INFORMELE WOORDEN IN HET WOORDENBOEK

advertisement
INFORMELE WOORDEN IN HET WOORDENBOEK
Op de grens tussen standaardtaal en substandaard
Zoë Steijaert
Promotor: prof. dr. Johan De Caluwe
Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
voor het behalen van de graad van Master Nederlands
Academiejaar 2013-2014
INFORMELE WOORDEN IN HET WOORDENBOEK
Op de grens tussen standaardtaal en substandaard
Zoë Steijaert
Promotor: prof. dr. Johan De Caluwe
Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
voor het behalen van de graad van Master Nederlands
Academiejaar 2013-2014
Dankwoord
Iedereen die ooit al eens een masterscriptie geschreven heeft, zal kunnen bevestigen dat dit niet
zonder slag of stoot gaat. Ook bij mij was dat niet anders. Toen ik in 2011 na zes jaar vol ups en
downs aan de universiteit, een bachelordiploma en een half voltooide master besloot om met mijn
studie te stoppen, was ik ervan overtuigd dat ik een jaar later nog altijd gewoon aan het werk zou zijn.
Zoals zo vaak in het leven bleek het in werkelijkheid echter anders uit te draaien: ik werd ziek,
waardoor ik mijn werk verloor. In januari 2012 besloot ik om mijn studie weer op te nemen en
werkte ik tijdens het tweede semester mijn twee laatste vakken af. Vorig academiejaar was ik dan
eindelijk klaar om aan mijn masterscriptie te kunnen beginnen. Nu deze scriptie een feit is, wil ik
graag enkele mensen bedanken die me hier bewust of onbewust bij geholpen hebben.
Mijn voornaamste dank gaat uit naar mijn promotor, die me dit originele onderwerp voorstelde en
me het hele jaar door met veel enthousiasme heeft begeleid. Aangezien een onderzoek zoals dat wat
in deze scriptie aan bod komt nog niet eerder heeft plaatsgevonden, was het niet altijd even
makkelijk voor mij om te weten hoe ik verder moest. Ik ben hem dan ook erg dankbaar dat hij altijd
trouw op mijn mails antwoordde en bij elk bezoek klaarstond met ideeën voor de volgende stap die
ik kon ondernemen. De wetenschap dat dit onderwerp ook hem al langere tijd interesseerde, heeft
mij in de loop van het onderzoek erg weten te motiveren. Hopelijk kan mijn onderzoek in elk geval
deels op zijn vragen antwoorden en mag het motiveren tot verder onderzoek in deze richting. Dat
wat ik zelf als mijn “vieze woordenlijst” omschrijf, is in ieder geval beschikbaar voor al wie daar nood
aan zou hebben.
Andere mensen die mij actief bij het schrijven van deze thesis geholpen hebben zijn mijn
onvermoeibare nalezers Lobke en Kris. Jullie zijn schatten en hebben mij enorm geholpen door jullie
mening te geven. Kris en ik hebben dit jaar heel wat meegemaakt en zijn toewijding aan mijn
onderwerp ging zelfs zo ver dat op een bepaald moment bleek dat hij letterlijk een pleurislijer
geworden was. Lobke wil ik samen met haar man Will nog eens extra bedanken voor hun gastvrijheid
de afgelopen maanden. Hopelijk kunnen jullie ook snel van jullie nieuwe huisje genieten. Ook Steven
is voor mij een grote hulp geweest door altijd op mijn vragen te beantwoorden en dingen op de
universiteit op te zoeken wanneer ik daar zelf niet geraakte. Ik heb er het volste vertrouwen in dat jij
het nog ver gaat schoppen daar.
Mijn vriend Bjorn verdient een alinea voor zichzelf in dit dankwoord. Hij was voor mij het afgelopen
jaar meer dan hij zelf ooit zou kunnen beseffen: mijn motivatie wanneer het goed ging, mijn steun op
mindere momenten, mijn afleiding wanneer ik daar nood aan had en mijn hulp op de momenten dat
het fysiek te zwaar werd. Ondanks de problemen met ons huis waardoor we op een gegeven
moment letterlijk geen dak meer boven ons hoofd hadden, zijn we er toch samen geraakt. Ik had dit
nooit zonder hem kunnen doen en zal hem daar altijd dankbaar voor blijven. Hopelijk kunnen we
binnenkort samen genieten van een afgewerkt huis mét douche. We mogen van geluk spreken dat
onze kat met haar buitensporige interesse in computers er niet in geslaagd is om mijn thesis van onze
harde schijf te wissen.
Verder wil ik veel dank uiten aan mijn vrienden en familie die me hebben gesteund. Een aantal onder
jullie wil ik hier graag nog eens expliciet bedanken. Mijn ouders, bedankt om mij op deze wereld te
i
zetten en om er altijd voor mij te zijn als ik jullie nodig heb. Lien, ontzettend bedankt om je
appartement aan ons uit te lenen terwijl wij met onze verbouwing zaten. Op het einde van dit jaar
zullen we elkaar de volle 22 jaar kennen en ik vind het fantastisch dat we nog altijd zo veel aan elkaar
hebben. Ook Sofie en Karel verdienen een speciale vermelding, en mijn eeuwige dank om zo goed
voor onze lieve Lou te zorgen. Met haar nieuwsgierige aard zou ze anders zeker pal onder een stuk
dak, douche of wc gelopen zijn. Jullie toekomstige katten zullen ongetwijfeld de gelukkigste van
Deinze en omstreken worden. Sarah, bedankt om mijn klankbord te zijn wanneer er problemen
waren of ik gewoon eens moest zeuren. Hopelijk krijgen jullie ook snel een grote portie goed nieuws
en de rust die jullie verdienen.
Ten slotte wil ik iedereen die van plan is om deze scriptie te lezen alvast bedanken voor hun interesse.
Ik hoop dat mijn onderzoek hen zal kunnen boeien. Ikzelf zal er in ieder geval toch een paar mooie
nieuwe aanwinsten voor mijn woordenschat aan overhouden.
ii
Inhoudsopgave
Dankwoord ..........................................................................................................................................i
Inhoudsopgave .................................................................................................................................. iii
1. Inleiding ..........................................................................................................................................1
2. Opzet en methodologie...................................................................................................................2
2.1 Het Prisma Handwoordenboek, onze lijst en de corpora ............................................................2
2.2 Werkwijze .................................................................................................................................2
3. Theoretische introductie .................................................................................................................5
3.1 Algemene lexicografische inleiding ............................................................................................5
3.1.1 Wat is een woordenboek? ..................................................................................................5
3.1.2 De oorsprong van woordenboeken .....................................................................................5
3.1.3 Mogelijke typologieën ........................................................................................................6
3.1.4 Het gebruik van labels ........................................................................................................7
3.2 Nederlands-Nederlands en Belgisch-Nederlands in de Prisma ...................................................8
3.2.1 Willy Martin over BN en NN ................................................................................................9
3.2.2 Het RBBN en het Prisma Handwoordenboek 2009 ..............................................................9
3.2.3 Verschillen tussen BN en NN............................................................................................. 11
3.2.4 Bedenkingen voor de toekomst ........................................................................................ 12
3.3 Standaardtaal versus dialect in Nederland en België ................................................................ 13
3.3.1 De vijf types relaties tussen standaardtaal en dialect ........................................................ 13
3.3.2 Toegepast op België en Nederland ................................................................................... 16
3.3.3 De situatie in Nederland ................................................................................................... 17
3.3.4 De situatie in België .......................................................................................................... 17
3.3.5 Huidige situatie en toekomst ............................................................................................ 18
3.4 Bestaande visies op standaardtaal ........................................................................................... 20
3.4.1 Inclusieve versus exclusieve visies .................................................................................... 20
3.4.2 Volgens de Nederlandse Taalunie ..................................................................................... 21
3.4.3 Volgens de Algemene Nederlandse Spraakkunst ............................................................... 23
3.4.4 Volgens de Van Dale ......................................................................................................... 25
3.4.5 Conclusie .......................................................................................................................... 25
4. Algemene resultaten ..................................................................................................................... 27
4.1 Totaalcijfers ............................................................................................................................ 27
4.2 Geografische indeling: BN versus NN ....................................................................................... 28
iii
4.2.1 Spreektaal ........................................................................................................................ 28
4.2.2 Informeel ......................................................................................................................... 28
4.2.3 Schertsend ....................................................................................................................... 29
4.2.4 Scheldwoord .................................................................................................................... 29
4.2.5 Plat ................................................................................................................................... 29
4.2.6 Slang ................................................................................................................................ 30
4.2.7 Volkstaal........................................................................................................................... 30
4.2.8 Restgroep ......................................................................................................................... 31
4.2.9 Bevindingen...................................................................................................................... 31
4.3 Semantische indeling: register ................................................................................................. 32
4.3.1 Spreektaal ........................................................................................................................ 32
4.3.2 Informeel ......................................................................................................................... 33
4.3.3 Schertsend ....................................................................................................................... 34
4.3.4 Scheldwoord .................................................................................................................... 35
4.3.5 Plat ................................................................................................................................... 36
4.3.6 Slang ................................................................................................................................ 36
4.3.7 Volkstaal........................................................................................................................... 37
4.3.8 Restgroep ......................................................................................................................... 37
4.3.9 Bevindingen...................................................................................................................... 38
5. Het corpusonderzoek .................................................................................................................... 39
5.1 Algemeen ................................................................................................................................ 39
5.2 Spreektaal ............................................................................................................................... 40
5.2.1 Belgisch-Nederlands ......................................................................................................... 40
5.2.1.1 Met synoniem............................................................................................................ 40
5.2.1.2 Zonder synoniem ....................................................................................................... 42
5.2.2 Nederlands-Nederlands .................................................................................................... 43
5.2.2.1 Het Vlaamse nieuws................................................................................................... 43
5.2.2.1.1 Met synoniem ..................................................................................................... 43
5.2.2.1.1 Zonder synoniem ................................................................................................ 44
5.2.2.2 Het Nederlandse nieuws ............................................................................................ 45
5.2.2.2.1 Met synoniem ..................................................................................................... 45
5.2.2.2.2 Zonder synoniem ................................................................................................ 45
5.2.3 Zonder taallabel ............................................................................................................... 46
5.2.3.1 Met synoniem............................................................................................................ 46
iv
5.2.3.2 Zonder synoniem ....................................................................................................... 47
5.2.4 Bevindingen...................................................................................................................... 47
5.3 Informeel ................................................................................................................................ 49
5.3.1 Met synoniem .................................................................................................................. 50
5.3.2 Zonder synoniem .............................................................................................................. 51
5.3.3 Bevindingen...................................................................................................................... 52
5.4 Schertsend .............................................................................................................................. 53
5.4.1 Met synoniem .................................................................................................................. 53
5.4.1.1 Belgisch Nederlands................................................................................................... 53
5.4.1.2 Nederlands-Nederlands ............................................................................................. 54
5.4.1.3 Zonder taallabel ......................................................................................................... 55
5.4.2 Zonder synoniem .............................................................................................................. 56
5.4.1.1 Met taallabel ............................................................................................................. 56
5.4.1.2 Zonder taallabel ......................................................................................................... 57
5.4.3 Bevindingen...................................................................................................................... 57
5.5 Scheldwoord ........................................................................................................................... 59
5.5.1 Nederlands-Nederlands .................................................................................................... 59
5.5.2 Zonder taallabel ............................................................................................................... 60
5.5.3 Bevindingen...................................................................................................................... 61
5.6 Plat ......................................................................................................................................... 62
5.6.1 Belgisch-Nederlands ......................................................................................................... 63
5.6.2 Nederlands-Nederlands .................................................................................................... 63
5.6.3 Zonder taallabel ............................................................................................................... 64
5.6.4 Bevindingen...................................................................................................................... 65
5.7 Slang ....................................................................................................................................... 66
5.7.1 Met synoniem .................................................................................................................. 66
5.7.2 Zonder synoniem .............................................................................................................. 67
5.7.3 Bevindingen...................................................................................................................... 68
5.8 Volkstaal ................................................................................................................................. 69
5.8.1 Met synoniem .................................................................................................................. 69
5.8.2 Zonder synoniem .............................................................................................................. 70
5.8.3 Bevindingen...................................................................................................................... 70
5.9 Restgroep................................................................................................................................ 71
5.9.1 Met synoniem .................................................................................................................. 72
v
5.9.1.1 Nederlands-Nederlands ............................................................................................. 72
5.9.1.2 Zonder taallabel ......................................................................................................... 73
5.9.2 Zonder synoniem .............................................................................................................. 73
5.9.2.1 Belgisch-Nederlands .................................................................................................. 73
5.9.2.2 Nederlands-Nederlands ............................................................................................. 73
5.9.2.3 Geen taallabel............................................................................................................ 74
5.9.3 Bevindingen...................................................................................................................... 74
5.10 Samenvatting ........................................................................................................................ 75
6. Conclusie ...................................................................................................................................... 78
Bibliografie ....................................................................................................................................... 84
Bijlage............................................................................................................................................... 87
32.981 woorden
vi
1. Inleiding
De tijd dat verklarende woordenboeken enkel dienden om een verklaring te geven van de woorden
die erin opgenomen staan, is voorbij. In onze moderne woordenboeken valt veel meer informatie te
vinden. Zo krijgen we bijvoorbeeld etymologische informatie over de oorsprong van woorden die niet
uit het Nederlands afkomstig zijn. Ook vinden we grammaticale informatie over de woordsoort, de
vervoegings- of verbuigingsmogelijkheden en het bijbehorende lidwoord. Een derde vorm van
informatie die het woordenboek ons geeft, is informatie over de stijl van een woord of constructie en
de contexten waarin het kan voorkomen. Ten slotte vinden we vaak ook geografische informatie, die
ons vertelt in welke delen van het taalgebied een woord of uitdrukking voorkomt. Die laatste twee
categorieën, die van de stilistische en de geografische informatie, zullen in deze masterscriptie een
grote rol spelen.
Verreweg de meeste moderne woordenboeken maken gebruik van labels om de stilistische en de
geografische informatie weer te geven. Deze labels zijn meestal onderstreepte termen (vaak
afkortingen) die vlak voor de definitie van het woord staan. Een voorbeeld met zowel stilistische als
geografische labels uit het Prisma Handwoordenboek Nederlands (2010: 384):
epistel [eepis-] (<Lat<Gr) de (m) & het [-s]  meestal spottend brief, briefje hij
heeft me in dit ~ voor oplichter uitgemaakt  BN, spreektaal bestraffende
uiteenzetting
Dit is het lemma ‘epistel’, gevolgd door informatie over de uitspraak, de etymologie en de
grammaticale eigenschappen van het woord en vervolgens de twee betekenissen. Ook zien we hier
twee stilistische labels, namelijk ’meestal spottend’ en ‘spreektaal’. Bij de tweede betekenis van het
woord zien we bovendien een geografisch label, namelijk ‘BN’, dat staat voor ‘Belgisch-Nederlands’.
In deze scriptie concentreren we ons op de stilistische labels die zich tussen de standaardtaal en de
substandaard bevinden. We willen namelijk onderzoeken in hoeverre de modellen die gebruikt
worden om standaardtaal te definiëren adequaat zijn wat de informele woorden in het Nederlands
betreft. Ook willen we een antwoord geven op de vraag of in een woordenboek enkel standaardtaal
voorkomt. We beginnen ons onderzoek met een theoretische introductie, waarin ook een drietal
definities van standaardtaal aan bod komen. Deze definities zullen we door middel van
corpusonderzoek aan de werkelijkheid toetsen. Bij de toelichting van dit onderzoek vestigen we de
aandacht ook op een aantal lexicografische aspecten ervan en besteden we ook aandacht aan de
geografische labels ‘NN’ (Nederlands-Nederlands) en ‘BN’ (Belgisch-Nederlands). We willen nagaan
of de woorden met deze taallabels ook echt specifiek Nederlands of Belgisch zijn.
In hoofdstuk 2 bespreken we eerst de opzet en de methodologie van het onderzoek en lichten we
onze belangrijkste bronnen en corpora toe. Hoofdstuk 3 dient als theoretische basis voor ons
onderzoek: hierin introduceren we enkele lexicografische begrippen, gaan we dieper in op de
verschillen tussen het Nederlands-Nederlands en het Belgisch-Nederlands en geven we drie definities
van standaardtaal. In hoofdstuk 4 delen we de woorden uit onze woordenlijst op in acht categorieën
waarvoor we telkens een geografische en een semantische indeling maken. Hoofdstuk 5 bevat het
eigenlijke corpusonderzoek. We doen steekproeven in Belgische en Nederlandse kranten om na te
gaan of de door de redactie van de Prisma toegekende labels uit onze woordenlijst met de
werkelijkheid overeenkomen. Ten slotte volgen onze conclusies in hoofdstuk 6.
1
2. Opzet en methodologie
2.1 Het Prisma Handwoordenboek, onze lijst en de corpora
Voor ons onderzoek naar het taalgebruik in de periferie van de standaardtaal wilden we werken met
een woordenboek, omdat we zo alle woorden die informele labels krijgen op een rijtje konden zetten.
We hebben uiteindelijk gekozen voor de nieuwste editie van het Prisma Handwoordenboek
Nederlands (vanaf hier Prisma) uit 2010. Dit woordenboek heeft twee grote voordelen tegenover de
andere opties: het formaat van de Prisma is ideaal voor dit onderzoek en bovendien wordt enkel in
dit woordenboek een onderscheid gemaakt tussen Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands.
Dit woordenboek is compact genoeg om makkelijk hanteerbaar te blijven, maar bevat toch genoeg
trefwoorden voor een onderzoek van deze grootte. Aangezien dit woordenboek het enige is dat
aangeeft welke woorden Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands zijn, is het ook het enige
woordenboek dat ons toelaat om deze factor in ons onderzoek te betrekken. Aan de hand van het
Prisma Handwoordenboek hebben we in Excel een lijst opgesteld met daarin alle woorden en
uitdrukkingen die een label krijgen dat te maken heeft met informaliteit.
Om deze woorden te onderzoeken hebben we gebruik gemaakt van twee verschillende corpora: een
met Vlaamse en een met Nederlandse krantenartikelen. Het Vlaamse corpus dat we gebruikt hebben
is dat op de website van Mediargus. De zoekfunctie op deze website geeft de mogelijkheid om
woorden te zoeken in artikelen uit acht Vlaamse kranten, acht Vlaamse en Waalse tijdschriften en
een zestiental verschillende websites. De vroegste teksten op deze website komen uit 1990 en het
merendeel van de gebruikte bronnen wordt nog steeds dagelijks bijgewerkt. Het Nederlandse corpus
dat we voor ons onderzoek gebruikt hebben is het Twente Nieuws Corpus, dat bestaat uit artikelen
uit dertien kranten enerzijds en ondertiteling via teletekst, teksten van autocues en transcripties van
nieuwsuitzendingen op de Nederlandse televisie anderzijds. Dit corpus is een stuk minder recent dan
dat op Mediargus, de teksten die we hierin vinden stammen uit de jaren 1994-2002. Aangezien het
Twente Nieuws Corpus niet online staat, hebben we gebruik gemaakt van het programma WConcord
om de artikelen in dit corpus te doorzoeken.
2.2 Werkwijze
Voordat we aan de introductie van onze lijst en aan het eigenlijke corpusonderzoek beginnen, geven
we in hoofdstuk 3 eerst een uitgebreide theoretische inleiding tot ons onderwerp. In dit hoofdstuk
bespreken we eerst enkele algemene lexicografische begrippen, waarna we ons op de verschillen
tussen het Belgisch-Nederlands en het Nederlands-Nederlands en de totstandkoming van hun
labelling in de Prisma concentreren. Vervolgens gaan we dieper in op de verhouding tussen
standaardtaal en dialect in de beide delen van het Nederlandse taalgebied en kijken we in hoeverre
die in België en in Nederland van elkaar verschillen. We sluiten af met drie definities van de
Nederlandse standaardtaal: die van de Nederlandse Taalunie, die van de Algemene Nederlandse
Spraakkunst en die van de 14e editie van het Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse taal. In
de conclusie zullen we uitgebreid terugkomen op de vraag of het corpusonderzoek dat we in deze
scriptie uitvoeren de visies die in deze inleiding besproken worden bevestigt of tegenspreekt.
2
Zoals vermeld is in paragraaf 2.1 hebben we aan de hand van het Prisma Handwoordenboek een lijst
opgesteld van woorden met informele labels. De vijftien labels die we voor deze lijst gebruikt hebben
zijn ‘spreektaal’, ‘informeel’, ‘schertsend’, ‘scheldwoord’, ‘scheldnaam’, ‘bastaardvloek’, ‘plat’, ‘slang’,
‘volkstaal’, ‘denigrerend’, ‘geringschattend’, ‘minachtend’, ‘neerbuigend’, ‘smalend’ en ‘spottend’. In
totaal komen we aan 2.023 woorden met een informeel label. Deze woorden hebben we in een
Excelbestand gezet, met in de kolommen daarnaast informatie over de gebruikswijze, de stijllabels,
de synoniemen en de taallabels die de woorden krijgen en ten slotte de pagina waarop ze terug te
vinden zijn. Door de filterfunctie te gebruiken konden we zo enkel de woorden van een bepaalde
categorie (zoals bijvoorbeeld enkel de woorden die als ‘BN’ of als ‘informeel’ gelabeld worden)
weergeven en verder onderzoeken.
We hebben voor dit onderzoek enkel de onderstreepte woorden in het woordenboek als labels
opgevat. Als dus bijvoorbeeld ergens in de lopende tekst bij een trefwoord het woord ‘scheldwoord’
stond zonder onderstreping, hebben we dit niet bij onze resultaten meegerekend. Wanneer bij een
lemma meerdere labels stonden, hebben we die allemaal als aparte woorden meegeteld in onze
grafieken. Hierdoor is het totaalresultaat van alle labels (2.023) groter dan het totaalcijfer van alle
onderzochte lemma’s (1.822). Bijkomende nuances zoals ‘licht minachtend’, ‘vooral schertsend’ en
‘enigszins spottend’ hebben we in dit onderzoek genegeerd. De woorden met deze labels worden
meegerekend bij de categorie waar ze onder vallen. Ook bij de taallabels hebben we op dezelfde
manier geredeneerd: zo zijn alle woorden die als ‘vooral BN’ geclassificeerd waren bij ‘BN’ gevoegd
en ‘vooral NN’ bij ‘NN’.
Op basis van onze lijst zijn we eerst nagegaan hoe vaak de verschillende labels in het woordenboek
voorkomen. Omdat sommige labels erg aan elkaar verwant zijn, hebben we besloten om die als één
groep te behandelen om de vlotheid van het onderzoek te bevorderen. Zo bevat de groep die we
‘scheldwoord’ hebben genoemd niet alleen de lemma’s met als label ‘scheldwoord’, maar ook die
met ‘scheldnaam’ en ‘bastaardvloek’ als label. De ‘restgroep’ bevat de labels ‘denigrerend’,
‘geringschattend’, ‘minachtend’, ‘neerbuigend’, ‘smalend’ en ‘spottend’ omdat deze categorieën qua
betekenis erg op elkaar lijken. Voor elk van de acht groepen die we overhielden hebben we
vervolgens nog een aantal gegevens in grafieken gepresenteerd. De resultaten van dit deel van het
onderzoek vinden we terug in hoofdstuk 4. Eerst bespreken we het al dan niet voorkomen van
taallabels bij de verschillende categorieën. Voor elk van deze groepen zijn we nagegaan in hoeveel
gevallen er sprake is van een bijkomend taallabel ‘BN’ of ‘NN’. Ook kijken we in deze paragraaf of we
de verschillen in het voorkomen van deze labels in onze acht categorieën kunnen verklaren.
In het volgende deel van dit hoofdstuk hebben we geprobeerd om standaardtalige synoniemen van
de opgenomen woorden te vinden. Deze synoniemen willen we later vergelijken met de informele
woorden om meer over het verschil in register te weten te komen: komen deze synoniemen vaker en
in andere contexten voor dan de informele woorden? Hiervoor hebben we de synoniemen gebruikt
die in het Prisma Handwoordenboek worden gebruikt bij de definities van de lemma’s. Bepalen of
een woord wel of niet een synoniem heeft bleek vrij lastig, aangezien het moeilijk is om de grens te
trekken tussen een synoniem en een omschrijving. Uiteindelijk was de beslissende factor om deze
twee te onderscheiden de vraag of de omschrijving al dan niet in een lopende tekst gebruikt kan
worden. Duidelijke voorbeelden van woorden waarbij dit niet het geval is, zijn epibreren, ‘niet nader
aan te duiden werkzaamheden verrichten’ en afschuifsysteem, ‘handelwijze waarbij vervelende
werkzaamheden naar anderen worden doorgeschoven’. Natuurlijk blijft het in veel gevallen wel
3
moeilijk om het onderscheid te maken en zijn er dus veel twijfelgevallen. Daarom hebben we ervoor
gekozen om bij de verwerking van deze gegevens niet met exacte getallen te werken, maar zoveel
mogelijk met procenten.
In hoofdstuk 5 bespreken we ons corpusonderzoek. Voor elk van de categorieën die we hebben
onderscheiden gaan we na of de woorden ondanks hun informaliteit toch in het nieuws voorkomen.
Dit doen we door onze categorieën op te delen in woorden met en zonder synoniem enerzijds en
woorden met en zonder taallabel anderzijds. Vervolgens onderzoeken we voor elk van deze
onderverdelingen een representatief aantal trefwoorden met behulp van twee verschillende corpora.
De voornaamste rol is hierbij weggelegd voor het Vlaamse corpus op de website van Mediargus,
waarop we al deze trefwoorden zullen invoeren. We doorzoeken voor dit deel van ons onderzoek
alle Vlaamse kranten met een publicatiedatum tussen 01-01-2011 en 01-01-2013. Daarnaast willen
we voor alle woorden met een Nederlands-Nederlands taallabel nagaan of deze in het Nederlandse
nieuws andere resultaten opleveren. Het corpus dat we hiervoor gebruiken is het Twente Nieuws
Corpus, dat we raadplegen aan de hand van het programma WConcord. Ook hier hebben we een
tijdspanne van 2 jaar genomen, namelijk alle teksten van 01-01-2001 tot en met 01-01-2002.
In de conclusie komen we ten slotte terug op onze onderzoeksvragen en formuleren we zo duidelijk
mogelijk een antwoord op deze vragen. We maken hierbij gebruik van de resultaten van ons
corpusonderzoek. In dit hoofdstuk grijpen we terug op de drie definities van standaardtaal uit
hoofdstuk 3 en bespreken we in hoeverre deze met de werkelijkheid overeenkomen. Op basis van
onze resultaten willen we nagaan of het mogelijk is om zelf een nieuw model voor de definitie van
standaardtaal op te stellen. Hiernaast willen we een antwoord formuleren op de vraag of een
woordenboek enkel de standaardtaal beschrijft. Ook zetten we hier de problemen die dit soort
onderzoek met zich meebrengt op een rijtje en vervolgens sluiten we af met enkele suggesties voor
verder onderzoek.
4
3. Theoretische introductie
3.1 Algemene lexicografische inleiding
In deze paragraaf introduceren we enkele lexicografische begrippen die belangrijk zijn voor ons
onderzoek. We beginnen met een definitie van het concept ‘woordenboek’ en gaan vervolgens kijken
waar de moderne woordenboeken nu eigenlijk hun oorsprong vinden. Daarna gaan we na in welke
verschillende categorieën we woordenboeken kunnen opdelen en tot welke van deze categorieën
het Prisma Handwoordenboek behoort. Ten slotte gaan we dieper in op de labels die we in
hedendaagse woordenboeken kunnen vinden: we gaan na waarvoor deze labels dienen en hoe we ze
kunnen categoriseren.
3.1.1 Wat is een woordenboek?
Het is niet eenvoudig om een eenduidige definitie te geven van wat een woordenboek nu eigenlijk is.
In het beginhoofdstuk van zijn boek A Practical Guide to Lexicography (2003) probeert Piet van
Sterkenburg dit te doen aan de hand van enkele criteria die hij bespreekt . De uiteindelijke definitie
die hij formuleert, gaat als volgt:
“The prototypical dictionary has the form of a static (book) or dynamic product (e-dictionary)
with an interstructure that establishes links between the various components (e-dictionary) and
is usually still alphabetically structured (book). It is a reference work and aims to record the
lexicon of a language, in order to provide the user with an instrument with which he can quickly
find the information he needs to produce and understand his native language. It also serves as
a guardian of the purity of the language, of language standards and of moral and ideological
values because it makes choices, for instance in the words that are to be described. With regard
to content it mainly provides information on spelling, form, meaning, usage of words and fixed
collocations.”
Uit deze definitie wordt duidelijk dat een woordenboek niet alleen dient om een verklaring te geven
van de woorden die erin staan, maar ook een normerende functie heeft: door de keuze van de
woorden die erin worden opgenomen en de eventuele labels die aan die woorden worden
toegekend, neemt het woordenboek automatisch een standpunt in over de status van deze woorden
in een taal.
3.1.2 De oorsprong van woordenboeken
Er is enige discussie over de vraag of de allereerste woordenboeken vertalende of verklarende
woordenboeken waren. Lang werd gedacht dat de vertalende woordenboeken (ook wel meertalige
woordenboeken genoemd) er eerder waren dan de verklarende (of eentalige) woordenboeken,
aangezien er al kleitabletten te vinden zijn uit 2.600 voor Christus waarop thematische lijsten met
woordverklaringen staan vanuit het Akkadiaans en het Assyrisch naar het Sumerisch (Van
Sterkenburg 2003). Volgens Boisson et al. (1991) waren het in veel streken, zoals Mesopotamië en
het oude Egypte, echter niet de vertalende maar de verklarende woordenboeken die het eerst
voorkwamen. Zijn onderzoek wees namelijk uit dat deze oude beschavingen erg op zichzelf gericht
waren en over het algemeen weinig interesse in andere culturen hadden. Behalve in Europa, waar
veel aandacht was voor teksten in andere talen dan de eigen dialecten.
5
De grootste motivatie voor het ontstaan van vertalende woordenboeken was op veel plaatsen
ongetwijfeld de godsdienst: de studie van religieuze teksten in andere talen dan de volkstaal maakte
een bepaalde vorm van vertalende woordenlijsten noodzakelijk. Zo zijn ook de glossen ontstaan:
geestelijken die tijdens de Middeleeuwen Griekse en Latijnse teksten bestudeerden, maakten in de
kantlijnen van deze teksten aantekeningen in de volkstaal. Deze glossen konden worden
samengebracht in glossaria, grote verzamelingen glossen. Vanaf het begin van de 13e eeuw kwamen
er ook kleine vertalende woordenboeken in de volkstaal, gebaseerd op de Latijnse verklarende
woordenboeken. Tijdens de Renaissance zou ook de aandacht voor de eigen taal weer toenemen,
wat ervoor zorgde dat ook verklarende woordenboeken in die tijd een opmars kenden. Door de jaren
heen werden steeds grotere aantallen woorden in de woordenboeken opgenomen, waardoor hun
omvang gestadig toenam.
3.1.3 Mogelijke typologieën
Er bestaan verschillende soorten woordenboeken. In de vorige paragraaf maakten we al een
onderscheid tussen vertalende of meertalige woordenboeken en verklarende of eentalige
woordenboeken. In deze paragraaf zullen we deze categorieën nog verder opdelen. We gebruiken
hiervoor de indeling die Ladislav Zgusta opstelt in zijn Manual of Lexicography. Deze indeling is te
zien in figuur 1 hieronder.
(Lexical) Reference works
Linguistic dictionaries
Monolingual
Multilingual
Diachronic
Etymological
General
Limited
Encyclopaedias
Synchronic
Historical
General
Comprehensive
Limited
Standard
FIGUUR 1: DE TYPOLOGIE VAN ZGUSTA
Als eerste stap onderscheidt hij taalkundige woordenboeken van encyclopedieën. De grootste
motivatie hiervoor ligt enerzijds in het verschil tussen de lemma’s die in beide types werken
behandeld worden en anderzijds het verschil in de aard van informatie die deze werken verstrekken.
Vervolgens maakt hij een onderscheid tussen eentalige en meertalige woordenboeken. De eentalige
woordenboeken deelt hij naargelang van het tijdsframe dat in deze werken behandeld wordt verder
op in diachrone en synchrone werken. De diachrone werken kunnen een etymologisch of een
historisch perspectief hebben. De etymologische woordenboeken worden verder opgedeeld volgens
bereik: willen ze een algemeen beeld van de taal door de jaren heen geven, of gaat het slechts om
een periode die onderzocht wordt? Bij de synchrone werken wordt opnieuw een onderscheid
volgens bereik gemaakt: boeken die een algemeen beeld van de taal op één moment in de tijd willen
6
weergeven enerzijds en boeken die slechts op een aspect van de taalkunde ingaan anderzijds. De
boeken met het algemene bereik deelt Zgusta ten slotte nog op in werken die een uitgebreid beeld
willen geven (inclusief taalgebruik aan de rand van de standaardtaal) en werken die dat niet willen
doen.
Volgens deze typologie valt het Prisma Handwoordenboek dat wij in deze scriptie zullen gebruiken
voor onze analyse in de categorie van de ‘standard synchronic dictionaries’. Het is namelijk een
eentalig taalkundig woordenboek. Bovendien is het synchroon, aangezien het niet de verschillende
fases van woorden in de ontwikkeling van het Nederlands behandelt, maar enkel een beschrijving wil
geven van de woorden in de taal op dit moment. Verder heeft dit woordenboek de opzet om de hele
Nederlandse standaardtaal te behandelen (‘general’), in plaats van slechts een beperkt of specifiek
onderdeel daarvan (‘limited’). Ten slotte gaat het hier om een handwoordenboek in één deel en niet
om een uitgebreid werk dat alle aspecten van de Nederlandse grammatica behandelt. Hierdoor valt
het woordenboek onder de noemer ‘standard’ en niet ‘comprehensive’.
3.1.4 Het gebruik van labels
Een woordenboek doet meer dan alleen verklaren of vertalen. Naast de definitie of de vertaling van
het lemma, vinden we vaak ook etymologische, grammaticale, stilistische en geografische informatie
over de besproken woorden terug. Hoeveel van deze informatie weergegeven wordt en op welke
manier dat gebeurt, hangt af van het type woordenboek (cfr. hierboven). Grammaticale labels waarin
de spelling, uitspraak en morfologische informatie over de lemma’s besproken worden, zijn vrij
algemeen. Er zijn echter ook bepaalde pragmatische labels die in sommige woordenboeken aan de
woorden toegekend worden. Burkhanov (2003) noemt dit ‘usage labels’: “Usage labels, as opposed
to grammatical labels, are intended to specify the limitations on the use of lexical items according to
time, place and/or circumstances of communicative interaction.” De meest voorkomende van deze
gebruiks- of pragmatische informatielabels, zijn volgens Landau (1989):
1. currency or temporality: archaic, obsolete;
2. frequency of use: rare;
3. geographic variation: AmE, BrE, etc.;
4. specialised terminology (field labels): chemistry, astronomy, etc.;
5. restricted or taboo usage: vulgar, obscene;
6. insult: offensive;
7. slang: slang;
8. style, functional variety, or register: informal, colloquial, literary, poetic, humorous;
9. status label: non-standard, substandard, illiterate;
De labels uit deze lijst die in deze scriptie een belangrijke rol zullen gaan spelen, zijn nummer 3
(‘Belgisch-Nederlands’ en ‘Nederlands-Nederlands’), nummer 5 (‘plat’), nummer 6 (‘scheldwoord’,
‘scheldnaam’, ‘bastaardvloek’), nummer 7 (‘slang’, ‘schertsend’, ‘spottend’, etc.), nummer 8
(‘informeel’, ‘spreektaal’) en nummer 9 (‘volkstaal’).
Verkuyl, Janssen en Jansen (2003) omschrijven ‘usage labels’ als “labels on the m-side of a formmeaning pair.” Hiermee bedoelen ze dat deze labels ons geen informatie geven over de vorm van
een woord (the form en dus de f-side), maar over de betekenis ervan (the meaning en dus de m-side).
Gebruikslabels zijn als het ware metalinguïstische hulpmiddelen die bij een definitie geplaatst
worden om ons te vertellen in welke contexten die bruikbaar is en in welke niet. Verkuyl, Janssen en
Jansen wijzen er in hun artikel op dat de term ‘label’ niet enkel op de afkortingen slaat die vaak in
7
woordenboeken in boekvorm voorkomen, maar ook op de uitgeschreven informatie die in
elektronische woordenboeken voorkomt. Het voorbeeld dat ze gebruiken om dit te illustreren is het
lemma <buck, an informal way of saying dollar>. Dit lemma bevat wel degelijk een gebruikslabel,
aangezien het specifieert dat het om een informele gebruikswijze van het woord ‘dollar’ gaat. Verder
leggen ze de nadruk op het feit dat een gebruikerslabel zoals bijvoorbeeld ‘informeel’ weinig nut
heeft als er geen ‘formeel’ (of beter gezegd: niet gemarkeerd) alternatief voor dat woord beschikbaar
is. In het praktische stuk van onze scriptie zullen we verder onderzoeken of deze ongemarkeerde
alternatieven van door middel van labels gemarkeerde woorden inderdaad altijd in een
woordenboek aanwezig zijn.
