hongerwinter - Centrum voor Mondiaal Onderwijs

advertisement
HONGERWINTER
TWEEDE WERELDOORLOG
Een informatiepakket voor een werkstuk of spreekbeurt
COLOFON
Tekst: Herman Bosman, Harry de Ridder, Olav Jansen
Illustraties: CMO en zijn licentiegevers, Flickr, Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD), Wordpress, Holocaust Research Project
De inhoud is met zorg samengesteld. Mocht u van mening zijn dat inbreuk is gedaan
op uw auteursrechten of beeldrechten, dan verzoeken wij u vriendelijk contact met
ons op te nemen via [email protected].
Centrum voor Mondiaal Onderwijs
Postbus 9108
6500 HK Nijmegen
tel. 024-3613074
e-mail: [email protected]
http://www.cmo.nl
De Scriptieservice Nieuwe Stijl is mede mogelijk gemaakt door een bijdrage van Kerk en
Wereld en door een solidariteitsbijdrage van de gezamenlijke religieuzen in Nederland via de
commissie PIN.
© Centrum voor Mondiaal Onderwijs, Nijmegen, 2009
II
INHOUD
Honger
De Tweede Wereldoorlog in Nederland
Trek, ondervoeding en honger
Wanneer is er sprake van hongersnood?
pag. 1
pag. 1
pag. 2
pag. 3
De hongerwinter
Distributie
Echte schaarste
Het vorderen van goederen
Spoorwegstaking en blokkade
Internationale hulpverlening komt maar moeilijk op gang
pag. 5
pag. 5
pag. 6
pag. 6
pag. 7
pag. 8
Dagelijks leven in de hongerwinter
Op hongertocht
Ruilhandel en zwarte handel
Hergebruik en het opwekken van elektriciteit
Het wordt stil op straat
Binnenlandse hulpverlening
‘Winterhulp Nederland’
pag. 10
pag. 10
pag. 10
pag. 11
pag. 13
pag. 14
pag. 14
Lotgevallen van Piet van Rossum
Januari-juni 1944: de oorlog komt dichterbij
Juni-september 1944: de afknapper van de uitgestelde bevrijding
September 1944–mei 1945: honger
Mei 1945: de vrijheid
pag. 17
pag. 17
pag. 18
pag. 18
pag. 20
Eindbalans van de hongerwinter
Oorlogstrauma’s
Had de honger voorkomen kunnen worden?
Herinnering voedt begrip voor mensen in nood
pag. 21
pag. 22
pag. 23
pag. 23
Aantekeningen
pag. 25
Meer op internet
pag. 27
III
IV
HONGER
Vanaf de Middeleeuwen is er in Nederland tot 1944 geen hongersnood meer geweest.
Op 10 mei 1940 vallen Duitse troepen het land binnen en raakt Nederland bij de
Tweede Wereldoorlog betrokken. Daarmee begint een bezettingstijd die vijf jaar duurt.
Tijdens de laatste maanden van die periode, tussen september 1944 en mei 1945,
ervaren talloze mensen in het westen van het land aan den lijve wat honger is.
De Tweede Wereldoorlog in Nederland
Op 1 september 1939 vallen Duitse troepen Polen binnen. Engeland en Frankrijk
verklaren Duitsland daarop de oorlog. Zo begint de Tweede Wereldoorlog. De
Nederlandse regering onder leiding van premier De Geer kiest geen partij voor of
tegen Duitsland. Nederland blijft neutraal. De regering hoopt daarmee te voorkomen
dat Duitsland ook Nederland aanvalt.
De Duitsers vallen aan bij Coevorden, 10 mei 1940
De Nederlandse troepen zijn niet opgewassen tegen de Duitsers als zij op 10 mei 1940
ons land binnentrekken. Bovendien wordt op 14 mei Rotterdam gebombardeerd en de
Duitsers dreigen om ook Utrecht en andere steden te bombarderen. De
opperbevelhebber van het Nederlandse leger Winkelman besluit zich over te geven.
Deze capitulatie wordt op 15 mei getekend.
Vanaf die dag bestuurt Seyss-Inquart het land. Hij mag zich landvoogd of rijkscommissaris noemen en is aangesteld door Hitler, de leider van de Duitsers. Koningin
Wilhelmina, haar familie, haar hofhouding en het kabinet wijken uit naar Londen waar
een regering in ballingschap gaat optreden.
Steeds meer artikelen, vooral etenswaren, zeep en kleding, worden schaars en
iedereen mag er per week of per maand maar een beperkte hoeveelheid van kopen.
1
Na 8 uur ‘s avonds mag niemand de straat op, tenzij met toestemming van de
autoriteiten. Er geldt dan spertijd. Buiten mag nergens licht branden en alle ramen
van de huizen moeten worden verduisterd. Steeds meer mannen worden opgepakt en
naar Duitsland gestuurd om daar in fabrieken te werken. Vanaf 1942 worden ook
joden weggevoerd en de meesten van hen worden vermoord. Veel mensen, mannen
en joden vooral, duiken onder om niet door de Duitsers opgepakt te worden.
Op 6 juni 1944 landen geallieerde
troepen (vooral Amerikanen en
Britten) in Normandië. Van daaruit
trekken ze op naar het noorden,
Frankrijk en België door. De
bevrijding van Nederland lijkt een
kwestie van weken te zijn. De
wildste geruchten doen de ronde
over de snelheid van hun opmars.
Op 5 september slaan Duitse
soldaten massaal op de vlucht,
omdat
ze
geloven
dat
de
Geallieerden er elk moment zullen
zijn. Deze dag wordt Dolle Dinsdag
genoemd.
Maar
de
opmars
van
de
Geallieerden loopt vast als tussen
17 en 21 september een poging om
vanuit de lucht Arnhem in te
nemen (= Operatie Market Garden)
mislukt. Brabant en Limburg zijn
dan al bevrijd, maar Zeeland wordt
pas
in
november
door
de
Geallieerden ingenomen en de rest
van het land pas na de winter van
1945. Pas op 5 mei 1945, als de
Duitse troepen in Nederland zich
aan de Geallieerden overgeven, is
heel Nederland bevrijd.
Een uitgehongerde jongen in de Tweede Wereldoorlog
De periode tussen 5 september 1944 en 5 mei 1945 is het zwaarste deel van de
bezettingstijd. In het westen heerst een hongersnood die pas na 5 mei 1945 ten einde
loopt. Deze periode staat nu bekend als de hongerwinter.
Trek, ondervoeding en honger
Wat wij nu honger noemen is niet meer dan een gering ongemak, een leeg gevoel en
gerommel in de maag. Vooral na zware en langdurige lichamelijke inspanning, een
voetbalwedstrijd of een lange wandeling bijvoorbeeld, kun je dat krijgen. Dan heb je
trek. Maar dat gaat wel over na een stevige maaltijd.
