HONGERWINTER TWEEDE WERELDOORLOG Een informatiepakket voor een werkstuk of spreekbeurt COLOFON Tekst: Herman Bosman, Harry de Ridder, Olav Jansen Illustraties: CMO en zijn licentiegevers, Flickr, Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD), Wordpress, Holocaust Research Project De inhoud is met zorg samengesteld. Mocht u van mening zijn dat inbreuk is gedaan op uw auteursrechten of beeldrechten, dan verzoeken wij u vriendelijk contact met ons op te nemen via [email protected]. Centrum voor Mondiaal Onderwijs Postbus 9108 6500 HK Nijmegen tel. 024-3613074 e-mail: [email protected] http://www.cmo.nl De Scriptieservice Nieuwe Stijl is mede mogelijk gemaakt door een bijdrage van Kerk en Wereld en door een solidariteitsbijdrage van de gezamenlijke religieuzen in Nederland via de commissie PIN. © Centrum voor Mondiaal Onderwijs, Nijmegen, 2009 II INHOUD Honger De Tweede Wereldoorlog in Nederland Trek, ondervoeding en honger Wanneer is er sprake van hongersnood? pag. 1 pag. 1 pag. 2 pag. 3 De hongerwinter Distributie Echte schaarste Het vorderen van goederen Spoorwegstaking en blokkade Internationale hulpverlening komt maar moeilijk op gang pag. 5 pag. 5 pag. 6 pag. 6 pag. 7 pag. 8 Dagelijks leven in de hongerwinter Op hongertocht Ruilhandel en zwarte handel Hergebruik en het opwekken van elektriciteit Het wordt stil op straat Binnenlandse hulpverlening ‘Winterhulp Nederland’ pag. 10 pag. 10 pag. 10 pag. 11 pag. 13 pag. 14 pag. 14 Lotgevallen van Piet van Rossum Januari-juni 1944: de oorlog komt dichterbij Juni-september 1944: de afknapper van de uitgestelde bevrijding September 1944–mei 1945: honger Mei 1945: de vrijheid pag. 17 pag. 17 pag. 18 pag. 18 pag. 20 Eindbalans van de hongerwinter Oorlogstrauma’s Had de honger voorkomen kunnen worden? Herinnering voedt begrip voor mensen in nood pag. 21 pag. 22 pag. 23 pag. 23 Aantekeningen pag. 25 Meer op internet pag. 27 III IV HONGER Vanaf de Middeleeuwen is er in Nederland tot 1944 geen hongersnood meer geweest. Op 10 mei 1940 vallen Duitse troepen het land binnen en raakt Nederland bij de Tweede Wereldoorlog betrokken. Daarmee begint een bezettingstijd die vijf jaar duurt. Tijdens de laatste maanden van die periode, tussen september 1944 en mei 1945, ervaren talloze mensen in het westen van het land aan den lijve wat honger is. De Tweede Wereldoorlog in Nederland Op 1 september 1939 vallen Duitse troepen Polen binnen. Engeland en Frankrijk verklaren Duitsland daarop de oorlog. Zo begint de Tweede Wereldoorlog. De Nederlandse regering onder leiding van premier De Geer kiest geen partij voor of tegen Duitsland. Nederland blijft neutraal. De regering hoopt daarmee te voorkomen dat Duitsland ook Nederland aanvalt. De Duitsers vallen aan bij Coevorden, 10 mei 1940 De Nederlandse troepen zijn niet opgewassen tegen de Duitsers als zij op 10 mei 1940 ons land binnentrekken. Bovendien wordt op 14 mei Rotterdam gebombardeerd en de Duitsers dreigen om ook Utrecht en andere steden te bombarderen. De opperbevelhebber van het Nederlandse leger Winkelman besluit zich over te geven. Deze capitulatie wordt op 15 mei getekend. Vanaf die dag bestuurt Seyss-Inquart het land. Hij mag zich landvoogd of rijkscommissaris noemen en is aangesteld door Hitler, de leider van de Duitsers. Koningin Wilhelmina, haar familie, haar hofhouding en het kabinet wijken uit naar Londen waar een regering in ballingschap gaat optreden. Steeds meer artikelen, vooral etenswaren, zeep en kleding, worden schaars en iedereen mag er per week of per maand maar een beperkte hoeveelheid van kopen. 1 Na 8 uur ‘s avonds mag niemand de straat op, tenzij met toestemming van de autoriteiten. Er geldt dan spertijd. Buiten mag nergens licht branden en alle ramen van de huizen moeten worden verduisterd. Steeds meer mannen worden opgepakt en naar Duitsland gestuurd om daar in fabrieken te werken. Vanaf 1942 worden ook joden weggevoerd en de meesten van hen worden vermoord. Veel mensen, mannen en joden vooral, duiken onder om niet door de Duitsers opgepakt te worden. Op 6 juni 1944 landen geallieerde troepen (vooral Amerikanen en Britten) in Normandië. Van daaruit trekken ze op naar het noorden, Frankrijk en België door. De bevrijding van Nederland lijkt een kwestie van weken te zijn. De wildste geruchten doen de ronde over de snelheid van hun opmars. Op 5 september slaan Duitse soldaten massaal op de vlucht, omdat ze geloven dat de Geallieerden er elk moment zullen zijn. Deze dag wordt Dolle Dinsdag genoemd. Maar de opmars van de Geallieerden loopt vast als tussen 17 en 21 september een poging om vanuit de lucht Arnhem in te nemen (= Operatie Market Garden) mislukt. Brabant en Limburg zijn dan al bevrijd, maar Zeeland wordt pas in november door de Geallieerden ingenomen en de rest van het land pas na de winter van 1945. Pas op 5 mei 1945, als de Duitse troepen in Nederland zich aan de Geallieerden overgeven, is heel Nederland bevrijd. Een uitgehongerde jongen in de Tweede Wereldoorlog De periode tussen 5 september 1944 en 5 mei 1945 is het zwaarste deel van de bezettingstijd. In het westen heerst een hongersnood die pas na 5 mei 1945 ten einde loopt. Deze periode staat nu bekend als de hongerwinter. Trek, ondervoeding en honger Wat wij nu honger noemen is niet meer dan een gering ongemak, een leeg gevoel en gerommel in de maag. Vooral na zware en langdurige lichamelijke inspanning, een voetbalwedstrijd of een lange wandeling bijvoorbeeld, kun je dat krijgen. Dan heb je trek. Maar dat gaat wel over na een stevige maaltijd. In rijke landen als Nederland heeft iedereen altijd voldoende te eten. Bovendien is het voor niemand moeilijk gevarieerd te eten, zodat je van alle vitaminen, eiwitten en andere voedingsstoffen voldoende binnenkrijgt. Maar in landen waar een groot deel van de bevolking arm is, ligt de zaak anders. Voor veel mensen zijn bepaalde etenswaren onbetaalbaar. Die mensen krijgen niet van alle voedingsstoffen voldoende binnen. We spreken in zulke gevallen van eenzijdige voeding. 