Ook Verkuyl, Janssen en Jansen maken een onderscheid tussen verschillende soorten labels. Zij
onderscheiden eerst en vooral ‘group labels’ van ‘register labels’. De eerste categorie geeft aan dat
een woord beperkt is in zijn gebruik. Deze categorie wordt verder onderverdeeld in ’geographical’,
‘temporal’, ‘frequency’ en ‘field labels’. De geographical labels zijn vergelijkbaar met de ‘geographic
variation’ in het model van Landau hierboven. Deze labels geven aan dat een woord slechts bruikbaar
is in een bepaalde regio van het taalgebied. De zogeheten temporal labels vallen min of meer samen
met de ‘currency or temporality’ in het model van Landau en geven aan dat een woord beperkt is tot
een bepaalde periode. Ze waarschuwen ons voor zogenaamd archaïsch taalgebruik en laten ons
weten dat een woord gebruikt wordt in historische contexten. De frequency labels vertellen ons welk
van twee woorden met een vergelijkbare betekenis het vaakst voorkomt. Zij zijn verwant aan de
‘frequency of use’ van Landau. Deze labels komen in de meeste hedendaagse woordenboeken niet
voor. Field labels geven aan dat woorden tot een bepaald professioneel of sociaal domein beperkt
zijn. Ook Landau noemt deze labels in zijn model ‘field labels’. De tweede grote categorie, die van de
register labels, heeft te maken met welk soort taalgebruik in verschillende sociale settingen
aanvaardbaar is en welk soort niet. Deze komen overeen met de overige vijf labels uit het model van
Landau behalve ‘offensive’, wat een aparte vermelding krijgt in het artikel van Verkuyl, Janssen en
Jansen als ‘offensive use of words’. Ook ziet hij het figuurlijk gebruik van bepaalde woorden als een
apart geval met eigen labels.
3.2 Nederlands-Nederlands en Belgisch-Nederlands in de Prisma
Aangezien de inleiding van de Prisma ons weinig bijbrengt over de intentie van de redactie wat hun
opnamepolitiek betreft, zullen we in dit deel een aantal artikelen van redactielid Willy Martin
bespreken waaruit zijn visie duidelijk blijkt. We beginnen met een uiteenzetting van zijn standpunt
aangaande de behandeling van het Belgisch-Nederlands en het Nederlands-Nederlands in
woordenboeken. Vervolgens gaan we na hoe hij deze visie concreet heeft uitgewerkt en wat de
gevolgen hiervan zijn geweest voor het Prisma Handwoordenboek Nederlands. Daarna overlopen we
de opvallende verschillen tussen het Belgisch-Nederlands en het Nederlands-Nederlands die voor ons
onderzoek belangrijk zijn. Ten slotte bekijken we enkele suggesties van Martin voor een verdere
verbetering van de gelijkwaardigheid van het Belgisch-Nederlands en het Nederlands-Nederlands in
de Nederlandstalige woordenboeken.
8
3.2.1 Willy Martin over BN en NN
Wanneer we een aantal artikelen van Willy Martin ter hand nemen, wordt al snel duidelijk dat hij een
groot voorstander is van de gelijke behandeling van Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands
in de lexicografie. De redenering die hij hierbij volgt is deze:
(…) als steeds meer Vlamingen hun verzorgde taalgebruik als een variant beschouwen die op
gelijke voet staat met de variant uit Nederland en als die variant ook door een officiële
instantie als de Nederlandse Taalunie als een gelijkwaardige variant wordt beschouwd, dan
dient hiermee rekening gehouden te worden bij de lexicale descriptie van het Nederlands.
(Martin 2010a: 32)
Hij is van mening dat die gelijkheid tot nu toe niet voldoende weerspiegeld werd in de
toonaangevende lexicale werken. In het tweede deel van de twintigste eeuw heerste de opvatting
dat het Nederlands een monocentrische taal is met enkel Nederland als oriëntatiepunt. Sinds het
begin van de jaren ’90 maakt die opvatting echter steeds meer plaats voor een bicentrische visie,
waar zowel België als Nederland een volwaardige rol krijgen als taalcentrum. Ook op andere vlakken
worden de grenzen tussen de twee landen steeds duidelijker:
Het dialectale continuüm (d.i. de geleidelijke overgang - zonder breuklijnen - in het
dialectlandschap) tussen bijvoorbeeld Brasschaat en Breda of Maaseik en Maastricht maakt
geleidelijk plaats voor twee differente omgangstaalvormen die door de staatsgrens gescheiden
worden.
(Cajot 2000: 6)
Er zijn dus twee varianten van het Nederlands: het Nederlands zoals gebruikelijk in Nederland en het
Nederlands zoals gebruikelijk in België. Tussen deze twee varianten is er een grote mate van
overlapping, maar ze hebben hun eigen vormen op het vlak van uitspraak, morfologie, syntaxis,
pragmatiek, fraseologie en lexicon. Deze varianten worden door Martin natiolectische varianten of
natiolectismen genoemd (onder andere in Martin 2001).
3.2.2 Het RBBN en het Prisma Handwoordenboek 2009
Het probleem is nu dat de woordenboeken die zeggen een beschrijving te geven van de (volledige)
Nederlandse standaardtaal, vooral focussen op de standaardtaal zoals die in Nederland gebruikelijk is.
Woorden die alleen in het Belgisch-Nederlands voorkomen, worden expliciet gemarkeerd, terwijl
woorden die alleen in het Nederlands-Nederlands voorkomen die markering niet krijgen. Het
Nederlands-Nederlands wordt dus als algemener gezien dan het Belgisch-Nederlands. Om hier
verandering in te brengen startte Martin in 1997 het Referentiebestand Belgisch-Nederlands (RBBN)
op. Hij beoefende in die tijd de functie van voorzitter van de Commissie Lexicografische
Vertaalvoorzieningen uit. Het bestand, dat uiteindelijk in 1999 voltooid zou worden, bestaat uit 3.987
Belgisch-Nederlandse woorden en uitdrukkingen en baseert zich op corpusonderzoek en
informantenbevragingen. In het RBBN wordt naast de opsomming van deze Belgisch-Nederlandse
items ook aandacht besteed aan de grote mate van intralinguale variatie in het Belgisch Nederlands.
De commissie maakt hierbij een onderscheid tussen verschillende types Belgicismen. In figuur 2 zien
we een overzicht van deze verschillende categorieën.
9
Belgisch-Nederlandse
woorden/uitdrukkingen
Woorden/uitdrukkingen voor
cultuurgebonden fenomenen
arrondissementscommissaris
Interlinguale varianten
Belgische varianten met
enkel een niet (volledig)
gelexicaliseerde expressie
als variant
vluchtmisdrijf
Unieke Belgische
varianten
croque-monsieur vs. tosti
Woorden/uitdrukkingen voor
niet-cultuurgebonden
fenomenen
Intralinguale varianten
Vrije alternanten
militaire dienst (ook:
legerdienst)
Belgische alternanten met
restricties op het vlak van
tijd/stijl/sociale groep/
inhoud
unief vs. universiteit
Varianten uit vnl.
omgangstaal
autostrade vs.
auto(snel)weg
Substandaardvormen
gazet vs. krant
FIGUUR 2: OVERZICHT VAN DE VERSCHILLENDE SOORTEN BELGISCH-NEDERLANDSE WOORDEN/UITDRUKKINGEN
(NAAR MARTIN 1997 EN 2001)
Na een grondige herziening in 2004-2005 werd het RBBN openbaar ter beschikking gesteld voor
lexicografische en andere doeleinden. Een van de eerste woordenboeken die van het RBBN gebruik
maakte bij zijn beschrijving van het Belgisch-Nederlands was het Prisma Handwoordenboek uit 2007.
In dit woordenboek werden ongeveer 1.700 items uit het RBBN opgenomen, met een bijkomend
label ‘BN’. In datzelfde jaar werden ook de eerste stappen gezet voor de labeling van de typisch
Nederlands-Nederlandse woorden en uitdrukkingen. Om vast te stellen welke woorden dit label
moesten krijgen, hebben Smedts en Martin enerzijds gekeken naar de Nederlands-Nederlandse
tegenhangers van de woorden in het RBBN en zijn ze anderzijds afgegaan op hun eigen ervaringen.
Vervolgens hebben ze hun hypothesen en vermoedens getoetst aan de werkelijkheid met behulp van
Google. Uiteindelijk kwam in 2009 de eerste versie van het Prisma Handwoordenboek uit waarin ook
het label ‘NN’ werd opgenomen.
10
In deze versie uit 2009 blijken uiteindelijk zelfs meer woorden met het Nederlands-Nederlandse label
voor te komen dan met het Belgisch-Nederlandse. Volgens Martin (2010a, 2010b) heeft dit te maken
met het onderscheid tussen standaard en substandaard: dit werd wel voor de Belgisch-Nederlandse
woorden gemaakt, maar niet voor de Nederlands-Nederlandse. De Belgisch-Nederlandse woorden
uit het RBBN die tot de substandaard behoren werden in de regel niet in de Prisma opgenomen. Er
zullen dus waarschijnlijk meer woorden uit de Nederlands-Nederlandse substandaardtaal in het
woordenboek terechtgekomen zijn dan uit de Belgisch-Nederlandse substandaard. Ook is het aantal
woorden dat als ‘vooral NN’ gelabeld wordt vele malen groter dan het aantal woorden dat ‘vooral BN’
als label meekrijgt. Dit heeft volgens Martin (2010b) te maken met het feit dat in België soms
woorden uit Nederland geïmporteerd worden, maar dat het tegengestelde niet of nauwelijks
voorkomt. Een derde verschil dat opvalt is dat tussen het aantal spreektalige varianten: dat zijn er in
het Belgisch-Nederlands bijna drie keer zoveel als in het Nederlands-Nederlands. Dat ligt
waarschijnlijk aan het feit dat de afstand tussen spreektaal en schrijftaal in België veel groter is dan in
Nederland.
3.2.3 Verschillen tussen BN en NN
Ongeveer één derde van het RBBN bestaat uit woorden die voor vrijwel iedereen in Vlaanderen
acceptabel zijn. Dit zijn woorden voor unieke items waar variatie met het Nederlands-Nederlands
onmogelijk is (zoals arrondissementscommissaris) of waarvan de Nederlands-Nederlandse variant
onbekend is (zoals vluchtmisdrijf). De overige woorden in het RBBN hebben een meer variabele
status. Deze zijn het meest kenmerkend voor het Nederlands in België met zijn zogenoemde
pluriformiteit. Deze term wordt door Martin (2005) gebruikt om aan te geven dat in het BelgischNederlands vaak verschillende vormen/varianten voorkomen die refereren aan hetzelfde concept.
Voorbeelden hiervan zijn mooi versus schoon, slager versus beenhouwer en oom versus nonkel. Deze
pluriformiteit is “een gevolg van het feit dat niet alle sprekers zich op dezelfde manier gedragen”
(Martin 2005: 375). Het Belgisch-Nederlandse lexicon is namelijk niet voor alle sprekers even groot:
de ene Vlaming zal meer Belgicismen gebruiken dan een andere. Bovendien kan een zelfde spreker
ook variëren in de woorden die hij gebruikt. Deze pluriformiteit is typisch voor het BelgischNederlands.
Wanneer Martin in zijn artikel van 2001 het onderscheid tussen het Belgisch-Nederlandse en het
Nederlands-Nederlandse natiolect bespreekt, merkt hij op dat het substandaardlexicon in
Vlaanderen groter is dan in Nederland. Volgens Martin (2001: 713) komt dit doordat het BelgischNederlands
“een rafelige ondergrens [heeft] met de Vlaamse dialecten of de Vlaamse substandaard: zo zal
wat voor de ene standaard is, voor de andere substandaard, dialect of Verkavelingsvlaams zijn,
en wat dat laatste betreft: voor sommigen behoort het tot het BNS, voor anderen juist niet.”
(Martin 2001: 713)
Ook in een van zijn artikels uit 2005 naar aanleiding van de herziening van het RBBN komt Martin op
dit verschil in informaliteit terug. Hij stelt hier dat meer dan een derde van de belgicismen in het
RBBN “tot het informele register behoort” (Martin 2005b: 375). Veel van deze informele belgicismen
maken deel uit van de typische pluriformiteit van het Belgisch-Nederlands: het zijn
substandaardtalige vormen voor concepten waar ook een ander woord voor bestaat. De
voorbeelden die hij hierbij geeft zijn frigo versus koelkast en camion versus vrachtwagen. De
pluriformiteit van het Belgisch-Nederlands heeft dus te maken met “een verschil in woordgebruik
11
tussen een meer verzorgde spreektaal (waarbij er geen onderscheid is met het NN en de BNschrijftaal) en een meer informele variant ervan” (Martin 2005b: 376).
Naast deze zogenaamde “rafelige ondergrens” heeft het Belgisch-Nederlands volgens Martin
eveneens een “rafelige bovengrens” met het Nederlands-Nederlands. Er dringen makkelijk
Nederlands-Nederlandse woorden in het Belgisch-Nederlands binnen, terwijl dat in omgekeerde
richting heel weinig voorkomt. Ook deze Nederlands-Nederlandse vormen maken deel uit van de
pluriformiteit van het Nederlands in Vlaanderen: ze worden namelijk vaak als synoniemen van
informele Belgisch-Nederlandse vormen met dezelfde betekenis gebruikt. Voorbeelden hiervan zijn
rotonde versus rond punt en spa rood versus spa bruis of spuitwater. Deze afwisseling wijst op een
zekere onzekerheid bij de Vlaming wat zijn taalgebruik betreft. Na verloop van tijd zal een van de
twee varianten waarschijnlijk verdwijnen, zoals eerder de Nederlands-Nederlandse vorm slager de
Belgisch-Nederlandse vorm beenhouwer teruggedrongen heeft en omgekeerd het NN koopjes
verdrongen lijkt te worden door het BN solden. Het Belgisch-Nederlands als natiolect is duidelijk nog
in volle ontwikkeling.
3.2.4 Bedenkingen voor de toekomst
Met het oog op de toekomst wijst Martin nog op een tweetal punten. Het eerste is dat er aandacht
besteed moet worden aan de precieze inhoud van de labels ‘spreektaal’ en ‘informeel’. De term
‘spreektaal’ dekt niet volledig dezelfde lading in Nederland als in België. Bovendien overlapt de
inhoud van dit label deels met de inhoud van het label ‘informeel’, wat voor de nodige verwarring
zorgt (Martin 2010b). Het tweede punt waar Martin de aandacht op vestigt is het feit dat de BelgischNederlandse items in de Nederlandstalige woordenboeken nog altijd gedefinieerd worden aan de
hand van Nederlands-Nederlandse items. Zo geeft hij het voorbeeld microgolfoven dat in de Grote
Van Dale en het Prisma Handwoordenboek als magnetron gedefinieerd wordt. Bij het lemma
magnetron krijgen we vervolgens een omschrijvende definitie van het woord. Dit vindt hij een “erg
asymmetrische situatie, die omslachtig en duperend is voor de Nederlandstalige Belg” (Martin
2010a). Hij is voorstander van gelijkwaardige behandeling van beide synoniemen, waarbij verwezen
wordt naar de tegenhanger in het andere natiolect:
magnetron (NN): oven voor het verhitten van voedsel d.m.v. microgolven die door
wrijvingsenergie hitte veroorzaken (BN: microgolfoven)
microgolfoven (BN): oven voor het verhitten van voedsel d.m.v. microgolven die door
wrijvingsenergie hitte veroorzaken (NN: magnetron)
Martin is van mening dat deze aanpak voor beide natiolecten een grote verrijking kan zijn. Helaas is
deze aanpak, ook in de versie van de Prisma uit 2010 die wij gebruiken, nog niet doorgevoerd. We
kunnen dus nog geen uitspraken doen over de effecten hiervan.
Volgens De Caluwe (2008) zal de opname van Nederlands-Nederlands als aparte variëteit in
woordenboeken uiteindelijk voor iedereen voordelig zijn: zowel voor de Nederlanders en de
Vlamingen als voor de anderstaligen die Nederlands willen leren. Nederlanders zouden meer
rekening kunnen houden met het geografische bereik van hun woorden en ook Vlamingen kunnen zo
beter hun taalgebruik aan de context aanpassen. Anderstaligen kunnen tot nu toe enkel te weten
komen of bepaalde items Belgisch-Nederlands zijn, niet of ze Nederlands-Nederlands zijn. Voor hen
zou het een grote hulp kunnen zijn om te weten welke woorden en uitdrukkingen algemeen
gangbaar zijn en welke niet. Ook Martin zelf legt in zijn artikel “Komt wie er het noorden bij verliest,
12
in de bonen terecht? (en omgekeerd)” (2010a) vooral de nadruk op het communicatief-functionele
aspect van het probleem. Hij wijst op de voordelen bij de handel over de landsgrenzen heen en het
belang van adequate vertalingen in vertaalwoordenboeken. Hiernaast haalt hij ook een descriptieftaalkundig motief aan: het is leerzaam om zo exact mogelijk in kaart te kunnen brengen welke items
waar in het taalgebied gebruikt worden. Ten slotte haalt hij ook een taalpolitieke reden aan, namelijk
het feit dat een taal met twee gelijkwaardige polen ook woordenboeken moet hebben die voor de
hele taalgemeenschap functioneel zijn.
3.3 Standaardtaal versus dialect in Nederland en België
Hoewel de sociolinguïstische situatie van vandaag in verschillende Europese landen erg lijkt te
verschillen, gaat Auer (2005) ervan uit dat de verhouding tussen standaardtaal en dialecten in Europa
volgens vergelijkbare trajecten tot stand is gekomen. Hij onderscheidt ruwweg vijf verschillende
types van verhoudingen tussen standaardtaal en dialecten, die elkaar in de tijd opvolgen. Hij
concentreert zich hierbij puur op de verhouding tussen standaardtaal en dialect in eentalige landen
en laat landen waarin meerdere standaardtalen gesproken worden buiten beschouwing. Met de
term ‘dialect’ refereert hij aan alle regionale variëteiten van een taal die naast de standaardtaal
bestaan. Onder ‘standaardtaal’ verstaat hij die variëteit van een taal die door sprekers van
verschillende dialecten gebruikt wordt om met elkaar te communiceren, die geschikt is voor
schriftelijke communicatie en die aan een zekere codificatie en uitbreiding onderhevig is (Auer 2005:
8). We zullen eerst de 5 verschillende types van verhoudingen volgens Auer bespreken en vervolgens
nagaan of en hoe deze modellen toepasbaar zijn op het Nederlandse taalgebied.
3.3.1 De vijf types relaties tussen standaardtaal en dialect
1. Type zero repertoires (no endoglossic standard: exoglossic diglossia)
Het eerste type dat Auer onderscheidt zijn de type zero repertoires. Hier is een niet-inheemse taal de
standaardtaal. Aangezien de standaardtaal in dit geval een niet-inheemse taalvariëteit is, is hier geen
sprake van wat Auer (2005: 10) ‘levelling through standardisation’ noemt: het gradueel wegwerken
van de niet-standaardtalige kenmerken van de volkstaal. Wel is er sprake van taalcontact en is er dus
wel beïnvloeding van de standaardtaal op de volkstaal.
EXOGLOSSIC STANDARD
VERNACULAR VARIETIES
(SPOKEN/WRITTEN)
FIGUUR 3: TYPE ZERO REPERTOIRE (AUER 2005: 9)
13
2. Type A repertoires (medial diglossia with an endoglossic standard)
Bij de type A repertoires is de standaardtaal wel een inheemse variant, die naast de dialecten bestaat
en daar genetisch aan verwant is. Bij dit type is er sprake van diglossie: de standaardvariëteit is de
‘hogere’ variant die wordt gebruikt voor de geschreven communicatie, de dialecten worden
aangevoeld als de ‘lagere’ taalvariant en zijn gebruikelijk voor de gesproken communicatie.
ENDOGLOSSIC STANDARD
(MAINLY WRITTEN)
DIALECTS
(MAINLY SPOKEN)
FIGUUR 4: TYPE A REPERTOIRE (AUER 2005: 10)
3. Type B repertoires (spoken diglossia)
Het grootste deel van de type A repertoires evolueerde in de loop van de tijd naar een type B
repertoire. Bij dit type wordt de standaardtaal ook gebruikt als spreektaal voor formele interacties.
Het verschil tussen standaardtaal en dialect ligt dus niet langer bij het medium (gesproken versus
geschreven taalgebruik), maar is nog altijd duidelijk afgebakend. In talen van dit type is ‘situational
code-switching’, het gebruik van verschillende taalvariëteiten voor verschillende sociale situaties,
gebruikelijk.
STANDARD (WRITTEN)
STANDARD (SPOKEN)
DIALECTS
(ONLY SPOKEN)
FIGUUR 5: TYPE B REPERTOIRE (AUER 2005: 17)
4. Type C areas (diaglossia)
De volgens Auer meest voorkomende verhouding tussen dialect en standaardtaal in Europa vandaag
de dag is die van het type C. Deze taalsituatie kenmerkt zich door het bestaan van overgangsvormen
tussen de standaardtaal en de dialecten. Deze regionale varianten zijn geen aparte afgebakende
gehelen, maar vormen een continuüm tussen de standaardtaal en de dialecten. Het levelling dat we
bij type zero besproken hebben, komt bij dit type veelvuldig voor bij de basisdialecten. Ook hier is
sprake van code-switching tussen standaardtaal en dialect, al gebeurt dat bij dit type geleidelijker
aan dan bij het vorige.
14
STANDARD
(SPOKEN/WRITTEN)
REGIONAL STANDARDS
REGIOLECTS
BASE DIALECTS
FIGUUR 6: TYPE C REPERTOIRE (AUER 2005: 27)
5. Type D areas (dialect loss)
Het laatste type wat Auer onderscheidt is type D, waar als gevolg van de diaglossie of diglossie van de
voorgaande types, uiteindelijk de dialecten verdwijnen. Bij diaglossie geraken de dialecten steeds
meer beïnvloed door de standaardtaal (cfr. levelling) tot ze wegvallen, bij diglossie blijft het dialect
onveranderd verder bestaan tot het uiteindelijk buiten gebruik raakt. Het model van de diaglossie
(type C) verliest dus het onderste niveau van de basisdialecten, waarvoor een nieuw basisniveau in
de plaats komt, dat van de basisregiolecten. Dit nieuwe basisniveau zal later opnieuw wegvallen,
zodat er uiteindelijk enkel een standaardtaal en een regionale standaard (waar nog regionale sporen
van de vroegere dialecten in te horen zijn) overblijven.
STANDARD
BASILECTAL REGIONAL STANDARD
BASILECTAL REGIOLECTS
BASILECTAL DIALECTS
FIGUUR 7: FROM TYPE C (DIAGLOSSIA) TO TYPE D/1 (DIALECT LOSS) REPERTOIRES (AUER 2005: 35, 36)
Als dialectverlies zich voordoet hij diglossie (type B), wordt het dialect niet meer doorgegeven aan de
volgende generatie. De onderlaag van de dialecten, die enkel in de spreektaal worden gebruikt, valt
weg. In dit geval blijft enkel de standaardtaal met enige interne variatie over.
15
STANDARD (WRITTEN & SPOKEN)
DIALECTS (SPOKEN)
FIGUUR 8: FROM TYPE B (DIGLOSSIA) TO TYPE D/2 (DIALECT LOSS) REPERTOIRES (AUER 2005: 38)
3.3.2 Toegepast op België en Nederland
Grondelaers en Van Hout gebruiken in hun artikel van 2011 de theorie van Auer om de
controversiële taalsituatie in België en Nederland te omschrijven. Zij stellen dat er grote verschillen
zijn tussen de standaardiseringsprocessen van België en Nederland:
While the history of Netherlandic Dutch is characterized by a spontaneous domestic
standardization, Belgian Dutch “imported” Netherlandic Dutch as his standard because
language planners of the 19th century believed that the best way to beat the dominance of
French - the actual prestige variety in the Belgian territories at the time - would be to adopt
the prestige variety of Dutch already available in the North.
(Grondelaers & Van Hout 2011: 200)
Deze integrationistische visie impliceert dat het standaardiseringsproces van het Belgisch-Nederlands
pas compleet zal zijn wanneer de Nederlandse norm volledig overgenomen is. Wat de schrijftaal
betreft, is dit het geval: dezelfde norm voor schriftelijk taalgebruik geldt in het hele taalgebied. De
standaardisering van de spreektaal gaat in België echter een hele andere richting uit dan in
Nederland.
De situatie in België na de eerste standaardiseringsgolf rond 1960 komt overeen met het type zero
repertoire van Auer: basisdialecten in de volkstaal naast een niet-inheemse standaardtaal. De
Nederlandse situatie in diezelfde periode komt overeen met het type B repertoire: eveneens
basisdialecten in de volkstaal naast een uit die dialecten geëvolueerde standaardtaal die zowel een
geschreven als een gesproken register kent. Beide modellen kenmerken zich door diglossie, er is dus
in essentie geen contact tussen de basisdialecten en de standaardtaal. Volgens Auer (2005: 22)
evolueert het Nederlands zowel in Nederland als in België naar diaglossie, met als gevolg dat er een
continuüm tussen de standaardtaal en de dialecten ontstaat. Hij rekent het grootste deel van het
Nederlandse taalgebied tot een type C repertoire, waar de dialecten nog steeds deel van het
continuüm uitmaken. De Randstadregio en het gebied rondom Brussel en Antwerpen ziet hij echter
als type D omdat zij hun dialecten verloren hebben. Hoewel Grondelaers en Van Hout instemmen
met deze visie, hebben ze toch enkele opmerkingen bij de theorie van Auer. Ten eerste is de
gemeenschappelijke schriftelijke norm van Nederland en België niet zichtbaar in het model van Auer.
Ten tweede legt dit model niet voldoende de nadruk op de grote verschillen tussen de
standaardiseringsprocessen in Nederland en België.
16
3.3.3 De situatie in Nederland
Nederland heeft zowel in de schrijftaal als in de spreektaal een duidelijke standaard. Deze
gemeenschappelijke norm heeft zich vanaf het interbellum ontwikkeld en is gebaseerd op de
uitspraaknormen van de Randstadregio. Momenteel is er echter sprake van een zekere
destandaardisatie van deze gemeenschappelijke norm. Regionale accenten die vroeger zeer beperkt
bleven, duiken de laatste jaren steeds meer in de gesproken standaardtaal op, waardoor regionale
varianten op de standaardtaal ontstaan. De algemene tolerantie van sprekers van het Nederlands
tegenover deze accentvariatie is groot, al blijft men het accent van de Randstad als ‘netter'
aanvoelen. Naast deze regionale variatie valt ook de opkomst van een nieuwe uitspraaknorm op, het
zogenaamde ‘Poldernederlands’. Deze variant, die voornamelijk door Jan Stroop (1997, 1998, 2010)
is onderzocht, wordt vooral bij hoogopgeleide vrouwen uit de middenklasse aangetroffen. De derde
en volgens Grondelaers en Van Hout de meest drastische verandering in de Nederlandse
standaardtaal is er een op het morfosyntactische vlak. Het gaat hier om het gebruik van hun in plaats
van zij/ze als persoonlijk voornaamwoord van de 3e persoon in subjectspositie: ‘Als je zo speelt,
krijgen hun natuurlijk altijd kansen’ (Van Hout 2003: 277). In tegenstelling tot de twee voorgaande
veranderingen, stuit deze laatste wel op het nodige protest bij leraren en taalpuristen.
Volgens Grondelaers en Van Hout (2011) zijn er meer argumenten die wijzen op dialectverlies dan op
diaglossie in Nederland. Al sinds het eind van de jaren ’90 is er een grote mate van dialectverlies
merkbaar in Nederland, met Limburg als lichte uitzondering op deze trend. Dit dialectverlies zorgt
volgens Willemyns (2007: 270-271) voor de noodzaak aan een nieuwe informele variëteit om de
regionale identiteit mee te kunnen uiten. Aan deze nood wordt voldaan met de hierboven
beschreven accentvariatie. Deze nieuwe informele vorm ligt echter dichter bij de standaard dan de
dialecten, wat ervoor zorgt dat sprekers deze vorm sneller ook in formele contexten gaan gebruiken.
Volgens Auer (2011: 500) gaat het bij deze nieuwe informele variëteit om een aanpassing van de
standaardtaal. De gesproken standaardtaal breidt zich uit naar een variant die ook door lager
opgeleide sprekers voor de dagdagelijkse communicatie gebruikt kan worden:
many speakers no longer have a dialectal way of speaking at their disposal. Therefore, the
standard has to be able to provide the full range of expressive resources the speakers need.
(Auer 2011: 500)
Grondelaers en Van Hout volgen Auer hierin: door het verdwijnen van de dialecten heeft de
standaardtaal zijn norm verlaagd, waardoor die nu in een grotere verscheidenheid aan sociale
situaties bruikbaar is (2011: 217). Er is dus sprake van een neerwaartse verzachting van de norm.
3.3.4 De situatie in België
De schrijftaal in België heeft zoals gezegd dezelfde standaard als in Nederland. De spreektaal heeft
als standaardvariëteit het zogenaamde VRT-Nederlands, een naar de gesproken standaardtaal in
Nederland gemodelleerde variant die sinds de oprichting van de Vlaamse openbare omroep in 1930
gepromoot wordt. Deze variëteit heeft een heel strikte norm, die bij de aanwerving van nieuwe
presentatoren nageleefd wordt door middel van strenge uitspraaktesten waar regionalismen
geweerd worden. Dit resulteerde in een gesproken standaardtaal die formeler, maar ook meer
uniform is dan de Nederlandse gesproken standaardtaal (Beheydt 2003: 160). In de praktijk blijkt
deze variant slechts door een beperkt aantal Vlamingen in een beperkt aantal contexten gebruikt te
17
worden. Naast deze ietwat kunstmatige variant van de gesproken standaardtaal bestaat een
natuurlijkere vorm van de gesproken standaardtaal, die we voornamelijk in het taalgebruik van
leraren aantreffen (Grondelaers & Van Hout 2011: 219). Het gaat hier niet om een uniforme variant
en regionale accenten en kenmerken uit de substandaard kunnen voorkomen. Uit onderzoek naar dit
zogenaamde ‘Teacher Dutch’ blijkt dat in Vlaanderen geen overeenstemming geldt over wat de
‘netste’ variant van de standaardtaal is. Het is veeleer van de afkomst van de luisteraar afhankelijk
welk accent deze als meest prestigieuze variant aanvoelt.
Het Teacher Dutch en andere varianten van de standaardtaal in België verliezen steeds meer terrein
aan een variëteit van het Nederlands die ‘Tussentaal’ genoemd wordt. Deze variëteit heeft niet de
uniformiteit van het VRT-Nederlands en kenmerkt zich door bepaalde dialectale elementen die
voornamelijk afkomstig zijn uit centraal Brabant en Antwerpen. Volgens Cajot (1999: 375) is hier
sprake van een autonome informele Vlaamse standaardisering. Grondelaers en Van Hout noemen
het ontstaan van Tussentaal een “endoglossic bottom-up standardization, which is turning it from a
Type Zero into a Type C or Type D repertoire” (2011: 227). Het wegvallen van de Vlaamse dialecten
zorgde voor een leemte die vervolgens door het ontstaan van de Tussentaal werd opgevuld. Deze
nieuwe variëteit krijgt steeds meer prestige en komt meer en meer voor in contexten waar men de
standaardtaal zou verwachten. Toen na 1968 een algemene destandaardisatie op gang kwam in
Europa (Deumert & Vandenbussche 2003), werd die in Vlaanderen nog versterkt door het feit dat de
standaardtaal een niet-inheemse en dus ‘vreemde’ variëteit was. De intrede van de commerciële
televisie in Vlaanderen in de jaren ’80 was een grote stimulans voor de Vlaamse zelfbewustheid,
waardoor de vraag naar een eigen Vlaamse standaard toenam.
3.3.5 Huidige situatie en toekomst
In figuur 9 en 10 is de schematische weergave van de situatie in Nederland en België op dit moment
volgens Grondelaers en Van Hout (2011: 234) afgebeeld. Aangezien de dialecten in beide landen zo
goed als volledig verdwenen zijn, hebben ze voor de dialectbasis een cirkel met een stippellijn
gebruikt. De gedeelde geschreven standaard van België en Nederland wordt weergegeven met de
dichte zwarte stippen bovenaan. De evolutie van het Nederlands in Nederland in de 20 e eeuw begon
met een “endoglossic bottom-up standardisation (type B) with a diglossic relation between the
standard and the dialects” (Grondelaers & Van Hout 2011: 233). In de tweede helft van de 20 e eeuw
zorgde het verlies van de dialecten voor een meer gelaagde standaardtaal waarmee nu ook regionale
en sociale identiteit uitgedrukt kunnen worden. De norm van de standaardtaal is dus als het ware
verlaagd. Deze destandaardisatie wordt in afbeelding 9 aangegeven met een naar beneden gerichte
pijl tussen de geschreven en de gesproken standaardtaal.
18
WRITTEN STANDARD
SPOKEN STANDARD, REGIONALLY
AND SOCIALLY STRATIFIED.
FIGUUR 9: HUIDIGE SITUATIE IN NEDERLAND (GRONDELAERS & VAN HOUT 2011: 234)
Het Nederlands in België begon als een type zero repertoire, met een dialectbasis in de eigen taal en
een niet-inheemse standaardtaal. De geschreven standaardtaal is hier opnieuw weergegeven met
een zwarte stip. De stippellijn daarrond, die deels met deze geschreven standaardtaal overlapt,
symboliseert het VRT-Nederlands. Het wegvallen van de dialecten zorgt in Vlaanderen voor het
ontstaan van een intermediaire variëteit tussen de dialecten en de standaardtaal, waarmee regionale
identiteit uitgedrukt kan worden. Deze Tussentaal begon zich vervolgens te standaardiseren en
zorgde zo voor een opwaartse beweging van de inheemse dialecten naar de standaard. In figuur 10 is
deze beweging weergegeven door een naar boven gerichte pijl tussen de regiolecten en de
standaard. De ontwikkeling van deze Tussentaal zorgt ervoor dat de afstand tussen de volkstalige
variëteiten en de standaardtaal geleidelijk aan gedicht wordt. De gestippelde cirkel met het
vraagteken geeft aan dat hier volgens Grondelaers en Van Hout (2011: 235) mogelijk nog een leemte
in het continuüm zit.
WRITTEN STANDARD
(VIRTUAL) SPOKEN VRT-STANDARD
“TEACHER” DUTCH
?
“HIGHER” TUSSENTAAL
“LOWER” TUSSENTAAL
REGIOLECTS
FIGUUR 10: HUIDIGE SITUATIE IN BELGIË (GRONDELAERS & VAN HOUT 2011: 234)
In Nederland blijft de tendens bestaan om bepaalde vormen van het gesproken Nederlands als
mooier dan andere te beschouwen. De meeste mensen verkiezen nog steeds het accent van de
Randstad, al is vooral bij jonge mensen ook het Poldernederlands erg populair. Er is echter een grote
tolerantie tegenover andere accenten en variëteiten van het Nederlands, wat er volgens Grondelaers
en Van Hout (2011: 237) op wijst dat de normverlaging van het Nederlands in Nederland veeleer een
verrijking dan een verarming van de taal is. In Vlaanderen is het niet zo dat één bepaalde variëteit of
accent als mooier of beter dan de andere wordt aangevoeld. Wat de toekomst van het Nederlands in
België betreft, zijn er volgens Grondelaers en Van Hout twee mogelijkheden: de inheemse Tussentaal
kan zich verder gaan standaardiseren en zo het VRT-Nederlands onnodig maken, of er ontstaat een
19
nieuwe vorm van diglossie met de Tussentaal als moderne, gesproken standaard en het VRTNederlands als conservatieve, neutrale standaard.
3.4 Bestaande visies op standaardtaal
Als uitgangspunt voor ons onderzoek is het belangrijk dat we eerst duidelijk maken wat in de
hedendaagse taalkunde onder de Nederlandse standaardtaal wordt verstaan en hoe de regionale en
stilistische variatie die in deze masterscriptie zo’n belangrijke rol speelt, in de definitie van de
standaardtaal past. Aangezien we hierover in de inleiding van het Prisma Handwoordenboek geen
informatie vinden, zullen we ons in dit hoofdstuk op andere bronnen beroepen. We bekijken de
definities van standaardtaal van drie verschillende belangrijke instanties in de Nederlandse taalkunde:
de Nederlandse Taalunie, de 2e editie van de Algemene Nederlandse Spraakkunst en de 14e editie
van het Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal (vanaf hier Van Dale genoemd). Op
basis daarvan willen we nagaan hoe in de bestaande definities van standaardtaal het onderscheid
gemaakt wordt tussen Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands, formeel en informeel en
spreektaal en schrijftaal. In de conclusie van deze masterscriptie zullen we hierop terugkomen en
willen we een antwoord geven op de vraag of deze visies overeenkomen met wat we in onze
nieuwsberichten aantreffen.
3.4.1 Inclusieve versus exclusieve visies
Voordat we verdergaan moeten we eerst een onderscheid maken tussen een inclusieve en een
exclusieve visie op het Standaardnederlands. Een inclusieve visie op de standaardtaal houdt in dat
ook “varianten die (…) niet zomaar in alle contexten algemeen bruikbaar zijn, toch de status van
standaardtaal kunnen hebben” (Caluwé & Verreycken 2012: 172). Dit geldt zowel op stilistisch als op
geografisch vlak: enerzijds gaat het hier om woorden die de labels ‘spreektaal’, ‘schrijftaal, ‘formeel’
of ‘informeel’ krijgen, anderzijds om de lexicale variatie tussen het noorden en het zuiden van het
taalgebied. De inclusieve visie gaat er vanuit dat woorden en uitdrukkingen ondanks deze
markeringen toch tot het Standaardnederlands kunnen behoren. Volgens een exclusieve visie
daarentegen behoren woorden met dit soort stilistische of geografische markeringen niet tot de
standaardtaal. Zowel de Van Dale als de ANS hebben een exclusieve visie op de Nederlandse
Standaardtaal, in tegenstelling tot de Nederlandse Taalunie die een inclusieve versie hanteert. In de
praktijk blijkt ook die laatste echter toch nog altijd een vrij exclusieve aanpak te volgen wat de
stilistische variatie betreft.
