Wat te doen met de Duitsers?

advertisement
ABG#77 21-04-10 17:00 Pagina 24
Wat te doen met de Duitsers?
Britse en Amerikaanse plannen voor
denazificatie en economisch herstel
Hoe moesten de geallieerden na WOII de Duitsers
aanpakken? Verdrijven? Steriliseren? Pragmatisme
kreeg de overhand. door Martijn Lak
H
oe
behandel je een verslagen vijand die
verantwoordelijk is voor het grootste
conflict uit de mensheid, zes miljoen
joden systematisch heeft uitgeroeid,
grote delen van Europa jarenlang heeft
bezet en enkele van de gruwelijkste
misdaden uit de geschiedenis heeft
begaan? En wat doe je met de bevolking van een land dat im großen ganzen
het moorddadige regime gevolgd en
gesteund heeft?
Na de onvoorwaardelijke capitulatie
van het Derde Rijk in mei 1945 zagen
de Britten en Amerikanen zich geconfronteerd met dit soort vragen. De afgelopen jaren hebben historici veel over
de geallieerde aanpak gedebatteerd.
Waren de gedwongen verplaatsingen
van Duitse minderheden inhumaan of
viel er wel wat voor te zeggen? En is het
succes van de democratie in Duitsland
na 1945 alleen op het conto van de geallieerde politiek te schrijven, of kwam
verandering ook van de Duitsers zélf,
zoals een recente studie betoogt?
Vanzelfsprekend kwam het vraagstuk
wat te doen met het naoorlogse Duitsland voor de westelijke geallieerden
niet pas op tafel na beëindiging van de
oorlog. Toen het laatste grote Duitse
offensief aan het oostfront mislukte en
het U-bootwapen op de Atlantische
Oceaan definitief was verslagen, stond
vanaf juli 1943 vast dat nazi-Duitsland
de Tweede Wereldoorlog zou gaan verliezen. Toen al vroegen de geallieerden
zich af hoe de tegenstander na de capitulatie aangepakt moest worden. Sommigen kwamen zelfs met het idee alle
Duitsers te steriliseren; het probleemDuitsland zou zich dan op termijn vanzelf oplossen.
Hoewel dit soort waanbeelden in
Washington en Londen weinig weerklank vonden, waren velen overtuigd
van de noodzaak Duitsland hard te
straffen.DeAmerikaanseplannenwaren
daarbij het meest ambitieus, maar ook
het minst duidelijk. Twee heel verschillende opvattingen over de internationale politiek speelden hierin tegelijk
een belangrijke rol: waar het State
Department een gematigde houding
aannam, had het progressieve left de
strijd tegen het Derde Rijk opgevat als
een kruistocht. Hitler-Duitsland was
een gevaar voor de democratische en
sociale vooruitgang. In deze opvatting
belichaamde nazi-Duitsland het kwaad
der kwaden; de bestraffing zou daarom
hard en ongenadig moeten zijn.
Tegen deze achtergrond moeten we
ook het plan bezien van Henry Morgenthau, de Amerikaanse minister van
Financiën. Volgens hem kon de Duitse
agressie alleen worden uitgeschakeld,
voor eens en altijd, door van het land
een agrarische natie te maken. Aanvankelijk vond Morgenthau een medestander in president Franklin D. Roosevelt,
die weigerde onderscheid te maken
tussen het verwerpelijke Duitse regime
en de burgerbevolking. Hitler was in
Roosevelts visie zetbaas van het Duitse
volk, dat zich door zijn intrinsieke neiging tot geweld gediskwalificeerd had
after hitler. recivilizing
germans, 1945-1995
door Konrad Jarausch.
Oxford University Press.
Oxford 2008. 400 pag. ¤ 19,55
expelling the germans.
british opinion and post-1945
population transfer in
context
door Matthew Frank.
Oxford University Press.