2 Deze arme mensen zijn ook vaak ziek. Ze kunnen zelden of nooit voldoende eten om hun honger te stillen. Ze zijn mager en bovendien vatbaarder voor infectieziekten dan mensen die wél voldoende kunnen eten. In die gevallen spreken we van ondervoeding. Mensen die over de hongerwinter vertellen, bedoelen met ‘honger’ iets veel ergers dan eenzijdige voeding of ondervoeding. Zij hadden in die tijd weinig of niets te eten. De honger is dan acuut en veroorzaakt een snelle aftakeling van het lichaam die voortgaat zolang je niet eet. Acute honger gaat gepaard met pijn, duizeligheid, moeheid, slapte en kriebelhoest. Ook krijgen mensen die honger lijden hongeroedeem, een sterke ophoping van vocht onder de huid. Honger maakt het lichaam ook steeds kwetsbaarder voor infectieziekten. Onder deze mensen breken dan ook gemakkelijk besmettelijke ziektes uit als difterie, tuberculose en tyfus. Het lichaam verteert eerst alle vet dat onder de huid is opgeslagen en begint dan spierweefsel zogezegd ‘op te eten’. De uitdrukking ‘vel over been’ is in zo’n geval zeker niet overdreven. Kinderen groeien niet of nauwelijks meer. Aan acute honger ga je op den duur dood, tenzij je door een ziekte voor die tijd al bezweken bent. Bij acute honger is weer (voldoende) kunnen eten van levensbelang. Maar je kunt niet zomaar weer gaan eten. Wie na langdurige ondervoeding of acute honger een stevige maaltijd eet, krijgt last van buikloop, misselijkheid en braken. Het lichaam en vooral de maag en darmen kunnen nog geen gewone maaltijd aan. Het lichaam moet eerst weer wennen aan steeds grotere hoeveelheden voedsel. Te vroeg een uitgebreide maaltijd nuttigen kan zelfs fataal aflopen. Wanneer is er sprake van hongersnood? Als in een gebied gedurende lange tijd weinig of geen voedsel voorhanden is, lijden steeds meer mensen acute honger. Dan heerst er hongersnood. 3 Een hongersnood ontstaat meestal door een natuurramp of door oorlog. Bij een natuurramp gaan vaak gewassen op de akkers verloren. Dat gebeurt vooral bij een orkaan, overstroming, vulkaanuitbarsting of na een langdurige droogte. Dan vermindert de productie van voedsel of stopt die zelfs helemaal. Ook ongedierte (zoals sprinkhanen) dat grote gebieden kaalvreet, vormt een bedreiging voor de voedselproductie. Als het ook nog moeilijk of onmogelijk is om voedsel van buiten het rampgebied aan te voeren breekt op den duur hongersnood uit. Dat is met name het geval als bij de ramp wegen, spoorlijnen, havens en dergelijke zijn verwoest. Helikopters en vliegtuigen kunnen hongersnood voorkomen door voedselpakketten boven het rampgebied af te werpen. Hongersnood ten gevolge van een oorlog ontstaat als in een gebied de bevolking op de vlucht slaat of wordt weggejaagd door een vijandelijk leger; de bevolking is dan niet in staat om de akkers te onderhouden. De oogst kan dan niet worden binnengehaald. Gevechten tussen strijdende partijen maken het voor hulpverleners moeilijk en gevaarlijk om voedsel naar het rampgebied te brengen. Net als bij sommige natuurrampen worden bij oorlog wegen, spoorlijnen en dergelijke onbruikbaar. Het komt zelfs voor dat één der strijdende partijen voedselhulp tegenhoudt om de tegenstanders uit te hongeren. Doodskisten worden per kar naar de begraafplaats vervoerd, bij gebrek aan benzine voor een auto Is de hongerwinter in Nederland een echte hongersnood geweest? Het antwoord is kort en duidelijk: ja. Er is in die tijd een nijpend tekort aan voedsel en aanvoer van buitenaf is er slechts af en toe en bovendien in onvoldoende mate. Een gezonde vrouw heeft per dag 8.700 kilojoules (= + 2.100 kilocalorieën) nodig, een man 11.000 kilojoules (= + 2.600 kilocalorieën). De rantsoenen eind november 1944 tellen slechts zo’n 2.325 kilojoules (550 kilocalorieën) en in februari 1945 nog maar 1.435 kilojoules (340 kilocalorieën). Een groot aantal mensen sterft van de honger. 4 DE HONGERWINTER Het is niet zo dat voedsel, brandstof, kleding en andere dingen voor dagelijks gebruik pas tijdens de hongerwinter schaars worden of zelfs helemaal ontbreken. Nederland heeft al jaren te maken met schaarste als de hongerwinter begint. Al eind jaren dertig, vóór de Tweede Wereldoorlog, is er sprake van schaarste, al stelt dat tot mei 1940 weinig voor. Distributie De Nederlandse overheid vermoedt al in het begin van de jaren dertig dat er schaarste zou kunnen ontstaan. Over de hele wereld gaat het slecht met de economie en ook met de economie in Nederland. Als mensen het vermoeden hebben dat bepaalde artikelen schaars worden, gaan ze hamsteren. Als men bijvoorbeeld weet dat koffie steeds moeilijker te verkrijgen zal zijn, probeert iedereen zoveel mogelijk pakken koffie te kopen om de tijd van schaarste voor te zijn. Maar door het hamsteren zal de koffie juist opraken en op een gegeven moment helemaal niet meer te krijgen zijn. Bonnen voor de dagelijkse boodschappen De regering van Nederland maakt eind jaren dertig plannen voor het opzetten van een systeem van distributie om het hamsteren te voorkomen. Distributie is een regeling waarbij iedereen van bepaalde artikelen regelmatig een vastgesteld aantal of hoeveelheid mag kopen. Daarvoor krijgt iedereen bonnen uitgereikt op vertoon van een distributiestamkaart, een soort identiteitsbewijs, dat je van tevoren moet ophalen. Bij het kopen van een artikel waar je recht op hebt, moet je de bijbehorende bon afgeven aan de winkelier. De winkeliers op hun beurt ruilen de bonnen in voor nieuwe voorraden. Artikelen die alleen verkocht worden in ruil voor bonnen zijn ‘op de bon’, zoals men dat noemt. Eind 1939 krijgen alle Nederlanders deze distributiestamkaart. De Duitse bezetters nemen het distributiesysteem in 1940 over. In december 1943 moet iedereen de distributie-stamkaart laten vervangen, omdat er zoveel vervalsingen in omloop zijn. In augustus 1944 gebeurt dat nog eens. 5 Al op 11 oktober 1939 komt het eerste artikel op de bon: suiker. De meeste mensen hebben genoeg aan de hoeveelheid suiker die ze met de bonnen mogen kopen. Ook erwten komen op de bon, maar dat duurt