Uit de inleiding tot de Prisma en de artikels van Martin die we eerder in dit hoofdstuk besproken
hebben, kunnen we afleiden dat de redactie van de Prisma tegenover de tegenstelling tussen het
noordelijke en het zuidelijke Nederlands een inclusieve visie hanteert. De Belgisch-Nederlandse en
Nederlands-Nederlandse varianten krijgen in dit woordenboek de status van ‘standaardtaal in een
bepaald deel van het taalgebied’. Deze inclusieve benadering krijgt het laatste decennium steeds
meer bijval in de Nederlandse lexicografie. Het Prisma Handwoordenboek was met zijn 3e druk uit
2009 het eerste dat deze visie in de praktijk omzette en bovendien naast het Belgisch-Nederlands
ook het Nederlands-Nederlands ging labelen. Het is echter moeilijk om uit diezelfde inleiding op te
maken welke visie de redactie er op nahoudt ten overstaan van de stilistische labels en wat de
precieze motivatie voor het toekennen van deze labels is geweest. We weten dus niet of de
20
stilistische labels in de Prisma bedoeld zijn als een beperking binnen de standaardtaal of als een
aanduiding dat het woord in kwestie niet tot de standaardtaal behoort.
3.4.2 Volgens de Nederlandse Taalunie
De eerste bron die we geraadpleegd hebben, is de website van de Nederlandse Taalunie. Zij
definieert in haar theoretische pagina’s de Nederlandse standaardtaal als
het Nederlands dat algemeen bruikbaar is in het publieke domein, dat wil zeggen in alle
belangrijke sectoren van het openbare leven, zoals het bestuur, de administratie, de
rechtspraak, het onderwijs en de media. Anders uitgedrukt: de Nederlandse standaardtaal is
het Nederlands dat algemeen bruikbaar is in contacten met mensen buiten de eigen
vertrouwde omgeving (in zogenaamde secundaire relaties).
Een belangrijke nuance die op de site echter wordt gemaakt, is dat de standaardtaal geen
vaststaande vorm heeft:
Wat tot de standaardtaal gerekend wordt, verandert door de tijd en er is op elk moment ook
binnen de standaardtaal nog eens variatie. (…) De concrete realiseringen van zulke variabele
verschijnselen – dus de verschillende woorden, constructies, uitspraakvormen – noemt men
varianten. De variatie in de standaardtaal is vaak geografisch of stilistisch bepaald.
Er is in de standaardtaal dus zowel op geografisch als op stilistisch vlak sprake van variatie. Dit zullen
we in de komende alinea’s nader toelichten voor we overgaan tot de andere bronnen.
Geografische variatie is bij de Nederlandse standaardtaal het duidelijkst merkbaar in de verschillen
tussen België en Nederland. Deze verschillen bevinden zich vooral op het gebied van uitspraak, maar
ook op het vlak van woordenschat en grammatica. Hoewel de standaardtaal in Nederland en België
voor het overgrote deel gelijk is, zijn er een aantal varianten die enkel in België of enkel in Nederland
standaardtaal zijn:
Het gaat dan om varianten die ofwel algemeen bruikbaar zijn in het publieke domein in
Nederland, maar niet in België, en omgekeerd om varianten die algemeen bruikbaar zijn in het
publieke domein in België, maar niet in Nederland. (website Nederlandse Taalunie)
Figuur 1 dient ter verduidelijking hiervan. De standaardtaal wordt hier geografisch voorgesteld door
middel van twee cirkels, waarvan een voor Nederland en een voor het Nederlandstalige deel van
België staat. Deze cirkels overlappen elkaar voor het grootste deel, wat symbool staat voor het grote
gemeenschappelijke deel van de standaardtaal. De twee randen waar de cirkels elkaar niet
overlappen stellen de varianten voor die typisch zijn voor België enerzijds (op de figuur links
weergegeven) en voor Nederland anderzijds (rechts op de figuur).
21
FIGUUR 11: BN VERSUS NN (WEBSITE NEDERLANDSE TAALUNIE)
Op de website van de Nederlandse Taalunie wordt de structuur van het Nederlands vergeleken met
die van een ui: als een kern met daaromheen een aantal verschillende lagen. De kern bestaat uit de
“pure” standaardtaal. Deze bevat zowel de spreektaal als de schrijftaal, evenals de woorden die
enkel in een deel van het taalgebied standaardtaal zijn. Rondom de kern zit een tweede laag,
namelijk die van de ‘grensgevallen’. Bij deze taaluitingen is het niet duidelijk of ze nu tot de
standaardtaal behoren of niet: sommige sprekers keuren ze goed en anderen keuren ze af. Deze
varianten kunnen dichter of verder van de kern af staan, afhankelijk van hun frequentie in de
standaardtaal. Het gaat hier zowel om woordenschat, uitspraak als grammatica. Voorbeelden op de
website van de Nederlandse Taalunie zijn in België frigobox en in Nederland de uitspraak van het
Poldernederlands [blaajf baaj maaj]. De derde en buitenste laag bevat het taalgebruik dat niet onder
de noemer standaardtaal valt, omdat het stilistisch of geografisch te gemarkeerd is.
Aangezien taal constant aan variatie onderhevig is, zitten de verschillende taaluitingen niet vast in
hun laag in de ui. Constant verschuiven woorden, constructies en uitspraakmogelijkheden van de
rand naar het centrum en andersom. Er komen nieuwe taaluitingen bij die hun plaats moeten zoeken
in het geheel en weer andere verdwijnen. Het hier voorgestelde model is dus niet statisch. Naast
deze variatie is er bovendien ook nog sprake van een zekere sprekergebonden variatie: er kunnen
onderlinge verschillen zijn bij sprekers wat de plaats van een taalverschijnsel in de structuur betreft.
Een voorbeeld op de website van de Taalunie van een constructie die nog niet door iedereen
aanvaard is, is het in Nederland voorkomende hun hebben goed gespeeld waar de datiefvorm hun de
plaats van de nominatief inneemt. Sommige sprekers zien deze constructie als standaardtaal, terwijl
anderen twijfelen en weer anderen ze volledig afkeuren. Figuur 2 geeft een overzicht van het uimodel.
22
FIGUUR 12: DE TAAL ALS EEN UI (WEBSITE NEDERLANDSE TAALUNIE)
3.4.3 Volgens de Algemene Nederlandse Spraakkunst
Als tweede bron hebben we de elektronische versie van de tweede editie van de Algemene
Nederlandse Spraakkunst (vanaf hier ANS) genomen. In de inleiding (‘Informatie over de ANS’) wordt
een hoofdstuk aan de Nederlandse standaardtaal gewijd. De definitie hier gaat als volgt: ‘de taal
waarin geen elementen of structuren voorkomen die duidelijk opvallen als niet-algemeen’. Om deze
definitie verder toe te lichten draagt de redactie vervolgens verschillende redenen aan om een
taalverschijnsel niet-algemeen te noemen. De eerste en meest onbetwistbare van deze redenen is
dat een verschijnsel ongrammaticaal kan zijn en in die zin dus niet tot de standaardtaal behoort. De
andere zullen we in de volgende alinea’s bespreken.
Een tweede mogelijke reden is dat het gaat om een stijl- of streekgebonden variant:
Dergelijke varianten kunnen behalve buiten ook binnen de standaardtaal voorkomen. Elke
standaardtaal kent interne variatie, ook de Nederlandse. Het gaat dan om varianten waarvan
onderzoekers weten (of bijzonder taalgevoelige leken aanvoelen) dat ze in een bepaalde
variëteit meer voorkomen dan in een andere, maar die voor de meerderheid van de
taalgebruikers niet kenmerkend zijn voor die variëteit. (website ANS)
Terwijl op de website van de Taalunie de termen door elkaar gebruikt worden, maakt de ANS bij de
stijlgebonden varianten nog een onderscheid tussen spreektaal en schrijftaal enerzijds en formeel en
informeel taalgebruik anderzijds. Zowel geschreven als gesproken taalgebruik wordt door de ANS tot
de standaardtaal gerekend. Formeel en informeel taalgebruik worden daarentegen wel als afwijkend
van de standaardtaal behandeld:
23
Met 'formeel' wordt die stijlsoort aangeduid waartoe de taalverschijnselen behoren die in
gewone gesproken taal (dus bijvoorbeeld niet in voorgelezen teksten) als vreemd, afwijkend
of stilistisch ongewoon ervaren worden. (…) Met 'informeel' wordt die stijlsoort aangeduid
waartoe de taalverschijnselen behoren die in geschreven taal meestal (maar bijvoorbeeld niet
in bewust spreektalig geschreven romandialogen) als ongebruikelijk opvallen. (website ANS)
Ook bij de streekgebonden variatie wordt een onderscheid gemaakt tussen varianten die wel tot de
standaardtaal behoren (door de ANS ‘geografisch’ genoemd) en varianten waarbij dit niet het geval is
(‘regionaal’).
Naast de hierboven besproken redenen om een taalverschijnsel als niet-algemeen te bestempelen,
zijn er natuurlijk nog tal van andere mogelijkheden. Deze worden door de ANS onder de noemer
‘andere variatie’ kort samen besproken. Eén mogelijkheid is dat stijlgebonden en streekgebonden
variatie gecombineerd kunnen voorkomen, zodat een woord of constructie bijvoorbeeld alleen in
een deel van het taalgebied én in een bepaald stijlgebied niet tot de standaardtaal behoort. Ook
onderscheidt de ANS naast stijl- en streekgebonden variatie ook groepsgebonden variatie: hiertoe
behoren varianten die tot een bepaalde vak- of groepstaal behoren. Deze varianten worden hier niet
tot de Nederlandse standaardtaal gerekend.
Ook in de inleiding van de ANS vinden we een
schematische weergave van de standaardtaal
terug. Deze is hiernaast te zien in figuur 3. De
figuur bestaat uit drie cirkels, twee met een
volle lijn en een met een stippellijn. De
tweede van de drie cirkels bevat de
standaardtaal. De cirkel met een stippellijn die
daar binnenin staat illustreert het onderscheid
tussen de standaardtaal zonder variatie en
met variatie: het gedeelte in de gestippelde
cirkel stelt de standaardtaal zonder variatie
voor en het deel tussen de kleinste en de
middelste cirkel staat voor de standaardtaal
met variatie. De buitenste cirkel bevat ten
slotte het Nederlands dat niet tot de
standaardtaal behoort, maar wel in de ANS
besproken wordt. Buiten de cirkel staan de
taalvariëteiten die niet in de ANS behandeld
worden.
FIGUUR 13: STANDAARDTAAL EN TAALVARIATIE (WEBSITE ANS)
24
3.4.4 Volgens de Van Dale
We sluiten de rij met de inleiding van de 14e editie van de Van Dale. Aangezien deze inleiding slechts
vier pagina’s lang is en vooral ingaat op taalverandering en de houding van de redactie ten opzichte
daarvan, vinden we hier niet veel informatie over de standaardtaal:
De Grote Van Dale beperkt zijn beschrijving in principe tot de standaardtaal. Daarmee is het
een impliciet normatief woordenboek, dat wil zeggen dat elementen in het woordenboek die
niet nader gemarkeerd zijn, tot het algemene taalgebruik gerekend worden, terwijl
elementen die daar niet toe behoren, maar om bepaalde redenenen (sic) vermelding
verdienen, gelabeld zijn met tijdsmarkeringen als archaïsch of verouderd en stilistische
markeringen als formeel, informeel of vulgair.
(Den Boon, T., D. Geeraerts & N. Van der Sijs 2005: xiii-xiv)
Met andere woorden: lemma’s die door de redactie van de Van Dale niet gelabeld worden, behoren
volgens hen tot de standaardtaal. Toch wordt in wat volgt duidelijk dat het omgekeerde niet in alle
gevallen geldt:
Een label bij een woord, betekenis of verbinding betekent niet dat het element in kwestie
wordt afgekeurd: het gebruik ervan in de standaardtaal kan in bepaalde omstandigheden, in
bepaalde contexten, met bepaalde bedoelingen zonder meer functioneel en dus volkomen
verantwoord zijn.
(Den Boon, T., D. Geeraerts & N. Van der Sijs 2005: xiv)
Een gelabeld element wijst dus niet per definitie op niet-standaardtaligheid, maar wel op
gemarkeerd taalgebruik.
Het is dus niet eenduidig weer te geven welke woorden en constructies tot de standaardtaal behoren
en welke niet. De redactie maakt ons er verder op attent dat ook het persoonlijke oordeel van de
taalgebruiker over wat juist en fout is constant verandert. Zodoende zijn de grenzen vaag tussen wat
wel en niet als algemeen wordt gezien en dus tot de standaardtaal behoort. Dit komt overeen met
wat we eerder gezien hebben bij zowel de Taalunie als de ANS. Een speciale vermelding krijgen
woorden met als regiolabel ‘Belg.N’., die tot de Nederlandse standaardtaal in België behoren. Wat
deze Belgisch-Nederlandse standaardtaal precies inhoudt wordt niet verder gespecifieerd. Ook wordt
in de Van Dale eveneens een onderscheid gemaakt tussen de termen spreektaal en schrijftaal
enerzijds en informeel en formeel anderzijds. Op de precieze aard van dit verschil wordt helaas
wederom niet ingegaan.
3.4.5 Conclusie
Uit de voorgaande paragrafen kunnen we kunnen concluderen dat het begrip ‘standaardtaal’ op zijn
minst nogal rafelig te noemen is. De meningen over wat nu eigenlijk wel en niet tot het
Standaardnederlands behoort, lopen ver uiteen. Op geografisch vlak wint de opvatting dat BelgischNederlandse varianten ook tot de standaardtaal kunnen behoren steeds meer terrein. Ook de
overtuiging dat niet enkel het Belgisch-Nederlands, maar ook de woorden en uitdrukkingen die
typisch zijn voor het Nederlands-Nederlands een aparte markering moeten krijgen in
woordenboeken, wordt steeds algemener geaccepteerd. We verwachten dus in het komende
decennium veranderingen te zien in de behandeling van deze items door de woordenboeken van het
Nederlandse taalgebied. Wat de stilistische variatie betreft, is deze overeenstemming echter nog niet
bereikt. Enkel de Nederlandse Taalunie gaat expliciet van een inclusieve visie uit, in tegenstelling tot
25
de redacties van de Van Dale en de ANS. De opvatting van de redactie van het Prisma
Handwoordenboek hierover blijft vooralsnog onduidelijk.
Caluwé en Verreycken (2012) concluderen uit hun onderzoek naar standaardtaal en tussentaal in de
taaladvisering dat
uit de adviespraktijk in Vlaanderen blijkt dat er geen sterke tendens of behoefte is om varianten
die een informeel of spreektalig karakter hebben, vanuit een inclusieve visie tot de
standaardtaal in België te rekenen.
(Caluwé & Verreycken 2012: 183)
Ze nuanceren deze uitspraak echter door te zeggen dat dit in het bijzonder voor de fonetische en de
morfologische aspecten van tussentaal geldt, maar dat de standpunten verder uiteen lopen wanneer
het gaat om lexicale variatie:
Het is op dit moment niet duidelijk welke lexicale elementen van informele spreektaal tot de
standaardtaal in België gerekend kunnen worden, en op welke manier lexicografen en
taaladviseurs over die variatie methodologisch verantwoorde uitspraken kunnen doen.
(Caluwé & Verreycken 2012: 183)
Zij ijveren dan ook voor meer aandacht voor de informele lexicale varianten in de (standaard)taal in
België. Nader onderzoek rond informaliteit en substandaard in de Nederlandstalige woordenboeken
is dus duidelijk noodzakelijk. Wij hopen hier door middel van ons onderzoek een bijdrage aan te
kunnen leveren.
26
4. Algemene resultaten
4.1 Totaalcijfers
In totaal hebben we in de Prisma 15 labels gevonden die interessant zijn voor ons onderzoek:
‘spreektaal’, ‘informeel’, ‘schertsend’, ‘scheldwoord’, ‘scheldnaam’, ‘bastaardvloek’, ‘plat’, ‘slang’,
‘volkstaal’, ‘denigrerend’, ‘geringschattend’, ‘spottend’, ‘smalend’, ‘minachtend’ en ‘neerbuigend’.
Deze labels komen bij 1.822 lemma’s een of meerdere keren voor, wat ons een uiteindelijk corpus
oplevert van 2.023 onderzochte woorden en uitdrukkingen. Omdat een aantal van de onderzochte
labels semantisch erg aan elkaar verwant zijn, hebben we besloten om deze als één categorie te
beschouwen. De labels waarbij dit het geval is zijn ‘scheldnaam’, ‘scheldwoord’ en ‘bastaardvloek’
enerzijds en ‘smalend’, ‘spottend’, ‘minachtend’, ‘neerbuigend’, ‘geringschattend’ en ‘denigrerend’
anderzijds. De eerste groep hebben we naar één van de labels ‘scheldwoord’ genoemd en naar de
tweede zullen we in de rest van deze scriptie verwijzen met de term ‘restgroep’. In de hieronder
ingevoegde tabel en bijbehorend cirkeldiagram zijn de totaalresultaten schematisch weergegeven.
spreektaal
1.153
2%
2%
0%
spreektaal
informeel
390
schertsend
272
scheldwoord
57
plat
35
slang
32
volkstaal
4
restgroep
80
volkstaal
totaal
2.023
restgroep
3%
4%
informeel
schertsend
13%
scheldwoord
57%
19%
plat
slang
In dit hoofdstuk zullen we wat dieper ingaan op de aard van deze acht verschillende categorieën. In
paragraaf 4.2 maken we een geografische indeling van de labels. Hierbij willen we nagaan bij welke
van onze categorieën er naast het informele label ook nog taallabels voorkomen die aangeven of de
woorden Nederlands-Nederlands of Belgisch-Nederlands zijn. Ook zullen we in deze paragraaf
proberen te verklaren waardoor dit bij sommige categorieën het geval is en bij andere niet. In
paragraaf 4.3 maken we opnieuw een indeling, maar nu gebaseerd op de semantische
eigenschappen van de woorden in onze categorieën. Eerst onderzoeken we of er voor de gelabelde
woorden ook standaardtalige synoniemen bestaan. Daarna kijken we of het mogelijk is om de
verschillende lemma’s ook in bepaalde groepen op te delen op basis van hun betekenissen. Ten
slotte bespreken we de verschillen die hier tussen de categorieën optreden.
27
4.2 Geografische indeling: BN versus NN
De woorden in de Prisma krijgen naast een algemeen label over hun status in het Nederlands, vaak
ook nog een taallabel dat aangeeft of ze specifiek zijn voor het Nederlands-Nederlands (aangegeven
in het woordenboek als ‘NN’) of het Belgisch-Nederlands (‘BN’). In wat volgt bespreken we voor elk
van onze acht categorieën of ze samen met taallabels voorkomen en zo ja, welke dit zijn. Onze
resultaten illustreren we met grafieken om ze te verduidelijken. Op het eind volgt een conclusie
waarin we deze resultaten met elkaar vergelijken en proberen te verklaren.
4.2.1 Spreektaal
De overgrote meerderheid van de woorden in ons corpus, met name 1.153 van de 2.023 (57%),
hebben als label ‘spreektaal’. Wat opvalt, is dat het grootste deel hiervan, 705 gevallen in totaal, het
Belgisch-Nederlandse taallabel krijgt, tegenover slechts 336 attestaties voor Nederlands-Nederlands
en 112 woorden zonder bijkomend taallabel. In onderstaande grafiek worden de verhoudingen
tussen de verschillende taallabels schematisch weergegeven.
800
700
600
500
BN
400
NN
300
geen label
200
100
0
Spreektaal
4.2.2 Informeel
De op een na grootste groep van dit onderzoek is die van de informele woorden, die bestaat uit 390
lemma’s (19% van het totaal). Bij deze groep werd slechts in één geval een taalonderscheid gemaakt:
alleen het woord halvezool krijgt een Noordelijk-Nederlands label. Doordat deze categorie zo klein is,
is ze bijna niet zichtbaar in de grafiek. De resterende 389 woorden moeten het zonder label stellen.
450
400
350
300
250
NN
200
geen label
150
100
50
0
Informeel
28
4.2.3 Schertsend
Met 272 gevallen (13%) is ‘schertsend’ het derde label dat we hier zullen bespreken. Zoals de grafiek
hieronder aantoont, is het grootste deel van de als ‘schertsend’ gelabelde woorden en uitdrukkingen
niet specifiek Belgisch- of Nederlands-Nederlands. Slechts in 4 gevallen komt het label BN voor.
Frequenter is het label NN, met 63 lemma’s.
300
250
200
BN
150
NN
100
geen label
50
0
Schertsend
4.2.4 Scheldwoord
Na deze drie relatief grote groepen zijn we terechtgekomen bij de kleine groepen. Aangezien ze erg
aan elkaar verwant zijn, hebben we besloten om de drie kleinere categorieën ‘scheldwoord’,
‘scheldnaam’ en ‘bastaardvloek’ in dit onderzoek bij elkaar te nemen in een overkoepelende
categorie, namelijk ‘scheldwoord’. Samen zijn ze goed voor 57 op de 2.023 woorden (3%) in ons
corpus. Terwijl geen enkele van de scheldwoorden als Belgisch-Nederlands gemarkeerd wordt, zijn er
toch 24 Noord-Nederlandse labels te vinden.
35
30
25
20
NN
15
geen label
10
5
0
Scheldwoord, scheldnaam, bastaardvloek
4.2.5 Plat
Van de in totaal 35 woorden in de categorie ‘plat’ (2% van het totaal), heeft iets minder dan de helft
een taalmarkering meegekregen. We vinden hier 3 woorden die als Belgisch-Nederlands gelabeld zijn
en 12 met het Nederlands-Nederlandse label.
29
25
20
15
BN
NN
10
geen label
5
0
Plat
4.2.6 Slang
De derde kleine groep vormen de woorden gelabeld ‘slang’, met 32 gevallen (opnieuw 2%). Net als
bij de scheldwoorden zijn hier geen Belgisch-Nederlandse woorden gemarkeerd, en komen er
bovendien slechts 5 gevallen van Nederlands-Nederlandse woorden voor.
30
25
20
NN
15
geen label
10
5
0
Slang
4.2.7 Volkstaal
De kleinste groep van dit onderzoek zijn de woorden met het label ‘volkstaal’, die slechts 4 lemma’s
(0,2%) beslaat. Het Belgisch-Nederlandse taallabel komt hier geen enkele keer voor. Het NederlandsNederlandse label telt 2 gevallen, evenveel als de woorden in deze groep zonder label.
2,5
2
1,5
NN
1
geen label
0,5
0
Volkstaal
30
4.2.8 Restgroep
Net zoals bij de scheldwoorden, hebben we bij de restgroep een aantal kleine, verwante categorieën
samengenomen. Dit zijn de labels ‘denigrerend’, ‘geringschattend’, ‘minachtend’, ‘neerbuigend’,
‘smalend’ en ‘spottend’. De lemma’s met deze labels zijn duidelijk minder informeel dan die uit de
voorgaande categorieën. Het gaat in deze gevallen ook altijd om een of meerdere gemarkeerde
gebruikswijzen van een term die in ongemarkeerde samenstellingen neutraal is. De beslissing om
deze labels toch in ons onderzoek op te nemen is genomen op basis van het feit dat deze
gemarkeerde constructies toch voornamelijk in informele taalsituaties gebruikt worden: ze worden
gebruikt om mensen uit te lachen of om neer te kijken op iemand. Voor ons gevoel liggen deze
gebruikswijzen toch eerder aan de informele kant.
Samen gaat het hier om 80 gevallen, die 4% van het geheel uitmaken. In het merendeel van de
gevallen in de restgroep wordt geen taalonderscheid gemaakt. In 3 gevallen is er sprake van BelgischNederlandse woorden, tegenover 14 gevallen van Nederlands-Nederlandse.
70
60
50
40
BN
30
NN
20
geen label
10
0
Denigrerend, geringschattend, minachtend,
neerbuigend, smalend, spottend
4.2.9 Bevindingen
In elk van de acht categorieën die we onderscheiden hebben, vinden we minstens één taallabel terug.
We treffen zowel in de frequentie als in de aard van deze taallabels echter grote verschillen aan
tussen de groepen. Bij zes van de acht categorieën krijgt het merendeel van de woorden geen
taallabel. De groep van de woorden uit de volkstaal bevat twee woorden met het taallabel NN en
twee woorden zonder. Enkel bij het label ‘spreektaal’ vinden we meer woorden met dan zonder
taallabel en verrassend genoeg zijn de meeste daarvan ook nog eens Belgisch-Nederlands. Dit is de
enige van onze categorieën waarbij het Belgisch-Nederlandse taallabel zo vaak voorkomt. Bij de
categorieën ‘informeel’, ‘scheldwoord, ‘slang’ en ‘volkstaal’ is er zelfs geen sprake van BelgischNederlandse woorden, daar worden enkel woorden zonder label en woorden die als NederlandsNederlands geclassificeerd zijn onderscheiden.
De hoge frequentie van Belgisch-Nederlandse woorden bij het label ‘spreektaal’, heeft vooral te
maken met de aard van deze categorie. Aangezien gesproken taalgebruik van nature vluchtiger is en
bovendien normaal gezien ook niet opgeschreven wordt, kan dit ook sneller een plaatselijk karakter
krijgen. Termen die enkel gesproken worden, zullen dus niet zo’n grote verspreiding kennen als
woorden die ook in geschreven taalgebruik voorkomen. Dit verklaart echter nog niet waarom er bij
het label ‘spreektaal’ meer Belgisch-Nederlandse dan Nederlands-Nederlandse woorden voorkomen.
31
De reden hiervoor ligt waarschijnlijk in het feit dat het Noord-Nederlands in België heel lang als de
norm voor het Standaardnederlands gold. Hierdoor zullen woorden die specifiek Belgisch-Nederlands
zijn, sneller als spreektaal aanvoelen en omgekeerd specifiek Noord-Nederlandse woorden sneller
algemeen geaccepteerd worden.
Een mogelijke verklaring voor het feit dat het label Noord-Nederlands bij de andere categorieën
meer voorkomt dan het Belgisch-Nederlandse label, vinden we in de inleiding van ons Prisma
Handwoordenboek (2010: 5-8). Hier wordt uitgelegd dat deze uitgave een van de eerste is waarin het
label Nederlands-Nederlands voorkomt. Terwijl in vorige uitgaven de Belgisch-Nederlandse woorden
wel al werden opgenomen, werd er nog geen onderscheid gemaakt tussen woorden die in het hele
taalgebied gelden en woorden die enkel in Nederland gebruikelijk zijn. In tegenstelling tot de
Belgisch-Nederlandse woorden, waarbij de uitreiking van de labels gebaseerd wordt op een online
database (het Referentiebestand Belgisch-Nederlands, ook wel RBBN genoemd), gaat het bij dit label
vooral om intuïties en frequentiegegevens op het internet. Dit kan de verschillen in frequentie van de
twee taallabels verklaren: waar de redactie al enkele jaren bezig is met het Belgisch-Nederlandse
taallabel, is het Nederlands-Nederlandse vrij nieuw en kunnen er dus later nog veranderingen
optreden.
4.3 Semantische indeling: register
De volgende stap in ons onderzoek is nagaan of de woorden die in de Prisma als informeel
geclassificeerd worden, ook een standaardtalig equivalent hebben. Dit hebben we gedaan door bij
elk van de 2.023 woorden en constructies te kijken of er een synoniem van bestaat. Vervolgens
hebben we ook onderzocht of we de verschillende lemma’s van onze categorieën ook op basis van
hun betekenis kunnen indelen. In de conclusie zullen we opnieuw de gevonden resultaten bespreken
en met elkaar vergelijken.
4.3.1 Spreektaal
Bij de categorie ‘spreektaal’ heeft 96% van
de woorden een standaardtalig synoniem.
enkel subDat percentage ligt bij dit label een heel stuk
standaard
hoger dan bij de andere. De oorzaak daarvan
4%
is dat 90% van de lemma’s die het label
‘spreektaal’ krijgen, ook nog een taallabel
standaard
talig
krijgen. Het lijkt logisch dat woorden die
synoniem
specifiek Belgisch-Nederlands of Nederlands96%
Nederlands zijn ook een equivalent hebben
dat in de rest van het taalgebied gangbaar is.
Voorbeelden hiervan zijn het Belgische autostop doen met als standaardtalig synoniem ‘liften’ en het
Nederlandse mieters met als standaardtaal ‘leuk’. Toch zijn er ook woorden te vinden waar ondanks
hun subcategorie BN of NN geen synoniem voor te vinden is, zoals het Belgische blok, ‘studieperiode
van langere tijd ter voorbereiding op een examen of een examenperiode’ en het Nederlandse uit de
muur eten, ‘een snack uit een automaat eten’. Een andere factor die bijdraagt aan het hoge
percentage woorden met een standaardtalig synoniem is het feit dat ook de uitdrukkingen zonder
32
taallabel in de meeste gevallen een algemene, standaardtalige evenknie kennen. Woorden zoals pens
voor ‘buik’, boemeltrein voor ‘stoptrein’ en scheet voor ‘wind’ zijn voorbeelden van deze groep.
De gevonden synoniemen hebben we vervolgens ingedeeld op basis van hun betekenis. Het resultaat
hiervan is zichtbaar in het cirkeldiagram hieronder. Het wordt meteen duidelijk dat het hier om een
erg diverse categorie gaat, aangezien het merendeel van de synoniemen niet in betekenisgroepen op
te delen is. Toch hebben we enkele categorieën kunnen onderscheiden, met als grootste de woorden
die betrekking hebben op personen: pompier, huppelkut, stoot. Interessant om op te merken is dat 6
van de 118 woorden in deze groep ‘politieagent’ betekenen. Andere relatief grote categorieën waren
communicatie (afkatten, emmeren, een babbeltje slaan), seksualiteit (piet, van bil gaan),
lichaamsdelen (fikken, raap, waffel), woorden waarvan de betekenis slaat op een manier om iets te
doen of een soort van iets (bordeelsluiper als soort schoen, stiefelen als manier van lopen) en
woorden die ‘bedriegen’ betekenen (besodemieteren, de kluit bedonderen). Kleinere categorieën,
wat zeer relatief is bij deze grote groep gegevens, zijn woorden die als betekenis ‘erg’ of ‘zeer’
hebben (allejezus, hartstikke), woorden die ‘gek’ betekenen (lijp, maf, zot), woorden over
toiletgebruik (doos, schijten), woorden met als synoniem ‘dronken’ (bezopen, starnakel, teut) en
woorden met als synoniem ‘weggaan’ (aftrappen, opzouten).
overige
persoon
10%
2%
communicatie
2%
2%
2%
2%
1%
seks
lichaam
1%
5%
1%
manier of soort
bedriegen
erg, zeer
1%
75%
1%
gek
wc
dronken
weggaan
4.3.2 Informeel
enkel substandaard
20%
standaard
talig
synoniem
80%
Bij de tweede categorie, die van de woorden
met als label ‘informeel’, zien we een stuk
minder standaardtalige synoniemen dan bij
de vorige, maar in verhouding zijn dit er wel
nog altijd meer dan bij de categorieën die
minder lemma’s bevatten. Aangezien hier
slechts in één geval een taallabel ‘NN’ is
toegevoegd, kunnen we deze twee factoren
niet aan elkaar verbinden. Wat we wel
kunnen opmerken is dat bij de woorden die
33
geen standaardtalig equivalent hebben veel woorden betrekking hebben op personen.
Dat de groep woorden waarvan de betekenis een aanduiding van een persoon is sowieso de grootste
groep is bij de informele categorie, is ook duidelijk te zien in het diagram hieronder. Voorbeelden van
deze groep zijn straatloper, frustraat en wijf. De tweede betekeniscategorie die we bij dit label
kunnen onderscheiden is opnieuw seksualiteit met onder andere rampetampen en jongeheer,
gevolgd door een andere categorie die we ook kennen uit de vorige paragraaf, namelijk
lichaamsdelen: krent, smoelwerk. Twee kleinere categorieën zijn woorden die te maken hebben met
alcoholgebruik (pimpelen, neut, verzopen) en toiletgebruik (pissen, schijthuis). Ten slotte hebben we
nog zes relatief kleine categorieën, waaronder woorden die ‘weggaan’ betekenen (moven,
opkrassen), woorden die een manier of soort van iets weergeven (kever, spaghettiwestern, pezen),
woorden met als betekenis ‘niets’ (niente, nop) en woorden die ‘bedriegen’ betekenen (bedonderen,
iemand te grazen nemen).
overige
persoon
8%
19%
6%
3%
3%
2%
2%
10%
2%
2%
51%
1%
1%
seks
lichaam
alcohol
wc
weggaan
manier of soort
niets
bedriegen
4.3.3 Schertsend
Naargelang we verder door onze
categorieën gaan, zien we dat het steeds
moeilijker wordt om standaardtalige
equivalenten van de onderzochte woorden
standaard
enkel subte geven. Bij de woorden die onder het label
talig
standaard
synoniem
‘schertsend’ vallen, is het nog slechts in de
50%
50%
helft van de gevallen mogelijk om een
standaardtalig synoniem te geven. Typisch
Belgisch-Nederlandse gevallen zijn hier
schaars met slechts 4 gevallen, waarvan
enkel voor het woord praatbarak, ‘een vergadering waarin veel gepraat wordt, maar met weinig
resultaat’, geen synoniem gevonden kan worden. Uitsluitend Nederlands-Nederlandse woorden en
uitdrukkingen komen vaker voor, met 63 gevallen, waarvan ongeveer de helft een synoniem heeft.
34
De indeling op basis van de betekenis
toont ook hier weer als belangrijkste
groep de woorden die betrekking
persoon
hebben op een persoon. Voorbeelden
plaats
23%
zijn pitspoes, geilneef en revolverheld.
4%
Een nieuwe categorie die in de vorige
soort of
manier
10%
labels geen grote rol speelde, is
3%
woorden die een plaats aanduiden,
dier
overige
zoals bijvoorbeeld Verweggistan, de
2%
67%
seksualiteit
acht zaligheden en de Buitengewesten.
1%
Woorden die een manier of soort
weergeven zijn goed voor 3% van de
gevallen (jubeltenen, drollenvanger),
gevolgd door woorden voor dieren (dakhaas, vliegende rat) en opnieuw seksualiteit (fluit, minnespel).
4.3.4 Scheldwoord
politieuitroepagent
9% 3%
vrouw
14%
uiterlijk
kenmerk,
religie,
afkomst,
geaardheid
21%
persoon
53%
Eigenlijk zijn scheldwoorden per definitie
informeel. Voor deze woorden valt er in
het woordenboek dan ook niet zomaar
een standaardtalig alternatief te vinden,
enkel een definitie. Veel van de woorden
in deze groep zijn in principe wel
synoniemen van elkaar. Hierdoor hebben
we besloten om het bij deze categorie
anders aan te pakken: we zijn niet op
zoek gegaan naar synoniemen, maar
hebben de woorden ingedeeld in
groepen van woorden met gelijkwaardige
betekenissen.
De op één na grootste categorie betreft de scheldwoorden waarbij iemand specifiek op zijn of haar
huidskleur, geloof, afkomst, religie of geaardheid aangesproken wordt, zoals flikker, roetmop,
christenhond. Tot de groep ‘persoon’ hebben we alle mannelijke en onzijdige scheldnamen gerekend
(het onderscheid tussen deze twee is vrij moeilijk te maken) die niet in de vorige categorie
ondergebracht kunnen worden. Onder de categorie ‘vrouw’ vallen alle scheldwoorden waar enkel
vrouwen mee aangesproken kunnen worden, bijvoorbeeld boerentrien, teef en kreng. Dan resten ons
nog de uitroepen die niet op een persoon betrekking hebben, zoals jasses en potverdomme en een
tweetal woorden die specifiek gereserveerd zijn voor politieagenten: pandoer en klabak.
35
4.3.5 Plat
Bij de categorie ‘plat’ zitten we weer in een
vergelijkbare positie als bij de scheldwoorden. Voor
geen enkel woord uit deze categorie bestaat een
standaardtalig equivalent. Wel vallen de woorden
opnieuw in bepaalde betekenisgroepen op te delen.
De grootste categorie is hier seksualiteit (flamoes,
kezen, tamp), gevolgd door een groep die uitroepen
van ergernis bevat (nondeju, tering). De drie
kleinere categorieën van betekenissen die we
onderscheiden hebben zijn toiletaangelegenheden
(hol, kakken), scheldwoorden voor vrouwen (bitch,
gleuf) en ten slotte woorden die ‘mond’ betekenen
(kakement, melis).
mond
vrouw 6%
6%
wc
8%
overige
37%
uitroep
14%
seks
29%
4.3.6 Slang
standaard
talig
synoniem
34%
enkel substandaard
66%
overige
22%
drugsgerelateerd
78%
Bij het label slang zien we dat verreweg de meeste woorden iets te maken hebben met drugs of
drugsverslaving. De woorden zonder standaardtalig equivalent vallen zonder uitzondering allemaal
met deze beschrijving samen te vatten: basen en chinezen zijn bijvoorbeeld allebei manieren om
drugs te nemen, een joint is een soort sigaret waarin marihuana zit. Veel van de woorden met dit
label die wel een standaardtalig synoniem hebben, zijn benamingen voor drugs: grass, stuff en wiet
voor marihuana, smack, horse en brown sugar voor heroïne, enzovoort. De woorden die niet direct in
verband gebracht kunnen worden met drugs, hebben wel allemaal te maken met een bepaald milieu
en levensstijl waarbij drugs, stelen en schelden een rol spelen.