In rijke landen als Nederland heeft iedereen altijd voldoende te eten. Bovendien is het
voor niemand moeilijk gevarieerd te eten, zodat je van alle vitaminen, eiwitten en
andere voedingsstoffen voldoende binnenkrijgt. Maar in landen waar een groot deel
van de bevolking arm is, ligt de zaak anders. Voor veel mensen zijn bepaalde
etenswaren onbetaalbaar. Die mensen krijgen niet van alle voedingsstoffen voldoende
binnen. We spreken in zulke gevallen van eenzijdige voeding.
2
Deze arme mensen zijn ook vaak ziek. Ze kunnen zelden of nooit voldoende eten om
hun honger te stillen. Ze zijn mager en bovendien vatbaarder voor infectieziekten dan
mensen die wél voldoende kunnen eten. In die gevallen spreken we van
ondervoeding. Mensen die over de hongerwinter vertellen, bedoelen met ‘honger’ iets
veel ergers dan eenzijdige voeding of ondervoeding. Zij hadden in die tijd weinig of
niets te eten. De honger is dan acuut en veroorzaakt een snelle aftakeling van het
lichaam die voortgaat zolang je niet eet.
Acute honger gaat gepaard met pijn, duizeligheid, moeheid, slapte en kriebelhoest.
Ook krijgen mensen die honger lijden hongeroedeem, een sterke ophoping van vocht
onder de huid. Honger maakt het lichaam ook steeds kwetsbaarder voor
infectieziekten. Onder deze mensen breken dan ook gemakkelijk besmettelijke ziektes
uit als difterie, tuberculose en tyfus. Het lichaam verteert eerst alle vet dat onder de
huid is opgeslagen en begint dan spierweefsel zogezegd ‘op te eten’. De uitdrukking
‘vel over been’ is in zo’n geval zeker niet overdreven.
Kinderen groeien niet of nauwelijks meer. Aan acute honger ga je op den duur dood,
tenzij je door een ziekte voor die tijd al bezweken bent.
Bij acute honger is weer (voldoende) kunnen eten van levensbelang. Maar je kunt niet
zomaar weer gaan eten. Wie na langdurige ondervoeding of acute honger een stevige
maaltijd eet, krijgt last van buikloop, misselijkheid en braken. Het lichaam en vooral
de maag en darmen kunnen nog geen gewone maaltijd aan. Het lichaam moet eerst
weer wennen aan steeds grotere hoeveelheden voedsel. Te vroeg een uitgebreide
maaltijd nuttigen kan zelfs fataal aflopen.
Wanneer is er sprake van hongersnood?
Als in een gebied gedurende lange tijd weinig of geen voedsel voorhanden is, lijden
steeds meer mensen acute honger. Dan heerst er hongersnood.
3
Een hongersnood ontstaat meestal door een natuurramp of door oorlog. Bij een
natuurramp gaan vaak gewassen op de akkers verloren. Dat gebeurt vooral bij een
orkaan, overstroming, vulkaanuitbarsting of na een langdurige droogte. Dan
vermindert de productie van voedsel of stopt die zelfs helemaal. Ook ongedierte (zoals
sprinkhanen) dat grote gebieden kaalvreet, vormt een bedreiging voor de
voedselproductie. Als het ook nog moeilijk of onmogelijk is om voedsel van buiten het
rampgebied aan te voeren breekt op den duur hongersnood uit. Dat is met name het
geval als bij de ramp wegen, spoorlijnen, havens en dergelijke zijn verwoest.
Helikopters en vliegtuigen kunnen hongersnood voorkomen door voedselpakketten
boven het rampgebied af te werpen.
Hongersnood ten gevolge van een oorlog ontstaat als in een gebied de bevolking op
de vlucht slaat of wordt weggejaagd door een vijandelijk leger; de bevolking is dan
niet in staat om de akkers te onderhouden. De oogst kan dan niet worden binnengehaald. Gevechten tussen strijdende partijen maken het voor hulpverleners moeilijk
en gevaarlijk om voedsel naar het rampgebied te brengen. Net als bij sommige
natuurrampen worden bij oorlog wegen, spoorlijnen en dergelijke onbruikbaar. Het
komt zelfs voor dat één der strijdende partijen voedselhulp tegenhoudt om de
tegenstanders uit te hongeren.
Doodskisten worden per kar naar de begraafplaats vervoerd,
bij gebrek aan benzine voor een auto
Is de hongerwinter in Nederland een echte hongersnood geweest? Het antwoord is
kort en duidelijk: ja.
Er is in die tijd een nijpend tekort aan voedsel en aanvoer van buitenaf is er slechts af
en toe en bovendien in onvoldoende mate.
Een gezonde vrouw heeft per dag 8.700 kilojoules (= + 2.100 kilocalorieën) nodig,
een man 11.000 kilojoules (= + 2.600 kilocalorieën). De rantsoenen eind november
1944 tellen slechts zo’n 2.325 kilojoules (550 kilocalorieën) en in februari 1945 nog
maar 1.435 kilojoules (340 kilocalorieën).
Een groot aantal mensen sterft van de honger.
4
DE HONGERWINTER
Het is niet zo dat voedsel, brandstof, kleding en andere dingen voor dagelijks gebruik
pas tijdens de hongerwinter schaars worden of zelfs helemaal ontbreken. Nederland
heeft al jaren te maken met schaarste als de hongerwinter begint. Al eind jaren dertig,
vóór de Tweede Wereldoorlog, is er sprake van schaarste, al stelt dat tot mei 1940
weinig voor.
Distributie
De Nederlandse overheid
vermoedt al in het begin
van de jaren dertig dat er
schaarste zou kunnen ontstaan. Over de hele wereld
gaat het slecht met de economie en ook met de economie in Nederland.
Als mensen het vermoeden
hebben dat bepaalde artikelen schaars worden, gaan ze
hamsteren. Als men bijvoorbeeld weet dat koffie steeds
moeilijker te verkrijgen zal
zijn, probeert iedereen zoveel mogelijk pakken koffie
te kopen om de tijd van
schaarste voor te zijn. Maar
door het hamsteren zal de
koffie juist opraken en op
een gegeven moment helemaal niet meer te krijgen
zijn.
Bonnen voor de dagelijkse boodschappen
De regering van Nederland
maakt eind jaren dertig
plannen voor het opzetten
van een systeem van distributie om het hamsteren
te voorkomen.
Distributie is een regeling waarbij iedereen van bepaalde artikelen regelmatig een
vastgesteld aantal of hoeveelheid mag kopen. Daarvoor krijgt iedereen bonnen
uitgereikt op vertoon van een distributiestamkaart, een soort identiteitsbewijs, dat je
van tevoren moet ophalen. Bij het kopen van een artikel waar je recht op hebt, moet
je de bijbehorende bon afgeven aan de winkelier. De winkeliers op hun beurt ruilen de
bonnen in voor nieuwe voorraden. Artikelen die alleen verkocht worden in ruil voor
bonnen zijn ‘op de bon’, zoals men dat noemt.
Eind 1939 krijgen alle Nederlanders deze distributiestamkaart. De Duitse bezetters
nemen het distributiesysteem in 1940 over. In december 1943 moet iedereen de
distributie-stamkaart laten vervangen, omdat er zoveel vervalsingen in omloop zijn. In
augustus 1944 gebeurt dat nog eens.