Oxford 2008. 280 pag. ¤ 88,35
enige rol te spelen in de naoorlogse
reorganisatie van Europa.
Toen Roosevelt het Morgenthauplan aanvankelijk aannam, stuitte dit
op protest van vooraanstaande leden
van deAmerikaanseenBritseregeringen
– onder wie Gordell Hull en Anthony
Eden, respectievelijk de Amerikaanse
en Britse minister van Buitenlandse
Zaken, en hun adviseurs. Zij wezen op
de praktische problemen bij de uitvoering, maar vooral op het gevaar van
‘misère en armoede op het platteland
van Midden-Europa, die gevolgen zouden hebben voor de Europese economie als geheel’. Andere gematigden
stelden dat de transformatie tot een
agrarische staat het land volledig zou
ruïneren – Duitsland had zichzelf vóór
de oorlog al niet kunnen voeden. Het
zou betekenen, zo schrijft de in Duitsland geboren maar in de Verenigde Staten woonachtige historicus Konrad
Jarausch in After Hitler. Recivilizing Germans, 1945-1995, dat de Amerikaanse
belastingbetaler zou moeten opdraaien
voor de bezettingskosten. Deze tegenstand bracht Roosevelt er uiteindelijk
toe – en in zijn voetspoor Churchill –
zijn steun voor het plan in te trekken.
Desondanks bleef Roosevelt voorstander van een harde politiek tegenover het naoorlogse Duitsland. Het had
in zijn visie slechts de rol van bestrafte
schurk te spelen; alle andere geallieerde landen mochten zich schadeloos
stellen ten koste van Duits bezit. Maar
omdat Roosevelt wezenlijke – en nete-
de academische boekengids 77 November 2009 pagina 24
ABG#77 21-04-10 17:00 Pagina 25
gen afhankelijk worden van internationale kredieten, net zoals na de Eerste
Wereldoorlog. Een daling van de
levensstandaard zou de herstelbetalingen ernstig in gevaar brengen, wat in
de praktijk maar één ding kon betekenen: de Britten en de Amerikanen zouden voor de kosten opdraaien, wat
uitermate slecht zou vallen bij de belastingbetalers. Dergelijke overwegingen
speelden een belangrijke rol in het
beleid van Londen en Washington na
de onvoorwaardelijke capitulatie van
het Derde Rijk.
Keulen en grote delen van de rest van Duitsland lagen na de oorlog in puin.
lige – kwesties zoals herstelbetalingen
en de omvang van de naoorlogse industrie voor zich uitschoof, erfde Harry
Truman na zijn dood een onduidelijke
Duitslandpolitiek, waarvan ondanks
eerdere toezeggingen kon worden afgeweken. Niettemin waren beide polen in
de Amerikaanse buitenlandse politiek
ervan overtuigd, zo schrijft Jarausch,
dat het niet alleen noodzakelijk was de
door de nazi’s aangerichte kortetermijnschade te herstellen, maar ook om ‘radicaal te breken met de problematische
tradities van de Duitse politieke cultuur, die deels schuldig waren aan de
opkomst van de nationaalsocialisten’.
Bij de Britse bondgenoot waren de
plannen weliswaar strakker omlijnd,
maar deze hadden een nogal ambivalent karakter. Duitsland moest ontwapend en gedemilitariseerd worden, de
nazi’s dienden te worden verwijderd.
Centraal daarbij stond de veiligheid
– te bereiken door het Duitse militaire
potentieel, in de vorm van oorlogsfabrieken, te elimineren. Ook hoopte
Londen bepaalde machines van Duitsland te ontvangen, om zo het eigen economisch herstel te bevorderen.