slechts tot januari 1940. Echte schaarste De schaarste begint pas echt na de Duitse inval. Diverse artikelen worden schaars. Koffie, thee, zeep en tabak zijn al snel helemáál niet meer te krijgen. Voor deze vier artikelen komen vervangende middelen in de handel. Surrogaten is een ander woord voor die vervangende middelen. Zo wordt koffie vervangen door cichorei en wordt er zeep van soepbeentjes gemaakt. Op den duur worden ook de surrogaten schaars en komen ze eveneens op de bon. Andere artikelen die wél verkrijgbaar blijven, brood bijvoorbeeld, worden steeds slechter van kwaliteit. Ook de levering van stroom, water en gas aan huishoudens wordt beperkt en onbetrouwbaar. Alleen op bepaalde tijden van de dag komt er water uit de kraan en is er gas om te koken. ‘s Avonds zitten de mensen vaak in het donker. Fietsen worden gevorderd Complete trams verdwijnen richting oosten Het vorderen van goederen Hoe is de schaarste tijdens de Tweede Wereldoorlog eigenlijk ontstaan? Voor een antwoord moeten we eerst terug naar het begin van de oorlog. Op 1 september 1939 valt Duitsland Polen binnen. Duitsland heeft vanaf die inval geld en goederen nodig. Een oorlog voeren kost immers handenvol geld en de troepen moeten worden bevoorraad. Naarmate steeds meer landen door Duitse troepen worden bezet, wordt die behoefte groter. Die stijgt nog meer als Duitsland in juni 1941 de aanval op de Sovjet-Unie inzet en feitelijk op twee fronten tegelijk oorlog gaat voeren. De Amerikaanse en Britse luchtmacht voeren bombardementen uit op Duitse steden, waardoor op grote schaal hulpverlening aan dakloze en gewonde burgers nodig wordt en vernielde fabrieken, krachtcentrales, stations en wegen moeten worden hersteld. Om al deze inspanningen te kunnen blijven doen, laat de Duitse regering in bezette gebieden goederen vorderen. Dat is in de oorlogsjaren een deftig woord voor stelen van de burgers. Goederen die de Duitsers voor zichzelf nodig hebben, worden afgenomen, ingezameld en naar Duitsland vervoerd. Vooral kleding, brandstof en vervoermiddelen (fietsen bijvoorbeeld) worden gevorderd. Tot september 1944 is er schaarste en ongemak, maar nog geen acute hongersnood. Die komt daarna pas. De Duitse overheid zamelt steeds meer in: metalen, auto’s, fietsen, schoeisel, kleding en een groot aantal andere artikelen gaan naar het Duitse leger. 6 Op 18 juni 1941 bijvoorbeeld moet iedere Nederlander koperen, loden, tinnen en nikkelen voorwerpen inleveren. Vanaf 20 juli 1942 worden in alle gemeenten met meer dan 10.000 inwoners fietsen gevorderd. Vanaf 24 november 1942 verdwijnen klokken uit kerktorens om te worden omgesmolten. Het vorderen van kleding en vervoermiddelen gaat tijdens de hongerwinter gewoon door. Spoorwegstaking en blokkade Op 17 september 1944 geeft de Nederlandse regering in ballingschap vanuit Londen via Radio Oranje opdracht aan het spoorwegpersoneel en de schippers in Nederland om in staking te gaan. Affiche van de Duitse bezetters tégen de staking Op deze manier wil de Nederlandse regering de Geallieerden helpen om vanuit Arnhem verder op te rukken en de rest van Nederland, boven de grote rivieren, te bevrijden (Operatie Market Garden). De aanval op Arnhem mislukt echter, maar de stakingen gaan door. Treinverkeer en binnenscheepvaart komen inderdaad volledig stil te liggen. Slechts af en toe vaart er een binnenschip, wanneer schippers bereid zijn om voedsel naar de hongergebieden te brengen. De staking houdt maandenlang aan, tot aan de bevrijding van heel Nederland op 5 mei 1945. Vanuit bevrijd gebied kan geen voedsel meer worden aangevoerd. Dit gebeurt alleen nog, zij het mondjesmaat, per post, vanuit Drenthe en Groningen. Als vergelding voor de stakingen stopt rijkscommissaris Seyss-Inquart alle Duitse voedseltransporten naar het westen van het land. Ook mogen er geen kolen, olie en gas meer uit Duitsland worden aangevoerd. Op 27 september 1944 maakt hij dit alles in een persbericht bekend. Op 8 november heft hij de voedselblokkade op, maar dan heeft de honger al de eerste slachtoffers geëist. De hongersnood is groot in Amsterdam en Rotterdam, maar het hevigst in Den Haag. Amsterdam krijgt wat voedsel vanuit de Kop van Noord-Holland en Rotterdam vanaf de Zeeuwse eilanden. Den Haag is echter vanaf het begin van de staking van alle voedselhulp afgesneden. Daar komt midden januari 1945 nog bij dat per post alleen nog maar pakjes tot 200 gram mogen worden verstuurd. 7 Door honger gedreven trekken de inwoners van de grote steden naar het platteland om bij boeren voedsel te kopen, te ruilen of te stelen. Sommigen trekken zelfs vanuit de Randstad helemaal naar Drenthe en Groningen, op zoek naar voedsel. Het weer verergert de toestand. Rond Kerstmis 1944 valt in Nederland de vorst in en na enkele dagen zijn de vaarwegen door ijsgang onbevaarbaar geworden. De binnenscheepvaart komt nu helemaal tot stilstand. De vorst houdt een maand aan. Internationale hulpverlening komt maar moeilijk op gang Zowel Seyss-Inquart als de Nederlandse regering in ballingschap proberen, om verschillende redenen, een einde aan de hongerwinter te maken. Seyss-Inquart wil dat, niet omdat hij begaan is met de mensen die honger lijden, maar omdat hij bang is dat er door de hongersnood besmettelijke ziekten uitbreken, die ook de Duitse soldaten en agenten zouden besmetten. Ook vreest hij een opstand van de Nederlandse bevolking. Hij biedt de Raad van Vertrouwensmannen (die het verzet vertegenwoordigen) aan om uit het deel van Nederland dat al bevrijd is treinen met aardappelen en ander voedsel naar het rampgebied te laten rijden. Maar de Raad wil de spoorwegstaking niet op die manier breken en weigert. In plaats daarvan zoekt de Raad voedselhulp bij Engeland en de Verenigde Staten. Seyss-Inquart Winston Churchill President Roosevelt Ook Seyss-Inquart klopt bij de Engelsen aan. Hij vraagt de Engelse premier Churchill om voedselhulp, maar die wijst het verzoek af. De Nederlandse regering in ballingschap heeft meer succes. Premier Gerbrandy weet Churchill van