36
4.3.7 Volkstaal
enkel
substandaard
25%
standaard
talig
synoniem
75%
Bij de groep woorden met als label ‘volkstaal’
hebben alle woorden behalve de NoordNederlandse uitdrukking op z’n ponteneur
staan, ‘geprikkeld raken als men zich in zijn
eer aangetast voelt’, een standaardtalig
equivalent. Aangezien deze groep slechts uit 4
attestaties bestaat, geeft dit als uitkomst dat
75% van de woorden een synoniem heeft,
tegenover 25% zonder standaardtalig
equivalent. Voor de resultaten van ons
onderzoek is deze groep door zijn geringe
grootte niet erg relevant.
4.3.8 Restgroep
enkel
substandaard
56%
standaard
talig
synoniem
44%
overige
33%
persoon
67%
Bij de restgroep is er in iets minder dan de helft van de gevallen (44%) een bruikbaar synoniem van
de termen te vinden. Bij de overige 56% gaat het om termen die wel omschreven kunnen worden,
maar waarvoor geen equivalent te vinden is in de standaardtaal, zoals bijvoorbeeld oprotpremie,
‘geldbedrag dat wordt verstrekt aan werkloze buitenlandse arbeiders als ze remigreren’ en
broodschrijver, ‘beroepsschrijver die werk van mindere kwaliteit levert’. Dit zien we geïllustreerd in
de linkse grafiek hierboven. De rechter grafiek vertelt ons meer over de betekenis van de woorden in
de restgroep. In ruim twee derde van de gevallen (67%) heeft de betekenis van de woorden van deze
groep betrekking op een persoon. Voorbeelden hiervan zijn artistiekeling, mokkel en pornoboer. In
deze groep valt opnieuw één categorie te onderscheiden van de rest, namelijk de woorden die
gebruikt worden om iemands afkomst te bespotten, zoals spanjool, mof en Hagenees. De overige 33%
van de woorden zijn qua betekenis erg divers.
37
4.3.9 Bevindingen
Wat de aanwezigheid van synoniemen betreft, vinden we opnieuw veel verschillen tussen onze 8
categorieën. Het label ‘spreektaal’ onderscheidt zich hier opnieuw van de andere en heeft verreweg
de meeste woorden met een standaardtalig synoniem, namelijk 96% van het geheel. Op de tweede
en de derde plaats volgen de informele woorden met 80% en de volkstalige woorden met 75%. Die
laatste categorie is door zijn beperkte aantal minder relevant bij dit onderdeel van het onderzoek,
aangezien het bij deze 75% in werkelijkheid slechts gaat om 3 van de 4 gevallen. Het label
‘schertsend’ is qua betekenis erg verwant aan de labels die opgenomen zijn in de restgroep, in hun
gebruikswijze zit telkens een element van spot, humor of beschimping. Die gelijkenis zien we ook
terug in de resultaten van het synoniemenonderzoek: de schertsende woorden krijgen in iets minder
dan 50% van de gevallen een standaardtalig alternatief, bij de woorden uit de restgroep is dit in 44%
van de lemma’s het geval. In de categorie ‘slang’ vinden we nog 34% lemma’s met een synoniem en
bij de resterende twee categorieën (‘scheldwoord’ en ‘plat’) was het niet mogelijk om synoniemen te
onderscheiden.
De verklaring voor het hoge aantal synoniemen bij de spreektaal, de volkstaal en de informele
woorden, ligt voor de hand. De woorden in deze categorieën duiden in de meeste gevallen begrippen
aan die in de hele maatschappij gekend zijn en waar dus ook in het algemeen Nederlands een woord
voor beschikbaar moet zijn. Bij de categorieën van de spreektaal en de volkstaal, zien we dat de
woorden zonder synoniem vaak begrippen aanduiden die niet in het hele taalgebied of in alle lagen
van de bevolking voorkomen. Voorbeelden hiervan zijn het spreektalige uit de muur eten, ‘een snack
uit een automaat eten’, wat enkel in Nederland gebruikelijk is, en volkstaal op zijn ponteneur staan,
‘geprikkeld raken als men zich in zijn eer aangetast voelt’, wat te maken heeft met een bepaalde
subcultuur waar eergevoel een belangrijke rol speelt. Een andere reden waarom woorden geen
synoniem krijgen is dat ze als het ware té informeel zijn en niet in contexten voorkomen waar het
algemeen Nederlands gebruikelijk is. Voorbeelden hiervan zijn zowat alle woorden zonder synoniem
uit de informele categorie (zoals geilen, ‘op seksueel contact uit zijn’ en habbekrats, ‘zeer klein
bedrag’), een deel van de woorden uit de spreektaal (zoals de uitroepen amai en fuck) en alle
scheldwoorden.
Bij de indeling op basis van de betekeniscategorieën vallen eveneens een aantal parallellen tussen
onze groepen te trekken. De grootste constante zijn hier de woorden die betrekking hebben op
personen: bij alle acht categorieën is deze betekenis terug te vinden. Voorbeelden hiervan zijn
informeel dekhengst, ‘man die met veel vrouwen een seksuele relatie aangaat’, schertsend
zielenknijper, ‘psychiater’ en slang speedfreak, ‘iemand die veel stimulerende drugs gebruikt’. Ook
alles was te maken heeft met alcoholgebruik (spreektaal poepeloerezat, ‘stomdronken’), seksualiteit
(informeel naaien, ‘geslachtsgemeenschap hebben’) en toiletgebruik (plat kakken, ‘ontlasting
hebben’) zijn betekenissen die zich goed lenen voor informeel taalgebruik. Wat nog opvalt, is dat er
bij onze categorieën veel woorden te vinden zijn die een soort van iets of een manier om iets te doen
uitbeelden. Voorbeelden hiervan zijn spreektaal gympen en bordeelsluiper als soort schoenen
(respectievelijk ‘gymnastiekschoenen’ en ‘type herenschoen van suède met crêpezool’) en informeel
scheuren als manier van rijden (‘roekeloos hard rijden’). Verder zien we dat de betekenissen van de
woorden per categorie verschillen: zo hebben de woorden in de categorie ‘slang’ bijvoorbeeld voor
78% met drugs te maken.
38
5. Het corpusonderzoek
5.1 Algemeen
In deze volgende fase in ons onderzoek willen we nagaan in hoeverre de door de redactie van de
Prisma toegekende labels met de werkelijkheid overeenkomen. Dit doen we door te kijken of de
lemma’s met deze labels ook in nieuwsberichten voorkomen, aangezien in het nieuws standaardtaal
gesproken of geschreven hoort te worden. Wel plaatsen we de woorden die enkel voorkomen in
interviews, columns of opiniestukken apart, aangezien die subjectiever zijn en het feit dat een woord
hierin voorkomt dus niet wil zeggen dat het standaardtaal is. Het grootste deel van ons onderzoek
hebben we gebaseerd op de resultaten uit de website van Mediargus, waar we alle Vlaamse kranten
van 01/01/2011 tot 01/01/2013 hebben doorzocht. Voor de woorden die een NederlandsNederlands taallabel krijgen, hebben we naast Mediargus ook het Twente Nieuws Corpus (vanaf hier
TNC) geraadpleegd, waar we alle Nederlandse nieuwsberichten van 01/01/2001 tot en met
31/12/2002 doorzoeken. Bij dit corpus staat het maximum aantal resultaten afgesteld op 10.000 hits,
dus dit is het hoogste aantal hits dat een woord kan behalen.
Praktisch was het niet mogelijk om alle 2.023 gevallen te bespreken, dus hebben we per categorie
verschillende steekproeven genomen. Onze initiële richtlijn voor deze steekproeven was ongeveer 1
op de 10 gevallen, al hebben we uiteindelijk bij het grootste deel van de categorieën meer woorden
onderzocht opdat de resultaten representatief genoeg zouden zijn. Naast de informele woorden zelf
zoeken we in dit hoofdstuk ook waar mogelijk de standaardtalige synoniemen op. Zo kunnen we
nagaan of er een verschil in register is tussen de informele woorden en hun algemeen Nederlandse
synoniemen. De woorden die we in dit hoofdstuk als synoniemen van de lemma’s in onze lijst
behandelen, zijn de synoniemen die ons door het Prisma Handwoordenboek in de definities worden
aangereikt. We zijn ons ten volle bewust van het feit dat deze woorden niet in alle contexten
synoniem zijn aan de woorden uit onze lijst en dat er bovendien vaak ook andere mogelijke
alternatieven voor deze woorden te vinden zijn. We willen bij ons onderzoek echter consequent te
werk gaan en hebben daarom gekozen om in alle gevallen de synoniemen uit ons woordenboek te
gebruiken.
Bij het werken met de verschillende corpora waren er bepaalde problemen die de zoekopdrachten
moeilijker maakten. Zo bleek de website van Mediargus niet altijd geschikt voor uitdrukkingen. Als
we bijvoorbeeld zoeken op ten andere, krijgen we ook resultaten waar de woorden afzonderlijk staan.
We hebben bij ons onderzoek dus meer losse woorden dan uitdrukkingen gebruikt. Aangezien het
moeilijk is om met de verschillende vervoegingen rekening te houden, hebben we bij werkwoorden
telkens de infinitief onderzocht. Een ander probleem vormen homonieme woorden zoals verdiep
(zowel Belgisch-Nederlandse spreektaal ‘verdieping’ als de eerste persoon enkelvoud van het
werkwoord verdiepen) en afslag (algemeen ‘wijze van veilen’ en specifiek BN spreektaal ‘korting,
reductie’). Ten slotte waren er nog woorden die op het eerste gezicht geen problemen leken op te
leveren, maar waarvan na onderzoek bleek dat ze ook als (eigen)naam voorkomen. Voorbeelden
hiervan zijn de achternaam Gebuur tegenover BN spreektaal gebuur (‘buurman’) en sporthal de
Appelaar tegenover BN spreektaal appelaar (‘appelboom’).
39
Er zijn natuurlijk ook semantische verschillen tussen de labels. Dit zorgt ervoor dat we bijvoorbeeld
bij de categorie van de scheldwoorden niet van synoniemen kunnen spreken. Ook komen niet bij alle
categorieën de Nederlands-Nederlandse en Belgisch-Nederlandse taallabels voor. Deze verschillen
zorgen ervoor dat we sommige categorieën anders moeten aanpakken dan andere. Daarom zullen
we bij elk label telkens onze manier van werken uitleggen voor we verder gaan met ons eigenlijke
onderzoek. Ook gaan we voor elk label in de paragraaf ‘Bevindingen’ na hoe we de categorie verder
kunnen opdelen en of de woorden juist gelabeld zijn volgens de resultaten van ons onderzoek. In wat
volgt bespreken we de verschillende labels één voor één, op volgorde van meest voorkomend naar
minst voorkomend en met als laatste de restgroep.
5.2 Spreektaal
We beginnen ons onderzoek met de categorie van de
woorden met als label ‘spreektaal’, aangezien dit met
geen
1.153 woorden de grootste groep is. Dit is tevens de
label
categorie waarbij het grootste aantal taallabels
10%
NN
voorkomen, 1041 in totaal. Bij 705 gevallen (61%) werd
29%
het Belgisch-Nederlandse taallabel aangetroffen,
BN
tegenover 336 gevallen (29%) van het Nederlands61%
Nederlandse taallabel en 112 (10%) zonder label. Eerst
bespreken we de grootste groep, namelijk de BelgischNederlandse woorden. Daarna komen we bij de
Nederlands-Nederlandse woorden en ten slotte bij de woorden zonder label. We beginnen telkens
met de woorden die een algemeen Nederlands synoniem hebben en gaan daarna over naar de
woorden zonder algemeen synoniem. Bij de Nederlands-Nederlandse woorden bespreken we eerst
de resultaten van de Vlaamse nieuwsberichten en vervolgens die van de Nederlandse
nieuwsberichten. Voor al onze categorieën hebben we de woorden verder onderscheiden in twee
groepen, enerzijds die van de puur spreektalige woorden en anderzijds die van de woorden die ook
buiten de spreektaal gangbaar zijn.
5.2.1 Belgisch-Nederlands
In totaal 705 van de woorden met als label
‘spreektaal’ krijgen het taallabel ‘BelgischNederlands’. Daartoe behoren 684 lemma’s met en
21 lemma’s zonder synoniem, goed voor
respectievelijk 97% en 3% van het totaal. In de
volgende paragrafen bespreken we eerst de
categorie van de woorden met synoniem en
daarna de woorden zonder. We zullen voor allebei
deze categorieën nagaan of en hoe we deze
woorden nog verder kunnen categoriseren.
zonder
synoniem
3%
met
synoniem
97%
5.2.1.1 Met synoniem
Om onze richtlijn van 10% recht aan te doen, moeten we bij de 684 woorden uit de categorie
Belgisch-Nederlandse spreektaal met een synoniem dus ongeveer 68 woorden onderzoeken.
40
Uiteindelijk zijn het er 67 geworden. Tijdens het onderzoek wordt al heel snel duidelijk dat er grote
verschillen zijn binnen deze groep. Eerst en vooral merken we op dat sommige woorden veel meer
resultaten opleveren dan andere. Dit hoeft natuurlijk niet per definitie iets te betekenen, aangezien
woorden zoals frituur (‘frietkraam’, 3233 hits) en gij (‘je, u’, 1709 hits) sowieso wel vaker voorkomen
in krantenartikelen dan kastanjelaar (‘kastanjeboom’, 25 hits) en broekkousen (‘panty’s’, 12 hits).
Daarom is het belangrijk dat we bepaalde resultaten vergelijken met hun algemeen Nederlandse
synoniem, om te zien wat de verhouding tussen de woorden is.
Belangrijker dan de hoeveelheid resultaten
is in dit onderzoek de context waarin ze
voorkomen. Ook daar zitten namelijk grote
puur
verschillen in. Sommige woorden komen
spreektaal
25%
enkel in citaten voor, terwijl we andere ook
in de lopende tekst van een artikel
algemeen
terugvinden. Ruwweg kunnen we hierin
75%
twee grote categorieën onderscheiden: die
van de woorden die wel algemeen gebruikt
worden, die we de algemene categorie
zullen noemen, en die van de woorden die vooral in citaten, opiniestukken en columns voorkomen,
de puur spreektalige categorie. Bij de Belgisch-Nederlandse woorden met een synoniem komen we
uit op 17 woorden in de puur spreektalige groep (25%) en 50 woorden (75%) in de algemene groep.
Als we deze twee verschillende variabelen, de frequentie van de woorden op Mediargus enerzijds en
de context waarin ze voorkomen anderzijds, naast elkaar leggen, komen we tot interessante
resultaten. Zo zien we dat 4 van de woorden die het grootste aantal hits opleverden op Mediargus
tot de puur spreektalige groep behoren: plezant (‘plezierig’, 5904 hits), goesting (‘zin’, 3517 hits), gij
(‘je, u’, 1709 hits) en allez (‘vooruit, komaan’, 1261 hits). Dit wil zeggen dat deze woorden ondanks
hun hoge frequentie niet zonder meer als algemeen gangbaar geclassificeerd kunnen worden. Ook
het tegenovergestelde scenario komt voor: 13 van de woorden met het kleinste aantal hits horen bij
de algemene groep, met als minste kastanjelaar (‘kastanjeboom’, 25 hits), droogzwierder
(‘centrifuge’, 15 hits), broekkousen (‘panty’s’, 12 hits) en occasiewagen (‘tweedehandswagen’,
slechts 7 hits). Om de status van deze woorden te bepalen, moeten we ze vergelijken met hun
algemeen Nederlands synoniem. In de volgende paragraaf zullen we van alle woorden uit de
algemene categorie de synoniemen opzoeken.
Uiteindelijk hebben we maar 46 van de 50 woorden
kunnen onderzoeken, aangezien sommige synoniemen
uit meer dan één woord bestonden of andere
BN
problemen opleverden. Deze 46 woorden hebben we
33%
opnieuw in twee categorieën opgedeeld, namelijk die
van de woorden waarbij het AN meer hits krijgt en die
AN
van de woorden waarbij het BN meer hits krijgt. De
67%
eerste categorie bestaat uit 31 woorden (67%) en de
tweede uit 15 woorden (33%). Zoals te verwachten
komt het AN in de meeste gevallen vaker voor dan het
BN, maar toch is het in ongeveer één derde van de gevallen andersom. Dit wil zeggen dat de
41
woorden in de tweede groep dus een heel sterke status hebben in de Vlaamse kranten. De
duidelijkste verschillen tussen de algemeen Nederlandse en de Belgisch-Nederlandse vorm zien we
bij de categorie waar BN overheerst bij de tegenstellingen frietkraam – frituur (207 vs. 3233) en
goedgehumeurd - goedgezind (26 vs. 411). Bij de groep woorden waarbij het AN meer voorkomt, zijn
de verschillen het grootst bij de tegenstellingen straatje zonder eind - impasse (26 vs. 2458), slag om
slinger - voortdurend (208 vs. 13.442) en vermits - omdat (4006 vs. 1.618.350). Deze verschillen lijken
enorm groot, maar we moeten hierbij steeds in gedachten houden dat de betekenissen van de
woorden die we hier als synoniemen gebruiken niet voor 100% overeenkomen met die van onze
trefwoorden.
Wat verder nog opvalt, is dat vooral artikelen over sport veel spreektalige termen bevatten. Zoals
wegens de betekenis van de woorden te verwachten valt, komen plaaster (gips), koersfiets (racefiets)
en eindmeet (finish) meer voor in sportgerelateerde berichten. Bijzonder is echter dat ook vandoen
(nodig), nijpen (knijpen), resem (reeks), schabouwelijk (schromelijk), sputteren (stagneren), vermits
(omdat) en mistevreden (ontevreden) veel vaker in artikelen over sport voorkomen dan in andere.
Deze artikelen zijn dus over het algemeen populairder geschreven dan andere artikelen. Als we een
continuüm zouden opstellen van meer naar minder spreektaligheid in krantenartikelen, zou sport
ergens tussen de interviews, columns en opiniestukken (vrij veel spreektaal) en de algemene
berichten (weinig spreektaal) in staan.
5.2.1.2 Zonder synoniem
Bij de woorden met als label BN die geen synoniem hebben, waren er in totaal maar 21 gevallen. De
meeste van deze woorden leverden bovendien problemen voor de zoekopdracht op: een woord als
blok (‘studieperiode van langere tijd ter voorbereiding op een examen of een examenperiode’) krijgt
in het Prisma Handwoordenboek naast deze betekenis nog 14 andere betekenissen, waaronder nog
een andere met een Belgisch-Nederlands taallabel. Hetzelfde probleem geldt voor woorden zoals
bollen (‘rijden op een rustige en ongehinderde manier’) en kroon (‘krans van bloemen en groen, als
teken van hulde’). Het lemma familiale (‘verkorting van familiale verzekering’) is dan weer homoniem
als vervoeging van het BN familiaal (‘de familie of het gezin betreffend’). We hebben uiteindelijk 5
woorden uitgekozen voor onze steekproef: amai, heenronde, verzusteren, waterkans en zoekertje.
Omdat het er zo weinig zijn en er bovendien geen vergelijkend onderzoek gedaan kan worden met
de synoniemen, kunnen we al deze woorden hier apart bespreken.
Onze eerste zoekterm, amai (‘uiting van verbazing of teleurstelling’), is een duidelijk voorbeeld van
een puur spreektalig woord. Ondanks de 632 hits komt het uitsluitend in citaten voor. Heenronde
(‘eerste helft van een competitie waarbij alle clubs tegen elkaar spelen’), is met 7315 hits het meest
voorkomende woord van deze vijf. Zoals de betekenis al doet vermoeden, komt het vooral in
artikelen over sport voor, waar het ook in algemene contexten gebruikt wordt. Verzusteren
(vriendschappelijk samenwerken van gemeenten uit verschillende landen’) is met slechts 18
resultaten het minst voorkomende woord, maar wordt wel algemeen gebruikt. De term waterkans
(‘zeer kleine kans’) levert 405 resultaten op, opnieuw vooral in de categorie sport, waar het woord
ook algemeen gebruikt wordt. Zoekertje (‘kleine advertentie’) levert ten slotte 591 resultaten op en
behoort duidelijk eveneens tot de algemene categorie. Het relatief grote aantal hits is hier vooral te
danken aan Het Nieuwsblad, dat het woord in zijn rubriek ‘Lezers Helpen’ heel vaak gebruikt.
42
We hebben dus bij de Belgisch-Nederlandse
woorden zonder synoniem slechts 1 woord
puur
(goed voor 20%) dat tot de puur spreektalige
spreektaal
groep behoort, namelijk amai, en 4 woorden
20%
die bij de algemene groep ondergebracht
kunnen worden (80%), namelijk zoekertje,
algemeen
verzusteren, heenronde en waterkans. De
80%
verhouding tussen deze twee categorieën is
dus ongeveer dezelfde als bij de woorden
met een synoniem. Ook kunnen we, zelfs bij
dit kleine aantal onderzochte gegevens, stellen dat artikelen over sport opnieuw relatief veel
spreektalige termen bevatten in vergelijking met andere onderwerpen.
5.2.2 Nederlands-Nederlands
De verhouding tussen de woorden met en
zonder synoniem bij het taallabel ‘NN’ of
zonder
‘vooral NN’ is vergelijkbaar met die bij het
synoniem
taallabel ‘BN’. Van de in totaal 336 gevallen
4%
met als label ‘spreektaal’ en als taallabel ‘NN’
of ‘vooral NN’ zijn er 321 met een synoniem en
met
15 zonder. Dat geeft in ons diagram resultaten
synoniem
96%
van respectievelijk 96% en 4%. We beginnen
met het onderzoek op Mediargus en doen
vervolgens hetzelfde in het TNC. Net zoals bij
de categorie van de Belgisch-Nederlandse woorden, bespreken we eerst de categorie van de
woorden met synoniem en daarna die zonder synoniem.
5.2.2.1 Het Vlaamse nieuws
5.2.2.1.1 Met synoniem
Bij de woorden die als taallabel ‘NN’ krijgen
met een synoniem hebben we 27 woorden
onderzocht. In de Vlaamse kranten komen 4
van onze steekwoorden geen enkele keer
algemeen
voor, namelijk allejezus (‘zeer’), huppelkut
29%
puur
(‘tut’), loeigoed (‘heel goed’) en tengel
spreektaal
71%
(‘vinger’). We komen uiteindelijk uit op 7
min of meer algemene woorden (29%) en
17 puur spreektalige woorden (71%). Van
de algemene woorden zijn de meest
frequente makkie (‘gemakkelijke taak’, 816 hits), ik ben het spuugzat (‘ik ben het beu’, 215 hits) en
maf (‘gek’, 118 hits). Bij de puur spreektalige woorden zijn dit hartstikke (‘heel erg’, 140 hits) en
wiedes (‘duidelijk’, 122 hits). De andere onderzochte woorden komen ver in aantal achter.
Ook de Nederlands-Nederlandse woorden hebben we vergeleken met hun synoniemen. Vier daarvan
waren onmogelijk te onderzoeken doordat ze uit meerdere woorden bestonden of homoniemen
43
hadden. Uiteindelijk hebben we dus 23 algemeen Nederlandse synoniemen vergeleken met hun
spreektalige equivalent. Op één uitzondering na was in alle gevallen het AN frequenter dan het NN.
Het ene geval waarbij dat niet zo was, was makkie, dat met 816 hits meer voorkomt dan het AN
gemakkelijke taak met slechts 42 hits. Nu is dit niet zo verwonderlijk, aangezien gemakkelijke taak
uit twee woorden bestaat en daarom minder goed in de mond ligt. Bovendien is dit ook niet het
enige mogelijke alternatief voor makkie, dat in de praktijk waarschijnlijk eerder uitgedrukt wordt
door middel van een bijvoeglijk naamwoord zoals makkelijk of gemakkelijk. Deze uitkomst mogen we
dus niet zonder nuance bekijken. De grootste verschillen in de resultaten vonden we bij de
tegenstellingen pleuren - gooien (9 vs. 1.438), besodemieterd - gek (10 vs. 11.466) en wiedes duidelijk (122 vs. 113.821).
Opvallend is dat we ook bij de categorie van de Nederlands-Nederlandse woorden opnieuw zien dat
er bij artikelen die met sport te maken hebben meer sprake is van spreektaal. Dit kan bij de puur
spreektalige groep deels verklaard worden doordat er meer Nederlanders aan het woord zijn dan bij
andere artikelen: Nederlandse sporters die in Belgische teams spelen of aan Belgische wedstrijden
meedoen en sportkenners uit Nederland die hun mening mogen geven. Woorden uit deze categorie
die we hier terugvinden zijn fikken, hartstikke, ouwehoeren, sores en de uitdrukking een pesthekel
hebben aan. Er zijn echter ook woorden uit de algemene categorie die meer bij sport voorkomen dan
bij andere onderwerpen: van katoen geven, het spuugzat zijn en makkie. Dit draagt bij aan de theorie
dat de sportsectie van een krant populairder is geschreven en meer spreektalige termen bevat.
5.2.2.1.1 Zonder synoniem
In de categorie van de Nederlands-Nederlandse woorden zonder synoniem komen slechts 15
gevallen voor. Hier vinden we opnieuw veel woorden die problemen bij de zoekopdracht opleveren,
zoals kanonnen (‘uitroep van verbazing’) dat homoniem is en uit de muur eten (‘een snack uit een
automaat eten’) dat niet opzoekbaar is. Uiteindelijk hebben we in deze categorie 5 woorden
onderzocht: aankakken, bajesklant, sjekkie, aanstiefelen en bordeelsluiper. Twee van deze woorden,
namelijk aanstiefelen (‘lopend naderen’) en bordeelsluiper (‘bepaald type herenschoen’), kwamen
geen enkele keer in de Vlaamse kranten voor. Van de andere gevallen leverde bajesklant (‘iemand
die regelmatig in de gevangenis zit’) met 87 resultaten het meeste hits op. Dit is tevens het enige van
de 3 woorden dat algemeen gebruikt wordt. Sjekkie (‘met de hand gerolde sigaret’) en aankakken
(‘op zijn gemak aankomen’) kwamen minder vaak voor, met respectievelijk slechts 3 en 6 hits.
Zo hebben we bij deze categorie dus een
verhouding van 20% in de algemene groep
(1 geval), 40% (2 gevallen) in de puur
spreektalige groep en 40% (2 gevallen) die
geen enkele keer voorkomen. Door het
geringe aantal woorden in de categorie zijn
de resultaten anders dan bij de groep
Nederlands-Nederlandse woorden met een
synoniem. Het is hierdoor ook onmogelijk om
uitspraken te doen over de spreektaligheid
van artikelen die over sport gaan.
niet
gevonden
40%
puur
spreektaal
40%
algemeen
20%
44
5.2.2.2 Het Nederlandse nieuws
5.2.2.2.1 Met synoniem
Dezelfde 27 woorden met een synoniem
hebben we hierna ook in de Nederlandse
nieuwsberichten opgezocht. Ook hier zien
algemeen
we dat 2 van die steekwoorden geen enkel
20%
resultaat opleveren, dit zijn opnieuw
loeigoed (‘heel goed’) en tengel (‘vinger’).
puur
De woorden huppelkut (‘tut’) en allejezus
spreektaal
(‘heel erg’), die in de Vlaamse kranten geen
80%
hits opleverden, zijn hier ook niet erg
populair met respectievelijk 4 en 5 hits. Van
de overblijvende 25 woorden vinden we er
5 ook in algemene contexten, terwijl 20 van de woorden enkel in citaten en recensies voorkomen en
dus in de puur spreektalige groep horen. De algemene lemma’s zijn het spuugzat zijn (‘het beu zijn’),
als de wiedeweerga (‘met grote spoed’), makkie (‘makkelijke taak’), sores (‘ellende’) en moerstaal
(‘moedertaal’). Wat opvalt is dat minder woorden uit deze categorie algemeen voorkomen in het
Nederlandse nieuws dan in het Belgische nieuws. Niet alle woorden die we in België als algemeen
aantreffen zijn dat dus in Nederland. Bovendien is ook het omgekeerde het geval: niet alle 5 de
woorden die we in Nederland als algemeen aantreffen zijn in België algemeen. Terwijl sores
(‘ellende’) in Nederland algemeen is, is het dat in België niet. In de Belgische nieuwsberichten vinden
we dan weer van katoen geven (‘zich krachtig inspannen’), smeris (‘politieagent’) en maf (‘gek’) als
algemene woorden, die in het Nederlandse nieuws alleen als pure spreektaal voorkomen. De
woorden zijn over het algemeen minder frequent in het Nederlandse nieuws dan in het Belgische, op
hartstikke (‘heel erg’) na, dat met 1710 hits ver boven de rest uitsteekt.
Een vergelijking met de standaardtalige synoniemen
levert ons de volgende resultaten op: 5 van de 27
spreektalige woorden komen vaker voor dan hun
NN
19%
algemeen Nederlandse synoniem. Dit zijn van katoen
geven (‘zich krachtig inspannen’), als de wiedeweerga
(‘met grote spoed’), gelul (‘gezwets’), vertrutting (‘het
truttig worden’) en makkie (‘makkelijke taak’). Een
AN
81%
kanttekening die we hier wel moeten maken is dat deze
uitslag in het geval van als de wiedeweerga en makkie
logisch is aangezien ‘met grote spoed’ en ‘makkelijke
taak’ zeker niet de enige synoniemen van deze termen zijn. Als de wiedeweerga kan bijvoorbeeld ook
uitgedrukt worden door het bijwoord snel en een zin als dat is een makkie zal in de praktijk eerder
vervangen worden door dat is makkelijk dan door dat is een makkelijke taak. We moeten onze
resultaten hier dus opnieuw enigszins nuanceren.
5.2.2.2.2 Zonder synoniem
Van de 5 woorden uit de categorie van de Nederlands-Nederlandse spreektaal zonder synoniem,
levert er 1 geen resultaten in het Nederlandse nieuws op, namelijk aanstiefelen (‘lopend naderen’).
Ook het woord bordeelsluiper (‘bepaald type herenschoen’), dat in de Belgische kranten niet
45
voorkwam, levert hier slechts 3 resultaten op. Sjekkie (‘met de hand gerolde sigaret’) is een stuk
populairder in het TNC dan op Mediargus met 71 in plaats van 3 hits. Aankakken (‘op zijn gemak
aankomen’) doet het iets beter in het Nederlandse dan in het Belgische nieuws met 10 resultaten in
het TNC tegenover 6 hits op Mediargus. Alleen bajesklant (‘iemand die regelmatig in de gevangenis
zit’) krijgt minder resultaten in het TNC dan in de Vlaamse kranten: 87 in België tegenover slechts 73
in Nederland. Een tweede opmerkelijk verschil bij dit woord is dat we het op Mediargus in algemene
contexten vinden, maar in de Nederlandse nieuwsberichten niet. Alle woorden uit deze categorie
behoren volgens de Nederlandse resultaten tot de puur spreektalige groep.
5.2.3 Zonder taallabel
zonder
synoniem
4%
met
synoniem
96%
Bij de woorden zonder taallabel zien we een
vergelijkbaar beeld van de aanwezigheid van
synoniemen als bij de twee taallabels: de
meerderheid van de woorden (107 oftewel
96%) hebben opnieuw een standaardtalig
synoniem, tegenover slechts een klein aantal
woorden zonder alternatief (5 oftewel 4%). In
de volgende paragrafen zullen we eerst de
woorden met een algemeen Nederlands
synoniem bespreken en vervolgens die zonder.
5.2.3.1 Met synoniem
In de groep spreektalige woorden zonder
taallabel met een synoniem hebben we 10
van de 107 woorden in de Vlaamse
kranten onderzocht. De woorden met het
grootste aantal hits zijn hier lol, ‘pret’, met
puur
algemeen
spreektaal
904 hits en plastiek, ‘plastic’, met 475 hits.
50%
50%
Minder frequent is grootje, wat slechts 2
resultaten oplevert. De verdeling van de
puur spreektalige tegenover de algemene
groep is hier 50/50. De woorden die ook
buiten spreektalige contexten zoals
opiniestukken en interviews voorkomen zijn bezopen (‘dronken’, 56 hits), gister (‘gisteren’, 43 hits),
plastiek (‘plastic’, 475 hits), belazeren (‘bedriegen’, 140 hits) en boemeltrein (‘stoptrein’, 49 hits). De
puur spreektalige groep bestaat uit lol (‘pret’, 904 hits), van bil gaan (‘vrijen’, 37 hits), pens (‘buik’),
grootje (‘grootmoeder’) en scheet (‘wind’). De woorden bezopen en pens hebben we manueel
moeten filteren aangezien zij homoniemen hebben: bezopen komt vaak voor in de betekenis ‘gek’ en
een pens is oorspronkelijk een gerecht.
Bij de vergelijking met de algemeen Nederlandse synoniemen was er 1 woord dat een probleem bij
de zoekopdracht opleverde, dit was het homonieme wind, standaardtalig alternatief voor scheet. Dit
woord levert met al zijn verschillende betekenissen in totaal 19.893 hits op. Aangezien dit te veel is
om manueel te fileren, is dit synoniem dus niet bruikbaar voor ons onderzoek. In de andere gevallen
komen de algemeen Nederlandse synoniemen telkens vaker voor dan de spreektalige alternatieven.
46
De woorden waarbij de verschillen tussen de twee synoniemen het grootst zijn, zijn gister - gisteren
(43 vs. 181.740) en grootje - grootmoeder (2 vs. 3015). Interessant in deze categorie is dat we
woorden zoals gister, dat een afkorting is van gisteren, en plastiek, dat een andere uitspraakvariant is
van plastic, met elkaar kunnen vergelijken. Verrassend genoeg komen de spreektalige varianten wel
voor in de Vlaamse kranten, maar uiteindelijk moeten ze het nog altijd afleggen tegen het algemeen
Nederlands. Het enige woord van deze categorie dat we vaak in sportberichten zien terugkomen is
boemeltrein, dat vaak metaforisch gebruikt wordt tegenover TGV om aan te geven dat een bepaalde
ploeg niet zo sterk is.
5.2.3.2 Zonder synoniem
Er waren slechts 5 gevallen van woorden zonder taallabel zonder synoniem. Twee daarvan leveren
echter problemen op bij onze zoekopdracht, namelijk kop en fuck. Kop, ‘het hoofd als zetel van het
leven en het verstand’ is niet bruikbaar voor ons onderzoek, aangezien dit woord veel te veel
verschillende gebruikswijzen telt. Als we alleen al de spreektalige gebruikswijzen van dit lemma bij
elkaar optellen treffen we 11 verschillende betekenissen aan. In totaal krijgen we op Mediargus
31.434 hits met deze zoekterm, dus de andere betekenissen wegfilteren is hier geen optie. Ook het
woord fuck (‘uitroep van afkeer of ergernis’) levert moeilijkheden op bij de zoekopdracht doordat het
een Engels woord is. Dit woord levert 760 resultaten op, maar in veel gevallen gaat het om
geciteerde Engelse tekst. Op de eerste 50 resultaten bij deze zoekopdracht telden we 22 gevallen
waar het om het juiste gebruik van fuck ging. Rijke stinker (‘iemand die erg rijk is’) is goed voor 13
resultaten en zijn ding doen (‘iets met gedrevenheid doen’) is het meest frequente in deze groep met
1721 resultaten. Kontje in de betekenis ‘eerste en laatste snede van heel brood’, is eveneens
homoniem en leverde in totaal 59 resultaten op. Na handmatig alle andere betekenissen weg te
filteren, houden we daar nog slechts 1 van over.
algemeen
25%
puur
spreektaal
75%
Van de 4 woorden in deze groep die
bruikbare resultaten opleveren, zijn er 3
(75%) puur spreektalig, namelijk fuck, rijke
stinker en kontje. Slechts 1 woord (25%)
komt ook in algemene contexten voor,
namelijk zijn ding doen. Dit woord is met
zijn 1721 resultaten zelfs vrij frequent.
Gezien het kleine aantal woorden in deze
groep is het niet mogelijk om relevante
uitspraken te doen over het spreektalige
gehalte van artikelen over sport.
5.2.4 Bevindingen
In de voorgaande paragrafen hebben we de woorden met als label ‘spreektaal’ verder opgesplitst in
verschillende categorieën. Allereerst hebben we de woorden met een synoniem apart behandeld van
de woorden zonder synoniem. Dit hebben we gedaan omdat enkel de eerste categorie de
mogelijkheid bood om de twee synoniemen met elkaar te vergelijken. Beide categorieën hebben we
dan op basis van onze resultaten opnieuw in twee groepen opgedeeld, namelijk de algemene groep
enerzijds en de puur spreektalige groep anderzijds. De puur spreektalige groep bevat alle woorden
en uitdrukkingen die enkel in spreektalige contexten zoals interviews, columns en opiniestukken
47
voorkomen en die dus niet als algemeen beschouwd kunnen worden. De algemene groep bevat de
woorden die naast deze contexten ook in meer algemene berichten gebruikt worden. Bij deze groep
hebben we nog een laatste onderverdeling gemaakt, namelijk die tussen de gevallen waarbij het
spreektalige woord vaker voorkomt en de gevallen waarbij het algemeen Nederlandse woord vaker
voorkomt. Een schematisch overzicht van deze subcategorisatie is te zien in figuur 4.
FIGUUR 14: SUBCATEGORISATIE SPREEKTAAL
BN/NN
MET SYNONIEM
ALGEMEEN
MEEST BN/NN
ZONDER SYNONIEM
PUUR SPREEKTALIG
ALGEMEEN
PUUR SPREEKTALIG
MEEST AN
Wat de oppositie tussen het Belgisch-Nederlandse taallabel, het Nederlands-Nederlandse taallabel
en de woorden zonder taallabel betreft, wordt meteen duidelijk dat het onderscheid tussen deze
categorieën in ieder geval in de werkelijkheid weerspiegeld wordt. De woorden die als BelgischNederlands gelabeld worden komen veel vaker voor in Vlaamse kranten dan de woorden die
Nederlands-Nederlands als label meegekregen hebben. Bovendien is het zo dat de NederlandsNederlands gelabelde woorden die we wel in de Belgische kranten kunnen vinden veel vaker puur
spreektalig gebruikt worden dan de woorden met het Belgisch-Nederlandse taallabel. Dit wijst er
opnieuw op dat deze woorden niet algemeen voorkomen in Vlaanderen. Wat ons wel enigszins
verbaast, is dat we meer Nederlands-Nederlandse woorden in algemene contexten vinden in het
Belgische nieuws dan in het Nederlandse nieuws. Ook verschilt de frequentie van de NederlandsNederlandse woorden in Nederlandse nieuwsberichten minder van die in Belgische nieuwsberichten
dan we hadden gedacht.