Eind 1944 werden in Londen stevige
debatten gevoerd over voedselleveringen aan Duitsland. De Britten waren
geenszins tegenstander van een vreedzaam economisch herstel van de op
den duur voormalige vijand. Een welvarend Duitsland zou in de toekomst
immers minder tot agressie geneigd
zijn. Door te exporteren kon het bovendien voor zijn eigen importen betalen
– en zo zou de Britse belastingbetaler
van die last verlost worden. Een opgekrabbeld Duitsland zou ten slotte een
goede afzetmarkt vormen voor Britse
producten. Omdat de Britse economie
er echter bij gebaat was de concurren-
Voor de Britten en Amerikanen stond
niettemin een aantal zaken buiten kijf:
de noodzaak om het fascisme en het
nazisme met wortel en al uit te roeien,
de Duitse oorlogsindustrie te ontmantelen en de overige industrie te dekartelliseren. Bovendien moest Duitsland
een proces van demilitarisatie en decentralisatie ondergaan. Op de conferentie
van Potsdam, in juli en augustus 1945,
werden deze bepalingen door de Grote
Drie – de Verenigde Staten, Sovjet-Unie
en Groot-Brittannië – in een verdrag
vastgelegd. Daarnaast werd besloten
de overgebleven Duitse bevolking op
een humane manier te verwijderen uit
de gebieden ten oosten van de nieuwe
‘Volgens het progressieve left belichaamde naziDuitsland het kwaad der kwaden; de bestraffing zou
daarom hard en ongenadig moeten zijn.’
tie van de Duitse industrie tijdelijk in te
perken en op bepaalde gebieden aan
banden te leggen, steunden ook de
Britten in eerste instantie het Morgenthau-plan: het zou Duitsland tegelijk
uitschakelen als grote concurrent op
de wereldmarkt en als militair gevaar.
Toch was het op de lange termijn
voor Groot-Brittannië ongunstig de
Duitse economie op zo’n laag niveau te
houden dat de Duitsers de noodzakelijke importen onmogelijk zelf zouden
kunnen betalen. Bovendien zou het
dan voor het doen van herstelbetalin-
Duitse oostgrens.
Vooral Londen telde veel voorstanders van deze verwijdering, zoals de
Britse historicus Matthew Frank noteert
in Expelling the Germans. British Opinion and Post-1945 Population Transfer
in Context. De kern van zijn betoog
wordt gevormd door de term population transfer, die volgens hem cruciaal
is voor een goed begrip van de Britse
reacties op het wrede lot van de Duitse
bevolking in Polen en Tsjechoslowakije
aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. In tegenstelling tot termen als
de academische boekengids 77 November 2009 pagina 25
ABG#77 21-04-10 17:00 Pagina 26
‘etnische zuivering’ en Endlösung is
population transfer geen historisch anachronisme. In de jaren dertig en veertig van de twintigste eeuw werd het, stelt
Frank, aangeduid als een apart proces
dat duidelijk afweek van deportatie of
verwijdering. Men zag het als ‘een proces dat ordelijk en gereguleerd was
bedoeld, en dat zo min mogelijk menselijk lijden en economische verstoring
met zich mee moest brengen, begeleid
door internationale sancties en financiële en logistieke ondersteuning’.
Binnen en buiten officiële Britse kringen bestond vóór de oorlog overeenstemming dat population transfer in het
Duitsers moest worden gemaakt, zo
schrijft Andreas Kossert in Kalte Heimat.
Die Geschichte der deutschen Vertriebenen
nach 1945 (2008). In zijn beleving was
een massale verdrijving onvermijdelijk
voor een nieuwe Europese ordening.