5
Al op 11 oktober 1939 komt het eerste artikel op de bon: suiker. De meeste mensen
hebben genoeg aan de hoeveelheid suiker die ze met de bonnen mogen kopen. Ook
erwten komen op de bon, maar dat duurt slechts tot januari 1940.
Echte schaarste
De schaarste begint pas echt na de Duitse inval. Diverse artikelen worden schaars.
Koffie, thee, zeep en tabak zijn al snel helemáál niet meer te krijgen. Voor deze vier
artikelen komen vervangende middelen in de handel. Surrogaten is een ander woord
voor die vervangende middelen. Zo wordt koffie vervangen door cichorei en wordt er
zeep van soepbeentjes gemaakt. Op den duur worden ook de surrogaten schaars en
komen ze eveneens op de bon. Andere artikelen die wél verkrijgbaar blijven, brood
bijvoorbeeld, worden steeds slechter van kwaliteit.
Ook de levering van stroom, water en gas aan huishoudens wordt beperkt en
onbetrouwbaar. Alleen op bepaalde tijden van de dag komt er water uit de kraan en
is er gas om te koken. ‘s Avonds zitten de mensen vaak in het donker.
Fietsen worden gevorderd
Complete trams verdwijnen richting oosten
Het vorderen van goederen
Hoe is de schaarste tijdens de Tweede Wereldoorlog eigenlijk ontstaan? Voor een
antwoord moeten we eerst terug naar het begin van de oorlog. Op 1 september 1939
valt Duitsland Polen binnen. Duitsland heeft vanaf die inval geld en goederen nodig.
Een oorlog voeren kost immers handenvol geld en de troepen moeten worden
bevoorraad. Naarmate steeds meer landen door Duitse troepen worden bezet, wordt
die behoefte groter. Die stijgt nog meer als Duitsland in juni 1941 de aanval op de
Sovjet-Unie inzet en feitelijk op twee fronten tegelijk oorlog gaat voeren.
De Amerikaanse en Britse luchtmacht voeren bombardementen uit op Duitse steden,
waardoor op grote schaal hulpverlening aan dakloze en gewonde burgers nodig wordt
en vernielde fabrieken, krachtcentrales, stations en wegen moeten worden hersteld.
Om al deze inspanningen te kunnen blijven doen, laat de Duitse regering in bezette
gebieden goederen vorderen. Dat is in de oorlogsjaren een deftig woord voor stelen
van de burgers. Goederen die de Duitsers voor zichzelf nodig hebben, worden
afgenomen, ingezameld en naar Duitsland vervoerd. Vooral kleding, brandstof en
vervoermiddelen (fietsen bijvoorbeeld) worden gevorderd.
Tot september 1944 is er schaarste en ongemak, maar nog geen acute hongersnood.
Die komt daarna pas. De Duitse overheid zamelt steeds meer in: metalen, auto’s,
fietsen, schoeisel, kleding en een groot aantal andere artikelen gaan naar het Duitse
leger.
6
Op 18 juni 1941 bijvoorbeeld moet iedere Nederlander koperen, loden, tinnen en
nikkelen voorwerpen inleveren. Vanaf 20 juli 1942 worden in alle gemeenten met
meer dan 10.000 inwoners fietsen gevorderd. Vanaf 24 november 1942 verdwijnen
klokken uit kerktorens om te worden omgesmolten. Het vorderen van kleding en
vervoermiddelen gaat tijdens de hongerwinter gewoon door.
Spoorwegstaking en blokkade
Op 17 september 1944 geeft de Nederlandse regering in ballingschap vanuit Londen
via Radio Oranje opdracht aan het spoorwegpersoneel en de schippers in Nederland
om in staking te gaan.
Affiche van de Duitse bezetters tégen de staking
Op deze manier wil de Nederlandse regering de Geallieerden helpen om vanuit Arnhem
verder op te rukken en de rest
van Nederland, boven de grote
rivieren,
te
bevrijden
(Operatie Market Garden).
De aanval op Arnhem mislukt
echter, maar de stakingen
gaan door. Treinverkeer en
binnenscheepvaart komen inderdaad volledig stil te liggen.
Slechts af en toe vaart er een
binnenschip, wanneer schippers bereid zijn om voedsel
naar de hongergebieden te
brengen.
De staking houdt maandenlang aan, tot aan de bevrijding van heel Nederland op
5 mei 1945. Vanuit bevrijd
gebied kan geen voedsel meer
worden aangevoerd. Dit gebeurt alleen nog, zij het
mondjesmaat, per post, vanuit
Drenthe en Groningen.
Als vergelding voor de stakingen stopt rijkscommissaris
Seyss-Inquart
alle
Duitse
voedseltransporten naar het
westen van het land.
Ook mogen er geen kolen, olie en gas meer uit Duitsland worden aangevoerd. Op
27 september 1944 maakt hij dit alles in een persbericht bekend. Op 8 november heft
hij de voedselblokkade op, maar dan heeft de honger al de eerste slachtoffers geëist.
De hongersnood is groot in Amsterdam en Rotterdam, maar het hevigst in Den Haag.
Amsterdam krijgt wat voedsel vanuit de Kop van Noord-Holland en Rotterdam vanaf
de Zeeuwse eilanden. Den Haag is echter vanaf het begin van de staking van alle
voedselhulp afgesneden.
Daar komt midden januari 1945 nog bij dat per post alleen nog maar pakjes tot
200 gram mogen worden verstuurd.
7
Door honger gedreven trekken de inwoners van de grote steden naar het platteland
om bij boeren voedsel te kopen, te ruilen of te stelen. Sommigen trekken zelfs vanuit
de Randstad helemaal naar Drenthe en Groningen, op zoek naar voedsel. Het weer
verergert de toestand. Rond Kerstmis 1944 valt in Nederland de vorst in en na enkele
dagen zijn de vaarwegen door ijsgang onbevaarbaar geworden. De binnenscheepvaart
komt nu helemaal tot stilstand. De vorst houdt een maand aan.
Internationale hulpverlening komt maar moeilijk op gang
Zowel Seyss-Inquart als de Nederlandse regering in ballingschap proberen, om verschillende redenen, een einde aan de hongerwinter te maken. Seyss-Inquart wil dat,
niet omdat hij begaan is met de mensen die honger lijden, maar omdat hij bang is dat
er door de hongersnood besmettelijke ziekten uitbreken, die ook de Duitse soldaten en
agenten zouden besmetten. Ook vreest hij een opstand van de Nederlandse bevolking.
Hij biedt de Raad van Vertrouwensmannen (die het verzet vertegenwoordigen) aan
om uit het deel van Nederland dat al bevrijd is treinen met aardappelen en ander
voedsel naar het rampgebied te laten rijden. Maar de Raad wil de spoorwegstaking
niet op die manier breken en weigert. In plaats daarvan zoekt de Raad voedselhulp bij
Engeland en de Verenigde Staten.