De tweede vraag die we ons kunnen stellen is of het correct is dat deze woorden het label
‘spreektaal’ meegekregen hebben en niet als algemeen gezien worden. Hierbij is het niet zo
eenvoudig om een antwoord te geven. Over de Nederlands-Nederlandse woorden kunnen we zeggen
dat ze in ieder geval in Vlaanderen verre van algemeen zijn. Over het algemeen komen de
spreektalige woorden met als label NN heel weinig in de Vlaamse kranten voor, sommige gevallen
zelfs geen enkele keer. Ook in de Nederlandse nieuwsberichten zijn deze woorden, op een paar
uitzonderingen na, niet erg frequent. Bij de Belgisch-Nederlandse woorden zien we een heel andere
situatie. De Belgische spreektaal komt regelmatig voor in Vlaamse kranten, niet alleen in interviews,
columns en opiniestukken, maar ook in gewone krantenartikelen. In zo’n 75% van de gevallen
worden woorden die als BN spreektalig gelabeld staan buiten de context van citaten, opiniestukken
en columns gebruikt. In de Belgische krantenartikelen worden dus meer woorden met als label
‘spreektaal’ gebruikt dan in het Nederlandse nieuws.
48
Als we waar dit mogelijk is de spreektalige woorden met hun algemeen Nederlandse synoniem
vergelijken, zien we wel dat de standaardtalige woorden in de meeste gevallen meer voorkomen dan
hun spreektalige evenknie. Dit nuanceert onze bevindingen enigszins. We kunnen stellen dat deze
woorden correct als spreektalig gelabeld zijn. Er zijn echter ook gevallen waarbij het spreektalige
woord niet alleen frequenter is dan het standaardtalige synoniem, maar ook nog eens in algemene
contexten voorkomt. Bij de woorden met het Nederlands-Nederlandse taallabel gaat het hier om 2
lemma’s, namelijk als de wiedeweerga en makkie. Nu hebben we in de vorige paragrafen gezien dat
bij deze twee woorden de synoniemen (respectievelijk met grote spoed en makkelijke taak) niet de
enige mogelijke standaardtalige alternatieven zijn. Hierdoor lijken de spreektalige termen relatief
gezien frequenter dan ze in werkelijkheid zijn.
Bij de Belgisch-Nederlandse woorden vinden we 15 termen die vaker in algemene contexten
voorkomen dan hun algemeen Nederlands equivalent. Sputteren is niet in alle contexten inwisselbaar
met zijn equivalent stagneren en hebben we daarom niet meegerekend. De andere woorden zijn
echter zeer interessant: zij zijn niet enkel spreektalig, maar ook gebruikelijk in schrijftaal en zelfs
frequenter dan het algemeen Nederlands. De vraag rijst dus of deze woorden nog langer als
spreektaal gelabeld moeten worden, of eerder als algemeen gangbaar in Vlaanderen. In
onderstaande tabel hebben we deze woorden met hun synoniemen op een rijtje gezet.
woorden met als label ‘spreektaal’
frituur
koersfiets
goedgezind
belastingbrief
materniteit
leeggoed
lavabo
onderpastoor
microgolf
papfles
vooropzeg
donsdeken
kotbaas
syndicalist
frequentie
3233
884
411
404
287
247
237
227
185
128
92
80
57
47
standaardtalige synoniemen
frietkraam
racefiets
goedgehumeurd
aanslagbiljet
kraamafdeling
statiegeld
wastafel
kapelaan
magnetron
zuigfles
opzeggingstermijn
dekbed
kamerverhuurder
vakbondslid
frequentie
207
273
26
185
154
62
199
157
55
11
36
57
0
18
5.3 Informeel
zonder
synoniem
20%
met
synoniem
80%
Van alle onderzochte lemma’s vormen de
woorden met als label ‘informeel’ de op één
na grootste categorie. Met 390 gevallen is
deze goed voor 19% van het geheel. Deze
categorie is dan ook de tweede die aan bod
komt in dit hoofdstuk. De gebruikte methode
blijft nagenoeg dezelfde als bij de spreektalige
woorden, met dit verschil dat hier slechts één
woord een taallabel krijgt (namelijk NN
halvezool, ’idioot’) en er dus geen onderscheid
gemaakt kan worden tussen Belgisch49
Nederlands en Nederlands-Nederlands. Van de 390 woorden zijn er 78 (20%) zonder en 312 (80%)
met een synoniem. In de volgende paragrafen zullen we eerst de woorden met synoniem en
vervolgens die zonder synoniem bespreken.
5.3.1 Met synoniem
Van de 312 woorden met een synoniem hebben we er voor ons onderzoek in Mediargus 31 gebruikt.
De regels die voor dit deel van het onderzoek gelden zijn dezelfde als bij de categorie van de
spreektaal, namelijk dat uitdrukkingen en werkwoorden beperkter opgenomen zijn en dat
homonieme woorden en andere probleemgevallen weggelaten zijn. Voorbeelden van woorden die
niet onderzocht konden worden, zijn klauwen, ‘stelen’, dat homoniem is met het meervoud van
klauw, ‘scherpe, kromme nagel van roofdier’ en geen barst, ‘niets’, dat problemen bij de
zoekopdracht opleverde op Mediargus omdat de woorden ook afzonderlijk van elkaar worden
opgezocht. Opnieuw zijn er grote verschillen in de frequentie van de trefwoorden, waarbij kroeg
(‘café’) met 1302 hits met kop en schouders boven de rest uitsteekt en moeke (‘moeder’) met 438
hits het tweede meest voorkomende woord is. Bij de laagfrequente woorden vinden we het NoordNederlandse halvezool (‘idioot’) dat zowel in het Vlaamse als in het Nederlandse nieuws geen enkel
resultaat oplevert en kapotje (‘condoom’) met slechts 1 hit.
Naast de frequentie speelt ook de context van
de trefwoorden een belangrijke rol. Naar
analogie met de spreektalige woorden hebben
puur
we ook hier weer een onderscheid gemaakt
informeel
tussen de woorden die enkel in citaten
30%
voorkomen en de woorden die ook algemeen
algemeen
worden gebruikt. De eerste groep hebben we
70%
de puur informele categorie genoemd, de
tweede heet opnieuw de algemene categorie.
In de puur informele categorie vinden we 9
trefwoorden, goed voor 30% van het geheel,
tegenover 21 trefwoorden en dus 70% van het totaal in de algemene categorie.
Om na te gaan hoe algemeen de woorden uit de algemene categorie zijn, vergelijken we deze groep
woorden met hun ongelabelde synoniemen. Het trefwoord geeneens hebben we niet kunnen
vergelijken aangezien het synoniem hiervan, niet eens, voor problemen zorgde bij de zoekactie. Er
zijn dus slechts 20 woorden onderzocht in plaats van
21. De resultaten hiervan verschillen opmerkelijk van
inf
die van de als spreektalig gelabelde trefwoorden.
5%
Wat onmiddellijk opvalt is dat slechts 1 van de 20 (5%)
woorden uit de algemeen-informele categorie meer
voorkomt dan zijn standaardtalige alternatief,
namelijk babe, ‘knappe vrouw’ dat het wint met 372
tegen 85 hits. Nu bestaat dit algemeen Nederlandse
AN
synoniem uit twee woorden waardoor mensen
95%
eerder geneigd zullen zijn om voor een korter
alternatief te kiezen. Bovendien zijn er veel
50
synoniemen te vinden voor knappe vrouw, wat eveneens kan verklaren waarom deze vorm minder
voorkomt.
Bij de rest van de woorden komt dus telkens het standaardtalige alternatief vaker voor dan de
informele variant. De verschillen zijn het grootst bij de tegenstellingen muilpeer - klap (18 vs. 15.696),
noodgang - heel snel (8 vs. 5551) en soortement - soort (61 vs. 35.049). We kunnen deze grote
verschillen opnieuw nuanceren: er zijn namelijk duidelijke verschillen in de betekenissen van de
informeel gelabelde woorden en hun standaardtalige alternatieven. Zo is de betekenis van heel snel
veel ruimer dan noodgang: die laatste term komt alleen in contexten die met beweging te maken
hebben voor, terwijl heel snel zoveel betekent als ‘in korte tijd’ en in veel algemenere contexten voor
kan komen. Hetzelfde geldt voor het verschil tussen een klap en een muilpeer: terwijl een klap overal
op het lichaam terecht kan komen (en bovendien ook als onomatopee het geluid van die klap kan
betekenen), is een muilpeer een klap die specifiek op het gezicht terechtkomt. Deze
betekenisverschillen kunnen voor een deel de grote verschillen in frequentie van deze termen
verklaren.
5.3.2 Zonder synoniem
Bij de woorden die als ‘informeel’ gelabeld
worden, zijn er 78 woorden zonder synoniem.
Hiervan hebben we 10 woorden gebruikt voor
ons onderzoek in Mediargus. Als we deze
resultaten vergelijken met die van de woorden
met een synoniem, zien we dat hier relatief
gezien iets meer woorden tot de puur informele
categorie behoren dan bij de woorden met een
synoniem, namelijk 40% van het totaal
(4 trefwoorden). De categorie van de woorden
die ook algemeen worden gebruikt bestaat uit 6
woorden en is dus goed voor 60%.
algemeen
60%
puur
informeel
40%
De categorie van de woorden die algemeen voorkomen bestaat uit boevenwagen, habbekrats,
ijskonijn, peeskamertje, spaghettiwestern en onderbroekenlol. Deze categorie is, op boevenwagen
(‘wagen waarmee veroordeelden of verdachten van of naar gevangenissen worden vervoerd’, slechts
3 resultaten) en peeskamertje (‘gehuurd kamertje waar een prostituee haar werk verricht’, 13 hits)
na, een stuk frequenter dan die van de puur informele woorden. Vooral habbekrats (‘zeer klein
bedrag’) is met zijn 344 hits erg populair, maar ook ijskonijn (‘emotieloos persoon’) en
onderbroekenlol (‘grove humor met veel zinspelingen op seks en ontlasting’) zijn vrij frequent met
respectievelijk 51 en 46 resultaten. Spaghettiwestern (‘western die in Italië of door Italianen is
geproduceerd’) ligt daar met zijn 31 hits tussenin.
Veel minder vaak voorkomend zijn de woorden uit de puur informele groep, die bestaat uit
platspuiten, geilen, nichterig en vetzak. Elk van deze woorden levert maar weinig resultaten op en
komt enkel in citaten, opiniestukken of columns voor. We kunnen dus zeggen dat ze zowel in hun
frequentie als in hun context beperkt zijn. Geilen (‘op seksueel contact uit zijn; dol zijn op’) en vetzak
(‘vet mens of dier’) komen het meest voor met respectievelijk 26 en 19 hits. Daarop volgen op veilige
afstand platspuiten (‘kalmerende injecties toedienen aan psychiatrische patiënten die een acute
51
psychotische aanval hebben’) met 8 hits en nichterig (‘zich overdreven als nicht manifesterend’) met
5 resultaten.
5.3.3 Bevindingen
In tegenstelling tot de categorie van de spreektalige woorden, wordt er bij de informele woorden op
één woord na geen onderscheid gemaakt tussen Belgisch-Nederlandse en Nederlands-Nederlandse
woorden. De enige uitzondering, halvezool, werd zowel in de Vlaamse als in de Nederlandse
nieuwsberichten geen enkele keer aangetroffen, waaruit de voorzichtige conclusie getrokken kan
worden dat deze term allesbehalve algemeen voorkomt. Wel hebben we opnieuw het onderscheid
gemaakt tussen woorden met en zonder synoniem en bij beide groepen onderzocht welke woorden
puur informeel waren en welke ook algemeen gebruikt werden in de Vlaamse kranten. De
trefwoorden uit de algemeen gebruikte groep hebben we vervolgens vergeleken met hun
standaardtalige equivalent. Hieruit kunnen we twee groepen onderscheiden: die waarbij de
informele variant meer voorkomt en die waarbij de algemeen Nederlandse variant het meest
voorkomt. Figuur 5 toont een schematisch overzicht van deze opdeling.
FIGUUR 15: SUBCATEGORISATIE INFORMEEL
INFORMEEL
MET SYNONIEM
ZONDER SYNONIEM
ALGEMEEN
PUUR INFORMEEL
MEEST INFORMEEL
MEEST AN
ALGEMEEN
PUUR INFORMEEL
Waar we bij de spreektalige woorden zagen dat een aanzienlijk deel van de woorden met het
Belgisch-Nederlandse taallabel en een standaardtalig synoniem vaker voorkwam in de Vlaamse
kranten dan hun synoniem, zien we bij het informele label een heel ander resultaat. Van de 20
woorden met een algemeen Nederlands synoniem is er slechts één die het van zijn synoniem kan
winnen, namelijk babe (‘knappe vrouw’). Aangezien het Standaardnederlandse knappe vrouw over
veel verschillende synoniemen beschikt en we bij babe zeker de informele status van het woord niet
kunnen ontkennen, lijkt het label ‘informeel’ ons hier zeker terecht. We vinden hier dus in
tegenstelling tot bij de spreektaal geen enkel woord dat als algemeen gangbaar in Vlaanderen
geclassificeerd kan worden. We kunnen dus stellen dat de woorden in de informele categorie over
het algemeen correct van hun label werden voorzien.
52
5.4 Schertsend
De derde categorie die we hier zullen
onderzoeken is die van de woorden met als
label ‘schertsend’. Dit zijn er 272 in totaal,
waarvan 135 woorden wel een synoniem
met
hebben (net geen 50%) en 137 geen synoniem
zonder
synoniem
synoniem
50%
hebben (iets meer dan 50%). Van de 272
50%
woorden in deze categorie krijgen er 205 geen
bijkomend taallabel mee. Waar dit wel het
geval is, gaat het bij 63 woorden om het
taallabel NN en bij 4 woorden om het label BN.
We hebben besloten om de categorie schertsend eerst op te delen in woorden met en zonder
synoniem, en vervolgens deze twee paragrafen verder op te delen in woorden met en zonder
taallabel. We bespreken in het stuk wat volgt dus eerst de woorden met synoniem, achtereenvolgens
met en zonder taallabel, en daarna de woorden zonder synoniem met en zonder taallabel.
Door de aard van de categorie komen we bij ons onderzoek een aantal problemen tegen die we bij
de vorige labels niet hadden. De woorden met als label ‘schertsend’ worden, zoals de naam al
aangeeft, gebruikt om de twijfelachtigheid, ironie of grappigheid van iets weer te geven. Veel van de
woorden die in deze categorie zijn ondergebracht, hebben naast hun schertsende betekenis ook een
neutrale betekenis, die veel vaker voorkomt. Wanneer we deze woorden gaan invoeren in Mediargus
worden we dus overspoeld met resultaten waarin de termen in hun neutrale betekenis gebruikt
worden en niet schertsend bedoeld zijn. Voorbeelden hiervan zijn de aardappels afgieten, wat naast
zijn schertsende betekenis ‘urineren’ natuurlijk ook gewoon betekent ‘het water waarin de
aardappels zijn gekookt weg laten lopen’ en museumstuk wat zowel het schertsende ‘ouderwets of
merkwaardig ding’ als het neutrale ‘voorwerp in museum bewaard’ betekent. We hebben daarom
besloten om woorden met dit soort dubbele gebruiksmogelijkheden zo min mogelijk te gebruiken in
ons onderzoek en waar we dat wel doen, hebben we de resultaten woord voor woord overlopen om
de foute gebruikswijzen eruit te filteren.
5.4.1 Met synoniem
5.4.1.1 Belgisch Nederlands
De categorie van de woorden met een standaardtalig
synoniem bevat 33 woorden met een bijkomend
BN
taallabel. Hiervan hebben er 3 als label BN (2%) en 30 als
2% NN
label NN (22%). Aangezien het om zo’n klein aantal gaat,
22%
kunnen we de Belgisch-Nederlandse woorden hier elk
afzonderlijk bespreken. Twee van de drie woorden
geen
leveren echter problemen op bij de zoekopdracht:
label
76%
madam, ‘mevrouw, echtgenote’ kan zowel schertsend als
spreektaal zijn en ook de hoofdvogel afschieten, ‘een
flater slaan’ heeft een spreektalige betekenis die de
resultaten zou vertroebelen, namelijk ‘iets bijzonders verrichten’. De derde, sinjoor, ‘Antwerpenaar’
levert 218 hits op en wordt ook algemeen gebruikt.
53
5.4.1.2 Nederlands-Nederlands
Ook bij de 30 woorden met als label Nederlands-Nederlands bleek het moeilijk om woorden te
vinden die geen vertekende resultaten opleveren. Zo betekent het woord haringvijver, dat
schertsend gebruikt kan worden om naar de Noordzee te verwijzen, in neutrale contexten gewoon
‘een vijver waarin naar haring gevist kan worden’. Uiteindelijk hebben we 9 woorden onderzocht. We
beginnen met de resultaten uit de Vlaamse kranten. Hier vinden we 2 woorden die geen enkel
resultaat opleveren, namelijk zeiloren, ‘flaporen’ en zweetdrankje, ‘doktersrekening’ en kwam de rest
zeer weinig voor. Hagenees was met 17 hits nog het meest frequente woord, maar kwam op één
artikel na uitsluitend voor in teksten die met sport te maken hadden. Daarop volgden sleurhut,
‘caravan’ en de uitdrukking van de koude grond, ‘van weinig waarde’, die respectievelijk 5 en 4
resultaten opleveren. Flappentap (‘geldautomaat’), kakkineus (‘bekakt’) en kikkerland (‘Nederland’)
leverden elk 2 resultaten op gevolgd door drollenvanger, ‘plusfour’ met 1 resultaat.
In deze categorie vinden we 3 woorden (33%)
die algemeen gebruikt worden: drollenvanger
(‘plusfour’), sleurhut (‘caravan’) en Hagenees
niet
wel
gevonden
(‘Hagenaar’). Hiernaast vonden we 4 woorden
algemeen
22%
(45%) die enkel in citaten, opiniestukken of
33%
columns voorkomen, dit zijn van de koude
niet
grond (‘van weinig waarde’), flappentap
algemeen
(‘bankautomaat’), kakkineus (‘bekakt’) en
45%
kikkerland (‘Nederland’). In tegenstelling tot
de vorige hoofdstukken kunnen we bij de
laatste groep niet van de puur schertsende categorie spreken aangezien dat zou impliceren dat de
woorden in de andere groep niet schertsend bedoeld zouden zijn. We hebben de groep van woorden
die niet algemeen gebruikt worden hier dus gewoon de niet algemene categorie genoemd. Twee van
de onderzochte woorden (20%) leverden geen hits op en kunnen dus niet in een van de twee
bovenstaande categorieën geplaatst worden. De vergelijking van de algemeen gebruikte woorden uit
de schertsende categorie met hun synoniemen levert een heel eenzijdig resultaat op: in 100% van de
gevallen komen de synoniemen vaker voor dan hun schertsend bedoelde evenknie. Deze resultaten
zijn volledig overeenkomstig de verwachtingen aangezien de schertsende termen natuurlijk in veel
beperktere contexten gebruikt kunnen worden dan hun ongemarkeerde equivalenten. Bij sommige
synoniemenparen is het verschil erg groot, zoals bij sleurhut - caravan (5 vs. 1995 hits).
niet
gevonden wel
11% algemeen
22%
niet
algemeen
67%
Wanneer we deze resultaten vergelijken met
die in de Nederlandse nieuwsberichten levert
dat een enigszins ander beeld op. Het woord
zweetdrankje (‘doktersrekening’) is het enige
wat opnieuw geen enkel resultaat oplevert.
Verder zien we dat alle woorden in deze groep
frequenter zijn in het Nederlandse dan in het
Belgische nieuws. We hebben 2 woorden
gevonden die ook algemeen voorkomen, een
daarvan is opnieuw sleurhut (‘caravan’) en de
54
andere is flappentap (‘bankautomaat’). De andere woorden komen alleen in interviews, recensies of
columns voor. Ook hier zien we net als in de Vlaamse kranten dat de ongemarkeerde synoniemen in
alle gevallen vaker voorkomen dan de schertsende varianten.
5.4.1.3 Zonder taallabel
In de categorie van de schertsende woorden
met een synoniem die geen bijkomend taallabel
krijgen hebben we 11 van de 102 woorden
onderzocht. Van deze 11 woorden zijn er 4
(36%) die enkel in persoonlijke stukken of
citaten voorkomen en die dus tot de niet
algemene categorie behoren: minnespel (‘seks’),
aanstelleritis
(‘aanstellerij’),
ludduvuddu
(‘liefdesverdriet’) en zielenknijper (‘psychiater’).
Groter is de categorie van de woorden die wel
algemeen gebruikt worden, die bestaat uit 7
trefwoorden (64%).
wel
algemeen
64%
niet
algemeen
36%
Ook hier zien we weer dat de woorden uit de schertsende categorie over het algemeen weinig
voorkomen. Dit hangt waarschijnlijk samen met de aard van deze categorie, het feit dat de woorden
gebruikt worden om humor uit te drukken en het hiermee samenhangende betekenisverschil dat
optreedt tussen deze woorden en hun algemene alternatieven. Dit verschil zien we duidelijk bij de
woorden met het minste aantal hits, zoals minnespel (‘seks), dat slechts 2 hits in schertsende
contexten krijgt. Dit woord wordt gebruikt om op overdreven formele wijze over seks te praten en
krijgt zo een lachwekkend effect: “Wie beschikt over een broek vol goesting, kan alvorens over te
gaan tot het edele minnespel, zich altijd wenden tot de notulen van het internet.” De contexten
waarin dit woord wordt gebruikt, zijn heel anders dan de ongemarkeerde contexten waarin de veel
neutralere vorm seks (5.073 hits) of het formele geslachtsgemeenschap (48 hits) voorkomen. Waslijst
krijgt in vergelijking met de andere woorden in deze groep tamelijk veel hits, 894 tegenover 444 voor
synoniem lange lijst. Dit is ook het enige geval in ons onderzoek waarbij het schertsende woord vaker
voorkomt dan zijn standaardtalige alternatief. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat de
term lange lijst opnieuw op de grens ligt tussen omschrijving en een synoniem.
Net zoals bij de woorden met een synoniem die wel een taallabel krijgen, zien we hier dat bij de
vergelijking van de schertsende woorden met hun synoniemen die laatste in alle gevallen behalve bij
waslijst (‘lange lijst’) de overhand nemen. De verklaring hiervoor blijft dezelfde: de termen die het
label ‘schertsend’ meedragen worden vooral gebruikt in contexten waar dingen aan de kaak gesteld
worden of grappen gemaakt worden. Voor alle andere contexten worden bij voorkeur minder
gemarkeerde woorden gebruikt. Logisch gezien zullen deze ongemarkeerde woorden dus vaker
voorkomen dan hun contextueel gemarkeerde synoniemen. De verschillen tussen schertsend en nietschertsend zijn het grootst bij keuzeheer - bondscoach (16 vs. 10.459), kijkbuis - televisie (14 vs.
14.832) en stalen ros - fiets (166 vs. 28.948).
55
5.4.2 Zonder synoniem
5.4.1.1 Met taallabel
Tot de schertsende woorden zonder synoniem behoren
in totaal 137 woorden, waarvan er 103 (74%) geen
BN
taallabel krijgen en 34 wel. Van deze 34 woorden, staan
1% NN
er 33 als Nederlands-Nederlands geclassificeerd (25%) en
25%
1 als Belgisch-Nederlands (1%). Uit deze laatste groep
woorden hebben we 10 woorden gekozen om te
geen
onderzoeken: het ene Belgisch-Nederlandse woord en
label
74%
nog 9 Nederlands-Nederlands gelabelde woorden. Het
Belgisch-Nederlandse woord is praatbarak, ‘een
vergadering waar veel gepraat wordt, maar met weinig
resultaat’. Dit woord kende 97 hits op Mediargus, meer dan alle andere woorden in deze paragraaf,
en wordt ook in algemene contexten gebruikt.
Van de Nederlands-Nederlandse woorden zijn
er twee die in de Vlaamse kranten ook
algemeen gebruikt kunnen worden, namelijk
niet
denkraam (‘omvang van het denkvermogen’)
algemeen
en regelneef (‘iemand die op overdreven wijze
30%
wel
dingen wil regelen’). Dit zijn ook de twee
algemeen
woorden van deze categorie die op Mediargus
70%
het meeste hits opleveren: respectievelijk 8 en
21. De overgebleven 7 woorden vinden we
niet in algemene contexten terug en leveren
heel weinig resultaten op. Terwijl gaan met
die banaan (‘opwekkende uitroep om voortvarend met iets van start te gaan’) en overjarig (‘over de
beste leeftijd heen’) nog goed zijn voor 3 hits, leveren geilneef (‘man die altijd seksueel opgewonden
is’), tochtlatjes (‘korte bakkebaardjes’) en vadermoorder (‘hoge halsboord met grote omgeslagen
punten’) elk slechts 1 resultaat op. In totaal zijn er dus slechts 3 van de 10 gelabelde woorden (30%)
algemeen bruikbaar en 7 van de 10 (70%) niet algemeen bruikbaar.
Na ons onderzoek in het Nederlandse nieuws zien we zowel overeenkomsten als verschillen met de
resultaten uit het Belgische nieuws. Overeenkomstig met de resultaten op Mediargus zien we ook
hier dat 7 op de 9 woorden minder dan 10 hits opleveren. Twee van deze woorden krijgen zelfs geen
enkel resultaat, namelijk tochtlatjes (‘korte bakkebaardjes’) en gaan met die banaan (‘opwekkende
uitroep om voortvarend met iets van start te gaan’). Een opmerkelijk verschil is wel dat Verweggistan
(‘zeer ver weg gelegen land’), dat in België slechts 2 resultaten opleverde, in Nederland populairder is
en toch 19 hits krijgt. De andere twee woorden met meer hits zijn dezelfde als bij de Belgische
resultaten: regelneef (‘iemand die op overdreven wijze dingen wil regelen’) en denkraam (‘omvang
van het denkvermogen’). Een ander belangrijk verschil tussen de Vlaamse en de Nederlandse
nieuwsberichten is dat bij die laatste geen enkel woord uit deze categorie ook in algemene contexten
kan voorkomen, terwijl dat bij de Vlaamse kranten wel bij 2 woorden het geval is.
56
5.4.1.2 Zonder taallabel
Het resultaat van de schertsende woorden
zonder synoniem en zonder een taallabel is
vergelijkbaar met dat van de andere woorden
niet
zonder synoniem met een taallabel. Van de 11
algemeen
woorden zijn er 7 wel en 4 niet algemeen, wat
wel
36%
een resultaat oplevert van 36% voor de nietalgemeen
64%
algemene categorie en 64% voor de algemene
categorie. De woorden uit de niet-algemene
categorie zijn pitspoes (‘mooie vrouw die bij
autoraces bij de pit rondhangt’), gewoontedier
(‘iemand die slaafs vasthoudt aan wat vanouds gebruikelijk is’), alleenzaligmakend (‘als enige juist,
als enige doeltreffend’) en staatsruif (‘schatkist als orgaan dat salarissen en dergelijke betaalt’). Ze
zijn iets minder frequent dan de algemene groep, met alleenzaligmakend op kop dat 25 hits oplevert
en staatsruif onderaan met slechts 7 hits.
De woorden uit de categorie van de woorden die wel algemeen gebruikt kunnen worden, zijn iets
frequenter, met als uitzondering actieveling (‘iemand die zeer actief is’) dat slechts 4 hits telt. Het
meest voorkomende woord van deze categorie is boterbriefje (‘bewijs dat men is gehuwd’) met 200
resultaten. Hierop volgen op veilige afstand samenhokken (‘ongetrouwd samenwonen’) met 77
resultaten en keukenprinses (‘vrouw die goed kookt’) met 75 resultaten. Daar tussenin vinden we
nog kleptocratie (‘staatsvorm waarbij de regering op grote schaal diefstal en fraude pleegt’, 13 hits),
navelstaren (‘het voortdurend in gedachten zijn over zichzelf’, 22 hits) en consuminderen (‘minder
gaan consumeren’, 30 hits).
5.4.3 Bevindingen
Bij de categorie van de als ‘schertsend’ gelabelde woorden wordt opnieuw wel een onderscheid
gemaakt tussen Belgisch-Nederlandse en Nederlands-Nederlandse woorden. Aangezien in
tegenstelling tot bij de spreektaal het grootste aantal van de schertsende woorden geen taallabel
krijgt, hebben we besloten om de taallabels telkens pas bij de woorden met en zonder synoniem te
bespreken. We hebben de schertsende woorden dus eerst opgedeeld in een groep met en een groep
zonder synoniem en vervolgens deze twee categorieën nog eens opgesplitst in woorden met en
zonder taallabel. Bij de vier groepen die overbleven zijn we nagegaan of de woorden erin algemeen
gebruikt werden in de Vlaamse kranten of niet. Ten slotte hebben we bij de groep van woorden met
een synoniem die wel algemeen gebruikt worden, gecontroleerd of het standaardtalige synoniem of
de schertsende term het meest voorkwam. Dit was in alle gevallen de algemeen Nederlandse vorm
en niet de schertsende. In figuur 6 zien we de structuur van deze categorie.
57
FIGUUR 16: SUBCATEGORISATIE SCHERTSEND
SCHERTSEND
MET SYNONIEM
ZONDER SYNONIEM
BN/NN
GEEN LABEL
BN/NN
GEEN LABEL
WEL & NIET ALGEMEEN
WEL & NIET ALGEMEEN
WEL & NIET ALGEMEEN
WEL & NIET ALGEMEEN
MEEST SCHERTSEND
MEEST AN
MEEST SCHERTSEND
MEEST AN
Er waren relatief weinig woorden met een taallabel in deze categorie aanwezig, dus met uitspraken
over de correctheid van dit label moeten we enigszins voorzichtig zijn. Van de 4 Belgisch-Nederlands
gelabelde woorden konden we door problemen met de zoekopdracht helaas slechts 2 gevallen
onderzoeken en vergelijken met de 67 Nederlands-Nederlandse woorden. Toch zijn ook bij deze
kleine vergelijking de resultaten veelzeggend: waar de twee Belgisch-Nederlandse woorden sinjoor
en praatbarak respectievelijk 218 en 97 hits opleverden, scoorden de 18 Nederlands-Nederlandse
woorden op 2 uitzonderingen na minder dan 10 resultaten in de Vlaamse kranten. De uitzonderingen
hier waren Hagenees en regelneef, die met hun 17 en 21 hits ook verre van frequent te noemen zijn.
Ook in de Nederlandse nieuwsberichten zijn de woorden met het taallabel NN telkens weinig
frequent en komen ze waar de vergelijking mogelijk is minder voor dan hun algemeen Nederlandse
synoniemen. Op basis van deze resultaten kunnen we zeggen dat de taallabels die in deze categorie
zijn toegepast onze bevindingen in het Vlaamse en Nederlandse nieuws correct weergeven.
Van de in totaal 21 woorden met een synoniem die we in de categorie ‘schertsend’ hebben
onderzocht (10 daarvan met een Nederlands-Nederlands of een Belgisch-Nederlands taallabel en 11
zonder), was er slechts één waarbij een schertsend woord vaker voorkwam dan zijn standaardtalige
synoniem. De enige uitzondering die we hebben kunnen vinden is waslijst tegenover lange lijst, maar
in dit geval heeft dat waarschijnlijk meer met de omschrijvende vorm van lange lijst te maken dan
met de populariteit van waslijst. Het valt te verwachten dat de ongemarkeerde woorden frequenter
zullen zijn in nieuwsberichten dan de gemarkeerde, aangezien we in het nieuws niet snel verwachten
dat er grappen gemaakt worden. Toch waren de verschillen in een aantal gevallen verwaarloosbaar,
zoals bij plusfour dat slechts 2 keer voorkwam tegenover drollenvanger met 1 hit. Dit heeft
ongetwijfeld te maken met het feit dat het geen populair kledingstuk meer is en dat er dus weinig
over geschreven wordt. We kunnen hier dus opnieuw spreken van een categorie waarin de woorden
juist gelabeld zijn.
58
5.5 Scheldwoord
De volgende categorie die we zullen onderzoeken is die van de scheldwoorden. Deze bestaat uit de 3
verwante categorieën ‘bastaardvloek’, ‘scheldwoord’ en ‘scheldnaam’ samen. Een opdeling in
woorden met en zonder synoniemen is hier weinig relevant aangezien we ten eerste wel voor elk
woord uit deze categorie een synoniem kunnen vinden en ten tweede omdat scheldwoorden in
principe ook van elkaar synoniemen zijn. Ook vinden we in deze groep enkel woorden die in citaten,
opiniestukken en columns worden gebruikt en is er dus geen sprake van een groep met algemeen
gebruikte woorden. Wel kunnen we een semantisch onderscheid maken tussen de scheldnamen en
de scheldwoorden enerzijds en de bastaardvloeken anderzijds. De scheldwoorden en de
scheldnamen hebben betrekking op personen en dienen om hen uit te schelden of kwaad over hen
te spreken, zoals bijvoorbeeld boerenlul (‘boerenkinkel’), teef (‘onaangename vrouw’) en smous
(‘jood’). De bastaardvloeken zijn woorden die gebruikt worden als uitroep als er iets mis gaat: jasses,
jeminee, potverdomme, sapperloot en potdikkie, potdorie.
Wat de taallabels betreft, zien we dat geen enkele
van de scheldwoorden als uitsluitend BelgischNederlands gelabeld wordt. Het Noord-Nederlandse
label is wel aanwezig: 24 van de 57 woorden (42%)
NN
42%
krijgen het Noord-Nederlandse taallabel, tegenover
33 woorden (58%) zonder label. We kunnen hier dus
geen
label
geen vergelijking maken tussen de Belgische en de
58%
Nederlandse woorden, enkel tussen die met en
zonder label. Om na te gaan welke van deze twee
categorieën vaker voorkomt hebben we alle 57 de
scheldwoorden in de Vlaamse en de Nederlandse kranten opgezocht. Zo kunnen we nagaan of het
verschil in labelling hier ook terugkomt. We verwachten dat de woorden zonder taallabel ongeveer
even frequent zullen zijn in de Vlaamse en de Nederlandse teksten, maar dat de woorden met het
Nederlands-Nederlandse taallabel vaker in het TNC zullen voorkomen.
5.5.1 Nederlands-Nederlands
We bespreken eerst de woorden die wel van een taallabel voorzien zijn, bij deze categorie is dat in
alle gevallen Nederlands-Nederlands. Deze woorden zullen we eerst in het Vlaamse nieuws en
vervolgens in het Nederlandse nieuws opzoeken. Het gaat hier om 22 lemma’s. Twee van onze
trefwoorden leveren problemen met de zoekopdracht op, namelijk een blauwe, ‘iemand met een
niet-blanke huidskleur’ en een tukker, ‘scheldwoord voor een Twentenaar’. Deze woorden zijn
namelijk allebei homoniem. Een blauwe levert sowieso al problemen op doordat het uit twee
woorden bestaat en we op Mediargus dus ook hits krijgen waar een en blauwe apart voorkomen.
Bovendien is blauw ook een kleur en zou het zonder lidwoord een niet te overzien aantal hits
opleveren. Tukker is in Nederland naast een scheldwoord ook een veelvoorkomende achternaam en
is daarom eveneens moeilijk uit de resultaten te filteren.
59
We hebben slechts 14 van de 22 opgezochte
woorden (59%) in de Vlaamse kranten aangetroffen.
De 14 aangetroffen woorden komen bovendien
komt
niet
komt
allemaal erg weinig voor: uitgezonderd hufter
voor
wel
(‘gemene kerel’) met 22 hits hebben alle woorden
41%
voor
minder dan 5 hits. Alleen dondersteen (‘vervelend
59%
kind’) en lulhannes (‘waardeloos persoon’) leveren
nog respectievelijk 3 en 4 hits op, de rest van de
woorden komt allemaal slechts 1 of 2 keer voor. De
andere 9 woorden, waaronder jasses (‘uitroep van afkeer of walging’), geitenbreier (‘zeurderig
persoon’) en zwartjoekel (‘neger, negerin’) komen geen enkele keer in de Vlaamse kranten voor, of
enkel in andere betekenissen. Woorden die enkel in een andere betekenis voorkomen zijn fluim, dat
33 hits oplevert als ‘hoeveelheid slijm die in één keer wordt uitgespuwd’, maar geen enkele als
‘verachtelijke persoon’.
In de Nederlandse nieuwsberichten zien we wel meer
van de scheldwoorden met het Nederlands-Nederlandse
komt
taallabel terug. Hier krijgen slechts 3 van de 22 woorden
niet
(14%) geen resultaten, namelijk kale neet (‘persoon met
komt
voor
weinig bezittingen’), klabak (‘politieagent’) en klepzeiker
wel
14%
voor
(‘ouwehoer, zeur’). De overgebleven 19 woorden (86%)
86%
komen wel in het nieuws voor, allemaal met vrij lage
resultaten behalve hufter (‘gemene kerel’) dat 151 hits
krijgt en relatieve uitschieter lullo (‘lul’) met 37 hits.
Fluim krijgt hier in tegenstelling tot de Vlaamse kranten
toch 3 hits in de betekenis ‘verachtelijke persoon’.