Van een humane verplaatsing van
Duitse minderheden zou echter weinig
terechtkomen. Gezien de wreedheden
die de Duitsers in Oost-Europa hadden
begaan, kwam het niet als een verrassing dat de Tsjechen en Polen hen nu
hardhandig verdreven. De regeringen
van deze landen lieten zich weinig gelegen liggen aan de in Potsdam gemaakte
afspraken en het ontbrak Londen aan
‘In Churchills beleving was een massale verdrijving
van Duitsers onvermijdelijk voor een nieuwe Europese
ordening.’
algemeen, en een verplaatsing van
Duitse minderheden in het bijzonder,
in wezen juist was. Dit principe baseerde Londen op ervaringen na de Eerste
Wereldoorlog, toen Turkije en Griekenland bij het Verdrag van Lausanne
(1923) een Grieks-Turkse ‘bevolkingsruil’ overeenkwamen waarbij twee miljoen mensen gedwongen werden verplaatst. Na aanvankelijke scepsis had
Londen hierop enthousiast gereageerd. Volgens Whitehall werd de moed
van de Grieken en Turken gerechtvaardigd door het resultaat. Vóór de hele
operatie waren Griekse en Turkse minderheden een bron van constante irritatie geweest, maar nu deze ‘zweer’ was
verwijderd, zo meende men in Londen
te vernemen, waren de Grieks-Turkse
relaties beter dan ooit.
Volgens Frank was het door dit ‘succesverhaal’ niet de vraag of Duitsers na
het beëindigen van de vijandelijkheden verplaatst moesten worden, maar
slechts hoeveel. Population transfer zou
in de Britse visie veel van de vooroorlogse spanningen in Oost-Europa oplossen. Ook Churchill was een warm voorstander en maakte er bepaald geen
geheim van dat ‘reiner Tisch’ met de
middelen om daar iets tegen te doen.
In september 1945 drukte oud-premier
Churchill in een brief aan zijn vrouw
zijn onmacht uit over de verschrikkelijke dingen die gebeurden met miljoenen verjaagde Duitsers – hoewel hij
kort daarvoor nog een vurig pleitbezorger was geweest van de verplaatsing.
Spoedig verschenen ook berichten
over de verschrikkingen die gepaard
gingen met de transfer uit de oostelijke
delen van Duitsland. Jarausch citeert
een vluchteling: ‘In juni 1945 werden
de Duitsers in dorpen en steden bijeengedreven door gewapende Poolse horden, uit hun huizen gesleept, geregeld
in elkaar geslagen en dagenlang naar
het westen gedreven, zonder dat men
onderdak of voedsel had.’
Volgens veel Duitsers kozen de Grote
Drie er niet voor om de gruwelen voor
de Duitse Heimatvertriebenen zo snel
mogelijk te beëindigen, maar juist de
chaos op de spits te drijven. De Duitsers werden en masse naar het Westen
afgevoerd in veewagons waaruit bij
aankomst de lijken naar buiten vielen.
Ze werden bedreigd, gesard en mishandeld. Velen, onder wie ook Duitsers,
zagen dit lijden echter als het ver-
diende loon voor wat zij andere volkeren hadden aangedaan. Pas de laatste
jaren mag men ook over de Heimatvertriebenen spreken in termen van slachtoffers, al zorgt dat vanzelfsprekend
voor de nodige commotie.
Frank wijst erop dat de Britse regering eind augustus 1945 al actie wilde
ondernemen om te voorkomen dat de
vluchtelingenkwestie uit de hand zou
lopen. Helaas verklaart hij niet afdoende waarom Londen – tijdens de
oorlog immers nog voorstander van
verwijdering van Duitsers uit bepaalde
streken – van koers wijzigde. Toch lijkt
het antwoord voor de hand te liggen: de
Britten hadden nu eenmaal geen geld
om een enorme stroom vluchtelingen
op te vangen in hun zone, die ook nog
het meest geïndustrialiseerd en dichtst
bevolkt was, met onder meer drie miljoen krijgsgevangenen. Door de vluchtelingen uit Oost-Europa groeide de
bevolkingsdruk alleen maar meer. In
april 1947 was de bevolking in de zone
met achttien procent gestegen ten
opzichte van 1939.