Seyss-Inquart
Winston Churchill
President Roosevelt
Ook Seyss-Inquart klopt bij de Engelsen aan. Hij vraagt de Engelse premier Churchill
om voedselhulp, maar die wijst het verzoek af.
De Nederlandse regering in ballingschap heeft meer succes. Premier Gerbrandy weet
Churchill van de ernst van de zaak te overtuigen en haalt hem over tot actie door te
vertellen dat Zweden voedsel aan Nederland wil leveren. Churchill overlegt met de
Amerikaanse president Roosevelt. Die draagt Eisenhower, de hoogste generaal van de
geallieerde strijdkrachten in Europa, op om na te gaan hoe de voedselhulp
georganiseerd kan worden. Inmiddels laat ook Zwitserland weten voedsel te zullen
sturen.
De eerste voedselhulp die Nederland bereikt, komt echter niet van Zweden of
Zwitserland, maar van het Portugese Rode Kruis. In Delfzijl arriveert een schip met
onder meer blikjes sardines. Eind januari 1945 volgt een Zweeds schip dat een lading
meel in Delfzijl aflevert waarvan vervolgens het legendarische Zweedse wittebrood
wordt gebakken. Door de vervoersstaking en andere problemen met het vervoer duurt
het tot eind februari voordat de eerste mensen in het hongergebied het wittebrood
krijgen uitgedeeld. Het is dus niet zo, zoals veel mensen denken, dat vliegtuigen al
vóór de bevrijding Zweeds wittebrood afwerpen boven het hongergebied.
Hulpverlening uit het buitenland blijft moeizaam.
8
Churchill en ook het verzet in Nederland onderhandelen liever niet met de gehate
Seyss-Inquart. De plannen voor grootschalige voedselhulp komen pas echt tot
uitvoering ná de bevrijding.
Intussen rukken in maart en april van 1945 geallieerde eenheden vanuit Groningen en
Drenthe langs de oostgrens naar het zuiden op. Hierdoor kan het laatste kleine beetje
voedsel uit die streken het westen niet meer bereiken. Juist in de laatste weken van
de bezettingstijd wordt de hongersnood het nijpendst. Seyss-Inquart geeft op 28 april
aan de Britse en Amerikaanse luchtmacht eindelijk toestemming voor het uitvoeren
van voedseldroppings (tot dan mogen alleen schepen voedsel brengen). De
luchtdroppings beginnen al meteen de volgende dag, op 29 april. Britse Lancasters
werpen in plaats van bommen nu voedselpakketten af boven een terrein naast
vliegveld Ypenburg bij Den Haag.
Ook sluiten de Geallieerden en Seyss-Inquart, die
al inziet dat de Duitsers de oorlog gaan verliezen,
op 28 april een wapenstilstand langs de
Grebbelinie. Dat is een scheidingslijn tussen de
twee troepenmachten die van Wageningen via
Amersfoort naar zee loopt. Langs deze lijn zwijgen
de wapens en kan er voedsel over land naar het
rampgebied vervoerd worden. Zo komt er al in
april, enkele dagen voor de capitulatie van de
Duitsers op 5 mei, een einde aan de blokkade.
Maar met de bevrijding komt er nog geen einde
aan de schaarste, honger en de distributie van
‘artikelen op de bon’. Wel neemt de hongersnood
snel af en ook de schaarste wordt geleidelijk
minder. Het duurt echter nog jaren voordat geen
enkel artikel meer op de bon is. Vooral melk blijft
lang onder de distributie vallen.
9
DAGELIJKS LEVEN IN DE HONGERWINTER
Tijdens de winter van 1945 trekken mensen uit de steden in het westen van het land
met fietsen en handkarren naar het platteland op zoek naar voedsel. Deze zogeheten
hongertochten beginnen rond 15 januari 1945 als de Duitse bezetters de PTT verbiedt
postpakketten zwaarder dan 200 gram te bezorgen. Het sturen van grote pakketten
met etenswaren is door deze maatregel niet meer mogelijk. De hongertochten duren
tot in maart. Daarna zijn de meeste stedelingen in het westen té ziek of té zwak om
dergelijke tochten te ondernemen. De tochten zijn immers zwaar, gevaarlijk en duren
soms dagen.
Op hongertocht
De winter van 1944-‘45 is streng. Het vriest van Kerstmis tot eind januari en pas in
maart wordt het zachter. De mensen op hongertocht hebben vaak geen goede
winterkleding aan; die zijn ze door de vorderingen kwijtgeraakt. Daar komt nog bij dat
de meeste mensen op hongertocht kinderen, vrouwen en mannen op leeftijd zijn.
Vooral bejaarden en kleine kinderen hebben te lijden van het weer. Jonge mannen
gaan vrijwel nooit mee, omdat ze dan de kans lopen door de Duitsers te worden
opgepakt en naar Duitsland te worden gestuurd om in een fabriek te werken.
Maar ook degenen die wel op hongertocht gaan, lopen gevaar. Patrouilles van de
Landwacht, een door de Duitsers opgericht politiekorps, houden reizigers aan, vragen
naar hun identiteitsbewijzen en doorzoeken hun bagage. Ze gaan bijvoorbeeld na of
ze geen goederen voor de zwarte handel (zie voor een uitleg pagina 11) bij zich
hebben. Als dat zo is, worden die goederen in beslag genomen. Wie op een boerderij
etenswaren heeft weten te krijgen, moet die soms afgeven. Dan is de hele tocht voor
niets geweest.
De tochten lopen van de Randstad helemaal tot in Gelderland, Drenthe en Groningen.
Een tocht kan dagen duren. Mensen overnachten bij boeren die bereid zijn om hen
onderdak te bieden. Sommige boeren zijn bereid om voedsel voor niets af te staan,
andere vragen geld of willen voedsel ruilen voor keukengerei of sieraden. Het komt
ook een enkele keer voor dat boeren worden beroofd.
Ruilhandel en zwarte handel
Tijdens de hongerwinter is er steeds meer sprake van ruilhandel en zwarte handel.
Van ruilhandel is sprake als mensen op hongertocht naar het oosten gaan en bij
boeren voedsel ruilen voor huisraad of sieraden.
10
Toenemende armoede werkt de ruilhandel in de hand. Doordat fabrieken sluiten,
kunnen steeds meer mensen de kost niet meer verdienen. Uit gebrek aan geld, gaan
mensen ertoe over hun bezittingen te ruilen voor voedsel. Sigaretten nemen steeds
meer de rol van betaalmiddel over van geld.
Steeds wanneer er sprake is van schaarste of wanneer bepaalde artikelen niet vrij
verhandeld mogen worden (omdat ze op de bon zijn bijvoorbeeld), zijn er mensen die
grote hoeveelheden van die artikelen inkopen en doorverkopen tegen extreem hoge
prijzen. Dan is er sprake van zwarte handel.
Hergebruik en het opwekken van elektriciteit
Naarmate etenswaren en andere dingen voor dagelijks gebruik schaarser worden,
moeten mensen zich steeds meer behelpen met zaken die ze anders als ‘afval’
beschouwen en weggooien. Een voorbeeld van dit hergebruik is het gebruik van lege
etensblikjes als kookgerei. Soepbeentjes worden gebruikt (in plaats van dierlijke
vetten of plantaardige oliën) om zeep te maken.
