsingen van Duitse minderheden inhumaan of viel er wel wat voor te zeggen? En is het succes van de democratie in Duitsland na 1945 alleen op het conto van de geallieerde politiek te schrijven, of kwam verandering ook van de Duitsers zélf, zoals een recente studie betoogt? Vanzelfsprekend kwam het vraagstuk wat te doen met het naoorlogse Duitsland voor de westelijke geallieerden niet pas op tafel na beëindiging van de oorlog. Toen het laatste grote Duitse offensief aan het oostfront mislukte en het U-bootwapen op de Atlantische Oceaan definitief was verslagen, stond vanaf juli 1943 vast dat nazi-Duitsland de Tweede Wereldoorlog zou gaan verliezen. Toen al vroegen de geallieerden zich af hoe de tegenstander na de capitulatie aangepakt moest worden. Sommigen kwamen zelfs met het idee alle Duitsers te steriliseren; het probleemDuitsland zou zich dan op termijn vanzelf oplossen. Hoewel dit soort waanbeelden in Washington en Londen weinig weerklank vonden, waren velen overtuigd van de noodzaak Duitsland hard te straffen.DeAmerikaanseplannenwaren daarbij het meest ambitieus, maar ook het minst duidelijk. Twee heel verschillende opvattingen over de internationale politiek speelden hierin tegelijk een belangrijke rol: waar het State Department een gematigde houding aannam, had het progressieve left de strijd tegen het Derde Rijk opgevat als een kruistocht. Hitler-Duitsland was een gevaar voor de democratische en sociale vooruitgang. In deze opvatting belichaamde nazi-Duitsland het kwaad der kwaden; de bestraffing zou daarom hard en ongenadig moeten zijn. Tegen deze achtergrond moeten we ook het plan bezien van Henry Morgenthau, de Amerikaanse minister van Financiën. Volgens hem kon de Duitse agressie alleen worden uitgeschakeld, voor eens en altijd, door van het land een agrarische natie te maken. Aanvankelijk vond Morgenthau een medestander in president Franklin D. Roosevelt, die weigerde onderscheid te maken tussen het verwerpelijke Duitse regime en de burgerbevolking. Hitler was in Roosevelts visie zetbaas van het Duitse volk, dat zich door zijn intrinsieke neiging tot geweld gediskwalificeerd had after hitler. recivilizing germans, 1945-1995 door Konrad Jarausch. Oxford University Press. Oxford 2008. 400 pag. ¤ 19,55 expelling the germans. british opinion and post-1945 population transfer in context door Matthew Frank. Oxford University Press. Oxford 2008. 280 pag. ¤ 88,35 enige rol te spelen in de naoorlogse reorganisatie van Europa. Toen Roosevelt het Morgenthauplan aanvankelijk aannam, stuitte dit op protest van vooraanstaande leden van deAmerikaanseenBritseregeringen – onder wie Gordell Hull en Anthony Eden, respectievelijk de Amerikaanse en Britse minister van Buitenlandse Zaken, en hun adviseurs. Zij wezen op de praktische problemen bij de uitvoering, maar vooral op het gevaar van ‘misère en armoede op het platteland van Midden-Europa, die gevolgen zouden hebben voor de Europese economie als geheel’. Andere gematigden stelden dat de transformatie tot een agrarische staat het land volledig zou ruïneren – Duitsland had zichzelf vóór de oorlog al niet kunnen voeden. Het zou betekenen, zo schrijft de in Duitsland geboren maar in de Verenigde Staten woonachtige historicus Konrad Jarausch in After Hitler. Recivilizing Germans, 1945-1995, dat de Amerikaanse belastingbetaler zou moeten opdraaien voor de bezettingskosten. Deze tegenstand bracht Roosevelt er uiteindelijk toe – en in zijn voetspoor Churchill – zijn steun voor het plan in te trekken. Desondanks bleef Roosevelt voorstander van een harde politiek tegenover het naoorlogse Duitsland. Het had in zijn visie slechts de rol van bestrafte schurk te spelen; alle andere geallieerde landen mochten zich schadeloos stellen ten koste van Duits bezit. Maar omdat Roosevelt wezenlijke – en nete- de