de ernst van de zaak te overtuigen en haalt hem over tot actie door te vertellen dat Zweden voedsel aan Nederland wil leveren. Churchill overlegt met de Amerikaanse president Roosevelt. Die draagt Eisenhower, de hoogste generaal van de geallieerde strijdkrachten in Europa, op om na te gaan hoe de voedselhulp georganiseerd kan worden. Inmiddels laat ook Zwitserland weten voedsel te zullen sturen. De eerste voedselhulp die Nederland bereikt, komt echter niet van Zweden of Zwitserland, maar van het Portugese Rode Kruis. In Delfzijl arriveert een schip met onder meer blikjes sardines. Eind januari 1945 volgt een Zweeds schip dat een lading meel in Delfzijl aflevert waarvan vervolgens het legendarische Zweedse wittebrood wordt gebakken. Door de vervoersstaking en andere problemen met het vervoer duurt het tot eind februari voordat de eerste mensen in het hongergebied het wittebrood krijgen uitgedeeld. Het is dus niet zo, zoals veel mensen denken, dat vliegtuigen al vóór de bevrijding Zweeds wittebrood afwerpen boven het hongergebied. Hulpverlening uit het buitenland blijft moeizaam. 8 Churchill en ook het verzet in Nederland onderhandelen liever niet met de gehate Seyss-Inquart. De plannen voor grootschalige voedselhulp komen pas echt tot uitvoering ná de bevrijding. Intussen rukken in maart en april van 1945 geallieerde eenheden vanuit Groningen en Drenthe langs de oostgrens naar het zuiden op. Hierdoor kan het laatste kleine beetje voedsel uit die streken het westen niet meer bereiken. Juist in de laatste weken van de bezettingstijd wordt de hongersnood het nijpendst. Seyss-Inquart geeft op 28 april aan de Britse en Amerikaanse luchtmacht eindelijk toestemming voor het uitvoeren van voedseldroppings (tot dan mogen alleen schepen voedsel brengen). De luchtdroppings beginnen al meteen de volgende dag, op 29 april. Britse Lancasters werpen in plaats van bommen nu voedselpakketten af boven een terrein naast vliegveld Ypenburg bij Den Haag. Ook sluiten de Geallieerden en Seyss-Inquart, die al inziet dat de Duitsers de oorlog gaan verliezen, op 28 april een wapenstilstand langs de Grebbelinie. Dat is een scheidingslijn tussen de twee troepenmachten die van Wageningen via Amersfoort naar zee loopt. Langs deze lijn zwijgen de wapens en kan er voedsel over land naar het rampgebied vervoerd worden. Zo komt er al in april, enkele dagen voor de capitulatie van de Duitsers op 5 mei, een einde aan de blokkade. Maar met de bevrijding komt er nog geen einde aan de schaarste, honger en de distributie van ‘artikelen op de bon’. Wel neemt de hongersnood snel af en ook de schaarste wordt geleidelijk minder. Het duurt echter nog jaren voordat geen enkel artikel meer op de bon is. Vooral melk blijft lang onder de distributie vallen. 9 DAGELIJKS LEVEN IN DE HONGERWINTER Tijdens de winter van 1945 trekken mensen uit de steden in het westen van het land met fietsen en handkarren naar het platteland op zoek naar voedsel. Deze zogeheten hongertochten beginnen rond 15 januari 1945 als de Duitse bezetters de PTT verbiedt postpakketten zwaarder dan 200 gram te bezorgen. Het sturen van grote pakketten met etenswaren is door deze maatregel niet meer mogelijk. De hongertochten duren tot in maart. Daarna zijn de meeste stedelingen in het westen té ziek of té zwak om dergelijke tochten te ondernemen. De tochten zijn immers zwaar, gevaarlijk en duren soms dagen. Op hongertocht De winter van 1944-‘45 is streng. Het vriest van Kerstmis tot eind januari en pas in maart wordt het zachter. De mensen op hongertocht hebben vaak geen goede winterkleding aan; die zijn ze door de vorderingen kwijtgeraakt. Daar komt nog bij dat de meeste mensen op hongertocht kinderen, vrouwen en mannen op leeftijd zijn. Vooral bejaarden en kleine kinderen hebben te lijden van het weer. Jonge mannen gaan vrijwel nooit mee, omdat ze dan de kans lopen door de Duitsers te worden opgepakt en naar Duitsland te worden gestuurd om in een fabriek te werken. Maar ook degenen die wel op hongertocht gaan, lopen gevaar. Patrouilles van de Landwacht, een door de Duitsers opgericht politiekorps, houden reizigers aan, vragen naar hun identiteitsbewijzen en doorzoeken hun bagage. Ze gaan bijvoorbeeld na of ze geen goederen voor de zwarte handel (zie voor een uitleg pagina 11) bij zich hebben. Als dat zo is, worden die goederen in beslag genomen. Wie op een boerderij etenswaren heeft weten te krijgen, moet die soms afgeven. Dan is de hele tocht voor niets geweest. De tochten lopen van de Randstad helemaal tot in Gelderland, Drenthe en Groningen. Een tocht kan dagen duren. Mensen overnachten bij boeren die bereid zijn om hen onderdak te bieden. Sommige boeren zijn bereid om voedsel voor niets af te staan, andere vragen geld of willen voedsel ruilen voor keukengerei of sieraden. Het komt ook een enkele keer voor dat boeren worden beroofd. Ruilhandel en zwarte handel Tijdens de hongerwinter is er steeds meer sprake van ruilhandel en zwarte handel. Van ruilhandel is sprake als mensen op hongertocht naar het oosten gaan en bij boeren voedsel ruilen voor huisraad of sieraden. 10 Toenemende armoede werkt de ruilhandel in de hand. Doordat fabrieken sluiten, kunnen steeds meer mensen de kost niet meer verdienen. Uit gebrek aan geld, gaan mensen ertoe over hun bezittingen te ruilen voor voedsel. Sigaretten nemen steeds meer de rol van betaalmiddel over van geld. Steeds wanneer er sprake is van schaarste of wanneer bepaalde artikelen niet vrij verhandeld mogen worden (omdat ze op de bon zijn bijvoorbeeld), zijn er mensen die grote hoeveelheden van die artikelen inkopen en doorverkopen tegen extreem hoge prijzen. Dan is er sprake van zwarte handel. Hergebruik en het opwekken van elektriciteit Naarmate etenswaren en andere dingen voor dagelijks gebruik schaarser worden, moeten mensen zich steeds meer behelpen met zaken die ze anders als ‘afval’ beschouwen en weggooien. Een voorbeeld van dit hergebruik is het gebruik van lege etensblikjes als kookgerei. Soepbeentjes worden gebruikt (in plaats