Een mededeling op een huis om te voorkomen dat
er dingen gebruikt gaan worden om op te stoken
11
Etensresten als vissenkoppen
worden zorgvuldig uit elkaar
gepeuterd om er eetbare delen uit te halen. Speciale
‘oorlogskookboeken’ komen
in omloop met recepten om
etensresten te gebruiken bij
de bereiding van maaltijden.
Het idee om afval te hergebruiken is niet pas tijdens de
hongerwinter ontstaan en
ook niet alleen door mensen
in het hongergebied toegepast.
Onder de goederen die de
Duitsers vorderen voor eigen
gebruik in Duitsland vind je
ook oude metalen, kurken,
tubes en glas, zaken die
voorheen als afval werden
beschouwd.
Een vorm van ‘hergebruik’
die ten koste gaat van leegstaande huizen komt voort
uit gebrek aan gas, kolen en
olie. Als bijvoorbeeld na een
razzia huizen leeg komen te
staan, slopen buurtbewoners
alles wat maar branden kan
uit die huizen om op te stoken. Betimmeringen, deuren,
zolderbalken en ander houtwerk worden opgestookt.
Ook bomen in stadsparken
en langs straten en bielzen
van rails worden opgestookt.
Ook zie je bij elektriciteitscentrales en langs kades in havens vaak mensen die heel
zorgvuldig de grond afzoeken naar stukjes steenkool en zelfs naar kolengruis. Bij het
overladen valt er altijd wel iets naast de laadbak van de vrachtauto of de treinwagon
dat nog gebruikt kan worden.
Reeds vóór, maar vooral tijdens de hongerwinter is er maar enkele uren per dag stroom en
soms is er helemáál geen stroom. Om toch aan
stroom te komen, gebruiken mensen in de
huiskamer een fiets (voorzover die niet
gevorderd is). Je kunt dit vergelijken met een
hedendaagse hometrainer. Je zet de fiets zo neer
dat je wel kunt trappen, maar zonder dat de fiets
van zijn plaats komt. Je zet de dynamo op het
wiel en trappen maar.
De elektriciteit die je zo opwekt, is net genoeg
om naar de radio te kunnen luisteren of een
lichtje te laten branden. Zo wekken de
gezinsleden om beurten stroom op. Op deze
manier is men niet afhankelijk van kaarsen waar
men trouwens vaak niet aan kan komen. Ook
brengen mensen op het dak van hun huis een
windmolen aan die, als er voldoende wind is,
stroom opwekt.
De heer J. Tas uit Alkmaar wekt elektriciteit op,
ondergedoken op de zolder van het kadaster
12
Het wordt stil op straat
Iedereen kan tegenwoordig zo vaak als nodig is naar een supermarkt of winkel gaan
om eten, kleding en andere dingen voor dagelijks gebruik te kopen. De schappen zijn
vooral ‘s morgens goed gevuld en worden bijgevuld als een artikel dreigt op te raken.
Je zult maar zelden meemaken dat een artikel uitverkocht blijkt te zijn en dan nog is
dat de volgende dag meestal weer voorhanden. Het is in onze tijd moeilijk voor te
stellen dat tijdens de hongerwinter in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag de winkels
vrijwel leeg zijn en dat sommige mensen dagenlang eropuit trekken om ergens in het
oosten van het land voedsel te zoeken.
In het hongergebied brengen veel mensen iedere dag een groot deel van de dag door
in de rij voor de gaarkeuken, wachtend op hun dagelijkse rantsoen soep van
aardappelen of suikerbieten. Ook moet men regelmatig naar een distributiekantoor om
nieuwe bonnen te halen. Even naar de buurtsuper gaan voor brood of melk, omdat die
op is, is er niet bij.
Door de honger, het toenemende gebrek aan brandstoffen en het (gedeeltelijk)
afsnijden van water en stroom moeten steeds meer fabrieken op halve kracht draaien
of helemaal sluiten. Daar komt nog bij dat mannen tussen 16 en 45 jaar voortdurend
de kans lopen om tijdens razzia’s te worden opgepakt om in het Duitse leger te
vechten of om in een fabriek in Duitsland te werken. Wie dat niet wil riskeren, gaat de
straat niet meer op.
Ook al kan een bedrijf openblijven, dan nog is het de vraag of er wel voldoende
personeel overblijft om de boel draaiende te houden. Begrafenisondernemers kunnen
vaak iemand pas weken na diens dood begraven.
Het grootste probleem wordt tenslotte de gezondheid. De meeste mensen zijn door
ondervoeding, acute hongersnood en ziekten gewoon niet meer in staat om te werken.
Ook onderwijs en (overheids)diensten kampen steeds meer met gebrek aan energie
en personeel. Vuilnis wordt niet meer opgehaald, het stadsvervoer komt voor een
groot deel stil te liggen. Treinen rijden er tussen 17 september 1944 en 5 mei 1945
helemáál niet.
13
Ziekenhuizen nemen alleen patiënten op die levensgevaarlijk ziek zijn en chirurgen
moeten hun werk bij kaarslicht verrichten. Bioscopen en theaters blijven dicht. Scholen gaan al snel na het begin van de hongersnood dicht. Alleen in februari en maart
1945 wordt er enkele weken les gegeven. Kortom, het openbare leven valt stil. Het
wordt letterlijk stil op straat.
Binnenlandse hulpverlening
Mensen helpen elkaar om de hongerwinter zo goed en zo kwaad als het gaat door te
komen. Ook kunnen zij bij de overheid en allerlei organisaties om hulp vragen.
Op de eerste plaats is er de familie- en burenhulp. Familie, vrienden en kennissen van
buiten het hongergebied sturen over de post voedselpakketten naar de hongerenden
in steden in het westen. Voedselzendingen zijn mede mogelijk doordat kort vóór het
begin van de hongersnood de oogsten zijn binnengehaald; vooral boeren hebben
ruime voedselvoorraden. Buren verdelen eten en brandstoffen onder elkaar.
Mensen die de hongerwinter hebben meegemaakt spreken nog steeds met
bewondering en warme dankbaarheid over deze familie- en burenhulp. Ze menen dat
vóór en ná de hongerwinter de mensen nooit zoveel voor elkaar over hebben gehad
als tijdens deze barre periode.
‘Winterhulp Nederland’
Een door de Duitsers opgezette organisatie die aan hulpverlening doet, is
de Winterhulp Nederland. Deze wordt
opgericht op 22 oktober 1940. Winterhulp Nederland houdt zich bezig
met hulpverlening aan mensen in
nood. Geld voor deze hulpverlening
werft de organisatie door collectes te
houden, en door het organiseren van
loterijen en benefietconcerten. Ook
geven de posterijen tot 1945 jaarlijks
postzegels uit met toeslag voor de
Winterhulp. Wie Nederlandse postzegels verzamelt, kent deze Winterhulpzegels misschien wel. Door de
toeslag lijken ze op de Kinderzegels
die nog steeds ieder jaar in november worden verkocht. Maar er is een
groot verschil: bij Kinderzegels en
andere zegels met toeslag is de toeslag hooguit de helft van de frankeerwaarde en bij Winterhulpzegels is
de toeslag groter dan de frankeerwaarde. De meeste mensen moeten
weinig van de Winterhulp hebben. Ze
wantrouwen de Winterhulp, omdat
die is opgericht door de Duitse bezetters en omdat de Duitsers daarmee
reclame maken voor zichzelf.