In de praktijk betekende dit dat de
Britse schatkist ponden moest bijleggen om voedsel aan te schaffen, terwijl
het land na het stopzetten van de Amerikaanse Lend Lease-hulp zelf zo goed
als failliet was. Het hele Britse beleid
had dan ook slechts één doel: de bezettingslasten verminderen. Een einde
maken aan de vluchtelingencrisis in
Oost-Europa zou daarbij helpen. Toch
zwierven eind 1945 nog miljoenen
Duitsers door Europa, van wie er velen
belandden in de Amerikaanse en Britse
zones. Daar werden zij door de plaatselijke bevolking bepaald niet met open
armen ontvangen, zoals we kunnen
lezen in Die Flucht (2003) van Stefan
Aust en Stephan Burgdorff.
Ook van de Britse en Amerikaanse
dekartellisatieplannen kwam in de
bezettingszones maar weinig terecht.
Aanvankelijk zetten Londen en Washington sterk in op een permanente
verzwakking van de Duitse economie,
noteert Jarausch in After Hitler. Kartels
en syndicaten stonden op de lijst voor
ontmanteling. In september 1945 arres-
de academische boekengids 77 November 2009 pagina 26
ABG#77 21-04-10 17:00 Pagina 27
Duitsland ingedeeld volgens de plannen van Morgenthau.
teerden de Britten veertig leidende
industriëlen teneinde het kolensyndicaat in het Ruhrgebied te vernietigen
en de leiders persoonlijk verantwoordelijk te stellen voor hun aandeel in de
oorlogsproductie van het Derde Rijk.
De Amerikanen bezetten de fabrieken
van chemiereus IG Farben en plaatsten
deze in een trust om zijn monopolistische controle over de Duitse industrie
te breken en het oorlogspotentieel te
vernietigen. Het bedrijf werd opgesplitst in Bayer, Höchst en BASF. Ook
de sterk met elkaar verweven kolen- en
staalindustrieën werden gesplitst in
een groot aantal kleine bedrijven.
‘JCS 1067’, een belangrijk Amerikaans document dat aanvankelijk de
theoretische basis vormde voor het
beleid ten aanzien van Duitsland, voorzag bovendien in een streng toezicht
op het politieke leven, en vooral ook in
een sterke reductie van en controle
over de hele Duitse economie ter verhindering van hernieuwde agressie.
Toch viel het in de praktijk mee met al
te draconische maatregelen tegen de
Duitse industrie. Verscheidene historici hebben erop gewezen dat Londen
en Washington zich op papier weliswaar achter de in Potsdam overeengekomen strenge aanpak schaarden (zie
ook mijn artikel in De Academische Boekengids nr. 69), maar dat de Amerikaanse politiek, en ook JCS 1067, in feite van
begin af aan gericht waren op herstel.
De internationale situatie onderging intussen snelle veranderingen.
Door de intensivering van de Koude
Oorlog focusten de Amerikanen en
Britten steeds meer op de oprichting
van een West-Duitse staat die in een
westers bondgenootschap moest worden opgenomen. Dekartellisatie en ontmanteling van de West-Duitse industrie pasten daar niet in. Sterker nog: de
industrie moest weer worden ingeschakeld om te produceren voor de binnenlandse – en buitenlandse – markt. Zo
zou het voor de eigen kosten kunnen
opdraaien en de bezettingslast voor de
Britten en Amerikanen verminderen.
Onder invloed van de Koude Oorlog,
met zijn groeiende spanningen tussen
twee economische systemen, verdween
het dekartellisatieprogramma in de
westerse bezettingszones al spoedig
naar de achtergrond.
Jarausch wijst er in deze context
terecht op dat het beleid van de geallieerden snel omsloeg van bestraffend
naar constructief, al is zijn beschrijving
van dit proces wat summier. Zijn commentaar richt zich duidelijk niet zozeer
op het opmerkelijke economisch herstel van Duitsland, maar vooral op de
nog slechts weinig opgeworpen vraag
hoe de Duitsers erin slaagden zich te
distantiëren van het nationalisme en
zich opnieuw te scharen in de schoot
van de internationale gemeenschap.