van dierlijke vetten of plantaardige oliën) om zeep te maken. Een mededeling op een huis om te voorkomen dat er dingen gebruikt gaan worden om op te stoken 11 Etensresten als vissenkoppen worden zorgvuldig uit elkaar gepeuterd om er eetbare delen uit te halen. Speciale ‘oorlogskookboeken’ komen in omloop met recepten om etensresten te gebruiken bij de bereiding van maaltijden. Het idee om afval te hergebruiken is niet pas tijdens de hongerwinter ontstaan en ook niet alleen door mensen in het hongergebied toegepast. Onder de goederen die de Duitsers vorderen voor eigen gebruik in Duitsland vind je ook oude metalen, kurken, tubes en glas, zaken die voorheen als afval werden beschouwd. Een vorm van ‘hergebruik’ die ten koste gaat van leegstaande huizen komt voort uit gebrek aan gas, kolen en olie. Als bijvoorbeeld na een razzia huizen leeg komen te staan, slopen buurtbewoners alles wat maar branden kan uit die huizen om op te stoken. Betimmeringen, deuren, zolderbalken en ander houtwerk worden opgestookt. Ook bomen in stadsparken en langs straten en bielzen van rails worden opgestookt. Ook zie je bij elektriciteitscentrales en langs kades in havens vaak mensen die heel zorgvuldig de grond afzoeken naar stukjes steenkool en zelfs naar kolengruis. Bij het overladen valt er altijd wel iets naast de laadbak van de vrachtauto of de treinwagon dat nog gebruikt kan worden. Reeds vóór, maar vooral tijdens de hongerwinter is er maar enkele uren per dag stroom en soms is er helemáál geen stroom. Om toch aan stroom te komen, gebruiken mensen in de huiskamer een fiets (voorzover die niet gevorderd is). Je kunt dit vergelijken met een hedendaagse hometrainer. Je zet de fiets zo neer dat je wel kunt trappen, maar zonder dat de fiets van zijn plaats komt. Je zet de dynamo op het wiel en trappen maar. De elektriciteit die je zo opwekt, is net genoeg om naar de radio te kunnen luisteren of een lichtje te laten branden. Zo wekken de gezinsleden om beurten stroom op. Op deze manier is men niet afhankelijk van kaarsen waar men trouwens vaak niet aan kan komen. Ook brengen mensen op het dak van hun huis een windmolen aan die, als er voldoende wind is, stroom opwekt. De heer J. Tas uit Alkmaar wekt elektriciteit op, ondergedoken op de zolder van het kadaster 12 Het wordt stil op straat Iedereen kan tegenwoordig zo vaak als nodig is naar een supermarkt of winkel gaan om eten, kleding en andere dingen voor dagelijks gebruik te kopen. De schappen zijn vooral ‘s morgens goed gevuld en worden bijgevuld als een artikel dreigt op te raken. Je zult maar zelden meemaken dat een artikel uitverkocht blijkt te zijn en dan nog is dat de volgende dag meestal weer voorhanden. Het is in onze tijd moeilijk voor te stellen dat tijdens de hongerwinter in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag de winkels vrijwel leeg zijn en dat sommige mensen dagenlang eropuit trekken om ergens in het oosten van het land voedsel te zoeken. In het hongergebied brengen veel mensen iedere dag een groot deel van de dag door in de rij voor de gaarkeuken, wachtend op hun dagelijkse rantsoen soep van aardappelen of suikerbieten. Ook moet men regelmatig naar een distributiekantoor om nieuwe bonnen te halen. Even naar de buurtsuper gaan voor brood of melk, omdat die op is, is er niet bij. Door de honger, het toenemende gebrek aan brandstoffen en het (gedeeltelijk) afsnijden van water en stroom moeten steeds meer fabrieken op halve kracht draaien of helemaal sluiten. Daar komt nog bij dat mannen tussen 16 en 45 jaar voortdurend de kans lopen om tijdens razzia’s te worden opgepakt om in het Duitse leger te vechten of om in een fabriek in Duitsland te werken. Wie dat niet wil riskeren, gaat de straat niet meer op. Ook al kan een bedrijf openblijven, dan nog is het de vraag of er wel voldoende personeel overblijft om de boel draaiende te houden. Begrafenisondernemers kunnen vaak iemand pas weken na diens dood begraven. Het grootste probleem wordt tenslotte de gezondheid. De meeste mensen zijn door ondervoeding, acute hongersnood en ziekten gewoon niet meer in staat om te werken. Ook onderwijs en (overheids)diensten kampen steeds meer met gebrek aan energie en personeel. Vuilnis wordt niet meer opgehaald, het stadsvervoer komt voor een groot deel stil te liggen. Treinen rijden er tussen 17 september 1944 en 5 mei 1945 helemáál niet. 13 Ziekenhuizen nemen alleen patiënten op die levensgevaarlijk ziek zijn en chirurgen moeten hun werk bij kaarslicht verrichten. Bioscopen en theaters blijven dicht. Scholen gaan al snel na het begin van de hongersnood dicht. Alleen in februari en maart 1945 wordt er enkele weken les gegeven. Kortom, het openbare leven valt stil. Het wordt letterlijk stil op straat. Binnenlandse hulpverlening Mensen helpen elkaar om de hongerwinter zo goed en zo kwaad als het gaat door te komen. Ook kunnen zij bij de overheid en allerlei organisaties om hulp vragen. Op de eerste plaats is er de familie- en burenhulp. Familie, vrienden en kennissen van buiten het hongergebied sturen over de post voedselpakketten naar de hongerenden in steden in het westen. Voedselzendingen zijn mede mogelijk doordat kort vóór het begin van de hongersnood de oogsten zijn binnengehaald; vooral boeren hebben ruime voedselvoorraden. Buren verdelen eten en brandstoffen onder elkaar. Mensen die de hongerwinter hebben meegemaakt spreken nog steeds met bewondering en warme dankbaarheid over deze familie- en burenhulp. Ze menen dat vóór en ná de hongerwinter de mensen nooit zoveel voor elkaar over hebben gehad als tijdens deze barre periode. ‘Winterhulp Nederland’ Een door de Duitsers opgezette organisatie die aan hulpverlening doet, is de Winterhulp Nederland. Deze wordt opgericht op 22 oktober 1940. Winterhulp Nederland houdt zich bezig met hulpverlening aan mensen in nood. Geld voor deze hulpverlening werft de organisatie door collectes te houden, en door het organiseren van loterijen en benefietconcerten. Ook geven de posterijen tot 1945 jaarlijks postzegels uit met