5.5.2 Zonder taallabel
Bij de woorden zonder taallabel zien we opnieuw dat scheldwoorden verrassend vaak voorkomen in
het nieuws. Ook hier waren weer enkele woorden die we niet voor ons onderzoek konden gebruiken,
namelijk boer (‘lomp, ruw persoon’), rat (‘minderwaardig, achterbaks individu’) en geit (‘onnozele
vrouw of onnozel meisje’). Deze woorden hebben we niet kunnen opzoeken omdat ze naast hun
betekenis als scheldwoord ook een andere, algemenere betekenis hebben, respectievelijk ‘agrariër’,
‘soort hoefdier’ en ‘soort knaagdier’. Bij de woorden teef (‘onaangename vrouw’), mongool (‘gek,
idioot’) en schijthuis (‘laffe vent’) was het wel mogelijk om de dubbele betekenissen (respectievelijk
‘wijfjeshond’, ‘iemand die lijdt aan het syndroom van Down’ en ‘wc’) eruit te filteren. Het woord
schijthuis levert in de informele betekenis ‘wc’ 3 hits in de Vlaamse kranten en 11 hits in het
Nederlandse nieuws op, maar als scheldwoord ‘laffe vent’ krijgt het in geen van beide corpora
resultaat.
60
Van de 30 overgebleven woorden komen er 25 (83%) in
de Vlaamse kranten voor. Uiteindelijk zijn er dus slechts 5
komt
woorden (17%) die we niet teruggevonden hebben. Dit
niet
percentage ligt een stuk lager dan bij de Nederlandsvoor
Nederlands gelabelde woorden. Het meest frequente
17% komt
wel
woord is met enorme voorsprong klootzak (‘zeer
voor
onaangenaam persoon’) met 282 hits, gevolgd door kreng
83%
(‘kwaadaardig vrouwpersoon of kind’) met 64 hits en teef
(‘onaangename vrouw’) met 30 hits. De woorden die geen
enkele keer voorkomen zijn pleurislijer (‘verachtelijk
persoon’), brillenjood (‘iemand die een bril draagt’), kuttenkop (‘zeurderige vrouw’), schijthuis (‘laffe
vent’) en bliksemstraal (‘onaangename vent’).
Als we deze woorden vervolgens in de Nederlandse
nieuwsberichten opzoeken, vinden we slechts 3 woorden
komt
(12%) zonder resultaat, namelijk pleurislijer (‘verachtelijk
niet
persoon’), schijthuis (‘laffe vent’) en sapperloot (‘uitroep van
voor
verbazing’). De andere 22 woorden (88%) zien we wel in de
komt
12%
wel
teksten terug, met wisselende frequentie. Het meest
voor
voorkomende woord is opnieuw klootzak (‘zeer
88%
onaangenaam persoon’) met 297 hits, gevolgd door flikker
(‘mannelijke homoseksueel’) met 183 hits en kreng
(‘kwaadaardig vrouwpersoon of kind’) met 173 hits. De
resultaten zijn hier dus grofweg vergelijkbaar met die in het Vlaamse nieuws.
5.5.3 Bevindingen
Bij de categorie van de scheldwoorden kon geen onderscheid gemaakt worden aan de hand van de
synoniemen, aangezien de betekenissen van al deze woorden zeer sterk aan elkaar verwant zijn
(‘onaangename man/vrouw/kind’ of ‘uitroep van emotie’). Taallabels komen bij deze categorie wel
voor, maar enkel Nederlands-Nederlandse woorden worden onderscheiden, geen BelgischNederlandse. We hebben de groep dus opgedeeld in woorden met en zonder taallabel. Vervolgens
zijn we voor beide categorieën in onze beide corpora nagegaan hoeveel hits de woorden opleverden.
Op basis hiervan hebben we de woorden nogmaals in twee groepen opgedeeld: de groep van de
woorden die wel in het Vlaamse en Nederlandse nieuws voorkwamen en de groep van de woorden
die geen resultaten opleverden. Figuur 7 geeft deze opdeling schematisch weer.
FIGUUR 17: SUBCATEGORISATIE SCHELDWOORD
SCHELDWOORD
NN
KOMT VOOR
ZONDER LABEL
KOMT NIET VOOR
KOMT VOOR
KOMT NIET VOOR
61
Van de Nederlands-Nederlands gelabelde woorden komt 39% niet in de Belgische kranten voor,
tegenover slechts 17% van de woorden zonder label. Dit wil zeggen dat de woorden met het
Nederlands-Nederlandse taallabel meer dan twee keer zo vaak niet voorkomen als de woorden
zonder label. Ook bij de woorden die wel voorkomen (respectievelijk 61% en 83%) zien we een
verschil, namelijk in de frequentie van de woorden op zich. De woorden zonder label komen veel
vaker voor in de Vlaamse kranten dan de Nederlands-Nederlandse woorden. In de Nederlandse
nieuwsberichten zien we deze grote verschillen niet: de aantallen blijven ongeveer gelijk bij de
Nederlands-Nederlandse woorden en de woorden zonder label. Alleen in de frequentie van de
woorden vinden we een klein verschil aangezien de woorden zonder label iets vaker in de
Nederlandse woorden voorkomen dan de woorden met het Nederlands-Nederlandse taallabel. We
kunnen dus concluderen dat de redactie van de Prisma terecht bij de ene categorie een taallabel
heeft aangebracht.
5.6 Plat
De categorie van de woorden met als label
‘plat’ telt 35 woorden. Ook hier bleek het
bepalen van de synoniemen een moeilijke taak.
zonder
Dit komt doordat veel van de woorden, net als
synoniem
bij de categorie van de scheldwoorden,
26%
opnieuw
scheldwoorden
(zoals
bitch,
met
‘onaardige vrouw’) of uitroepen (zoals dedju)
synoniem
zijn en dus niet echt een duidelijk synoniem
74%
hebben. Deze woorden hebben we in dit
onderzoek beschouwd als woorden zonder
synoniem. In totaal komen we zo op 26 woorden met een synoniem (74%) en 9 woorden zonder
synoniem (26%). Net als bij de categorie van de scheldwoorden worden alle woorden die in de
Prisma als ‘plat’ gelabeld worden enkel in citaten gebruikt en is er dus geen sprake van een algemene
groep.
geen
label
57%
verder op, maar
taallabels.
Van de 35 woorden in de categorie ‘plat’ krijgen 15
woorden een taallabel: 12 het label NederlandsBN
Nederlands (34%) en 3 het label Belgisch-Nederlands
9%
(9%). De resterende 20 woorden (57%) hebben geen
bijkomend taallabel. In wat volgt zullen we eerst de
NN
34%
woorden met een taallabel bespreken en dan die zonder
taallabel. We beginnen met de woorden die als BelgischNederlands gerangschikt staan, gevolgd door die met het
Nederlands-Nederlandse label. Omdat het om zulke
kleine aantallen gaat, delen we deze paragrafen niet
bespreken we de woorden met en zonder synoniem achtereenvolgens bij de
62
5.6.1 Belgisch-Nederlands
De categorie van de Belgisch-Nederlandse
woorden bestaat slechts uit 3 woorden, die
we hier achtereenvolgens zullen bespreken.
met
Deze woorden zijn dedju (‘verdomme’),
synoniem
poepen (‘vrijen’) en nondeju, nondedju
33%
zonder
(‘verdomme’). Nondeju, nondedju levert het
synoniem
meeste resultaten op met 3 hits voor nondeju
67%
en 44 voor nondedju. Poepen volgt met 35 hits
en dedju levert ten slotte 29 resultaten op.
Aangezien we de twee uitroepen niet bij de
synoniemen hebben gerekend, zien we hier dus slechts 1 woord met een synoniem, namelijk poepen,
‘vrijen’. Wanneer we dit woord vergelijken met zijn synoniem levert dat 527 resultaten op voor vrijen
tegenover 35 resultaten voor poepen. Het standaardtalige woord is dus duidelijk veel frequenter dan
zijn platte tegenhanger.
5.6.2 Nederlands-Nederlands
De Nederlands-Nederlandse woorden gaven
nogal wat moeilijkheden voor ons onderzoek.
Veel woorden waren homoniem, anderen
bestonden uit meerdere woorden en één
met
woord, namelijk tering (‘slecht, vervelend’),
synoniem
zonder
43%
komt enkel voor als eerste lid in
synoniem
57%
samenstellingen. Hierdoor was het onmogelijk
om deze woorden op te zoeken. De
overgebleven 7 woorden hebben we opnieuw
onderzocht in onze corpora. We beginnen met
de woorden met algemeen Nederlands synoniem en gaan daarna verder met de woorden zonder
synoniem.
In 3 van de 7 gevallen (43%) is er een synoniem voor het platte woord aanwezig, namelijk bij gleuf,
‘vrouw’, kakement, ‘mond’ en kezen, ‘vrijen’. Zowel gleuf als kakement leverden noch op Mediargus,
noch in het TNC resultaten op bij de zoekopdracht. De algemeen Nederlandse alternatieven vrouw
en mond zijn in het Belgische nieuws goed voor respectievelijk 88.735 en 11.609 resultaten en
leveren in het Nederlandse nieuws elk meer dan het maximum aantal opzoekresultaten (10.000) op.
Kezen blijft in de Vlaamse kranten eveneens zonder resultaat, maar is in het Nederlandse nieuws
toch goed voor 6 hits. Het standaardtalige alternatief van dit woord, vrijen, levert in België 527
resultaten op en in Nederland 677. Onze verwachtingen omtrent deze groep worden dus opnieuw
bevestigd: de ongemarkeerde synoniemen komen veel vaker in het nieuws voor dan hun platte
varianten, die in twee van de gevallen zelfs geen enkele hit opleveren.
De 4 overgebleven trefwoorden zonder standaardtalig synoniem maken 57% van het totaal uit. Deze
woorden, krijg de tering (‘verwensing’), klere (‘verkorting van cholera in verwensingen’), drol (‘vent
van niks’) en tyfus (‘zeer slecht, rot’), leveren in tegenstelling tot die met een synoniem wel altijd
63
resultaten op. Deze woorden komen stuk voor stuk meer voor in het TNC dan op Mediargus. Het
woord tyfus is veel frequenter in Nederland dan in België, met 85 tegenover slechts 4 hits. Klere krijgt
11 resultaten op Mediargus en 14 in het TNC. Dit woord komt zowel apart als in uitdrukkingen voor:
krijg de klere, klere-oog, mijden als de klere. Bij drol moet de kanttekening gemaakt worden dat dit
woord in zijn betekenis ‘uitwerpsel’ veel frequenter is. In de betekenis die we hier onderzoeken krijgt
het 4 hits in de Vlaamse kranten en in het Nederlandse nieuws. Krijg de tering sluit de rij met 1 enkel
resultaat in het Vlaamse en 13 in het Nederlandse nieuws.
5.6.3 Zonder taallabel
Van de 20 woorden zonder taallabel hebben we 10
woorden onderzocht in Mediargus. In deze categorie
zonder
vinden we veel meer woorden met synoniemen terug
synoniem
dan bij de andere twee. Slechts 1 van de woorden (10%)
10%
moet het zonder standaardtalig synoniem stellen,
tegenover de 9 woorden (90%) die wel een synoniem
met
synoniem
hebben. Dit ene woord zonder synoniem is bitch, dat als
90%
betekenis ‘scheldwoord voor harde, onaardige vrouwen’
heeft. Tegelijkertijd is dit het op één na meest frequente
woord in de categorie van de woorden zonder taallabel
met 331 resultaten. Het enige woord dat vaker voorkomt is stront, ‘uitwerpselen’ met 335 hits. Trut,
‘vagina’, gleuf, ‘vagina’ en tamp, ‘penis’ eindigen onderaan met respectievelijk geen enkele, 1 en 2
hits.
De 9 woorden met een algemeen Nederlands synoniem
hebben we vervolgens vergeleken met dat synoniem om
plat
te zien welke van de twee vaker in de Vlaamse kranten
11%
voorkomt. In totaal komt in 8 gevallen (89%) het algemene
synoniem vaker voor dan de platte variant. Flamoes (19
hits), pruim (12 hits), gleuf (1 hit) en trut (0 hits) betekenen
alle vier ‘vagina’, dat met 237 hits al deze andere termen
AN
overschaduwt. Ook tamp (2 hits) en lul (38 hits) hebben
89%
dezelfde betekenis, namelijk ‘penis’. Dit laatste woord
levert 349 hits op en is dus eveneens veel frequenter dan
zijn platte synoniemen. Ook uitwerpselen is met 857 hits frequenter dan stront met zijn 335
resultaten. Doodgaan komt met 460 hits vaker voor dan het platte kapotgaan. Dit was een van de
gevallen waarbij we de resultaten handmatig moesten filteren. Oorspronkelijk kreeg dit woord 49
hits, maar de meesten daarvan hadden als betekenis ‘stukgaan’: “eieren die niet kapotgaan”, “het
kapotgaan van de longblaasjes”. Uiteindelijk hielden we 17 resultaten over waar kapotgaan wel
synoniem was met doodgaan.
Slechts 1 plat trefwoord (11%) komt vaker voor dan zijn algemeen Nederlandse synoniem. Het gaat
hier om het woord kakken met als synoniem zich ontlasten. Kakken levert in totaal 165 resultaten op
in de databank van Mediargus, maar komt in veel gevallen in de verkeerde context voor. Zo zijn de
uitdrukkingen op iemands kop kakken en de variant hierop kakken op iemand erg populair. Deze
komen niet in het woordenboek voor, maar betekenen zoveel als ‘iemand uitschelden’. Ook de
64
verwante uitdrukking iets of iemand te kakken zetten, ‘een mal figuur laten slaan’, komt veelvuldig bij
de resultaten voor. Verder vinden we nog ga kakken! om ongeloof uit te drukken en het twijfelgeval
in je broek kakken van het lachen als alternatief voor ‘heel hard lachen’. We hebben al deze
gebruiksmogelijkheden handmatig uit de zoekresultaten moeten filteren om uiteindelijk aan het
juiste aantal hits van kakken in de betekenis van zich ontlasten te komen. Het platte woord kakken
komt 82 keer in de Vlaamse kranten voor, terwijl zich ontlasten slechts 8 hits krijgt. Toch gaat het
hier niet om een woord dat ook in algemene contexten voorkomt: kakken is in alle contexten met de
platte connotatie gebruikt. De verklaring hiervoor is waarschijnlijk dat zich ontlasten erg formeel en
klinisch klinkt en dat er verder eigenlijk geen neutrale woorden zijn om deze handeling uit te drukken.
Mensen grijpen dus eerder naar de platte term om te omschrijven wat zich in het toilet voordoet.
5.6.4 Bevindingen
Zoals in de inleiding reeds werd gezegd, werden de woorden uit deze categorie uitsluitend in citaten,
opiniestukken en columns aangetroffen. Het is dus niet mogelijk om deze woorden aan de hand van
hun context in te delen. Wel vinden we hier opnieuw taallabels en hebben veel van de woorden in de
platte groep synoniemen. We hebben de woorden allereerst volgens hun taallabel in drie groepen
opgedeeld: een groep van Belgisch-Nederlandse woorden, een groep van Nederlands-Nederlandse
woorden en een groep van woorden die geen taallabel krijgen. Vervolgens hebben we een
onderscheid gemaakt tussen woorden met en zonder algemeen Nederlands synoniem, om dan bij de
laatste groep de trefwoorden die als ‘plat’ gelabeld zijn te vergelijken met hun synoniemen. Ten
slotte hebben we aan de hand van de resultaten daarvan een onderscheid gemaakt tussen de
gevallen waarbij het platte woord het meest voorkomt en de gevallen waarbij het standaardtalige
woord het meest frequent was. Een overzicht hiervan zien we in figuur 8.
FIGUUR 18: SUBCATEGORISATIE PLAT
BN/NN/ZONDER LABEL
MET SYNONIEM
MEEST PLAT
ZONDER SYNONIEM
MEEST AN
Als we de resultaten van dit onderzoek bekijken, kunnen we zien dat de woorden die door het label
‘plat’ worden omvat, zeker tot het gemarkeerde register behoren. Op een paar uitzonderingen na
(met name stront met 335 hits en bitch dat 331 hits oplevert) komen de woorden weinig voor in het
Nederlandse en het Vlaamse nieuws, met een drietal woorden die zelfs geen enkele keer voorkomen.
Als we de woorden vergelijken met hun algemenere synoniemen zien we dat de resultaten hiervan
deze stelling enkel bevestigen. In alle gevallen behalve één komt het algemene synoniem (veel) vaker
voor dan de platte variant. Slechts in één geval krijgen we het omgekeerde resultaat, namelijk bij
kakken dat met 82 resultaten meer dan 10 keer zo vaak voorkomt dan zich ontlasten dat het met
slechts 8 hits moet doen. Toch is ook hier het platte woord correct als plat gelabeld en is kakken
verre van ongemarkeerd. De lage frequentie van zich ontlasten ten opzichte van kakken heeft
65
hoogstwaarschijnlijk meer te maken met het feit dat die laatste meer in citaten en dergelijke gebruikt
wordt dan het neutralere zich ontlasten.
5.7 Slang
De categorie van de woorden met als label
‘slang’ is met 32 woorden in totaal de op één
na kleinste categorie in deze scriptie. Voor 21
zonder
van deze woorden (66%) hebben we een
synoniem
ongemarkeerd synoniem kunnen vinden,
met
34%
tegenover 11 woorden (34%) waarbij dit niet
synoniem
gelukt is. Op slechts 4 woorden na zijn alle
66%
woorden uit deze categorie afkomstig uit het
Engels: uitgezonderd hosselen (‘met kleine
criminaliteit geld verwerven voor persoonlijk
onderhoud en nieuwe drugs’), gratenkut (‘magere vrouw’), wiet (‘marihuana’) en chinezen (‘heroïne
gebruiken door deze te verhitten en de rooksliert via een koker te inhaleren’).
Ook vinden we bij de woorden uit de categorie ‘slang’
taallabels, al gaat het hier enkel om het label NoordNN
Nederlands en krijgen slechts 5 woorden dit label. We zullen
16%
in wat volgt dus eerst de woorden opdelen in een groep met
en een groep zonder synoniem en vervolgens voor beide
geen
groepen de woorden met en zonder taallabel bespreken. Het
label
grote aantal Engelse woorden in deze groep zorgt ervoor dat
84%
veel woorden niet opzoekbaar zijn door hun vele Engelse
resultaten die met ons onderzoek interfereren. Voorbeelden
van woorden waarbij dit het geval was zijn horse, ‘paard’,
speed, ‘snelheid’ en grass, ‘gras’. Ook in het Nederlands hebben vele van de woorden in deze groep
een andere betekenis die niet onder ‘slang’ valt, zoals scoren, ‘een doelpunt maken’ en shot,
‘opname’. Het aantal woorden wat we voor dit onderzoek hebben kunnen gebruiken is hierdoor vrij
beperkt.
5.7.1 Met synoniem
In de groep van de woorden met als label ‘slang’ waarvoor een algemeen Nederlands synoniem
bestaat, zitten 21 woorden. Hiervan hebben we 14 woorden zonder problemen kunnen opzoeken,
waaronder ook de 2 woorden die het Nederlands-Nederlandse taallabel krijgen: downer,
‘tranquillizer’ en egghead, ‘intellectueel’. Deze 2 termen leveren respectievelijk 3 en 0 resultaten in
de Vlaamse kranten op en 3 en 4 resultaten in het Nederlandse nieuws en zijn dus verre van frequent
te noemen. Dit is echter niet alleen bij de Nederlands-Nederlandse woorden het geval, ook sommige
van de woorden zonder taallabel leveren heel weinig hits in de Vlaamse kranten op. Voorbeelden
hiervan zijn smack, ‘heroïne’ (1 hit), brown sugar, ‘heroïne’ (2 hits) en hooked, ‘verslaafd‘ (3 hits). Een
aantal woorden uit deze groep komen wel zeer frequent voor, namelijk wiet en weed (‘marihuana’,
541 en 451 hits), coke (‘cocaïne’, 465 hits) en bullshit (‘onzin’, 271 hits).
66
Als we deze woorden vergelijken met hun standaardtalige
synoniem, zien we dat in 13 van de 14 gevallen het
slang
algemene woord vaker voorkomt dan het woord dat als
7%
‘slang’ gelabeld staat. Deze verschillen zijn het grootst bij
de synoniemenparen waarbij het gemarkeerde woord
weinig hits haalt zoals bij smack - heroïne (1 vs. 1737 hits)
en egghead - intellectueel (0 vs. 1136 hits), maar ook bij
AN
93%
het iets frequentere chick - meisje (25 vs. 19.281 hits) en
killen - doden (24 vs. 11.920 hits). In 1 enkel geval, namelijk
dat van blowen versus marihuana roken, zien we dat de
standaardtalige term minder vaak voorkomt dan de gelabelde, met 73 tegenover 10 hits. Dit is ook
meteen het enige trefwoord in deze hele categorie, inclusief de woorden zonder algemeen
Nederlands synoniem, dat we ook buiten citaten, opiniestukken en columns hebben aangetroffen.
5.7.2 Zonder synoniem
Van de 11 woorden in de groep zonder synoniem hebben
we er slechts 7 kunnen onderzoeken. De andere
woorden, waaronder chinezen, zijn homoniem en leveren
komt
wel
veel te veel resultaten op waarvan er waarschijnlijk
voor
slechts een paar onder de noemer ‘slang’ zouden kunnen
komt
29%
vallen. Bij 5 van deze trefwoorden (71%) leverde de
niet
voor
zoekopdracht op Mediargus geen enkel resultaat op. De
71%
woorden waarbij dit het geval is zijn basen (‘een
cocaïnebase vervaardigen uit cocaïnezout en de rook
ervan inhaleren’), fixen (‘een injectie toedienen’),
gratenkut (‘magere vrouw’), pusher (iemand die drugs pusht’) en speedfreak (‘iemand die veel
stimulerende drugs gebruikt’).
Onder de woorden zonder synoniem bevinden zich ook 3 Noord-Nederlands gelabelde woorden,
namelijk hosselen (‘met kleine criminaliteit geld verwerven voor persoonlijk onderhoud en nieuwe
drugs’), het hierboven vernoemde gratenkut en scoren (‘erin slagen heroïne te bemachtigen’). Scoren
valt zoals eerder gezegd onder de woorden die niet opgezocht konden worden. Gratenkut levert op
Mediargus geen en in het TNC slechts 3 resultaten op. Hosselen was 1 van de 2 woorden (29%) die
wel resultaten opleverden en kreeg 1 hit op Mediargus en 25 hits in het TNC. Het woord zonder
taallabel, fix (‘injectie waarbij een drug in een ader wordt gespoten’), was goed voor 6 resultaten en
is daarmee het meest voorkomende woord uit deze categorie. De trefwoorden zonder synoniem
komen dus nog minder voor dan die uit de categorie van de woorden met een synoniem.
67
5.7.3 Bevindingen
In de categorie van de woorden die als label ‘slang’ meekrijgen, vinden we zowel woorden met als
zonder standaardtalig ongemarkeerd synoniem. Ook vinden we in totaal 5 woorden met een
Nederlands-Nederlands taallabel. We hebben deze categorie eerst opgedeeld in een groep van
woorden met een synoniem enerzijds en een groep van woorden zonder synoniem anderzijds.
Vervolgens hebben we voor beide groepen eerst de woorden met en daarna de woorden zonder
Nederlands-Nederlands taallabel besproken. Bij de woorden met een algemeen Nederlands
synoniem hebben we nadien nog een onderscheid gemaakt tussen de gevallen waarbij het als ‘slang’
gelabelde woord het meest voorkomt en de gevallen waarbij het algemene woord het meest
voorkomt. Opvallend is dat het enige als ‘slang’ gelabelde woord dat vaker voorkomt dan zijn
standaardtalige alternatief, meteen ook het enige woord is dat ook in algemene contexten kon
voorkomen, namelijk blowen. In figuur 9 zien we een schematische weergave van de indeling van
deze categorie.
FIGUUR 19: SUBCATEGORISATIE SLANG
SLANG
MET SYNONIEM
NN
MEEST SLANG
ZONDER SYNONIEM
GEEN LABEL
MEEST AN
MEEST SLANG
NN
GEEN LABEL
MEEST AN
= ALGEMEEN
Over het algemeen zijn de woorden in de categorie ‘slang’ dus zeker wel gemarkeerd. De woorden
uit de groep zonder synoniemen komen amper voor in het nieuws en kunnen we dus niet algemeen
noemen. De groep van de woorden met synoniemen bevat ook woorden die wel frequent zijn, maar
in bijna alle gevallen zien we hier dat het algemeen Nederlandse synoniem nog altijd vaker voorkomt
dan zijn gemarkeerde alternatief. De enige uitzondering die we in deze categorie hierop kunnen
vinden is het woord blowen, dat hoewel het met 73 hits niet erg frequent is, toch vaker voorkomt
dan zijn standaardtalige equivalent marihuana roken, dat slechts 10 hits oplevert. Bovendien is dit
woord het enige in de volledige categorie dat ook in algemene contexten voor kan komen. We zijn
dus geneigd om te zeggen dat het woord blowen vrij algemeen is geworden om de betekenis
‘marihuana roken’ uit te drukken. Het onderscheid tussen de woorden met en zonder NederlandsNederlands taallabel is hier opnieuw correct: de woorden met dit label komen vaker voor in
Nederland dan in België.
68
5.8 Volkstaal
De kleinste categorie is met slechts 4 lemma’s die
van de woorden die als ‘volkstaal’ gelabeld staan.
Het Belgisch-Nederlandse taallabel vinden we hier
net als bij het informele label en de scheldwoorden
zonder
NN
opnieuw niet terug, maar het Nederlandstaallabel
50%
Nederlandse label wordt wel op 2 van de 4 woorden
50%
(50%) toegepast. De andere 2 woorden (50%)
krijgen geen bijkomend taallabel. Toch wordt een
vergelijking tussen deze twee categorieën moeilijk
aangezien 1 van de 2 woorden in de categorie
zonder label problemen oplevert met de zoekopdracht. Het woord politie levert namelijk enorm veel
resultaten op, waarvan de volkstalige betekenis ‘politieagent’ slechts een heel klein of misschien wel
onbestaand deel uitmaakt. We zullen het dus zonder dit trefwoord moeten stellen.
Van de woorden uit de volkstalige categorie zijn
er 3 (75%) met een synoniem, namelijk astrant
(‘brutaal’), harses (‘hersenen, hoofd’) en politie
zonder
synoniem
(‘politieagent’). De constructie zonder synoniem
25%
die overblijft (door het geringe aantal woorden
met
in deze categorie op zijn eentje goed voor 25%
synoniem
van het totaal) is op z’n ponteneur staan,
75%
‘geprikkeld raken als men zich in zijn eer
aangetast voelt’. In de volgende paragrafen
zullen we eerst de woorden met een synoniem bespreken en daarna de uitdrukking zonder synoniem.
Aangezien deze categorie zo klein is, onderzoeken we alle woorden zowel op Mediargus als in het
TNC.
5.8.1 Met synoniem
Zoals hierboven al werd vermeld is de term politie met ‘politieagent’ als betekenis niet op te zoeken
in onze corpora, wat verdere uitspraken over dit woord zonder taallabel niet mogelijk maakt. Het
tweede woord zonder taallabel is astrant (‘brutaal’), wat 6 hits oplevert op Mediargus en 2 in het
TNC, maar in beide gevallen enkel in citaten, recensies en opiniestukken voorkomt. Ook het
Nederlands-Nederlands gelabelde harses (‘hersenen, hoofd’) vinden we enkel in die contexten. Dit
woord levert 4 resultaten in de Vlaamse en 40 in de Nederlandse nieuwsberichten op. Als we beide
woorden vergelijken met hun algemeen Nederlandse synoniemen, krijgen we een vrij voorspelbaar
resultaat: beiden zijn veel zeldzamer dan hun niet-volkstalige equivalent. Astrant moet het afleggen
tegen brutaal dat in Vlaanderen in 1.975 artikelen voorkomt en in Nederland in 679 teksten. Harses
krijgt het zelfs nog zwaarder te verduren met hersenen enerzijds (2.526 hits in Vlaanderen en 2.727
in Nederland) en hoofd anderzijds (maar liefst 54.810 hits in België en meer dan 10.000 in Nederland).
De standaardtalige synoniemen zijn dus in beide gevallen veel frequenter dan het alternatief in de
volkstaal.
69
5.8.2 Zonder synoniem
Tot de categorie van de volkstalige woorden en uitdrukkingen behoort slechts één woord zonder
synoniem. Dit woord maakt deel uit van een constructie, namelijk op z’n ponteneur staan, ‘geprikkeld
raken als men zich in zijn eer aangetast voelt’. Als we het woord ponteneur in de Vlaamse kranten
opzoeken krijgen we 1 resultaat waar het woord buiten de uitdrukking gebruikt wordt met als
betekenis ‘eer, eergevoel’ (een woord dat niet op zichzelf in de Prisma opgenomen wordt). De
volledige constructie levert bij ons onderzoek op Mediargus dus geen enkele hit op. Ook in het TNC
komt deze uitdrukking geen enkele keer voor. Het feit dat deze uitdrukking niet alleen in het Vlaamse
maar ook in het Nederlandse nieuws geen enkel resultaat krijgt, wijst erop dat het hier om een
verouderde of sterk in context beperkte vorm gaat.
5.8.3 Bevindingen
Net zoals de platte woorden en de scheldwoorden, werden de woorden uit de categorie ‘volkstaal’
niet buiten citaten, recensies en columns aangetroffen. Een opdeling naargelang van de context van
de woorden is hier dus opnieuw niet mogelijk. Wel waren er woorden met een synoniem en kregen 2
van de 4 woorden een taallabel toegekend, namelijk Nederlands-Nederlands. Doordat 1 van de 4
woorden, namelijk politie, problemen met de zoekopdracht opleverde, leek het ons nuttiger om de
woorden eerst op te delen volgens het al dan niet bestaan van hun synoniem en pas daarna een
onderscheid te maken tussen woorden met en zonder (Nederlands-Nederlands) taallabel. Aangezien
de woorden met een standaardtalig synoniem in alle gevallen minder vaak voorkomen dan hun
tegenhangers, hebben we hier geen verder onderscheid kunnen maken. Een schematisch overzicht
van deze subcategorisatie is te zien in figuur 10.
FIGUUR 20: SUBCATEGORISATIE VOLKSTAAL
VOLKSTAAL
MET SYNONIEM
NN
GEEN LABEL
ZONDER SYNONIEM
NN
De resultaten van ons onderzoek met de als volkstalig gecategoriseerde woorden zijn, hoewel ze
door het kleine aantal trefwoorden in deze categorie minder relevant zijn, in ieder geval wel
eenduidig. Alle drie de onderzochte woorden leveren zowel in het Belgische als in het Nederlandse
nieuws weinig of geen resultaten op. Bovendien stellen de resultaten die deze woorden opleveren
niets voor vergeleken met die van hun algemene synoniemen, die elk minstens 1000 hits meer
krijgen dan de volkstalige varianten. Er zijn niet alleen weinig woorden die als volkstalig gelabeld
kunnen worden, ze komen ook nog eens erg weinig voor in de Vlaamse en de Nederlandse
nieuwsberichten en hebben duidelijk geen algemene status. We kunnen uit ons onderzoek dus
concluderen dat de woorden in deze categorie correct van het label ‘volkstaal’ voorzien zijn.
70
5.9 Restgroep
De laatste groep die we hier zullen
bespreken is de restgroep. Deze
1%
categorie bestaat uit de volgende
denigrerend
11%
labels: ‘minachtend’, ‘denigrerend’,
geringschattend
‘neerbuigend’,
‘geringschattend’,
16%
minachtend
‘spottend’ en ‘minachtend’. Van al de
neerbuigend
53%
4%
vorige is deze categorie het meest
smalend
verwant met het label ‘schertsend’,
15%
spottend
dat een vergelijkbare betekenis heeft.
Helaas betekent dit ook dat we in
deze categorie dezelfde problemen
terug zien komen als bij de schertsende categorie: veel van de woorden met dit label zijn in feite
ongemarkeerde woorden die slechts in bepaalde gebruikscontexten smalend, minachtend, enzovoort
gebruikt kunnen worden. Bij onze zoekopdracht levert dit dus problemen op aangezien we voor deze
woorden de algemene gebruikswijzen krijgen als we ze invoeren en het heel moeilijk is om bij
duizenden woorden bijvoorbeeld alleen de spottend gebruikte eruit te vissen. We hebben dus in
deze paragraaf opnieuw zoveel mogelijk het aantal woorden met dubbele gebruiksmogelijkheden
beperkt.
zonder
synoniem
56%
met
synoniem
44%
BN
4% NN
17%
geen
label
79%
Van de in totaal 80 woorden zijn er 35 (44%) met een ongemarkeerd synoniem en 45 (56%) zonder
synoniem. Bovendien komen er 17 woorden voor met een bijkomend taallabel: 3 met het BelgischNederlandse label (4%) en 14 met het Nederlands-Nederlandse label (17%). De overblijvende 63
woorden (79%) krijgen geen taallabel. In de volgende paragrafen delen we de restgroep op in
woorden met en zonder ongemarkeerd synoniem en bespreken we vervolgens voor deze beide
categorieën de woorden met en zonder taallabel. Aangezien de 3 woorden met het BelgischNederlandse taallabel allebei tot de groep van de woorden zonder synoniem behoren, zullen we bij
de woorden met een synoniem het Belgisch-Nederlandse taallabel niet kunnen bespreken.
71
5.9.1 Met synoniem
5.9.1.1 Nederlands-Nederlands
Bij de woorden met een standaardtalig synoniem vinden we 6 woorden met een taallabel; in alle 6
de gevallen is dit het Nederlands-Nederlandse. Van deze 6 woorden hebben we er slechts 5
onderzocht, omdat het 6e, Hagenees, al bij de schertsende woorden is besproken. In de Vlaamse
kranten waren er 4 van deze 5 woorden die geen enkel resultaat opleveren. Dit waren brugpieper en
brugsmurf (‘brugklasleerling’), takkitakki (‘Sranantongo’) en tikgeit (typiste). Het ene woord dat wel
resultaten opleverde was kantoorpik, ‘kantoorbediende’ met slechts 1 hit. In het Nederlandse nieuws
zagen we vergelijkbare resultaten: kantoorpik en takkitakki leverden opnieuw geen resultaten op,
brugsmurf en tikgeit allebei 1. Het enige woord dat recenter voorkwam was brugpieper, dat 19
resultaten kreeg. We kunnen dus in ieder geval concluderen dat de Nederlands-Nederlandse
woorden uit de restgroep niet zo frequent zijn in het Nederlandse en het Belgische nieuws. Of dit ligt
aan hun status als smalend, spottend of geringschattend woord of aan hun betekenis, kunnen we
onderzoeken door ze te vergelijken met hun standaardtalige synoniem.
Als we voor elk van deze woorden het
standaardtalige synoniem opzoeken, zien
we dat ook die woorden niet vaak in het
NN komt
nieuws voorkomen. Dit toont ons dat de
vaker
voor/gelijk
lage frequentie van de woorden in de
20%
AN komt
restgroep niet alleen met hun label te
vaker voor
maken heeft, maar ook met hun
gelijk
60%
20%
betekenis. Op Mediargus komt het woord
brugklasleerling geen enkele keer voor, in
de Nederlandse nieuwsberichten 1 keer.
Sranantongo krijgt in België 1 hit, maar is
in Nederland iets frequenter met 21
resultaten. Dit verschil heeft waarschijnlijk eerder te maken met het feit dat Suriname, waar
Sranantongo gesproken wordt, een vroegere Nederlandse kolonie is en daarom vaker in het nieuws
komt in Nederland. Zowel typiste als kantoorbediende zijn iets frequenter met beide 27 hits in de
Belgische kranten en respectievelijk 18 en 37 hits in het Nederlandse nieuws. We zien dus dat in 3
van de 5 gevallen (60%) het algemeen Nederlandse synoniem vaker voorkomt dan het woord uit de
restgroep. In 1 geval (20%) komen de woorden zowel in Nederland als in België evenveel voor.
Brugpieper krijgt tot slot 19 hits in het TNC en geen enkele op Mediargus en vormt dus de laatste
groep van 20%.
72
5.9.1.2 Zonder taallabel
De resultaten bij de 23 woorden met een
synoniem zonder taallabel tonen een heel
wel
divers beeld. Hier vinden we zowel woorden
algemeen
die geen enkele keer in de Vlaamse kranten
4%
voorkomen als woorden die wel vrij frequent
niet
zijn. De woorden die geen hits krijgen zijn
algemeen
Mofrika (‘Duitsland’), limbo (‘Limburger’),
96%
zwartrok
(rooms-katholiek’),
inktkoelie
(‘kantoorbediende’) en grijskop (‘grijsaard’).
Aan de andere kant zien we bijvoorbeeld
heerschap (‘manspersoon’) met 175 hits en oeverloos (‘eindeloos’) met 263 hits. Wat de context van
de woorden betreft, zien we dat er slechts 1 woord (4%) in deze categorie algemeen wordt gebruikt,
namelijk kanariepietje (kanarievogel).
Van deze 23 woorden hebben we 21 woorden
vergeleken met hun algemeen Nederlandse
synoniem. In de overige 2 gevallen was dat niet
restgroep
mogelijk doordat het om een uitdrukking ging
19%
die niet opgezocht kon worden (hoog bevel als
synoniem voor oekaze) of doordat het woord
ook als achternaam voorkomt en te veel
AN
verwarring oplevert (klerk voor pennenlikker).