academische boekengids 77 November 2009 pagina 24 ABG#77 21-04-10 17:00 Pagina 25 gen afhankelijk worden van internationale kredieten, net zoals na de Eerste Wereldoorlog. Een daling van de levensstandaard zou de herstelbetalingen ernstig in gevaar brengen, wat in de praktijk maar één ding kon betekenen: de Britten en de Amerikanen zouden voor de kosten opdraaien, wat uitermate slecht zou vallen bij de belastingbetalers. Dergelijke overwegingen speelden een belangrijke rol in het beleid van Londen en Washington na de onvoorwaardelijke capitulatie van het Derde Rijk. Keulen en grote delen van de rest van Duitsland lagen na de oorlog in puin. lige – kwesties zoals herstelbetalingen en de omvang van de naoorlogse industrie voor zich uitschoof, erfde Harry Truman na zijn dood een onduidelijke Duitslandpolitiek, waarvan ondanks eerdere toezeggingen kon worden afgeweken. Niettemin waren beide polen in de Amerikaanse buitenlandse politiek ervan overtuigd, zo schrijft Jarausch, dat het niet alleen noodzakelijk was de door de nazi’s aangerichte kortetermijnschade te herstellen, maar ook om ‘radicaal te breken met de problematische tradities van de Duitse politieke cultuur, die deels schuldig waren aan de opkomst van de nationaalsocialisten’. Bij de Britse bondgenoot waren de plannen weliswaar strakker omlijnd, maar deze hadden een nogal ambivalent karakter. Duitsland moest ontwapend en gedemilitariseerd worden, de nazi’s dienden te worden verwijderd. Centraal daarbij stond de veiligheid – te bereiken door het Duitse militaire potentieel, in de vorm van oorlogsfabrieken, te elimineren. Ook hoopte Londen bepaalde machines van Duitsland te ontvangen, om zo het eigen economisch herstel te bevorderen. Eind 1944 werden in Londen stevige debatten gevoerd over voedselleveringen aan Duitsland. De Britten waren geenszins tegenstander van een vreedzaam economisch herstel van de op den duur voormalige vijand. Een welvarend Duitsland zou in de toekomst immers minder tot agressie geneigd zijn. Door te exporteren kon het bovendien voor zijn eigen importen betalen – en zo zou de Britse belastingbetaler van die last verlost worden. Een opgekrabbeld Duitsland zou ten slotte een goede afzetmarkt vormen voor Britse producten. Omdat de Britse economie er echter bij gebaat was de concurren- Voor de Britten en Amerikanen stond niettemin een aantal zaken buiten kijf: de noodzaak om het fascisme en het nazisme met wortel en al uit te roeien, de Duitse oorlogsindustrie te ontmantelen en de overige industrie te dekartelliseren. Bovendien moest Duitsland een proces van demilitarisatie en decentralisatie ondergaan. Op de conferentie van Potsdam, in juli en augustus 1945, werden deze bepalingen door de Grote Drie – de Verenigde Staten, Sovjet-Unie en Groot-Brittannië – in een verdrag vastgelegd. Daarnaast werd besloten de overgebleven Duitse bevolking op een humane manier te verwijderen uit de gebieden ten oosten van de nieuwe ‘Volgens het progressieve left belichaamde naziDuitsland het kwaad der kwaden; de bestraffing zou daarom hard en ongenadig moeten zijn.’ tie van de Duitse industrie tijdelijk in te perken en op bepaalde gebieden aan banden te leggen, steunden ook de Britten in eerste instantie het Morgenthau-plan: het zou Duitsland tegelijk uitschakelen als grote concurrent op de wereldmarkt en als militair gevaar. Toch was het op de lange termijn voor Groot-Brittannië ongunstig de Duitse economie op zo’n laag niveau te houden dat de Duitsers de noodzakelijke importen onmogelijk zelf zouden kunnen betalen. Bovendien zou het dan voor het doen van herstelbetalin- Duitse oostgrens. Vooral Londen telde veel voorstanders van deze verwijdering, zoals de Britse historicus Matthew Frank noteert in Expelling the Germans. British Opinion and Post-1945 Population Transfer