Op zoek naar etensresten
De overheid zet reeds in 1942 gaarkeukens op waar mensen dagelijks een maaltijd
kunnen krijgen. Meestal is het soep of stamppot. Maar de kwaliteit van het
uitgedeelde eten is zó slecht dat al gauw bijna niemand meer de gaarkeukens
bezoekt. Die worden dan ook na enkele maanden weer gesloten.
14
Op 20 oktober 1944, tijdens de hongerwinter, komen de gaarkeukens weer terug. De
uitgedeelde maaltijden zijn mondjesmaat en slecht van kwaliteit. Maar de nood is zo
hoog dat de mensen in het hongergebied er uren voor in de rij staan. Voor veel
mensen in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag zijn de gaarkeukens op een gegeven
moment zelfs de enige manier om dagelijks aan voedsel te komen.
In de rij staan bij een gaarkeuken
Naast gaarkeukens zijn ook andere instellingen actief. Zo is in Amsterdam de
Hulporganisatie Amsterdam of HOA actief. Ze houdt zich onder meer bezig met het
plaatsen van kinderen in pleeggezinnen op het platteland vlakbij Amsterdam of in het
bevrijde deel van Nederland. Vooral na het einde van de oorlog stuurt de HOA ook
kinderen uit Amsterdam naar pleeggezinnen in het buitenland.
Ook het verzet verleent hulp, aan militairen en aan burgers. Zo zorgt de Zeemanspot
ervoor dat vrouwen en kinderen van marinemensen geld krijgen, zolang hun
echtgenoten en vaders op zee zijn. Die zijn in dienst van de Britse of Amerikaanse
marine. Het verzet helpt ook geallieerde piloten uit Nederland ontsnappen die met hun
vliegtuig zijn neergehaald. Hulp aan burgers is vooral het werk van de
Landelijke organisatie voor hulp aan Onderduikers of LO.
Deze organisatie wordt in 1942 opgericht. De LO helpt mensen onderduiken die
worden vervolgd. Dat zijn bijvoorbeeld joden en verzetsstrijders. Het kan ook gaan om
mensen die willen voorkómen dat ze in Duitsland in een fabriek tewerkgesteld worden
of bij het Duitse leger worden ingelijfd. Ook vluchtelingen uit Duitsland krijgen een
onderduikadres. De onderduikers krijgen van de LO eten, geld, brandstof en kleding.
Die kunnen ze uiteraard niet zelf kopen omdat ze dan hun onderduikadres moeten
verlaten.
15
De LO zorgt voor valse identiteitsbewijzen, distributiestamkaarten en bonnen. Ook
stempels worden vervalst. Dat gebeurt in Persoonsbewijzencentrales of PBC’s. Dat zijn
schuiladressen waar vervalsers hun werk doen.
Het vervalsen is moeilijk, aangezien het persoonsbewijs dat iedereen moet hebben en
bij zich moet dragen moeilijk na te maken is.
Vooral nadat een nieuw model persoonsbewijs is ingevoerd dat nog moeilijker te
vervalsen is dan het vorige wordt het zaak om blanco (= niet ingevulde)
identiteitspapieren te stelen.
Vervalsers aan het werk
Een afdeling van de LO bestaande uit Nationale Knokploegen overvalt daartoe
distributiekantoren, arbeidsbureaus en drukkerijen. De gestolen papieren krijgen dan
namen, adressen en stempels en vinden daarna hun weg naar de onderduikers. Het
helpen met onderduiken en het verzorgen van mensen groeit tussen 1942 en 1945 uit
tot een reusachtig bedrijf dat overal in het land actief is. Alleen al in de PBC, opgezet
door drukker Frans Duwaer en beeldhouwer en graficus Gerrit-Jan van de Veen (die
een tijdlang “Groep 2000" worden genoemd), worden jaarlijks tussen de 60.000 en de
70.000
blanco
identiteitspapieren
gemaakt.
Dankzij
het
verzet
kunnen
honderdduizenden gezinnen onderduikers opnemen, zelfs in het hongergebied.
Kerken houden zich eveneens met hulpverlening bezig. Het Interkerkelijk Bureau
Noodvoedselvoorziening en het Interkerkelijk Overleg zetten eigen gaarkeukens op
waar maaltijden worden uitgedeeld. Ook voorzien ze onderduikers van voedsel.
Dominees en pastoors roepen tijdens kerkdiensten mensen regelmatig op om voedsel
en kleding af te staan die ze kunnen missen. Ook roepen de geestelijken schippers op
om met hun schip etenswaren naar het hongergebied te brengen.
16
LOTGEVALLEN VAN PIET VAN ROSSUM
Dit hoofdstuk beschrijft de lotgevallen van Piet van Rossum, medewerker van
drukkerij De Standaard in Amsterdam. Van 1938 tot eind 1945 heeft hij een dagboek
bijgehouden. Hier volgen we zijn relaas van begin 1944 tot mei 1945. Dit deel van het
dagboek bestaat uit brieven aan zijn verloofde en aantekeningen in zijn zakagenda.
Januari-juni 1944: de oorlog komt dichterbij
Piet van Rossum woont in Amsterdam nadat hij in het Groningse dorp Stedum
ondergedoken is geweest. Hij heeft geen werk want de drukkerij waar hij een baan
had is gesloten. Toch kan hij rondkomen omdat een zekere meneer ‘X’ hem
regelmatig geld geeft.
Hij bezoekt in januari 1944 zijn voormalige onderduikadres waar de familie Koning
hem op hun boerderij onderdak heeft verleend. Daar kan hij een koffer vol etenswaren
ophalen. Hieruit blijkt dat er dan al niet zoveel te eten meer is in Amsterdam. Dan
leert hij een meisje uit Rotterdam genaamd Corry H. kennen en raakt hij verliefd op
haar. Ze schrijven brieven aan elkaar en zoeken elkaar op. Op 1 april verloven Corry
en Piet zich.
In de schuilplaats
Dat de oorlog volop gaande is merkt Piet, zo noteert hij in zijn agenda, aan de Britse
bommenwerpers die over Amsterdam vliegen op weg naar Duitsland en terug. Dan
wordt er luchtalarm gegeven en moet iedereen van de straat af. Dat gebeurt bijna
elke dag. Die voorzorgsmaatregel is er niet voor niets, want af en toe stort er een
bommenwerper neer in een woonwijk. Dat gebeurt bijvoorbeeld op 22 maart. Daarbij
vallen veel doden en gewonden. Ook laten vliegtuigen af en toe hun bommen vallen,
omdat ze anders niet terug kunnen vliegen naar Engeland.