toeslag voor de Winterhulp. Wie Nederlandse postzegels verzamelt, kent deze Winterhulpzegels misschien wel. Door de toeslag lijken ze op de Kinderzegels die nog steeds ieder jaar in november worden verkocht. Maar er is een groot verschil: bij Kinderzegels en andere zegels met toeslag is de toeslag hooguit de helft van de frankeerwaarde en bij Winterhulpzegels is de toeslag groter dan de frankeerwaarde. De meeste mensen moeten weinig van de Winterhulp hebben. Ze wantrouwen de Winterhulp, omdat die is opgericht door de Duitse bezetters en omdat de Duitsers daarmee reclame maken voor zichzelf. Op zoek naar etensresten De overheid zet reeds in 1942 gaarkeukens op waar mensen dagelijks een maaltijd kunnen krijgen. Meestal is het soep of stamppot. Maar de kwaliteit van het uitgedeelde eten is zó slecht dat al gauw bijna niemand meer de gaarkeukens bezoekt. Die worden dan ook na enkele maanden weer gesloten. 14 Op 20 oktober 1944, tijdens de hongerwinter, komen de gaarkeukens weer terug. De uitgedeelde maaltijden zijn mondjesmaat en slecht van kwaliteit. Maar de nood is zo hoog dat de mensen in het hongergebied er uren voor in de rij staan. Voor veel mensen in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag zijn de gaarkeukens op een gegeven moment zelfs de enige manier om dagelijks aan voedsel te komen. In de rij staan bij een gaarkeuken Naast gaarkeukens zijn ook andere instellingen actief. Zo is in Amsterdam de Hulporganisatie Amsterdam of HOA actief. Ze houdt zich onder meer bezig met het plaatsen van kinderen in pleeggezinnen op het platteland vlakbij Amsterdam of in het bevrijde deel van Nederland. Vooral na het einde van de oorlog stuurt de HOA ook kinderen uit Amsterdam naar pleeggezinnen in het buitenland. Ook het verzet verleent hulp, aan militairen en aan burgers. Zo zorgt de Zeemanspot ervoor dat vrouwen en kinderen van marinemensen geld krijgen, zolang hun echtgenoten en vaders op zee zijn. Die zijn in dienst van de Britse of Amerikaanse marine. Het verzet helpt ook geallieerde piloten uit Nederland ontsnappen die met hun vliegtuig zijn neergehaald. Hulp aan burgers is vooral het werk van de Landelijke organisatie voor hulp aan Onderduikers of LO. Deze organisatie wordt in 1942 opgericht. De LO helpt mensen onderduiken die worden vervolgd. Dat zijn bijvoorbeeld joden en verzetsstrijders. Het kan ook gaan om mensen die willen voorkómen dat ze in Duitsland in een fabriek tewerkgesteld worden of bij het Duitse leger worden ingelijfd. Ook vluchtelingen uit Duitsland krijgen een onderduikadres. De onderduikers krijgen van de LO eten, geld, brandstof en kleding. Die kunnen ze uiteraard niet zelf kopen omdat ze dan hun onderduikadres moeten verlaten. 15 De LO zorgt voor valse identiteitsbewijzen, distributiestamkaarten en bonnen. Ook stempels worden vervalst. Dat gebeurt in Persoonsbewijzencentrales of PBC’s. Dat zijn schuiladressen waar vervalsers hun werk doen. Het vervalsen is moeilijk, aangezien het persoonsbewijs dat iedereen moet hebben en bij zich moet dragen moeilijk na te maken is. Vooral nadat een nieuw model persoonsbewijs is ingevoerd dat nog moeilijker te vervalsen is dan het vorige wordt het zaak om blanco (= niet ingevulde) identiteitspapieren te stelen. Vervalsers aan het werk Een afdeling van de LO bestaande uit Nationale Knokploegen overvalt daartoe distributiekantoren, arbeidsbureaus en drukkerijen. De gestolen papieren krijgen dan namen, adressen en stempels en vinden daarna hun weg naar de onderduikers. Het helpen met onderduiken en het verzorgen van mensen groeit tussen 1942 en 1945 uit tot een reusachtig bedrijf dat overal in het land actief is. Alleen al in de PBC, opgezet door drukker Frans Duwaer en beeldhouwer en graficus Gerrit-Jan van de Veen (die een tijdlang “Groep 2000" worden genoemd), worden jaarlijks tussen de 60.000 en de 70.000 blanco identiteitspapieren gemaakt. Dankzij het verzet kunnen honderdduizenden gezinnen onderduikers opnemen, zelfs in het hongergebied. Kerken houden zich eveneens met hulpverlening bezig. Het Interkerkelijk Bureau Noodvoedselvoorziening en het Interkerkelijk Overleg zetten eigen gaarkeukens op waar maaltijden worden uitgedeeld. Ook voorzien ze onderduikers van voedsel. Dominees en pastoors roepen tijdens kerkdiensten mensen regelmatig op om voedsel en kleding af te staan die ze kunnen missen. Ook roepen de geestelijken schippers op om met hun schip etenswaren naar het hongergebied te brengen. 16 LOTGEVALLEN VAN PIET VAN ROSSUM Dit hoofdstuk beschrijft de lotgevallen van Piet van Rossum, medewerker van drukkerij De Standaard in Amsterdam. Van 1938 tot eind 1945 heeft hij een dagboek bijgehouden. Hier volgen we zijn relaas van begin 1944 tot mei 1945. Dit deel van het dagboek bestaat uit brieven aan zijn verloofde en aantekeningen in zijn zakagenda. Januari-juni 1944: de oorlog komt dichterbij Piet van Rossum woont in Amsterdam nadat hij in het Groningse dorp Stedum ondergedoken is geweest. Hij heeft geen werk want de drukkerij waar hij een baan had is gesloten. Toch kan hij rondkomen omdat een zekere meneer ‘X’ hem regelmatig geld geeft. Hij bezoekt in januari 1944 zijn voormalige onderduikadres waar de familie Koning hem op hun boerderij onderdak heeft verleend. Daar kan hij een koffer vol etenswaren ophalen. Hieruit blijkt dat er dan al niet zoveel te eten meer is in Amsterdam. Dan leert hij een meisje uit Rotterdam genaamd Corry H. kennen en raakt hij verliefd op haar. Ze schrijven brieven aan elkaar en zoeken elkaar op. Op 1 april verloven Corry en Piet zich. In de schuilplaats Dat de oorlog volop gaande is merkt Piet, zo noteert hij in zijn agenda, aan de Britse bommenwerpers die over Amsterdam vliegen op weg naar Duitsland en terug. Dan wordt er luchtalarm gegeven en moet iedereen van de straat af. Dat gebeurt bijna elke dag. Die voorzorgsmaatregel is er niet voor niets, want af en toe stort er een bommenwerper neer in een woonwijk. Dat gebeurt bijvoorbeeld op 22 maart. Daarbij vallen veel doden en gewonden. Ook laten vliegtuigen af en toe hun bommen vallen, omdat ze anders niet terug kunnen vliegen naar Engeland. 