Tot nu toe hebben historici nog maar
weinig pogingen ondernomen om dit
succes te verklaren omdat het min of
meer als vanzelfsprekend wordt gezien.
Jarausch gaat uit van de hypothese
dat na Hitlers dood en de ondergang
van het Derde Rijk een collectief leerproces plaatsvond dat de Duitsers
terugbracht van het plegen van de gruwelijkste misdaden naar het aangaan
van een oprechte verbintenis aan mensenrechten. Zoals gezegd, voor de geallieerden was het al tijdens de oorlog
duidelijk dat het Duitse volk gedenazificeerd en gedemilitariseerd diende te
worden. In september 1943 had Roosevelt in het Amerikaanse Congres verklaard dat ‘wanneer Hitler en de nazi’s
verdreven worden, het Pruisische militarisme in hun kielzog moet volgen. De
op oorlog broedende bendes van militairen moeten met wortel en tak uit de
Duitse samenleving worden verwijderd
als we enige zekerheid omtrent een
toekomstige vrede willen hebben.’
Vanaf dag één na de capitulatie waren
denazificatie en demilitarisering dan
ook speerpunten van beleid. Op 20
augustus 1945 werden alle militaire
scholen, verenigingen en clubs met
een militair karakter verboden. In de
Britse zone moesten leraren die hun
werk wilden blijven doen, beloven dat ze
het militarisme niet zouden ophemelen. De Geallieerde Controleraad droeg
Duitse uitgevers, onderzoeksinstellingen en bibliotheken op alle werken in
te leveren die geweld verdedigden.
de academische boekengids 77 November 2009 pagina 27
ABG#77 21-04-10 17:00 Pagina 28
Vooral degenen die tijdens de oorlog
tegenstand hadden geboden aan het
naziregime krijgen veel aandacht bij
Jarausch. Volgens hem kwam uit de
bevrijde concentratiekampen en vernietigde steden een kritische minderheid naar voren die lessen trok uit de
catastrofe waarvoor Duitsland verantwoordelijk was; zij was ook bereid daarvoor de schuld op zich te nemen. Dat is
in de decennia na de Tweede Wereldoorlog inderdaad gebleken, gezien de
vele verhitte debatten over het Duitse
naziverleden, waaronder de rol van
gewone Duitsers in de Holocaust en
het lijden van de Duitsers. Hoewel valt
te twisten over de invloed die Jarausch
toeschrijft aan deze intellectuele elite
‘de bezetting van Duitsland door de
geallieerden voor langere tijd dringend
noodzakelijk is. Duitsland is niet in
staat zichzelf te regeren.’ In Jarausch’
visie moeten zowel de geallieerden als
de verslagen Duitsers credit krijgen
voor de succesvolle naoorlogse transformatie van een totalitaire, antidemocratische natie naar een democratische
samenleving.
Volgens de auteur zette de totale
nederlaag van mei 1945 vele Duitsers
ertoe aan zich te distantiëren van het
nationaalsocialisme en zijn organisaties. De gevolgen van de oorlog en de
bezetting voorkwamen dat de Tweede
Wereldoorlogmetterugwerkendekracht
werd opgehemeld, zoals na de Eerste
‘De Duitsers werden en masse naar het Westen afgevoerd
in veewagons waaruit bij aankomst de lijken naar
buiten vielen.’
in het denazificatieproces – de geallieerde bezettingsmachten bepaalden
toch vooral het beleid – is zijn observatie verfrissend. Hij wijst op de complexiteit van de naoorlogse reorganisatie van Duitsland en de rol die de
Duitsers zélf daarin hebben gespeeld:
zij waren geen passief toekijkende burgers die alles gelaten over zich heen lieten komen, maar actieve spelers.