17
Juni-september 1944: de afknapper van de uitgestelde bevrijding
Op 6 juni hoort Piet dat de Geallieerden in Normandië zijn geland. “De verlossing is
begonnen!!!”, noteert hij in zijn agenda. De bezetting zal wel spoedig afgelopen zijn.
De hoerastemming van Dolle Dinsdag krijgt ook Piet in zijn greep, vooral als hij hoort
dat Duitse soldaten in groten getale Nederland ontvluchten.
Op 17 september pakken Duitsers tijdens een razzia in Amsterdam mannen tussen de
16 en 50 jaar op.
Een razzia
Als Operatie Market Garden (zie pagina 2 en 7) op 18 september van start gaat, stijgt
de hoop op een spoedige bevrijding wederom ten top. Maar dan slaat de stemming
om. Op 22 september noteert hij: “alleen nog maar gas van 5 uur tot 7.30 uur. (...)
Geen aardappelen en groente meer. Hongersnood dreigt in Amsterdam.” Dan komt
het nieuws dat Operatie Market Garden is mislukt.
September 1944-mei 1945: honger
De spoorwegstaking en de door Seyss-Inquart ingestelde vervoersblokkades leiden
ertoe dat voedsel en brandstof steeds schaarser worden. Ook wordt het gevaar van
nieuwe razzia’s steeds groter. 8.000 Man Grüne Polizei komen naar Amsterdam om
jonge mannen op te pakken voor dienst in het leger of om in Duitsland tewerkgesteld
te worden. Hoe Piet de kerstdagen doorbrengt, vermeldt hij niet. Wel noteert hij dat
hij bij zijn vriend Dorus oudejaarsavond heeft doorgebracht en (eindelijk) goed heeft
gegeten en gedronken. Voedselzendingen van de familie Koning vormen een welkome
aanvulling op de karige rantsoenen.
18
Een kind dat wat te eten krijgt
19
De opmars van de Russen richting Berlijn geeft Piet goede hoop op een einde aan de
honger. Zonder die hoop, schrijft hij op 30 januari aan Corry, “kon je maar beter dood
zijn”.
Op 1 maart krijgt Piet het eerste rantsoen Zweeds wittebrood (dat als meel dan al een
maand onderweg is geweest uit Delfzijl), een feestelijke gebeurtenis. Het brood wordt
uitgedeeld door het Zweedse Rode Kruis. Die opent op 6 maart een eigen Centrale
Keuken die tweemaal per week maaltijden uitdeelt. Een nieuwe feestelijke gebeurtenis
is op 23 maart, namelijk de eerste warme voorjaarsdag.
2 Mei meldt Piet dat bommenwerpers voor het eerst voedselpakketten uitwerpen
boven Amsterdam. Ademloos volgt hij de ineenstorting van het Duitse leger. Op 5 mei
geven de Duitse troepen in Nederland zich aan de Geallieerden over en is Nederland
bevrijd. Geen dag te vroeg voorzover uit de beknopte aantekeningen is op te maken.
Kaalgeschoren vrouwen die een relatie met een Duitser hebben gehad
Mei 1945: de vrijheid
Piet beschrijft in brieven aan Corry hoe hij de bevrijding beleeft. Op 5 mei ziet hij
overal mensen op straat feestvieren. Ze versieren hun huizen met vlaggen omdat ze
weten dat Canadese troepen de stad in zullen trekken; die willen ze een feestelijk en
dankbaar onthaal geven. Op 6 mei kan hij voor het eerst in acht maanden een lange
wandeling door de stad maken, omdat de spertijd is afgeschaft. Overal ziet hij
straatfeesten.
Op 7 mei beschrijft Piet met intens genoegen hoe Duitse soldaten en NSB’ers door
geallieerde soldaten worden ingerekend. Dat woedende menigtes meisjes en vrouwen
kaalscheren die een verhouding hebben gehad met een Duitser bevalt hem eveneens
prima.
Op 8 mei beschrijft hij de eindeloze colonnes van Canadese legervoertuigen die door
de stad trekken, toegejuicht door duizenden mensen langs de straatkant.
20
EINDBALANS VAN DE HONGERWINTER
Tussen september 1944 en mei 1945 heeft de hongersnood in Nederland ongeveer
22.000 mensen het leven gekost. Vooral bejaarden, kinderen en alleenstaanden vallen
ten prooi aan de honger. De meeste slachtoffers vallen in een klein deel van
Nederland, waaronder de steden Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Daar wonen in
die tijd ongeveer 2 miljoen mensen van wie de verblijfplaats bekend is en nog enkele
honderdduizenden onderduikers.
De meeste mensen in het hongergebied worden ziek of zijn verzwakt door
ondervoeding en kou. Ook slechte hygiënische omstandigheden maken mensen ziek;
ze krijgen hoofdluizen, schurft en eczeem. Er is geen zeep meer en meestal ook geen
schoon water uit de kraan.
Omdat wij vóór de hongerwinter in een relatief welvarend land met goede riolering,
voldoende schoon water en voedsel woonden, heeft de hongersnood niet nog veel
meer slachtoffers geëist. Dat neemt niet weg dat ondervoeding bij veel mensen
hongeroedeem, scheurbuik en rachitis veroorzaakt heeft. Rachitis of Engelse ziekte
krijg je als je lange tijd te weinig vitamine D binnenkrijgt, waardoor je botten te
weinig kalkzouten krijgen en daardoor niet goed uitgroeien of misvormd raken.
Bovendien kregen vooral kinderen, door al te eenzijdige voeding gedurende lange tijd,
last van ernstige botontkalking. Reeds tijdens de hongerwinter stuurden hulpverleners
kinderen naar pleeggezinnen op het platteland waar nog (iets) meer voedsel
voorhanden was dan in het hongergebied.
21
Alle schoolgaande kinderen in Nederland kregen maanden achtereen iedere dag melk
op school, want melk bevat kalk. Deze maatregel is opmerkelijk omdat het vóór noch
ná de bezettingstijd de gewoonte is geweest om voedsel uit te delen op scholen.
Eten in de klas
Oorlogstrauma’s
Veel mensen die een oorlog hebben meegemaakt krijgen, vaak pas jaren daarna,
allerlei geestelijke klachten. In ons land is dat ook het geval bij mensen die de Tweede
Wereldoorlog bewust hebben meegemaakt. Het kan om allerlei soorten klachten gaan.
Sommige mensen die over de oorlog kunnen meepraten, vinden Duitsers niet aardig
en voelen zich niet op hun gemak tussen Duitsers. Andere mensen hebben zelfs een
hekel aan Duitsers. Ze hebben dan vooroordelen. Vooroordelen tegen groepen mensen
kunnen hinderlijk zijn, maar ze veroorzaken geen lichamelijke en geestelijke klachten.