17 Juni-september 1944: de afknapper van de uitgestelde bevrijding Op 6 juni hoort Piet dat de Geallieerden in Normandië zijn geland. “De verlossing is begonnen!!!”, noteert hij in zijn agenda. De bezetting zal wel spoedig afgelopen zijn. De hoerastemming van Dolle Dinsdag krijgt ook Piet in zijn greep, vooral als hij hoort dat Duitse soldaten in groten getale Nederland ontvluchten. Op 17 september pakken Duitsers tijdens een razzia in Amsterdam mannen tussen de 16 en 50 jaar op. Een razzia Als Operatie Market Garden (zie pagina 2 en 7) op 18 september van start gaat, stijgt de hoop op een spoedige bevrijding wederom ten top. Maar dan slaat de stemming om. Op 22 september noteert hij: “alleen nog maar gas van 5 uur tot 7.30 uur. (...) Geen aardappelen en groente meer. Hongersnood dreigt in Amsterdam.” Dan komt het nieuws dat Operatie Market Garden is mislukt. September 1944-mei 1945: honger De spoorwegstaking en de door Seyss-Inquart ingestelde vervoersblokkades leiden ertoe dat voedsel en brandstof steeds schaarser worden. Ook wordt het gevaar van nieuwe razzia’s steeds groter. 8.000 Man Grüne Polizei komen naar Amsterdam om jonge mannen op te pakken voor dienst in het leger of om in Duitsland tewerkgesteld te worden. Hoe Piet de kerstdagen doorbrengt, vermeldt hij niet. Wel noteert hij dat hij bij zijn vriend Dorus oudejaarsavond heeft doorgebracht en (eindelijk) goed heeft gegeten en gedronken. Voedselzendingen van de familie Koning vormen een welkome aanvulling op de karige rantsoenen. 18 Een kind dat wat te eten krijgt 19 De opmars van de Russen richting Berlijn geeft Piet goede hoop op een einde aan de honger. Zonder die hoop, schrijft hij op 30 januari aan Corry, “kon je maar beter dood zijn”. Op 1 maart krijgt Piet het eerste rantsoen Zweeds wittebrood (dat als meel dan al een maand onderweg is geweest uit Delfzijl), een feestelijke gebeurtenis. Het brood wordt uitgedeeld door het Zweedse Rode Kruis. Die opent op 6 maart een eigen Centrale Keuken die tweemaal per week maaltijden uitdeelt. Een nieuwe feestelijke gebeurtenis is op 23 maart, namelijk de eerste warme voorjaarsdag. 2 Mei meldt Piet dat bommenwerpers voor het eerst voedselpakketten uitwerpen boven Amsterdam. Ademloos volgt hij de ineenstorting van het Duitse leger. Op 5 mei geven de Duitse troepen in Nederland zich aan de Geallieerden over en is Nederland bevrijd. Geen dag te vroeg voorzover uit de beknopte aantekeningen is op te maken. Kaalgeschoren vrouwen die een relatie met een Duitser hebben gehad Mei 1945: de vrijheid Piet beschrijft in brieven aan Corry hoe hij de bevrijding beleeft. Op 5 mei ziet hij overal mensen op straat feestvieren. Ze versieren hun huizen met vlaggen omdat ze weten dat Canadese troepen de stad in zullen trekken; die willen ze een feestelijk en dankbaar onthaal geven. Op 6 mei kan hij voor het eerst in acht maanden een lange wandeling door de stad maken, omdat de spertijd is afgeschaft. Overal ziet hij straatfeesten. Op 7 mei beschrijft Piet met intens genoegen hoe Duitse soldaten en NSB’ers door geallieerde soldaten worden ingerekend. Dat woedende menigtes meisjes en vrouwen kaalscheren die een verhouding hebben gehad met een Duitser bevalt hem eveneens prima. Op 8 mei beschrijft hij de eindeloze colonnes van Canadese legervoertuigen die door de stad trekken, toegejuicht door duizenden mensen langs de straatkant. 20 EINDBALANS VAN DE HONGERWINTER Tussen september 1944 en mei 1945 heeft de hongersnood in Nederland ongeveer 22.000 mensen het leven gekost. Vooral bejaarden, kinderen en alleenstaanden vallen ten prooi aan de honger. De meeste slachtoffers vallen in een klein deel van Nederland, waaronder de steden Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Daar wonen in die tijd ongeveer 2 miljoen mensen van wie de verblijfplaats bekend is en nog enkele honderdduizenden onderduikers. De meeste mensen in het hongergebied worden ziek of zijn verzwakt door ondervoeding en kou. Ook slechte hygiënische omstandigheden maken mensen ziek; ze krijgen hoofdluizen, schurft en eczeem. Er is geen zeep meer en meestal ook geen schoon water uit de kraan. Omdat wij vóór de hongerwinter in een relatief welvarend land met goede riolering, voldoende schoon water en voedsel woonden, heeft de hongersnood niet nog veel meer slachtoffers geëist. Dat neemt niet weg dat ondervoeding bij veel mensen hongeroedeem, scheurbuik en rachitis veroorzaakt heeft. Rachitis of Engelse ziekte krijg je als je lange tijd te weinig vitamine D binnenkrijgt, waardoor je botten te weinig kalkzouten krijgen en daardoor niet goed uitgroeien of misvormd raken. Bovendien kregen vooral kinderen, door al te eenzijdige voeding gedurende lange tijd, last van ernstige botontkalking. Reeds tijdens de hongerwinter stuurden hulpverleners kinderen naar pleeggezinnen op het platteland waar nog (iets) meer voedsel voorhanden was dan in het hongergebied. 21 Alle schoolgaande kinderen in Nederland kregen maanden achtereen iedere dag melk op school, want melk bevat kalk. Deze maatregel is opmerkelijk omdat het vóór noch ná de bezettingstijd de gewoonte is geweest om voedsel uit te delen op scholen. Eten in de klas Oorlogstrauma’s Veel mensen die een oorlog hebben meegemaakt krijgen, vaak pas jaren daarna, allerlei geestelijke klachten. In ons land is dat ook het geval bij mensen die de Tweede Wereldoorlog bewust hebben meegemaakt. Het kan om allerlei soorten klachten gaan. Sommige mensen die over de oorlog kunnen meepraten, vinden Duitsers niet aardig en voelen zich niet op hun gemak tussen Duitsers. Andere mensen hebben zelfs een hekel aan Duitsers. Ze hebben dan vooroordelen. Vooroordelen tegen groepen mensen kunnen hinderlijk zijn, maar ze veroorzaken geen lichamelijke en geestelijke klachten. Anders ligt het bij mensen die (ook) last van angstaanvallen hebben. Die krijgen ze bijvoorbeeld bij het horen van de sirenes als die een keer per maand proefdraaien, of van geknal