in Context. De kern van zijn betoog wordt gevormd door de term population transfer, die volgens hem cruciaal is voor een goed begrip van de Britse reacties op het wrede lot van de Duitse bevolking in Polen en Tsjechoslowakije aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. In tegenstelling tot termen als de academische boekengids 77 November 2009 pagina 25 ABG#77 21-04-10 17:00 Pagina 26 ‘etnische zuivering’ en Endlösung is population transfer geen historisch anachronisme. In de jaren dertig en veertig van de twintigste eeuw werd het, stelt Frank, aangeduid als een apart proces dat duidelijk afweek van deportatie of verwijdering. Men zag het als ‘een proces dat ordelijk en gereguleerd was bedoeld, en dat zo min mogelijk menselijk lijden en economische verstoring met zich mee moest brengen, begeleid door internationale sancties en financiële en logistieke ondersteuning’. Binnen en buiten officiële Britse kringen bestond vóór de oorlog overeenstemming dat population transfer in het Duitsers moest worden gemaakt, zo schrijft Andreas Kossert in Kalte Heimat. Die Geschichte der deutschen Vertriebenen nach 1945 (2008). In zijn beleving was een massale verdrijving onvermijdelijk voor een nieuwe Europese ordening. Van een humane verplaatsing van Duitse minderheden zou echter weinig terechtkomen. Gezien de wreedheden die de Duitsers in Oost-Europa hadden begaan, kwam het niet als een verrassing dat de Tsjechen en Polen hen nu hardhandig verdreven. De regeringen van deze landen lieten zich weinig gelegen liggen aan de in Potsdam gemaakte afspraken en het ontbrak Londen aan ‘In Churchills beleving was een massale verdrijving van Duitsers onvermijdelijk voor een nieuwe Europese ordening.’ algemeen, en een verplaatsing van Duitse minderheden in het bijzonder, in wezen juist was. Dit principe baseerde Londen op ervaringen na de Eerste Wereldoorlog, toen Turkije en Griekenland bij het Verdrag van Lausanne (1923) een Grieks-Turkse ‘bevolkingsruil’ overeenkwamen waarbij twee miljoen mensen gedwongen werden verplaatst. Na aanvankelijke scepsis had Londen hierop enthousiast gereageerd. Volgens Whitehall werd de moed van de Grieken en Turken gerechtvaardigd door het resultaat. Vóór de hele operatie waren Griekse en Turkse minderheden een bron van constante irritatie geweest, maar nu deze ‘zweer’ was verwijderd, zo meende men in Londen te vernemen, waren de Grieks-Turkse relaties beter dan ooit. Volgens Frank was het door dit ‘succesverhaal’ niet de vraag of Duitsers na het beëindigen van de vijandelijkheden verplaatst moesten worden, maar slechts hoeveel. Population transfer zou in de Britse visie veel van de vooroorlogse spanningen in Oost-Europa oplossen. Ook Churchill was een warm voorstander en maakte er bepaald geen geheim van dat ‘reiner Tisch’ met de middelen om daar iets tegen te doen. In september 1945 drukte oud-premier Churchill in een brief aan zijn vrouw zijn onmacht uit over de verschrikkelijke dingen die gebeurden met miljoenen verjaagde Duitsers – hoewel hij kort daarvoor nog een vurig pleitbezorger was geweest van de verplaatsing. Spoedig verschenen ook berichten over de verschrikkingen die gepaard gingen met de transfer uit de oostelijke delen van Duitsland. Jarausch citeert een vluchteling: ‘In juni 1945 werden de Duitsers in dorpen en steden bijeengedreven door gewapende Poolse horden, uit hun huizen gesleept, geregeld in elkaar geslagen en dagenlang naar het westen gedreven, zonder dat men onderdak of voedsel had.’ Volgens veel Duitsers kozen de Grote Drie er niet voor om de gruwelen voor de Duitse Heimatvertriebenen zo snel mogelijk te beëindigen, maar juist de chaos op de spits te drijven. De Duitsers werden en masse naar het Westen afgevoerd in veewagons waaruit bij aankomst de lijken naar buiten vielen. Ze werden bedreigd, gesard en mishandeld. Velen, onder wie ook Duitsers, zagen dit lijden echter als het ver- diende loon voor wat zij andere volkeren hadden aangedaan. Pas de laatste jaren mag men ook over de Heimatvertriebenen spreken in termen van slachtoffers, al zorgt dat vanzelfsprekend voor de nodige commotie. Frank wijst erop dat de Britse regering eind augustus 1945 al actie wilde ondernemen om te voorkomen dat de vluchtelingenkwestie uit de hand zou lopen. Helaas verklaart hij niet afdoende waarom Londen – tijdens de oorlog immers nog voorstander van verwijdering van Duitsers uit bepaalde streken – van koers wijzigde. Toch lijkt het antwoord voor de hand te liggen: de Britten hadden nu eenmaal geen geld om een enorme stroom vluchtelingen op te vangen in hun zone, die ook nog het meest geïndustrialiseerd en dichtst bevolkt was, met onder meer drie miljoen krijgsgevangenen. Door de vluchtelingen uit Oost-Europa groeide de bevolkingsdruk alleen maar meer. In april 1947 was de bevolking in de zone met achttien procent gestegen ten opzichte van 1939. In de praktijk betekende dit dat de Britse schatkist ponden moest bijleggen om voedsel aan te schaffen, terwijl het land na het stopzetten van de Amerikaanse Lend Lease-hulp zelf zo goed als failliet was. Het hele Britse beleid had dan ook slechts één doel: de bezettingslasten verminderen. Een einde maken aan de vluchtelingencrisis in Oost-Europa zou daarbij helpen. Toch zwierven eind 1945 nog miljoenen Duitsers door Europa, van wie er velen belandden in de Amerikaanse en Britse zones. Daar werden zij door de plaatselijke bevolking bepaald niet met open armen ontvangen, zoals we kunnen lezen in Die Flucht (2003) van Stefan Aust en Stephan Burgdorff. Ook van de Britse en Amerikaanse dekartellisatieplannen kwam in de bezettingszones maar weinig terecht. Aanvankelijk zetten Londen en Washington sterk in op een permanente verzwakking van de Duitse economie, noteert Jarausch in After Hitler. Kartels en syndicaten stonden op de lijst voor ontmanteling. In september 1945 arres- de academische boekengids 77 November 2009 pagina 26 ABG#77 21-04-10 17:00 Pagina 27 Duitsland ingedeeld volgens de plannen van Morgenthau. teerden de Britten veertig leidende industriëlen teneinde het kolensyndicaat in het Ruhrgebied te vernietigen en de leiders persoonlijk verantwoordelijk te stellen voor hun aandeel in de oorlogsproductie van het Derde Rijk. De Amerikanen bezetten de fabrieken van chemiereus IG Farben en plaatsten deze in een trust om zijn monopolistische controle over de Duitse industrie te breken en het oorlogspotentieel te vernietigen. Het bedrijf werd opgesplitst in Bayer, Höchst en BASF. Ook de sterk met elkaar verweven kolen- en staalindustrieën werden gesplitst in een groot aantal kleine bedrijven. ‘JCS 1067’, een belangrijk Amerikaans document dat aanvankelijk de theoretische basis vormde voor het beleid ten aanzien van Duitsland, voorzag bovendien in een streng toezicht op het politieke leven, en vooral ook in een sterke reductie van en controle over de hele Duitse economie ter verhindering van hernieuwde agressie. Toch viel het in de praktijk mee met al te draconische maatregelen tegen de Duitse industrie. Verscheidene historici hebben erop gewezen dat Londen en Washington zich op papier weliswaar achter de in Potsdam overeengekomen strenge aanpak schaarden (zie ook mijn artikel in De Academische Boekengids nr. 69), maar dat de Amerikaanse politiek, en ook JCS 1067, in feite van begin af aan gericht waren op herstel. De internationale situatie onderging intussen snelle veranderingen. Door de intensivering van de Koude Oorlog focusten de Amerikanen en Britten steeds meer op de oprichting van een West-Duitse staat die in een westers bondgenootschap moest worden opgenomen. Dekartellisatie en ontmanteling