Anders ligt het bij mensen die (ook) last van angstaanvallen hebben. Die krijgen ze
bijvoorbeeld bij het horen van de sirenes als die een keer per maand proefdraaien, of
van geknal van vuurwerk vlak voor en tijdens de jaarwisseling. Dat herinnert hen aan
gevaarlijke en angstaanjagende situaties die ze tijdens de oorlog hebben meegemaakt
en waar ze nog steeds bang voor zijn, zoals luchtalarm, bombardementen of
beschietingen met kanonnen. Weer andere mensen die in het verzet hebben gezeten
worden panisch als een agent in uniform hen aanspreekt. Die agent doet hen dan
denken aan leden van de Landwacht of de Grüne Polizei, de korpsen die
verzetsstrijders probeerden op te sporen en te arresteren. Onderduikers en mensen
die regelmatig in een schuilkelder moesten zitten omdat er luchtalarm was, krijgen
last van claustrofobie (= engtevrees; angst om in een kleine ruimte te moeten zijn).
Mensen die zulke ervaringen hebben, vinden het vaak te moeilijk om over de oorlog te
praten en zwijgen daar altijd over.
22
Anderen kunnen maar niet ophouden erover te praten. Die vertellen verhalen over het
smokkelen van voedsel per schip naar het hongergebied, of het plegen van
sabotagedaden tegen de bezetters, of over honger, kou, gebrek aan van alles en (de
dreiging van) luchtaanvallen.
Al deze klachten worden oorlogstrauma’s genoemd (trauma = wond).
Had de honger voorkomen kunnen worden?
Als Prins Bernhard op 3 september 1944 tot hoofd van de Binnenlandse Strijdkrachten
wordt benoemd, gelooft hij dat Nederland binnen enkele weken kan worden bevrijd.
Hij lijkt daarin gelijk te krijgen als op Dolle Dinsdag talloze Duitse soldaten
wegvluchten voor de oprukkende Geallieerden.
Prins Bernhard inspecteert de Nederlandse
troepen die in Normandië zijn geland
in augustus 1944
Seyss-Inquart, temidden van
twee Duitse generaals
Op 9 september bezoekt hij zijn directe chef veldmaarschalk Montgomery en vertelt
hem dat de tijd rijp is voor een snelle opmars naar het noorden en westen van
Nederland. Montgomery is het er niet mee eens. Wat prins Bernhard voorstelt, is
volgens Montgomery nog niet uitvoerbaar. Zelfs een bruggenhoofd vestigen rond
Arnhem (de mislukte Operatie Market Garden) bleek al te hoog gegrepen te zijn.
Je kunt je afvragen of de spoorwegstaking (zie pag. 7) niet had moeten worden
afgeblazen toen duidelijk werd dat Noord- en West-Nederland nog niet konden worden
bevrijd. Men gaat door met de staking om de Duitse bezetters tegen te werken. Ook
het verzet wil de staking laten doorgaan. De Raad van Vertrouwensmannen van het
verzet wil zelfs geen treinen met voedsel naar het westen laten rijden als er
Nederlands personeel op meerijdt. En de Geallieerden willen uiteraard niet dat het
Duitse leger van Nederlandse treinen gebruik kan maken.
Je kunt je ook afvragen of de buitenlandse hulp niet sneller op gang had kunnen
komen dan het geval is geweest. Om te beginnen wil Churchill noch Roosevelt zaken
doen met Seyss-Inquart (wel met de Nederlandse regering in ballingschap). Ten
tweede kunnen hulpverleners alleen aan het werk als ze daadwerkelijk tot het
hongergebied worden toegelaten. Tenslotte belemmert de strenge winter buitenlandse
aanvoer van voedsel. De Oostzee is in januari 1945 dichtgevroren en dus
onbevaarbaar.
Herinnering voedt begrip voor mensen in nood
De belangstelling voor wat Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft
doorgemaakt, is nog steeds groot.
23
Dat blijkt wel uit de jaarlijkse Dodenherdenking op 4 mei en het vieren van de
Bevrijdingsdag op 5 mei. Daar doen veel mensen, ook jongeren, aan mee.
De belangstelling is des te opmerkelijker aangezien er steeds minder mensen zijn die
de oorlog bewust hebben meegemaakt. De tijd is niet ver meer dat niemand uit eigen
ervaring over de bezettingstijd kan vertellen.
Dodenherdenking in 1946
Bij de Dodenherdenking staan we uitgebreid stil bij de gesneuvelde militairen en de
verzetsmensen die zijn vervolgd en omgebracht. Ook de joden, zigeuners en
gehandicapten die in concentratiekampen zijn vermoord, krijgen ruime aandacht. De
slachtoffers van de hongersnood in Nederland blijven enigszins buiten beeld.
Maar toch is te zien dat de ingrijpende ervaring met de honger zijn sporen heeft
nagelaten. Die heeft namelijk (mede) een rijke traditie doen ontstaan van
grootschalige acties voor liefdadigheid. Steeds weer blijken berichten en beelden van
mensen in nood grote indruk te maken. Dat is vooral het geval bij mensen die de
Tweede Wereldoorlog bewust hebben meegemaakt en die nog steeds dankbaar zijn
voor de hulp (voedseldroppings bijvoorbeeld) die ze hebben gehad. Maar ook mensen
die ná de oorlog zijn geboren worden erdoor geraakt. Dat komt door wat ze over de
bezettingstijd van ouders en andere familieleden horen en op school hebben geleerd.
Berichten over oorlogen en natuurrampen geven dikwijls aanleiding tot
inzamelingsacties. Scholen, bedrijven of steden houden inzamelingsacties en
regelmatig wordt zelfs op landelijke schaal geld ingezameld. De eerste en qua
opbrengst de meest succesvolle landelijke actie is in 1953 “Beurzen Open, Dijken
Dicht”. De opbrengst gaat naar slachtoffers van de watersnoodramp in Zeeland en
delen van Zuid-Holland en naar herstel van de dijken in die provincies. Ongeveer 120
miljoen gulden wordt bijeengebracht, zeker voor die tijd een kolossaal bedrag.
24
AANTEKENINGEN
25
26
MEER OP INTERNET
Op de website van het Centrum voor Mondiaal Onderwijs vind je nog meer
onderwerpen die je kunnen helpen bij je werkstuk of spreekbeurt.
Je vindt daar tips over hoe je het beste een werkstuk kunt opzetten of hoe je
het beste je spreekbeurt kunt inkleden.
Ga naar www.cmo.nl of www.maak-een-werkstuk.nl.
27
SCRIPTIESERVICE
De Scriptieservice Mondiaal Onderwijs richt zich op leerlingen vanaf 10 jaar. In de
reeks zijn meer dan 85 onderwerpen opgenomen over Derde Wereld, Vrede, Milieu
en Mensenrechten.
Elk pakket bestaat uit 24 pagina's tekst, foto's, tekeningen, strips en/of cartoons.
Op de website van het CMO staat een handleiding voor het maken van een scriptie/
werkstuk.
De versie op papier is te bestellen bij:
Centrum voor Mondiaal Onderwijs
Postbus 9108
6500 HK Nijmegen
tel. 024-3613074
e-mail: [email protected]
http://www.cmo.nl
Download