Denazificatie en democratisering golden als cruciale voorwaarden voor vrede
in het bevrijde Europa. Achteraf gezien
is dit proces uiterst succesvol gebleken.
De vraag is hoe dat komt. Jarausch wijst
daarvoor twee redenen aan. Naast het
strikte geallieerde denazificatie- en
demilitariseringsbeleid plaatst hij de
interessante observatie dat de heropvoeding van de Duitsers niet alleen
afhing van de druk van de bezettingsautoriteiten, maar ook van de bereidheid van het verslagen volk om deel te
nemen aan de denazificatie. Zo stelde
Konrad Adenauer, de latere eerste
Duitse Bondskanselier, in 1947 in een
interview met de Kölnische Kurier dat
Wereldoorlog het geval was geweest. In
1918 had het Duitse leger gecapituleerd terwijl het in Noord-Frankrijk
stond, waarbij rechtse krachten later
stelden dat Duitsland niet verslagen
was maar door linksen verraden omdat
socialistische ministers de wapenstilstand hadden aangevraagd. Anders dan
destijds kon in 1945 de nederlaag niet
worden ontkend: Duitsland lag in puin
en het werd door de geallieerden bezet.
De heroïsering van de Eerste Wereldoorlog als een nuttige en zinvolle oorlog, de ware existentiegrond van de
staat in zekere zin – vooral door de nationaalsocialisten en andere extreemrechtse partijen als zodanig voorgesteld – was onmogelijk na de nederlaag
en de gruwelijke misdaden begaan
door het Derde Rijk. De publiekelijke
erkenning dat de Tweede Wereldoorlog nutteloos was geweest, betekende
volgens Jarausch dat de oorlogsjaren
gebrandmerkt werden ‘als een verloren
periodeinhetleven’.Hetpolitiekegevolg
daarvan was vanaf 1949 een sterk verdeelde publieke opinie, die weliswaar
een beperkte herbewapening wilde
toestaan, maar scherpe beperkingen
wenste op te leggen aan het gebruik
van geweld door de nieuwe Bundeswehr.
Hoe succesvol de naoorlogse demilitarisering van Duitsland is geweest –
samen met de denazificatie feitelijk
het enig behaalde geallieerde beleidsdoel – blijkt wel uit het feit dat een
halve eeuw na de Tweede Wereldoorlog
meer dan de helft van de dienstplichtigen dienst weigerde. Het debat over
de inzet van het Duitse leger, zelfs
onder de vlag van de Verenigde Naties
of de NAVO, doet in Duitsland nog
altijd veel stof opwaaien. En dat zal
voorlopig nog wel zo blijven.
Martijn Lak is als aio verbonden aan de
Faculteit der Historische en Kunstwetenschappen van de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Hij doet onderzoek naar de Duits-Nederlandse
economische en politieke betrekkingen van
1945-1957.
Overige literatuur
— S. Aust en S. Burgdorff (red.). Die
Flucht. Über die Vertreibung der Deutschen aus dem Osten. Bundeszentrale
für politische Bildung. Bonn 2003.
— J. Joll. Europe since 1870. An
International History. Penguin Books.
Londen 1990.
— Ch. Kleßmann. Die doppelte Staatsgründung. Deutsche Geschichte 19451955. Bundeszentrale für politische
Bildung. Bonn 1991.
— A. Kossert. Kalte Heimat. Die
Geschichte der deutschen Vertriebenen
nach 1945. Bundeszentrale für
politische Bildung. Bonn 2008.
— M. van Rossem. De Verenigde Staten
in de twintigste eeuw. Sdu Uitgevers.
Den Haag 1991.
Het citaat van Adenauer is gevonden in
het Nordrhein-Westfälisches Hauptstaatsarchiv Düsseldorf (HStAD), inventarisnummer NW 397-199.
e
zult niet geloven hoeveel bijgeloof
ik tegenkom in mijn lab. Soms wil
de academische boekengids 77 November 2009 pagina 28
Download