81%
Bij de overige resultaten komen we uit op 4
gevallen waarbij het woord uit de restgroep
meer hits oplevert dan zijn synoniem, en 17
gevallen waarbij het omgekeerde het geval is. De 4 woorden uit de restgroep die frequenter zijn dan
het algemene woord zijn heerschap (‘manspersoon’) met 175 tegenover 20 hits, schrijverij (‘geschrijf’)
met 27 tegenover 14 hits, kanariepiet(je) (‘kanarievogel’) met 16 tegenover 15 hits en mierenneuker
(‘muggenzifter’) met 7 tegenover 6 hits.
5.9.2 Zonder synoniem
5.9.2.1 Belgisch-Nederlands
Bij de woorden zonder synoniem van de restgroep komen in totaal slechts 3 woorden voor met het
Belgisch-Nederlandse taallabel. Eén ervan, namelijk madam (‘vrouw die zich deftig voordoet, maar
het in werkelijkheid niet is’), draagt ook de labels ‘spreektaal’ en ‘schertsend’ en laten we daarom bij
dit deel van het onderzoek achterwege. De andere twee woorden die we in de Vlaamse kranten
onderzocht hebben zijn broodschrijver (‘beroepsschrijver die werk van mindere kwaliteit levert’) en
schrijvelaar (‘schrijver zonder talent’). Deze woorden leveren respectievelijk 4 en 1 hits op en zijn dus
allesbehalve frequent te noemen. Ook de context waarin deze woorden gebruikt worden is beperkt:
beiden komen enkel in columns, citaten of opiniestukken voor en zijn dus niet algemeen.
5.9.2.2 Nederlands-Nederlands
Van de 8 Nederlands-Nederlandse woorden uit de restgroep zonder synoniem hebben we er
uiteindelijk 5 onderzocht omdat de andere te veel homonieme betekenissen opleveren. Zo zijn
73
regent (‘bestuurder met autoritaire opvattingen en stijl van leidinggeven’) en loog (‘iemand die een
beroep heeft dat eindigt op -loog’) allebei ook vormen van een werkwoord, namelijk regenen en
liegen. Een kakker (‘jongere die zich gedraagt en kleedt als een conservatief, burgerlijk persoon’) is
dan weer een voetbalsupporter voor de verkeerde ploeg en is in die betekenis moeilijk te
onderscheiden van de smalende betekenis die we hier zoeken. Van de overige 5 woorden zijn er 3
die geen enkel resultaat in de Vlaamse kranten opleveren, namelijk stuudje (‘weinig vlotte scholier
die veel studeert’) molenpaard (‘grote, sterke vrouw’) en frik (‘pietluttige schoolmeester of juffrouw’).
Enkel rechtse bal (‘iemand met rechtse politieke ideeën’) en minkukel (‘nietswaardig persoon’)
krijgen resultaten op Mediargus, al zijn het er opnieuw zeer weinig. Rechtse bal is goed voor 7 hits,
terwijl het trefwoord minkukel 8 hits oplevert. In het TNC krijgen wel alle woorden resultaat, met
stuudje, frik en molenpaard onderaan de lijst met respectievelijk 3, 4 en 7 hits. Frequenter zijn
opnieuw rechtse bal met 22 resultaten en minkukel dat 32 hits oplevert.
5.9.2.3 Geen taallabel
Voor de categorie van de woorden zonder synoniem en zonder taallabel, hebben we 15 woorden
onderzocht. Daarvan krijgen we opnieuw 3 woorden zonder resultaat: goulashcommunisme
(‘communistische economie waarin meer plaats is voor particuliere consumptie’), beroepswerkloze
(‘iemand die langdurig werkloos is en niet van plan is werk te zoeken’) en P.C. Hooft-tractor (‘grote
terreinwagen waarin voornamelijk binnen de bebouwde kom wordt gereden’). Daarnaast zien we
hier ook frequenter voorkomende termen zoals gefundenes Fressen (‘gebeurtenis die men als
argument kan gebruiken tegen tegenstanders’, 51 hits), oprotpremie (‘geldbedrag dat wordt
verstrekt aan werkloze buitenlandse arbeiders als ze remigreren’, 52 hits) en huisjesmelker (‘iemand
die inkomsten trekt uit het verhuren van slechte, goedkope woningen’, 59 hits). Dat laatste is tevens
ook het enige woord uit de hele categorie van de woorden uit de restgroep zonder synoniem dat ook
in algemene contexten wordt gebruikt.
5.9.3 Bevindingen
De woorden uit de restgroep hebben we in de vorige paragrafen opnieuw eerst ingedeeld volgens
het bestaan van een ongemarkeerd algemeen Nederlands synoniem. Vervolgens hebben we voor de
woorden met en zonder een ongemarkeerd synoniem de woorden met en zonder taallabel
besproken. Bij de categorie van de woorden met een synoniem waren dat enkel woorden met het
Nederlands-Nederlandse label. Voor deze trefwoorden zijn we nagegaan of ze meer of minder
voorkwamen dan hun standaardtalige synoniem. Bij de woorden met een synoniem zonder taallabel
was het mogelijk om een verschil te maken tussen woorden die wel en niet in algemene contexten
voorkomen. Daarna zijn we voor beide van deze groepen (de algemene groep bestond slechts uit 1
woord dus dat zou weinig relevant zijn) nagegaan of de trefwoorden hier meer of minder voorkomen
dan hun alternatieven. Bij de woorden uit de restgroep zonder synoniem hebben we enkel bij de
woorden zonder bijkomend taallabel een onderscheid kunnen maken tussen woorden die in een
algemene context voorkomen en woorden die dat niet doen. De schematische weergave hiervan zien
we in figuur 11.
74
FIGUUR 21: SUBCATEGORISATIE RESTGROEP
RESTGROEP
MET SYNONIEM
NN
MEEST RESTGROEP
ZONDER SYNONIEM
GEEN LABEL
MEEST AN
WEL & NIET ALGEMEEN
MEEST RESTGROEP
BN/NN
GEEN LABEL
WEL & NIET ALGEMEEN
MEEST AN
Als we bij de restgroep uitspraken willen doen over het label, kunnen we allereerst al zeggen dat het
overgrote merendeel van de woorden in deze categorie slechts zelden voorkomt in de Vlaamse
kranten. Enkel bij de groep van woorden met een synoniem en zonder taallabel vinden we
trefwoorden zoals heerschap en oeverloos die meer dan 100 hits krijgen (respectievelijk 175 en 263).
Wel vinden we, in dezelfde groep, woorden die vaker voorkomen dan hun ongemarkeerde synoniem,
namelijk kanariepiet(je), mierenneuker, schrijverij en opnieuw heerschap. Deze woorden zijn dus al
algemener dan de rest van de groep. Eén van deze woorden, namelijk kanariepiet(je), vinden we ook
in algemene contexten. Ook in de groep van de woorden zonder synoniem en zonder taallabel,
treffen we één woord aan dat in algemene contexten gebruikt wordt, namelijk huisjesmelker. Op
basis van deze resultaten zijn we geneigd om deze woorden als vrij algemeen te beschouwen. Wat de
woorden met het Nederlands-Nederlandse taallabel betreft, zien we dat er geen grote verschillen
tussen het Vlaamse en het Nederlandse nieuws zijn. De woorden komen vaker voor in de
Nederlandse nieuwsberichten, maar de verschillen tussen de frequentere en de minder frequente
woorden blijven dezelfde.
5.10 Samenvatting
Met dit corpusonderzoek wilden we nagaan of de labels die door de Prisma aan de woorden uit onze
lijst toegekend zijn, juist zijn. Enerzijds hebben we onderzocht of de woorden die informele labels
krijgen echt tot de substandaard behoren of dat ze ook algemeen gebruikt worden. Anderzijds
hebben we gecontroleerd of de Belgisch-Nederlandse en de Nederlands-Nederlandse taallabels
correct worden toegepast. Op basis van de resultaten kunnen we stellen dat deze labels over het
algemeen juist blijken te zijn. Dit geldt zowel voor de informele labels als voor de taallabels. De
woorden die een van de informele labels gekregen hebben, komen in de meeste gevallen niet in het
Belgische en Nederlandse nieuws voor, behalve in specifieke contexten. Dit zijn contexten waar
mensen geciteerd worden of hun mening over iets geven, zoals interviews, opiniestukken en columns.
Hier is telkens een spreker (of schrijver) aan het woord die zelf kiest hoe hij of zij zich uitdrukt. Het
75
feit dat een woord in zulke “gepersonaliseerde” contexten kan voorkomen, wil dus niet zeggen dat
het daarom algemeen is.
Er zijn echter ook woorden uit onze informele lijst die we naast deze gepersonaliseerde en van
nature meer spreektalige contexten ook in algemene contexten tegenkomen. Doordat we de
standaardtalige synoniemen van onze woorden hebben opgezocht, kunnen we deze resultaten
echter opnieuw nuanceren. We zien namelijk dat de meeste informele woorden, zelfs als ze wel
algemeen gebruikt worden, een stuk minder in het Vlaamse en Nederlandse nieuws voorkomen dan
hun algemeen Nederlandse equivalent. Met andere woorden, hoewel deze woorden wel in een
brede context voorkomen, zijn ze toch nog altijd minder frequent dan hun standaardtalige alternatief.
Zolang de standaardtalige synoniemen algemener voorkomen dan de informeel gelabelde woorden,
kunnen we nog steeds niet zeggen dat er sprake is van fout gelabelde woorden in de Prisma.
Daarvoor zou een trefwoord niet alleen in algemene contexten moeten voorkomen, maar zou het
ook frequenter moeten zijn dan zijn Standaardnederlandse alternatief.
De trefwoorden waarbij dit wel het geval was, zijn een stuk zeldzamer. In totaal vinden we 20
woorden die niet alleen in algemene contexten voorkomen, maar ook frequenter zijn dan hun
standaardtalige alternatief. Bij 5 van deze woorden, namelijk stagneren (‘sputteren’), babe (‘knappe
vrouw’), waslijst (‘lange lijst’), makkie (‘makkelijke taak’) en kanariepietje (‘kanarievogel’) kan de
uitslag verklaard worden door problemen met het synoniem of zijn de resultaten niet overtuigend
genoeg. Bij stagneren, babe, waslijst en makkie zijn de synoniemen te veel een beschrijving en
beslaan ze niet voldoende de betekenis van de trefwoorden. Kanariepietje krijgt slechts 1 hit meer
dan zijn synoniem kanarievogel, het gaat hier dus om een heel klein verschil. Uiteindelijk houden we
15 woorden over die we als ‘algemeen’ kunnen bestempelen. Zoals we al in paragraaf 5.2.4
besproken hebben, vinden we bij de categorie van de ‘spreektaal’ 14 van deze algemene woorden.
Ook bij de categorie ‘slang’ vinden we een dergelijk geval, dit is blowen met als synoniem marihuana
roken. In onderstaande tabel zien we alle algemene woorden uit ons onderzoek nog eens op een rij,
op volgorde van meest naar minder voorkomend.
trefwoord
frituur
koersfiets
goedgezind
belastingbrief
materniteit
leeggoed
lavabo
onderpastoor
microgolf
papfles
vooropzeg
donsdeken
blowen
kotbaas
syndicalist
label
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
slang
spreektaal
spreektaal
taallabel
BN
BN
BN
BN
BN
BN
BN
BN
BN
BN
BN
BN
geen
BN
BN
frequentie
3233
884
411
404
287
247
237
227
185
128
92
80
72
57
47
standaardtalig synoniem
frietkraam
racefiets
goedgehumeurd
aanslagbiljet
kraamafdeling
statiegeld
wastafel
kapelaan
magnetron
zuigfles
opzeggingstermijn
dekbed
marihuana roken
kamerverhuurder
vakbondslid
frequentie
207
273
26
185
154
62
199
157
55
11
36
57
10
0
18
76
Doordat het programma dat we gebruiken om het Nederlandse corpus te doorzoeken vrij langzaam
werkt met een dergelijke hoeveelheid teksten, hebben we niet alle trefwoorden ook hierin kunnen
onderzoeken. We moeten dus voor ogen blijven houden dat onze resultaten op het vlak van de
taallabels beperkt zijn. Desondanks krijgen we het beeld dat deze labels in de Prisma juist toegepast
zijn. De woorden met het Belgisch-Nederlandse label leveren veel meer resultaten op in het Vlaamse
nieuws dan de woorden met het Nederlands-Nederlandse label. Hiernaast komen de NederlandsNederlands gelabelde woorden die we wel in de Belgische kranten vinden veel minder vaak in
algemene contexten voor dan de woorden met het Belgisch-Nederlandse taallabel. Wel vinden we
over het algemeen meer informele woorden in het Vlaamse nieuws dan in het Nederlandse en
treffen we in het geval van de spreektaal zelfs meer Nederlands-Nederlandse woorden in algemene
contexten aan in het Belgische dan in het Nederlandse nieuws. Ook zit er minder verschil in de
frequentie van de Nederlands-Nederlandse woorden in Nederlandse nieuwsberichten in vergelijking
met de Belgische nieuwsberichten dan verwacht.
77
6. Conclusie
In deze scriptie hebben we ons bezig gehouden met de informele labels die in het Prisma
handwoordenboek voorkomen. De 15 labels die we voor dit onderzoek gebruikt hebben zijn
‘spreektaal’, ‘informeel’, ‘schertsend’, ‘scheldwoord’, ‘scheldnaam’, ‘bastaardvloek’, ‘plat’, ‘slang’,
‘volkstaal’, ‘denigrerend’, ‘geringschattend’, ‘spottend’, ‘smalend’, ‘minachtend’ en ‘neerbuigend’. De
woorden met deze labels maken slechts een klein deel van het volledige woordenboek uit. Als we
uitgaan van een gemiddelde van 48 woorden per pagina en we weten dat het Prisma
Handwoordenboek 1.535 pagina’s heeft, komen we aan ongeveer 73.680 woorden in totaal. Hiervan
maken onze 2.023 woorden met informele labels slechts 2,7% uit. Toch is dit een belangrijke groep
om te onderzoeken, juist omdat hier zo weinig over bekend is. Betekent het feit dat deze woorden in
het woordenboek staan, dat ze standaardtaal zijn? Of is het fout om te denken dat in een
woordenboek alleen maar standaardtaal mag voorkomen?
Allereerst moeten we opmerken dat we, om een antwoord op deze vraag te formuleren, niet veel
informatie vinden in de Prisma zelf. Aangezien de redactie geen echt uitgebreide inleiding tot het
woordenboek geeft, tasten we wat de motivaties betreft om bepaalde woorden als informeel te
labelen volledig in het duister. We weten dus niet waar de redactie de grenzen tussen de
verschillende labels trekt en hoe ze bepaalt welke woorden van een label voorzien moeten worden.
Voor ons voelen deze grenzen in sommige gevallen vrij willekeurig aan, zoals in het voorbeeld kakken
tegenover schijten, beide met als betekenis ‘ontlasting hebben, poepen’. Terwijl kakken ‘plat’
gelabeld wordt, is schijten volgens de Prisma dan weer ‘spreektaal’. Het lijkt heel moeilijk om bij dit
voorbeeld te beweren dat schijten niet plat is en dat kakken niet evengoed spreektaal zou kunnen
zijn. Een ander voorbeeld binnen hetzelfde semantische bereik is het informele woord schijthuis voor
het algemeen Nederlandse ‘wc’. Opnieuw kunnen we ons hier de vraag stellen waarom dit woord het
label ‘informeel’ krijgt opgeplakt, terwijl schijten bij de woorden met ‘spreektaal’ terechtkomt.
Uit de artikelen van Martin blijkt dat ook hij zich vragen stelt bij het onderscheid tussen bepaalde
labels. Zo zegt hij in een van zijn artikelen uit 2010
Allereerst lijkt meer nuancering bij het label ‘spreektaal’ geboden. Spreektaal in Nederland en
spreektaal in Vlaanderen dekken niet volledig dezelfde lading. (…) Naast deze indicatie voor
het medium (schrijf- versus spreektaal) is er ook het stilistische label ‘informeel’ wat
gedeeltelijk maar niet volledig met het label spreektaal overlapt. Het verdient mijns inziens
aanbeveling hieraan in de toekomst de nodige aandacht te besteden.
(Martin 2010b: 125-126)
Wat wel duidelijk wordt toegelicht in de inleiding van de Prisma is het onderscheid tussen BelgischNederlands en Nederlands-Nederlands. Van de 2.023 woorden met een informeel label krijgen er
715 een bijkomend Belgisch-Nederlands taallabel tegenover slechts 457 woorden met een
Nederlands-Nederlands taallabel.
Tijdens ons onderzoek doken er verschillende problemen op die de vooruitgang bemoeilijkten. Zo is
er geen digitale versie van de Prisma beschikbaar, waardoor we alle labels handmatig uit het
woordenboek hebben moeten halen. De 2 corpora die we voor dit onderzoek hebben gebruikt,
verschilden erg van elkaar en hadden elk hun eigen moeilijkheden. Homonieme woorden hebben we
bij beide corpora proberen te vermijden en waar dit door het kleine aantal lemma’s in een groep niet
78
mogelijk was, hebben we handmatig de foute gegevens uit onze resultaten gefilterd. Het corpus op
Mediargus leverde problemen op bij het opzoeken van bepaalde uitdrukkingen, omdat het de
plaatsen waar de woorden apart van elkaar voorkwamen ook meetelde. Bij het TNC lukte dit wel,
maar daar was de context van het opgezochte woord moeilijker te raadplegen: waar bij Mediargus
een aantal omringende zinnen zichtbaar zijn in het zoekresultaat, is bij het TNC telkens maar 1 zin
weergegeven. Ook is dit corpus veel minder recent dan het Vlaamse, wat vergelijkingen moeilijk
maakt. Bovendien duurt een zoekopdracht op dit corpus met WConcord meer dan een kwartier,
terwijl Mediargus binnen een minuut resultaat geeft.
Ook het bepalen van de synoniemen van de lemma’s in onze lijst van informele woorden ging niet
zonder problemen. Na enig opzoekwerk hebben we besloten dat we dit op de meest consequente
manier konden doen aan de hand van de definities die door het woordenboek zelf werden
aangereikt. Die definities bestonden soms uit een woord, maar veel vaker uit een langere uitleg. Het
was niet eenvoudig om te bepalen waar de grens lag tussen een synoniem en een omschrijving.
Hiervoor hebben we als richtlijn genomen dat een definitie synoniem was als die gemakkelijk in de
lopende tekst gebruikt kan worden en geen synoniem wanneer dit niet het geval was. Dit zorgde
voor woorden zoals makkelijke taak als synoniem voor spreektaal NN makkie en knappe vrouw als
synoniem voor informeel babe, wat later in het onderzoek vertekende resultaten zou opleveren. Een
ander probleem met de synoniemen was dat deze woorden in de meeste gevallen slechts
gedeeltelijke synoniemen waren voor de woorden en uitdrukkingen in onze lijst. Voorbeelden
hiervan zijn opdraven met als synoniem verschijnen en sputteren met als synoniem stagneren.
Bovendien kan het concept van veel van de woorden uit ons onderzoek ook op andere manieren
uitgedrukt worden. Een voorbeeld hiervan is als de wiedeweerga, dat niet alleen door met grote
spoed vervangen kan worden, maar even goed door het adjectief snel.
In paragraaf 4.2 hebben we het wel of niet voorkomen van taallabels bij onze 8 verschillende
categorieën besproken. We vinden bij elke categorie wel één of meerdere van deze taallabels terug,
al zijn de aantallen zeer wisselend. Wat vooral opvalt, is dat het label ‘spreektaal’ zich duidelijk
anders gedraagt met betrekking tot de taallabels dan de andere categorieën. Deze categorie is
namelijk enerzijds de enige waarbij we meer woorden vonden met een taallabel dan zonder.
Anderzijds komt alleen bij de spreektaal het label BN vaker voor dan het label NN. Als we de
spreektaal buiten beschouwing laten, zien we dat van de 870 informele woorden uit de andere
categorieën slechts 15% een taallabel krijgt. Dit taallabel is in 13,9% van de gevallen het NederlandsNederlandse en slechts in 1,1% van de gevallen het Belgisch-Nederlandse. Bij de spreektaal krijgen
we een volledige omkering van dit scenario: hier zien we dat 90,3% procent van de woorden een
taallabel krijgt, met 61,1% Belgisch-Nederlandse woorden en 29,1% Nederlands-Nederlandse.
Veel van de soms vreemd aanvoelende verschillen tussen de beide taallabels kunnen verklaard
worden doordat het Nederlands-Nederlandse label nog zo nieuw is. Bij dit label was geen empirische
databank beschikbaar zoals bij het Belgisch-Nederlandse, dus zijn de gegevens vooral gebaseerd op
intuïties van de redactie en frequentieonderzoek op Google. Het gebruik van de taallabels is dus nog
niet helemaal consequent. Zo werd bij de Belgisch-Nederlandse woorden in het RBBN een
onderscheid gemaakt tussen de standaard en de substandaard en werden de woorden die tot die
laatste categorie behoorden niet in de Prisma opgenomen (Martin 2010a, 2010b). Dit onderscheid is
voor de Nederlands-Nederlandse woorden niet gemaakt, waardoor er dus meer woorden uit de
Nederlandse substandaardtaal in het woordenboek terecht gekomen zijn dan uit de Vlaamse. Dit kan
79
verklaren waarom het taallabel NN bij zeven van de acht categorieën vaker voorkomt dan het label
BN. Deze en andere inconsequenties met betrekking tot de taallabels zullen ongetwijfeld in latere
edities van het woordenboek nog aangepast worden.
Dit verklaart echter nog niet het opvallende gedrag van de taallabels bij de categorie ‘spreektaal’:
waarom zien we hier enerzijds zoveel meer taallabels dan bij de andere categorieën en anderzijds
veel meer Vlaamse dan Nederlandse woorden? Die grote hoeveelheid taallabels heeft vooral te
maken met het medium. Eigen aan gesproken taalgebruik is dat het vluchtig is, aangezien het
normaal gezien niet voor schriftelijke communicatie gebruikt wordt. Hierdoor kunnen termen zich
minder makkelijk verspreiden en krijgen ze sneller een plaatselijk karakter. Deze verspreiding van
spreektaal laat zich in dit geval ook door de staatsgrenzen beperken, aangezien het merendeel van
de Vlamingen vooral van de Vlaamse media gebruikmaken en de Nederlanders zich op hun beurt
vooral op de Nederlandse media richten. De inwoners van beide landen komen dus veel vaker met
gesproken taalgebruik uit het eigen deel van het taalgebied in aanraking dan met spreektaal uit het
andere deel. Er zullen dus meer taallabels nodig zijn bij spreektaal dan bij andere categorieën.
De verklaring voor de hoge frequentie van Belgisch-Nederlandse taallabels bij de spreektaal heeft
waarschijnlijk vooral te maken met de pluriformiteit van het Nederlands in België. Typisch aan het
Belgisch-Nederlands is dat er in veel gevallen verschillende woorden zijn voor één enkel concept. Zo
worden woorden uit de Vlaamse substandaard en de dialecten naast meer algemene woorden
gebruikt om hetzelfde concept aan te duiden (zoals oom naast nonkel en mooi naast schoon). We
kunnen er dus vanuit gaan dat we deze substandaardtalige varianten vooral bij de spreektalige
categorie terug zullen vinden, aangezien daar het aantal Belgisch-Nederlandse woorden zo hoog is.
Dat deze theorie klopt zien we in paragraaf 4.3, waar we op zoek zijn gegaan naar de standaardtalige
synoniemen van onze informele woorden. Waar we bij de categorie van de spreektalige woorden
nog in 96% van de gevallen een standaardtalig synoniem vinden, daalt dit percentage snel wanneer
we de andere categorieën bespreken. Ook de indeling op basis van betekenissen bevestigt dit: veel
van de woorden in deze categorie zijn synoniemen van ongelabelde woorden.
Aan de hand van de resultaten van ons onderzoek in hoofdstuk 5 kunnen we de informele woorden
in de Prisma in drie groepen opdelen. De eerste categorie zijn de woorden die uitsluitend in
interviews, opiniestukken en columns voorkomen. Deze woorden worden dus alleen maar gebruikt
wanneer een spreker of een schrijver geciteerd wordt of vanuit de eerste persoon schrijft en niet in
neutrale contexten. Dit noemen we de ‘echt informele woorden’. De tweede categorie zijn de
woorden die ook in algemene contexten voorkomen, maar die daar nog altijd minder frequent zijn
dan hun standaardtalige equivalenten. De woorden in deze groep zullen we de ‘semi-informele
woorden’ noemen. Aangezien niet alle woorden uit ons onderzoek synoniemen hebben en de
woorden die wel synoniemen hebben vaak verschillende resultaten opleveren in het Vlaamse en het
Nederlandse nieuws, kunnen we van deze twee groepen niet exact zeggen hoe groot ze zijn. De
derde groep is die van de woorden die niet alleen in algemene contexten voorkomen, maar die zelfs
frequenter zijn dan hun standaardtalige equivalent. Deze groep, die uit 15 woorden bestaat, zullen
we vanaf hier de groep van de ‘onecht informele woorden’ noemen. Voor de volledigheid herhalen
we hier de tabel uit paragraaf 5.10 waar deze 15 woorden op een rij staan.
80
trefwoord
frituur
koersfiets
goedgezind
belastingbrief
materniteit
leeggoed
lavabo
onderpastoor
microgolf
papfles
vooropzeg
donsdeken
blowen
kotbaas
syndicalist
label
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
slang
spreektaal
spreektaal
taallabel
BN
BN
BN
BN
BN
BN
BN
BN
BN
BN
BN
BN
geen
BN
BN
frequentie
3233
884
411
404
287
247
237
227
185
128
92
80
72
57
47
standaardtalig synoniem
frietkraam
racefiets
goedgehumeurd
aanslagbiljet
kraamafdeling
statiegeld
wastafel
kapelaan
magnetron
zuigfles
opzeggingstermijn
dekbed
marihuana roken
kamerverhuurder
vakbondslid
frequentie
207
273
26
185
154
62
199
157
55
11
36
57
10
0
18
We kunnen uit ons onderzoek dus concluderen dat de labels die door de Prisma aan de woorden in
onze lijst toegekend worden, over het algemeen correct zijn. Dit wil zeggen dat het in ieder geval
correct is dat de woorden gelabeld zijn, aangezien ze minder frequent en meer gemarkeerd zijn dan
hun standaardtalige synoniemen. Enkel bij de groep van de onecht informele woorden is dit niet het
geval. Deze 15 woorden komen buiten hun (oorspronkelijke) informele contexten voor en zijn zelfs
frequenter dan hun algemeen Nederlandse synoniem. We kunnen dus stellen dat deze woorden
door taalgebruikers niet langer als informeel worden gepercipieerd en dat ze doorgedrongen zijn tot
de standaardtaal. De labels ‘spreektaal’ en ‘slang’ zijn in deze gevallen naar onze mening niet langer
nodig. Aangezien de 14 woorden uit de categorie ‘spreektaal’ allemaal het Belgisch-Nederlandse
taallabel krijgen, lijkt het ons correcter om deze vanaf nu als algemeen voorkomend in Vlaanderen te
beschouwen en dus enkel nog van het label ‘BN’ te voorzien. Aangezien we niet alle 2.023 informele
woorden in onze lijst hebben opgezocht, is deze lijst waarschijnlijk nog onvolledig.
Het feit dat de onecht informele woorden op één na allemaal het Belgisch-Nederlandse taallabel
krijgen, heeft ongetwijfeld te maken met onze manier van onderzoeken. Doordat ons Nederlandse
corpus al vrij oud is en bovendien ook erg traag werkt in vergelijking met het corpus op Mediargus,
hebben we slechts een deel van de woorden in onze lijst ook hierin opgezocht. Dit zorgt ervoor dat
we meer te weten zijn gekomen over het Vlaamse nieuws dan over het Nederlandse. We moeten dus
voorzichtig zijn met uitspraken over de verschillen tussen Nederland en Vlaanderen. Toch vinden we
op basis van ons onderzoek een belangrijk verschil: over het algemeen treffen we meer woorden met
informele labels aan in het Vlaamse nieuws dan in het Nederlandse. Bij de categorie van de
spreektaal zien we zelfs meer Nederlands-Nederlands gelabelde woorden in algemene contexten in
de Belgische dan in de Nederlandse nieuwsberichten. We kunnen dus voorzichtig concluderen dat in
de Belgische krantenartikelen meer informele woorden worden gebruikt dan in het Nederlandse
nieuws.
Op het einde van onze theoretische introductie bespraken we 3 definities van standaardtaal. Op
basis van onze bevindingen hebben we uiteindelijk zelf een model voor het Standaardnederlands
opgesteld. Dit model is vooral gebaseerd op de definitie van de ANS, omdat die het dichtst aanleunde
bij de resultaten van ons corpusonderzoek. De binnenste cirkel beslaat hier de standaardtaal zonder
81
variatie. Dit zijn de taalverschijnselen waarvan alle taalgebruikers vinden dat ze tot het
Standaardnederlands behoren. De tweede cirkel omvat de standaardtaal met variatie, waarbij we het
onderscheid tussen spreektaal en schrijftaal en Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands
hebben ondergebracht. De buitenste cirkel bevat de grensgevallen, de taaluitingen waarover
onenigheid bestaat bij de sprekers of ze tot de standaardtaal behoren. Hieronder vallen ook formeel
en informeel taalgebruik, plus bepaalde geografische varianten. Ten slotte hebben we nog een vierde
niveau onderscheiden, namelijk dat van de taalverschijnselen die buiten de standaardtaal vallen.
Hiertoe behoren onder andere de dialecten, jargon en vaktaal, jongeren- en kindertaal. Ons model is
te zien in figuur 12.
GRENSGEVALLEN
schrijftaal
NIET-
spreektaal
STANDAARDTAAL
formeel
Standaardtaal
dialecten
jargon
informeel
ZONDER VARIATIE
BelgischNederlands
jongerentaal
…
NederlandsNederlands
regionaal
FIGUUR 22: ONS EIGEN MODEL VAN HET STANDAARDNEDERLANDS
Dit model brengt natuurlijk bepaalde vragen en opmerkingen met zich mee. We kunnen ons
allereerst afvragen of deze modellen eigenlijk wel geschikt zijn om zoiets ingewikkelds als de talige
substandaard te illustreren. Een taal is van nature niet statisch en zal dus nooit volledig in een
tweedimensionale weergave te vatten zijn. Wij zijn voorstanders van een ruime definitie van
standaardtaal, maar zelfs bij dit model zullen er altijd termen in de periferie van het taalgebruik zijn
waarbij het niet duidelijk is of ze nu wel of niet tot het Standaardnederlands behoren. De vraag stelt
zich ook of we eigenlijk niet beter alle cirkels in ons model in stippellijnen zouden zetten, om aan te
tonen dat geen enkele van de hierboven onderscheiden categorieën echt scherp afgebakend is en
dat er altijd een wisselwerking tussen de verschillende lagen zal zijn. Of we nu een strikte definitie
van standaardtaal gebruiken of niet, het is in elk geval duidelijk dat het niet makkelijk is om te
bepalen waar de standaardtaal precies stopt en de substandaard begint. Daarom is het van het
82
grootste belang dat een woordenboek niet alleen de woorden uit de standaardtaal verklaart, maar
ook die uit de substandaard.
Een belangrijke functie van onze woordenboeken is volgens ons dus juist het beschrijven van
substandaardtalig Nederlands. Het zijn namelijk net de woorden die tot de periferie van een taal
behoren en dus geografisch of stilistisch niet algemeen bruikbaar zijn, die bij veel taalgebruikers voor
de nood aan een verklarend woordenboek zorgen. Als deze woorden minder algemeen zijn, zullen
minder mensen de betekenis en de gebruikscontexten ervan kennen. Er zal dus logisch gezien meer
vraag zijn naar de verklaring van deze woorden dan van woorden die men wel kent. Een andere
reden waarom het zo belangrijk is dat deze informele termen in het woordenboek worden
opgenomen, is dat de redactie door middel van stilistische en geografische labels kan aangeven in
welke contexten de woorden wel en niet kunnen voorkomen. Het nut van de opname en de labelling
van deze woorden is dus tweeledig: enerzijds verklaart het woordenboek de informele woorden voor
mensen die ze niet kennen en anderzijds informeert het de mensen die deze woorden willen
gebruiken over de contexten waarin ze wel en niet bruikbaar zijn. Het is dus in onze ogen zeker
noodzakelijk dat in de lexicografie voldoende aandacht aan de correcte labelling van deze woorden
wordt besteed.
Tot slot willen we graag enkele suggesties voor verder onderzoek geven. We hopen dat onze lijst met
de informeel gelabelde woorden uit de Prisma kan inspireren tot verder onderzoek in deze richting.
In deze scriptie hebben we ons moeten beperken tot een korte introductie van de 8 categorieën en
ging er vooral veel aandacht naar het corpusonderzoek. De optie bestaat natuurlijk ook om de focus
op 1 of slechts een aantal (verwante) categorieën te leggen. De categorie ‘schertsend’ kan samen
genomen worden met de qua betekenis vrij verwante restgroep, wat gezien de grote diversiteit van
de woorden in deze categorieën nog interessante resultaten kan opleveren. Andere mogelijke pistes
zijn de aard en de herkomst van de woorden in de verschillende groepen: hoe komt het bijvoorbeeld
dat er bij de categorie ‘slang’ zoveel leenwoorden zijn, waar komen onze scheldwoorden vandaan,
welke woordsoorten komen het meest voor bij de informele woorden? Een herhaling van het
onderzoek met meer aandacht voor het Noord-Nederlandse aspect is ook een mogelijkheid, mits er
een recenter corpus beschikbaar wordt gesteld.
83
Bibliografie
HET WOORDENBOEK:
Martin, W. & W. Smedts (2010). Prisma Handwoordenboek Nederlands: met onderscheid tussen
Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands. Houten - Antwerpen: Uitgeverij Unieboek |
Het Spectrum bv.
DE CORPORA:
Mediargus (2013). Vlaamse Dagbladpers. <http://academic.mediargus.be/>
Twente Nieuws Corpus
OVERIGE BRONNEN:
Auer, P. (2005). Europe’s sociolinguistic unity, or: A typology of European dialect/standard
constellations. Perspectives on Variation: Sociolinguistic, Historical, Comparative. Berlin/New
York: De Gruyter, 7-42.
Auer, P. (2011). Dialect vs. standard: a typology of scenarios in Europe. The Languages and
Linguistics of Europe. A Comprehensive Guide. Berlin, Boston: Walter de Gruyter [The World
of Linguistics 1], 485-500.
Beheydt, L. (2003). De moeizame weg van een standaardtaal. In J. Stroop (red.), Waar gaat het
Nederlands naartoe? Panorama van een taal. Amsterdam: Bert Bakker, 152-163.
Boisson C., P. Kirtchuk & H. Béjoint (1991). Aux origins de la lexicographie: Les premiers
dictionnaires monolingues et bilingues. International Journal of Lexicography 4, 261-315.
Burkhanov, I. (2003). Pragmatic specifications: Usage indications, labels, examples, dictionaries of
style, dictionaries of collocations. In Van Sterkenburg, P. (red.), A Practical Guide to
Lexicography. Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins, 102-113.
Cajot, J. (1999). Vlaanderens eeuwige weg naar een standaardtaal. Bedrijfsbeheer & Taalbedrijf.
Jubileumboek 30 jaar VLEKHO. Brussel: VLEKHO, 367-379.
Cajot, J. (2000). De omgangstaal van Vlaanderen. Over Taal 39, 3-6.
Caluwé, D. & V. Verreycken (2012). Standaardtaal en tussentaal in de taaladvisering. In: K. Absillis, J.
Jaspers & S. Van Hoof (red.), De manke usurpator. Gent: Academia Press, 167-185.
Colleman, T. (1999). Referentiebestand Belgisch-Nederlands (CLVV-rapport). Den Haag: CLVV.
De Caluwe, J. (2008). Nederlands-Nederlands is EEN variëteit van het Nederlands. VakTaal 4, 6-9.
84
De Coster, M. (2007). Groot scheldwoordenboek: van apenkont tot zweefteef. Antwerpen: Standaard
Uitgeverij.
Den Boon, T., D. Geeraerts & N. Van der Sijs (2005). Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse
taal. 14e herziene uitgave. Utrecht: Van Dale Lexicografie, xi-xiv.
De Pauw, T. & E. Wille (2013). Dialectwoordenboek Zuidwest-Meetjesland en omstreken. Aalter: De
Maertelaere bvba.
Deumert, A. & W. Vandenbussche (2003). Germanic standardizations: Past to present (Impact:
Studies in Language and Society. Amsterdam: John Benjamins.
Geeraerts, D. (1999). Hoe gans het volk is de taal? In: Over Taal 38, 30-34.
Grondelaers, S. & R. Van Hout (2011). The standard language situation in the Low Countries: Topdown and bottom-up variations on a diaglossic theme. Journal of Germanic Linguistics 23,
199-243.
Haywood, J. A. (1965). Arabic Lexicography: Its History, and Its Place in the General History of
Lexicography. Leiden: Brill.
Infosite Twente Nieuws Corpus (datum laatste update onbekend).
<http://hmi.ewi.utwente.nl/TwNC> (17/07/2013)
Landau, S. I. (1989). Dictionaries: The Art and Craft of Lexicography. Cambridge: Cambridge
University Press.
Martin, W. (1997). Belgicismen in het Referentiebestand Nederlands (CLVV-rapport). Den Haag: CLVV.
Martin, W. (2001). Natiolectismen in het Nederlands en hun lexicografische beschrijving. Belgisch
Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis 79: 709-736.
Martin, Willy (2005a). Het Belgisch-Nederlands anders bekeken: het Referentiebestand BelgischNederlands (RBBN). Amsterdam: Technical Report Vrije Universiteit Amsterdam.
Martin, W. (2005b). Culturele identiteit en taalgebruik in Vlaanderen vanuit RBBN-perspectief. In: Z.