van vuurwerk vlak voor en tijdens de jaarwisseling. Dat herinnert hen aan gevaarlijke en angstaanjagende situaties die ze tijdens de oorlog hebben meegemaakt en waar ze nog steeds bang voor zijn, zoals luchtalarm, bombardementen of beschietingen met kanonnen. Weer andere mensen die in het verzet hebben gezeten worden panisch als een agent in uniform hen aanspreekt. Die agent doet hen dan denken aan leden van de Landwacht of de Grüne Polizei, de korpsen die verzetsstrijders probeerden op te sporen en te arresteren. Onderduikers en mensen die regelmatig in een schuilkelder moesten zitten omdat er luchtalarm was, krijgen last van claustrofobie (= engtevrees; angst om in een kleine ruimte te moeten zijn). Mensen die zulke ervaringen hebben, vinden het vaak te moeilijk om over de oorlog te praten en zwijgen daar altijd over. 22 Anderen kunnen maar niet ophouden erover te praten. Die vertellen verhalen over het smokkelen van voedsel per schip naar het hongergebied, of het plegen van sabotagedaden tegen de bezetters, of over honger, kou, gebrek aan van alles en (de dreiging van) luchtaanvallen. Al deze klachten worden oorlogstrauma’s genoemd (trauma = wond). Had de honger voorkomen kunnen worden? Als Prins Bernhard op 3 september 1944 tot hoofd van de Binnenlandse Strijdkrachten wordt benoemd, gelooft hij dat Nederland binnen enkele weken kan worden bevrijd. Hij lijkt daarin gelijk te krijgen als op Dolle Dinsdag talloze Duitse soldaten wegvluchten voor de oprukkende Geallieerden. Prins Bernhard inspecteert de Nederlandse troepen die in Normandië zijn geland in augustus 1944 Seyss-Inquart, temidden van twee Duitse generaals Op 9 september bezoekt hij zijn directe chef veldmaarschalk Montgomery en vertelt hem dat de tijd rijp is voor een snelle opmars naar het noorden en westen van Nederland. Montgomery is het er niet mee eens. Wat prins Bernhard voorstelt, is volgens Montgomery nog niet uitvoerbaar. Zelfs een bruggenhoofd vestigen rond Arnhem (de mislukte Operatie Market Garden) bleek al te hoog gegrepen te zijn. Je kunt je afvragen of de spoorwegstaking (zie pag. 7) niet had moeten worden afgeblazen toen duidelijk werd dat Noord- en West-Nederland nog niet konden worden bevrijd. Men gaat door met de staking om de Duitse bezetters tegen te werken. Ook het verzet wil de staking laten doorgaan. De Raad van Vertrouwensmannen van het verzet wil zelfs geen treinen met voedsel naar het westen laten rijden als er Nederlands personeel op meerijdt. En de Geallieerden willen uiteraard niet dat het Duitse leger van Nederlandse treinen gebruik kan maken. Je kunt je ook afvragen of de buitenlandse hulp niet sneller op gang had kunnen komen dan het geval is geweest. Om te beginnen wil Churchill noch Roosevelt zaken doen met Seyss-Inquart (wel met de Nederlandse regering in ballingschap). Ten tweede kunnen hulpverleners alleen aan het werk als ze daadwerkelijk tot het hongergebied worden toegelaten. Tenslotte belemmert de strenge winter buitenlandse aanvoer van voedsel. De Oostzee is in januari 1945 dichtgevroren en dus onbevaarbaar. Herinnering voedt begrip voor mensen in nood De belangstelling voor wat Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft doorgemaakt, is nog steeds groot. 23 Dat blijkt wel uit de jaarlijkse Dodenherdenking op 4 mei en het vieren van de Bevrijdingsdag op 5 mei. Daar doen veel mensen, ook jongeren, aan mee. De belangstelling is des te opmerkelijker aangezien er steeds minder mensen zijn die de oorlog bewust hebben meegemaakt. De tijd is niet ver meer dat niemand uit eigen ervaring over de bezettingstijd kan vertellen. Dodenherdenking in 1946 Bij de Dodenherdenking staan we uitgebreid stil bij de gesneuvelde militairen en de verzetsmensen die zijn vervolgd en omgebracht. Ook de joden, zigeuners en gehandicapten die in concentratiekampen zijn vermoord, krijgen ruime aandacht. De slachtoffers van de hongersnood in Nederland blijven enigszins buiten beeld. Maar toch is te zien dat de ingrijpende ervaring met de honger zijn sporen heeft nagelaten. Die heeft namelijk (mede) een rijke traditie doen ontstaan van grootschalige acties voor liefdadigheid. Steeds weer blijken berichten en beelden van mensen in nood grote indruk te maken. Dat is vooral het geval bij mensen die de Tweede Wereldoorlog bewust hebben meegemaakt en die nog steeds dankbaar zijn voor de hulp (voedseldroppings bijvoorbeeld) die ze hebben gehad. Maar ook mensen die ná de oorlog zijn geboren worden erdoor geraakt. Dat komt door wat ze over de bezettingstijd van ouders en andere familieleden horen en op school hebben geleerd. Berichten over oorlogen en natuurrampen geven dikwijls aanleiding tot inzamelingsacties. Scholen, bedrijven of steden houden inzamelingsacties en regelmatig wordt zelfs op landelijke schaal geld ingezameld. De eerste en qua opbrengst de meest succesvolle landelijke actie is in 1953 “Beurzen Open, Dijken Dicht”. De opbrengst gaat naar slachtoffers van de watersnoodramp in Zeeland en delen van Zuid-Holland en naar herstel van de dijken in die provincies. Ongeveer 120 miljoen gulden wordt bijeengebracht, zeker voor die tijd een kolossaal bedrag. 24 AANTEKENINGEN 25 26 MEER OP INTERNET Op de website van het Centrum voor Mondiaal Onderwijs vind je nog meer onderwerpen die je kunnen helpen bij je werkstuk of spreekbeurt. Je vindt daar tips over hoe je het beste een werkstuk kunt opzetten of hoe je het beste je spreekbeurt kunt inkleden. Ga naar www.cmo.nl of www.maak-een-werkstuk.nl. 27 SCRIPTIESERVICE De Scriptieservice Mondiaal Onderwijs richt zich op leerlingen vanaf 10 jaar. In de reeks zijn meer dan 85 onderwerpen opgenomen over Derde Wereld, Vrede, Milieu en Mensenrechten. Elk pakket bestaat uit 24 pagina's tekst, foto's, tekeningen, strips en/of cartoons. Op de website van het CMO staat een handleiding voor het maken van een scriptie/ werkstuk. De versie op papier is te bestellen bij: Centrum voor Mondiaal Onderwijs Postbus 9108 6500 HK Nijmegen tel. 024-3613074 e-mail: [email protected] http://www.cmo.nl