van de West-Duitse industrie pasten daar niet in. Sterker nog: de industrie moest weer worden ingeschakeld om te produceren voor de binnenlandse – en buitenlandse – markt. Zo zou het voor de eigen kosten kunnen opdraaien en de bezettingslast voor de Britten en Amerikanen verminderen. Onder invloed van de Koude Oorlog, met zijn groeiende spanningen tussen twee economische systemen, verdween het dekartellisatieprogramma in de westerse bezettingszones al spoedig naar de achtergrond. Jarausch wijst er in deze context terecht op dat het beleid van de geallieerden snel omsloeg van bestraffend naar constructief, al is zijn beschrijving van dit proces wat summier. Zijn commentaar richt zich duidelijk niet zozeer op het opmerkelijke economisch herstel van Duitsland, maar vooral op de nog slechts weinig opgeworpen vraag hoe de Duitsers erin slaagden zich te distantiëren van het nationalisme en zich opnieuw te scharen in de schoot van de internationale gemeenschap. Tot nu toe hebben historici nog maar weinig pogingen ondernomen om dit succes te verklaren omdat het min of meer als vanzelfsprekend wordt gezien. Jarausch gaat uit van de hypothese dat na Hitlers dood en de ondergang van het Derde Rijk een collectief leerproces plaatsvond dat de Duitsers terugbracht van het plegen van de gruwelijkste misdaden naar het aangaan van een oprechte verbintenis aan mensenrechten. Zoals gezegd, voor de geallieerden was het al tijdens de oorlog duidelijk dat het Duitse volk gedenazificeerd en gedemilitariseerd diende te worden. In september 1943 had Roosevelt in het Amerikaanse Congres verklaard dat ‘wanneer Hitler en de nazi’s verdreven worden, het Pruisische militarisme in hun kielzog moet volgen. De op oorlog broedende bendes van militairen moeten met wortel en tak uit de Duitse samenleving worden verwijderd als we enige zekerheid omtrent een toekomstige vrede willen hebben.’ Vanaf dag één na de capitulatie waren denazificatie en demilitarisering dan ook speerpunten van beleid. Op 20 augustus 1945 werden alle militaire scholen, verenigingen en clubs met een militair karakter verboden. In de Britse zone moesten leraren die hun werk wilden blijven doen, beloven dat ze het militarisme niet zouden ophemelen. De Geallieerde Controleraad droeg Duitse uitgevers, onderzoeksinstellingen en bibliotheken op alle werken in te leveren die geweld verdedigden. de academische boekengids 77 November 2009 pagina 27 ABG#77 21-04-10 17:00 Pagina 28 Vooral degenen die tijdens de oorlog tegenstand hadden geboden aan het naziregime krijgen veel aandacht bij Jarausch. Volgens hem kwam uit de bevrijde concentratiekampen en vernietigde steden een kritische minderheid naar voren die lessen trok uit de catastrofe waarvoor Duitsland verantwoordelijk was; zij was ook bereid daarvoor de schuld op zich te nemen. Dat is in de decennia na de Tweede Wereldoorlog inderdaad gebleken, gezien de vele verhitte debatten over het Duitse naziverleden, waaronder de rol van gewone Duitsers in de Holocaust en het lijden van de Duitsers. Hoewel valt te twisten over de invloed die Jarausch toeschrijft aan deze intellectuele elite ‘de bezetting van Duitsland door de geallieerden voor langere tijd dringend noodzakelijk is. Duitsland is niet in staat zichzelf te regeren.’ In Jarausch’ visie moeten zowel de geallieerden als de verslagen Duitsers credit krijgen voor de succesvolle naoorlogse transformatie van een totalitaire, antidemocratische natie naar een democratische samenleving. Volgens de auteur zette de totale nederlaag van mei 1945 vele Duitsers ertoe aan zich te distantiëren van het nationaalsocialisme en zijn organisaties. De gevolgen van de oorlog en de bezetting voorkwamen dat de Tweede Wereldoorlogmetterugwerkendekracht werd opgehemeld, zoals na de Eerste ‘De Duitsers werden en masse naar het Westen afgevoerd in veewagons waaruit bij aankomst de lijken naar buiten vielen.’ in het denazificatieproces – de geallieerde bezettingsmachten bepaalden toch vooral het beleid – is zijn observatie verfrissend. Hij wijst op de complexiteit van de naoorlogse reorganisatie van Duitsland en de rol die de Duitsers zélf daarin hebben gespeeld: zij waren geen passief toekijkende burgers die alles gelaten over zich heen lieten komen, maar actieve spelers. Denazificatie en democratisering golden als cruciale voorwaarden voor vrede in het bevrijde Europa. Achteraf gezien is dit proces uiterst succesvol gebleken. De vraag is hoe dat komt. Jarausch wijst daarvoor twee redenen aan. Naast het strikte geallieerde denazificatie- en demilitariseringsbeleid plaatst hij de interessante observatie dat de heropvoeding van de Duitsers niet alleen afhing van de druk van de bezettingsautoriteiten, maar ook van de bereidheid van het verslagen volk om deel te nemen aan de denazificatie. Zo stelde Konrad Adenauer, de latere eerste Duitse Bondskanselier, in 1947 in een interview met de Kölnische Kurier dat Wereldoorlog het geval was geweest. In 1918 had het Duitse leger gecapituleerd terwijl het in Noord-Frankrijk stond, waarbij rechtse krachten later stelden dat Duitsland niet verslagen was maar door linksen verraden omdat socialistische ministers de wapenstilstand hadden aangevraagd. Anders dan destijds kon in 1945 de nederlaag niet worden ontkend: Duitsland lag in puin en het werd door de geallieerden bezet. De heroïsering van de Eerste Wereldoorlog als een nuttige en zinvolle oorlog, de ware existentiegrond van de staat in zekere zin – vooral door de nationaalsocialisten en andere extreemrechtse partijen als zodanig voorgesteld – was onmogelijk na de nederlaag en de gruwelijke misdaden begaan door het Derde Rijk. De publiekelijke erkenning dat de Tweede Wereldoorlog nutteloos was geweest, betekende volgens Jarausch dat de oorlogsjaren gebrandmerkt werden ‘als een verloren periodeinhetleven’.Hetpolitiekegevolg daarvan was vanaf 1949 een sterk verdeelde publieke opinie, die weliswaar een beperkte herbewapening wilde toestaan, maar scherpe beperkingen wenste op te leggen aan het gebruik van geweld door de nieuwe Bundeswehr. Hoe succesvol de naoorlogse demilitarisering van Duitsland is geweest – samen met de denazificatie feitelijk het enig behaalde geallieerde beleidsdoel – blijkt wel uit het feit dat een halve eeuw na de Tweede Wereldoorlog meer dan de helft van de dienstplichtigen dienst weigerde. Het debat over de inzet van het Duitse leger, zelfs onder de vlag van de Verenigde Naties of de NAVO, doet in Duitsland nog altijd veel stof opwaaien. En dat zal voorlopig nog wel zo blijven. Martijn Lak is als aio verbonden aan de Faculteit der Historische en Kunstwetenschappen van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij doet onderzoek naar de Duits-Nederlandse economische en politieke betrekkingen van 1945-1957. Overige literatuur — S. Aust en S. Burgdorff (red.). Die Flucht. Über die Vertreibung der Deutschen aus dem Osten. Bundeszentrale für politische Bildung. Bonn 2003. — J. Joll. Europe since 1870. An International History. Penguin Books. Londen 1990. — Ch. Kleßmann. Die doppelte Staatsgründung. Deutsche Geschichte 19451955. Bundeszentrale für politische Bildung. Bonn 1991. — A. Kossert. Kalte Heimat. Die Geschichte der deutschen Vertriebenen nach 1945. Bundeszentrale für politische Bildung. Bonn 2008. — M. van Rossem. De Verenigde Staten in de twintigste eeuw. Sdu Uitgevers. Den Haag 1991. Het citaat van Adenauer is gevonden in het Nordrhein-Westfälisches Hauptstaatsarchiv Düsseldorf (HStAD), inventarisnummer NW 397-199. e zult niet geloven hoeveel bijgeloof ik tegenkom in mijn lab. Soms wil de academische boekengids 77 November 2009 pagina 28