Klimaszwewska (red.), Culturele identiteit in het nieuwe Europa. Warszawa: Uniwersytet
Warszawski, 363-382.
Martin, W. (2007). Het Belgisch-Nederlands anders bekeken: het Referentiebestand BelgischNederlands (RBBN). In F. Moerdijk et al. (red.), Leven met woorden. Afscheidsbundel voor
Professor Piet Sterkenburg. Leiden: Brill, 179-192.
Martin, W. & W. Smedts (2009). Prisma Handwoordenboek Nederlands- Met onderscheid tussen
Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands. Houten: Het Spectrum, 5-9.
Martin, W. (2010a). Komt wie er het noorden bij verliest, in de bonen terecht? (en omgekeerd) Over het gebruik van de labels Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands in verklarende
woordenboeken Nederlands. Neerlandia/Nederlands van Nu 114, 32-35.
85
Martin, Willy (2010b). Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands. Bien étonnés de se trouver
ensemble? In Els Hendrickx et al. (red.), Liever meer of juist minder? Over normen en variatie
in taal. Gent: Academia Press, 111-130.
Stroop, J. (1997). Wordt het Poldernederlands model?. Taal en tongval, 10-29.
Stroop, J. (1998). Poldernederlands; waardoor het ABN verdwijnt. Amsterdam: Bert Bakker.
Stroop, J. (2010). Hun hebben de taal verkwanseld: over Poldernederlands,'fout'Nederlands en ABN.
Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep.
Swanepoel, P. (2003). Dictionary typologies: A pragmatic approach. In Van Sterkenburg, P. (red.), A
Practical Guide to Lexicography. Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins, 44-69.
Taeldeman, J. (2007). Het Vlaamse taallandschap verschraalt. De Standaard, 7 juli 2007.
Van Hout, R. (2003). Hun zijn jongens. Ontstaan en verspreiding van het onderwerp ‘hun’. In J.
Stroop (red.), Waar gaat het Nederlands naartoe? Panorama van een taal. Amsterdam: Bert
Bakker, 277-286.
Van Sterkenburg, P. (2003). ’The’ dictionary: Definition and history. In Van Sterkenburg, P. (red.), A
Practical Guide to Lexicography. Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins, 3-17.
Verkuyl, H., M. Janssen & F. Jansen (2003). The codification of usage by labels. In Van Sterkenburg,
P. (red.), A Practical Guide to Lexicography. Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins, 297311.
Website ANS (20/03/2013). <http://ans.ruhosting.nl/e-ans/index.html> (25/01/2013)
Website Mediargus (2013). <http://academic.mediargus.be/pg/expages/read/About/> (11/07/2013)
Website Taaladvies (2012).<http://taaladvies.net/taal/advies/tekst/85> (08/01/2013)
Willemyns, R. (2007). De-standardization in the Dutch language territory at large. In C. Fandrych & R.
Salverda (red.), Standard, variation and language change in Germanic languages. Tübingen:
Gunter Narr, 267-279.
Zgusta, L. (1971). Manual of Lexicography. Den Haag: Mouton, 198-221.
86
Bijlage
lemma
A aandurven
aanhouden
aanhang
aankakken
aanpappen
aanpoten
aanrukken
aanstiefelen
aanstelleritis
aanstrijken
aanvallen
aap
aardappelbloem
aardappel
Abraham
gebruikswijze
met iemand ~
met iemand ~
laten ~
iemand voor de
~ houden
de aardappels
afgieten
in Abrahams
schoot
label
schertsend
spreektaal
schertsend
spreektaal
informeel
informeel
schertsend
spreektaal
schertsend
schertsend
informeel
synoniem
een buitenechtelijke
relatie hebben
voortmaken
laten brengen
NN
aanstellerij
NN
iemand voor de gek
houden
aardappelmeel
BN
BN
31
32
schertsend
urineren
NN
32
schertsend
in de hemel
stom
lsd
vertoning
afdanken
afdokken
spreektaal
spreektaal
ontslaan
betalen
afkatten
afkraken
aflebberen
afkomen
afkuisen
afmarcheren
afnokken
19
19
20
23
23
24
27
27
27
28
spreektaal
spreektaal
spreektaal
slang
slang
schertsend
schertsend
iemand ~
BN
NN
achterlijk
acid
act
actieveling
advocaterij
afgaan
afgepeigerd
afknijpen
afjatten
NN of
BN
pagina
17
informeel
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
schertsend
informeel
36
vooral
NN
vooral
BN
BN
een slecht figuur
slaan
uitgeput
afpakken
afsnauwen
op bezoek komen
reinigen
weggaan
weggaan
NN
vooral
NN
BN
BN
42
44
45
45
50
53
53
54
55
57
57
57
58
58
58
58
59
60
87
afpeigeren
afrukken
afrijden
afslag
afschuifsysteem
aftaaien
aftrappen
aftrekken
aftuigen
aftrekker
zich ~
het ~
aftroeven
afzeiken
aju, ajuus
allee, allez
alleenzaligmakend
allejezus
allenig
allergisch
als
alto
amai
ambetant
amateur
amateuristisch
amen
ander
ancien
antiek
apart
apenkop
apelazarus
apezuur
apetrots
apenpak,
apenpakje
appelaar
apparatsjik
appelsien
aprilvis
artistiekeling
artistiekerig
asem
astrant
hij is ~ voor
modern ballet
het is ~ en uit
ten andere
zich het ~
werken
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
spreektaal
spreektaal
schertsend
spreektaal
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
geringschattend
geringschattend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
spreektaal
scheldwoord
spreektaal
spreektaal
schertsend
spottend
spreektaal
minachtend
spreektaal
spreektaal
minachtend
minachtend
informeel
volkstaal
afjakkeren
masturberen
maaien
korting
BN
BN
weggaan
weggaan
ontkurken
afranselen
flesopener
vloertrekker
afranselen
voor schut zetten
dag
vooruit / toe nou
NN
BN
BN
zeer
alleen
hij heeft een hekel
aan
toen
dan
alternatieveling
NN
NN
vervelend
knoeier
ondeskundig
het is afgelopen
bovendien
oudgediende
ouderwets
bijzonder
dronken
hard werken
erg trots
BN
BN
BN
NN
NN
BN
BN
BN
BN
BN
BN
BN
NN
NN
NN
appelboom
BN
sinaasappel
aprilgrap
BN
BN
adem
brutaal
60
61
61
63
63
65
66
66
67
67
67
67
69
70
76
76
77
77
77
79
79
80
80
81
81
81
82
85
85
90
92
93
93
93
93
93
94
94
95
95
102
102
103
106
88
autostop
autostrade
autostopper
B baan
~ doen
grote ~
niet over de ~
kunnen met
iemand
baardaap
babe
bagger
bak
bajesklant
bakkes
bal
bamis
banaan
bankje
barbieren
barst, berst
barrel
basen
bast
bassen
batterij
~ schijten
een rechtse ~
ballen hebben
gaan met die ~
geen ~
bedelen
bedeling
bedoen
bedonderd
bedenksel
bedonderen
been
iets aan zijn ~
hebben
ergens zijn
benen onder
tafel steken
beenhouwerij
beenhouwer
beffen
beest
beestje
begraven
t is een mager
beestje
beestjes
ergens levend ~
zijn
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
informeel
geringschattend
spreektaal
spreektaal
schertsend
informeel
informeel
informeel
spreektaal
slang
informeel
spreektaal
spreektaal
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
geringschattend
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
spreektaal
schertsend
schertsend
liften
autosnelweg
lifter
autoweg
BN
BN
BN
BN
112
112
112
115
niet met iemand
overweg kunnen
BN
115
116
117
119
119
119
120
120
120
123
123
125
126
127
127
128
129
129
130
130
132
132
133
133
133
134
knappe vrouw
bang zijn
gevangenis
NN
gezicht
NN
moed hebben
BN
NN
bankbiljet
scheren
niets
wrak
huid
blaffen
accu
achterwerk
bezorgen
bezorging
zich bevuilen
gek
verzinsel
bedriegen
NN
BN
BN
NN
BN
BN
NN
NN
ergens mee
opgescheept zitten
BN
137
ergens komen eten
slagerij
slager
BN
BN
BN
137
137
137
138
t is van slechte
kwaliteit
luizen
BN
138
138
140
89
behang
bek
door het ~ gaan
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
uitzinnig worden
mond
vallen
tongzoenen
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
spreektaal
spreektaal
iets aan de grote klok
hangen
aanslagbiljet
gek
gek
bedriegen
te voet
betasten
kletsen
berechten
berenlul
bergaf,
bergafwaarts
bergop,
bergopwaarts
beroerling
beroepswerkeloze
, beroepswerkloze
beschaamd
bescheten
spreektaal
informeel
de laatste
sacramenten
toedienen
frikadel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
smalend
spreektaal
informeel
verlegen
belazerd
bescheuren
besjoemelen
besodemieterd
besodemieteren
betoeterd
betrekking
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
lachen
bedriegen
gek
bedriegen
gek
seks
spreektaal
spreektaal
schertsend
informeel
spreektaal
spreektaal
seks hebben
inlichtingen vragen
bezichtigen
zich dronken drinken
dronken
bibliotheek
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
op zijn ~ gaan
bekken
bel
belastingbrief
belatafeld
belazerd
belazeren
benenwagen
bepotelen
beppen
beurt
bevragen
bewonderen
bezuipen
bezopen
bib
iets aan de ~
hangen
met de ~
betrekkingen
iemand een
beurt geven
zich ~
bibber, bibberatie
bibbergeld
bic
bier
dat is geen klein
~
vooral
NN
NN
BN
BN
NN
BN
NN
141
142
142
143
145
146
146
146
146
150
151
152
BN
152
153
dalende helling
BN
153
stijgende helling
beroerde vent
BN
NN
153
155
BN
155
156
157
vooral
NN
NN
NN
NN
NN
BN
NN
BN
157
158
159
159
163
164
BN
166
168
170
172
172
173
rilling
gevarengeld
balpen
BN
BN
173
173
173
dat is niet niks
BN
174
90
bierkaartje
bietsen
bietser
bijtanken
bik
bikkesement
bil
binnenbrengen
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
bierviltje
bedelen
bedelaar
kracht opdoen
eten
eten
seks hebben
dij
bout
inleveren
bink
binnenspelen
bitch
blaffer
blauw
blazen
spreektaal
spreektaal
plat
informeel
scheldwoord
spreektaal
vent
opeten
vrouw
pistool
blijf
bleu
bleekscheet
bliksemstraal
blik
blinken
bloedgang
bloedlink
blok
blowen
blom
blondje
bobby
bluts
blutsen
boeksken
boemeltrein
boer
boerenhufter
boerenlul
boerentrien
boerenbuiten
boevenwagen
bokaal
bofkont
boksen
bol
bollen
van ~ gaan
een blauwe
in het zakje ~
er geen ~ mee
weten
te ~ staan
dom ~
de boekskens
op de ~
iets in elkaar ~
een bolletje
spreektaal
spreektaal
smalend
scheldwoord
scheldwoord
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
slang
informeel
denigrerend
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
scheldwoord
scheldwoord
scheldwoord
scheldwoord
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
blaastest doen
er geen weg mee
weten
eerstejaarsstudent
auto
voor schut staan
zeer hoge snelheid
heel gevaarlijk
BN
NN
NN
BN
BN
BN
vooral
NN
BN
NN
BN
BN
BN
NN
BN
NN
NN
BN
marihuana roken
bloem
Engelse politieagent
deuk
deuken
BN
BN
BN
stoptrein
NN
op het platteland
BN
inmaakfles
geluksvogel
in elkaar zetten
een snoepje
BN
BN
BN
BN
175
175
175
178
180
180
180
180
180
181
181
182
184
186
187
187
188
188
188
188
189
189
190
191
191
193
194
194
194
195
195
195
198
198
199
199
199
199
199
200
200
200
201
201
202
91
bolus
bommen
spreektaal
informeel
bonze
enigzins
geringschattend
boom
boon
bordeelsluiper
borrelglas
boterbriefje
bout
bouten
bouwtoelating
bovenarms
bovenkamer
breezersletje
brillenjood
brik
je kan de ~ in
zijn boontjes te
week leggen op
iets
borrelglaasjes
het zit er ~ op
202
203
204
vooral
NN
spreektaal
je kan barsten
spreektaal
spreektaal
schertsend
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
schertsend
scheldwoord
spreektaal
naar iets verlangen
BN
NN
NN
drol
zich ontlasten
bouwvergunning
er is ruzie
hersens
NN
NN
BN
BN
wrak
NN
205
207
207
209
211
211
211
212
212
218
220
220
het zal tegenvallen
NN
221
verlies lijden
iets aan zijn laars
lappen
panty
rommel
broekie
spijbelen
spijbelaar
BN
221
BN
BN
BN
BN
BN
BN
BN
221
221
222
222
223
223
223
224
224
224
225
broekkousen
brol
broekventje
brossen
brosser
broodschrijver
brown sugar
brugpieper
brugsmurf
bruis
het zal ze dun
door de ~ lopen spreektaal
zijn ~ scheuren
aan iets
spreektaal
ergens zijn ~ aan
vegen
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
smalend
slang
smalend
smalend
spreektaal
buik
building
buis
buiten
buitengooien
Buitengewesten
buitenvliegen
buizen
buizer
een ~ met benen
hebben
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
broek
drol
schelen
heroïne
brugklasleerling
brugklasleerling
prik
zwanger zijn
flatgebouw
onvoldoende
eruit
eruit gooien
afgelegen gebieden
eruit gezet worden
zakken
NN
NN
BN
NN
BN
BN
BN
BN
BN
BN
BN
205
227
228
228
228
228
228
229
229
229
92
bullshit
bunkeren
bullen
bups
burgerpot
C camion
camionette
slang
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
camioneur
caracole
centenbak
cervela
champetter
chauffage
chick
chinezen
chillen
christenhond
cinema
Clavan
coke
colère
commerçant
comissie
consuminderen
consumptie
creperen
crimineel
spreektaal
spreektaal
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
slang
slang
informeel
scheldwoord
spreektaal
schertsend
slang
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreken met ~
curieuzeneuzemos
terdpot
D daar
~ ga je!
daaro
daarzo
in een goeie,
dag
slechte ~ zijn
dakappartement
dakhaas
dan
dank
zonder ~
darm
dazen
debiel
dedju
deerne
deftig
schertsend
schertsend
informeel
informeel
informeel
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
plat
minachtend
spreektaal
onzin
eten
spullen
boeltje
recherche
vrachtwagen
bestelwagen
NN
BN
BN
vrachtwagenchauffeu
r
BN
wijngaardslak
BN
NN
cervelaatworst
BN
veldwachter
BN
verwarming
BN
meisje
ontspannen
bioscoop
cocaïne
drift
zakenman
boodschap
BN
NN
BN
BN
BN
NN
doodgaan
enorm
zeer prettig
nieuwsgierig Aagje
proost
daar
daar
goed, slecht
gehumeurd zijn
penthouse
kat
toen
geen dank
buigzame buis
onzin vertellen
stom
vloek
slet
fatsoenlijk
BN
NN
NN
BN
BN
BN
BN
BN
NN
BN
BN
230
230
230
230
231
236
236
236
238
245
246
247
249
250
250
250
252
253
256
260
260
263
264
274
274
283
284
284
287
289
290
290
290
292
292
294
294
295
296
297
299
300
301
93
spreektaal
degouteren
dekhengst
del
denkraam
deskundologie
deskundoloog
deugniet
deze
dichtgooien
dibbes
dichtader
dichtgroeien
dienst
dienstdoend
van iets
gedegouteerd
zijn
~ jongen
een gracht ~ met
aarde
spreektaal
een ouwe ~
spreektaal
zijn ~ laten
vloeien
van ~ zijn
dievenmoord
dik
de ~ steken
niet ~ lopen
~ doen
dimmen
ding
even ~!
zijn ~doen
direct
doeg
donderstraal
donderen
doodgooien
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
in de doeken
doen
een bakkie ~
zich niet laten ~
doerak
dolletjes
dondersteen
schertsend
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
een directe trein spreektaal
spreektaal
doei
doek
doen
spreektaal
informeel
informeel
schertsend
schertsend
schertsend
schertsend
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
scheldwoord
spreektaal
scheldwoord
schertsend
scheldwoord
spreektaal
informeel
behoorlijk
BN
301
er genoeg van
hebben
BN
NN
301
302
302
305
309
309
310
311
een kroeg sluiten
lieve oude hond, man NN
313
313
dichten
dik worden
dienst hebben
plaatsvervangend
bijna sterven van
angst
niet veel voorkomen
gewichtig doen
erg
rustig blijven
313
313
315
315
slet
NN
ik
jong vrouwelijk
persoon
sneltrein
dag
dag
luier
iemand voor de gek
houden
koffie drinken
niet met zich laten
sollen
maken
brengen
leuk
vallen
overstelpen
NN
BN
BN
NN
BN
BN
BN
NN
vooral
NN
BN
318
319
319
319
320
320
320
321
327
327
327
BN
NN
327
328
BN
BN
BN
NN
NN
NN
NN
NN
328
329
329
329
330
332
332
332
332
333
94
donsdeken
dood
doodsprentje
doop
dooievisjesvreter
doorgaan
doorkomen
doorjager
doorsteken
doorzakken
doortrappen
doorwinterd
dope
dop¹
doos
~ van de honger
~ met
doppen
de ~
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
slang
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
dop²
doppen²
doppen³
dopper
dot
downer
douw
douwen
d'r
draad
drankorgel
driegen
drijf
drol
drollenvanger
droogkloot
droplul
droppen
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
slang
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
plat
schertsend
spreektaal
scheldwoord
informeel
droogzwierder
droogzwieren
druivelaar
duimkruid
duivelskind
duizendpoot
dunne
duur
duur
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
schertsend
schertsend
spreektaal
informeel
spreektaal
aan de ~ zijn
op de lange ~
dekbed
hongerig
bidprentje
ontgroening
saai mens
plaatsvinden
opdienen
fijnstampen
BN
BN
BN
BN
NN
BN
NN
BN
BN
gek zijn
ervaren
drugs
ogen
wc
geslachtsdeel
meisje
blik
werkloosheidsuitkerin
g
dopen
werkloos zijn
werkloze
hoop
tranquillizer
BN
BN
duwen
haar
snoer
dronkaard
los vastnaaien
drijfnat
NN
NN
BN
plusfour
saaie kerel
NN
BN
BN
BN
BN
BN
NN
NN
BN
NN
NN
NN
NN
NN
afzetten
centrifuge
centrifugeren
wijnstok
geld
BN
BN
BN
diarree hebben
NN
uiteindelijk
BN
333
333
334
335
335
337
337
337
339
340
340
340
341
341
341
341
341
341
341
341
341
341
342
343
343
343
343
343
346
348
349
350
350
351
352
352
352
352
353
357
358
358
359
360
360
95
duvel
duvelen
duts
E edel
de ~ en zijn
ouwe moer
edele delen
eendagstoerist
eend
eens
eer, ere
eetappel
eetplaats
effectief
effenaf
eeuwig
van iets ~ halen
eind, einde
iedereen
donderjagen
sukkelaar
geslachtsdeel
NN
NN
BN
360
360
360
365
spreektaal
schertsend
spreektaal
dagjesmens
BN
zodra
ergens succes mee
hebben
handappel
eetkamer
inderdaad
zonder meer
BN
366
366
368
BN
BN
BN
BN
BN
368
370
370
370
370
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
niet het eeuwige
leven hebben
schertsend
egghead
ei
eigen
eigenste
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
slang
met een ~ zitten
mijn ~
een straatje
zonder ~
een lang ~
spreektaal
spreektaal
spreektaal
sterfelijk zijn
intellectueel
voor een dilemma
staan
mezelf
dit
370
vooral
NN
BN
371
372
372
373
373
373
373
374
374
een impasse
BN
eindeloos
eikel
eindmeet
eindwerk
spreektaal
schertsend
spreektaal
geringschattend
spreektaal
spreektaal
geweldig
NN
finish
afstudeerscriptie
elektra
spreektaal
elektriciteit
BN
BN
vooral
NN
emmeren
engeltje
engeltjes maken
engeltjesmaakster
enggeestig
enkel
enkele richting
spreektaal
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
zeuren
abortus plegen
aborteuse
bekrompen
eenrichtingsverkeer
epibreren
epistel
erdoor
ervantussen
excuustruus
ezelsstamp
F fameus
schertsend
spottend
spreektaal
~ zitten
~ gaan
spreektaal
informeel
schertsend
spreektaal
spreektaal
vooral
NN
BN
BN
vooral
NN
brief
uitgeput zijn
weggaan
ontslag
veel
371
BN
vooral
BN
BN
BN
375
379
381
381
381
382
383
384
384
385
388
395
400
403
96
familiaal
familiale
fatsoensrakker
fel
fiedel
fiedelen
spreektaal
spreektaal
smalend
spreektaal
informeel
informeel
gezins-
BN
BN
erg
viool
vioolspelen
BN
zo ~ als een
fier
gieter
fietsrek, fietsenrek
fik
fikfakken
spreektaal
schertsend
informeel
spreektaal
zo trots als een pauw
BN
vuur
stoeien
BN
fikken¹
fikken²
filet
filtreer
financiën
fix
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
spreektaal
slang
vingers
branden
biefstuk van de haas
filtertoestel
geld
filet pur
flamoes
fixen
flap
flapdrol
fles
flessen
flappentap
flikker
flikken
flikkeren
flik
flets
floppen
flodderen
fluim
fluit
foefelen
foert
foerage
foetsie
fok
foor
fout
fraaigheid
frank
plat
slang
spreektaal
spreektaal
iemand op
flessen trekken
in ~ zijn
zijn ~ valt
spreektaal
spreektaal
schertsend
scheldwoord
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
informeel
spreektaal
scheldwoord
schertsend
spreektaal
spreektaal
schertsend
informeel
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
vooral
NN
BN
vrouwelijk
geslachtsdeel
bankbiljet
karakterloze vent
NN
NN
bedriegen
afzetten
geldautomaat
BN
NN
NN
doen
gooien
politieagent
flauw
mislukken
fladderen
BN
BN
geslachtsdeel
bedriegen
verrek
voedsel
verdwenen
bril
kermis
schuld hebben
fraaiheid
hij snapt het
BN
NN
BN
BN
BN
BN
NN
BN
403
403
405
407
409
409
409
410
411
411
411
411
411
413
413
414
415
415
415
415
416
416
416
417
417
417
417
417
418
418
419
419
420
420
420
421
421
422
426
426
427
97
Frans
een ~ in tweeën
bijten
geen ~ kosten
~ brood
fransoos
frietkot
frikadel, frikandel
frituur
frik
frustraat
frul
frullen
fuck
spreektaal
spreektaal
spreektaal
gierig zijn
niets kosten
stokbrood
geringschattend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
geringschattend
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
Fransman
patatkraam
frietkraam
prul
prutsen
BN
BN
BN
BN
BN
BN
NN
BN
BN
427
427
427
427
429
429
429
429
431
431
431
431
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
nergens meer
naartoe gaan
tegen de vijftig lopen
dat ligt me niet
sterven
zullen
beginnen
geheel
gappen
spreektaal
stelen
gapper
garnaal
gast
gatlikker
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
dief
onbenullig persoon
kerel
vleier
spreektaal
niets waard zijn
BN
441
spreektaal
spreektaal
spreektaal
niet kunnen blijven
zitten
u
veinzen
BN
BN
BN
441
442
443
BN
BN
BN
444
445
446
446
G gaan
gang
gans
gat
nergens meer ~
naar de vijftig ~
dat gaat me niet
eraan ~
in ~ schieten
kleine ~
geen stamp
onder zijn ~
verdienen
geen zittend ~
hebben
ge
gebaren
gebod
gebuur
gecrispeerd
gedaan
gedacht
geeneens
geflipt
gehaktbal
met zijn tien
geboden eten
~ zijn
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
met iets ~ maken spreektaal
spreektaal
informeel
informeel
scheldwoord
met je handen eten
buurman
gespannen
klaar zijn
aan iets een einde
maken
mening
niet eens
mislukt
BN
BN
BN
BN
BN
BN
vooral
NN
vooral
NN
BN
BN
BN
NN
434
434
434
434
434
437
438
438
438
439
440
441
446
446
449
450
451
98
gefundenes
Fressen
geringschattend
451
vooral
NN
geheid
geilen
spreektaal
informeel
beslist
gein
geinig
geinponem
geilneef
geit
geitenbreier
gek
gekend
gekloft
gekonkelfoes
gelazer
geleerdheid
geldzak
gelijk
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
scheldwoord
scheldwoord
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
schertsend
neerbuigend
spreektaal
spreektaal
plezier
grappig
grapjes
spreektaal
gezwets
BN
BN
vooral
NN
spreektaal
zonder zich te
haasten
BN
461
BN
461
462
464
467
468
468
468
469
470
te ~
~ wie
~ welke
gelul
gemak
op zijn
duizendste ~
~ van betaling
gemeentepils
gendarme
genomen
geouwehoer
gepermitteerd
geparfumeerd
geraadzaam
gerief
gerust
Germaan
geschift
geschrijf
gesjochten
gespuis
spreektaal
schertsend
spreektaal
informeel
spreektaal
niet ~
spreektaal
schertsend
spreektaal
aan zijn ~ komen spreektaal
iemand ~ laten
dan ben je ~
geval
gewapend
gewonnen
gewoontedier
met een camera
~
~ brood
vooral
NN
NN
NN
NN
NN
zeer
bekend
netjes gekleed
gekonkel
gezeur
kapitalisten
wie dan ook
om het even welke
gemakkelijke betaling
kraanwater
marechaussee
beetgenomen
geklets
ongepast
geaffecteerd
raadzaam
een orgasme krijgen
iemand met rust
spreektaal
laten
licht minachtend Duitser
informeel
gek
geringschattend
spreektaal
schertsend
het geschrevene
dan ben je de pineut
kinderen
schertsend
ding
schertsend
spreektaal
schertsend
voorzien van
wentelteefjes
BN
NN
BN
BN
NN
BN
BN
NN
BN
NN
vooral
NN
BN
452
453
453
453
453
453
454
454
454
454
455
455
456
457
457
458
458
461
471
471
472
472
473
474
477
480
482
482
99
gezeik
gezever
gezien
gij
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
gezeur
gezeur
de dupe zijn
je
gilet
ginderachter
gister
spreektaal
spreektaal
spreektaal
vest
daar ergens
gisteren
gladjakker,
gladjanus
spreektaal
gewiekste kerel
~ zijn
gleuf
godsgruwelijk
goed²
goed¹
goeiig
gok
goedgezind
goesting
goog
gootwater
gort
goudkust
goulashcommunis
me
graad
graftak
grass
gratenkut
grazen
grauwtje
griet
grijs
grijskop
groet
grond
grootje
grootheid
grootinquisiteur
grut
gruwelkamer
plat
plat
spreektaal
spreektaal
spreektaal
voor je eigen ~
van zijn ~ leven
een man van het
~ leven
spreektaal
schertsend
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
schertsend
schertsend
tot ~ rijden
spreektaal
schertsend
spottend
spreektaal
spreektaal
slang
slang
iemand te ~
nemen
de groeten!
van de koude ~
informeel
schertsend
informeel
spreektaal
geringschattend
spreektaal
schertsend
spreektaal
schertsend
schertsend
informeel
schertsend
vrouwelijk
geslachtsdeel
vrouw
zeer
voor je eigen bestwil
rentenieren
een patertje
goedleven
goedig
neus
goedgehumeurd
zin
vieze thee
kapot rijden
procent alcohol
vervelende persoon
marihuana
vooral
NN
BN
BN
vooral
BN
BN
kleine kinderen
487
487
488
NN
488
NN
NN
BN
BN
490
490
493
494
494
BN
BN
BN
NN
NN
NN
BN
NN
NN
iemand beetnemen
ezel
meisje
erg
grijsaard
ik denk er niet over
van weinig waarde
grootmoeder
483
483
483
486
NN
NN
NN
494
494
495
495
495
495
497
497
499
499
499
500
502
503
503
504
504
506
507
507
509
510
512
512
512
513
514
100
gympen
H haak
haar
habbekrats
haast
gymnastiekschoenen
vooral
NN
slecht Engels
BN
in allerijl
je kan van mij de pot
op
Hagenaar
Hagenaar
gek
gek
idioot
BN
NN
519
520
520
522
523
524
spreektaal
hulp verlenen
BN
525
spreektaal
afhankelijk zijn van
iemand
BN
525
spreektaal
met grote inspanning BN
525
spreektaal
spreektaal
spreektaal
blij mogen zijn
jaarbeurs
loods
hij is daar niet
welkom
BN
BN
BN
525
526
529
BN
531
broodmager
BN
Noordzee
hersenen, hoofd
veel verdriet hebben
iets doen tegen zijn
overtuiging in
egoïst
NN
NN
BN
531
531
531
532
533
halfzacht
halvegare
halvezool
spreektaal
schoon aan de ~ schertsend
Engels met ~ op spreektaal
informeel
in zeven haasten spreektaal
je kan me de
bout hachelen
spreektaal
spottend
schertsend
informeel
informeel
informeel
hand
een handje
toesteken
hachelen
Hagenees
uit iemands
handen eten
met handen en
voeten
zijn handen
mogen kussen,
vouwen
handelsfoor
hangaar, hangar
haring
harem
haringvijver
harses
hart
hartenvreter
hartstikke
hartversterking
heavy
heen-en-weer
heenronde
heer
heftig
heersen
heerschap
heikneuter
zijn ~ braadt daar
niet
spreektaal
zo mager als een
~
spreektaal
schertsend
schertsend
volkstaal
zijn ~ opvreten
spreektaal
tegen zijn ~
spreken
spreektaal
spreektaal
het ~ krijgen
mijn ouwe ~
spreektaal
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
dat was best wel
~
spreektaal
het heerst
schertsend
spottend
spreektaal
heel erg
borrel
moeilijk
onrustig worden
NN
NN
NN
BN
BN
vooral
NN
NN
NN
BN
mijn vader
dat maakte wel
indruk
manspersoon
lomp persoon
NN
NN
NN
516
517
518
519
519
533
533
534
534
536
537
537
538
538
538
538
539
101
heilig
hekken
heleboel
hengst
hengsten
hens
hermandad
hersenen, hersens
hesp
het
heterdaadje
hiero
hierzo
hijsen
hok
hol
home
hond
een ~ leven
leiden
~ doen
schertsend
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
geen ~
spreektaal
informeel
spreektaal
schertsend
spreektaal
plat
spreektaal
spreektaal
een ~
in de ~ vliegen
de heilige ~
hondenlul
honkytonk
hoofd
spreektaal
informeel
iets in zijn ~
steken
iets uit zijn ~
steken
spreektaal
NN
NN
NN
BN
NN
550
551
552
552
557
558
559
560
560
562
BN
BN
BN
564
564
564
op de bovenste
verdieping wonen
BN
565
hoog
het ~ op hebben
hoogst
op het hoogste
wonen
spreektaal
hotemetoot
BN
iets bijzonders
verrichten
een flater slaan
verwaand zijn
spreektaal
schertsend
spreektaal
eraan ~ dat
het ~ met
iemand
NN
NN
NN
spreektaal
de ~ afschieten
~ en al
BN
539
540
541
544
544
544
547
548
550
550
zich iets voornemen
iets uit zijn hoofd
zetten
hoofdvogel
hoogwaardigheid
hooked
hoop
horecaffer
horse
hospitaal
hosselen
houden
braaf
hek
veel
harde klap
hard slaan
in brand vliegen
politie
hoofd
ham
seks hebben
betrapping op
heterdaad
hier
hier
drinken
doel
anus
tehuis voor bejaarden
niemand
geslachtsdeel van een
reu
schertsend
slang
spreektaal
schertsend
slang
spreektaal
slang
spreektaal
verslaafd (drugs)
alles samen
heroïne
ziekenhuis
spreektaal
er prijs op stellen
een seksuele relatie
hebben met iemand
spreektaal
belangrijk persoon
BN
562
BN
562
BN
NN
BN
NN
BN
NN
vooral
NN
566
567
567
568
569
569
570
570
571
570
102
hout
I
hufter
huisjesmelker
hullie
hun
huppelkut
iet
ijskonijn
ijzerwinkel
inbeelden
indraaien
inenen
ingangsexamen
ingemaakt
inkaderen
inktkoelie
inmaakpartij
inmaken
innemen
inslapen
installeren
instouwen
interest, intrest
interestvoet,
intrestvoet
intuinen
invliegen
J
inwendig
jachtwachter
Jan
jandoedel
jammer
jammerhout
jasses
jat
jan lul
janet, jeannet
een flinke bos ~
voor de deur
hebben
schertsend
niet meer weten
van welk ~ pijlen
te maken
spreektaal
scheldwoord
geringschattend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
~ of wat
spreektaal
informeel
schertsend
spreektaal
de bak ~
goed van ~ zijn
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
smalend
informeel
informeel
schertsend
spreektaal
NN
571
ten einde raad zijn
BN
NN
jullie
hen
oppervlakkige vrouw
enigzins
NN
NN
NN
BN
zich voorstellen
BN
571
573
574
576
577
577
584
585
586
590
NN
BN
BN
594
595
597
597
de gevangenis ingaan
ineens
toelatingsexamen
ingebouwd
in een groter kader
plaatsen
kantoorbediende
NN
BN
schertsend
schertsend
spreektaal
eten
inwonen
gemakkelijk gaan
zitten
eten
rente
599
600
601
601
602
604
BN
605
606
609
spreektaal
informeel
rentevoet
erin lopen
BN
er eens ~
spreektaal
de inwendige
mens versterken schertsend
spreektaal
van zijn ~ maken spreektaal
spreektaal
~ maar helaas
schertsend
schertsend
bastaardvloek
spreektaal
spreektaal
spreektaal
BN
er eens flink tegenaan
gaan
BN
eten
jachtopziener
veel drukte maken
slappeling
BN
BN
NN
viool
hand
sufferd
homoseksueel
NN
NN
NN
BN
609
612
614
615
620
621
621
621
621
622
622
622
622
103
jap
jeminee
je
jen
jennen
jatten
jatmoos
jij-bak
jobaanbieding
jezuïet
joint
jodenfooi
joker
jongeheer
jofel
jodenlijm
jolijt
jongedochter
jonkie
jubeltenen
juffrouw
juist
juut
jury
K kabberdoes
kachel
kader
kadee
kachelpijp
kakement
kakken
kak
kakker², kakkerd
kakschool
kakstoel
kakkies
kakenestje,
kakkenestje
kakelvers
kakkineus
kalf
kakker¹
kamerarrest
kamerolifant
geringschattend
bastaardvloek
informeel
informeel
informeel
alles is ~
Japanner
NN
jij
grap
sarren
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
geringschattend
slang
informeel
informeel
informeel
spreektaal
schertsend
schertsend
schertsend
spreektaal
schertsend
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
schertsend
plat
plat
informeel
informeel
informeel
informeel
spreektaal
stelen
handgift
spreektaal
schertsend
schertsend
schertsend
smalend
schertsend
schertsend
troetelkindje
zeer vers
bekakt
grote hond
vacature
huichelaar
penis
prettig
vooral
NN
NN
NN
BN
NN
NN
pret
jong dier
vrouw
alles is in orde
precies gepast
politieagent
examencomissie
café
dronken
frame
kerel
hoge hoed
mond
wc
poep
bangerd
kleuterschool
kinderstoel
voeten
NN
BN
BN
NN
BN
BN
BN
BN
NN
NN
NN
BN
NN
NN
NN
622
623
623
623
623
623
623
625
625
625
626
626
626
626
626
626
626
626
627
628
628
629
629
630
630
633
634
634
634
634
635
635
635
635
635
635
635
635
635
635
635
635
637
637
104
kanen
kanis
kanjer
kanaalzwemmen
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
eten
kop
groot exemplaar
zappen
kanariepiet,
kanariepietje
kanonnen
enigzins
spottend
spreektaal
kanarievogel
NN
NN
639
639
639
639
NN
639
640
kant
kanonnier
kantoorpik
van de verkeerde
~ zijn
spreektaal
schertsend
geringschattend
homoseksueel zijn
schutter
kantoorbediende
NN
640
640
641
kap
op iemands ~
drinken
spreektaal
op iemands kosten
drinken
BN
642
spreektaal
plat
plat
informeel
informeel
iemand bekritiseren
dood
doodgaan
condoom
begrepen
BN
642
643
643
643
643
spreektaal
spreektaal
kapot
hakken
643
643
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
ophef
televisie kijken
wrak
gevangenis
kastanjeboom
niet komen opdagen
NN
BN
vooral
NN
op iemands ~
zitten
kapot
kapotgaan
kapotje
kappa
kapoeres,
kapoerewiet
kappen
kapsones
kastje
kast
kastanjelaar
kat
~ kijken
zijn ~ sturen
nu komt de ~ op
de koord
geen ~
een vogel voor
de ~
een ~ een ~
noemen
dat weet onze ~
ook
BN
BN
643
646
646
646
646
647
spreektaal
nu zijn de poppen aan
het dansen
BN
niemand
BN
iemand die ten dode
is opgeschreven
BN
spreektaal
zeggen waar het op
staat
BN
647
spreektaal
dat is
vanzelfsprekend
BN
647
informeel
spreektaal
spreektaal
dat is geen
kleinigheid
degelijk
pinda
BN
NN
648
648
648
spreektaal
spreektaal
647
647
647
kattenpis
katholiek
katjang
dat is geen ~
katoen
hem van ~ geven spreektaal
~ geven
spreektaal
zich krachtig
inspannen
zich inspannen
NN
BN
648
648
kazak
zijn ~ draaien
met alle winden
meewaaien
BN
649
spreektaal
105
kazakkendraaier
keilen
keikop
keizer
kemel
kennis
kerk
kerkhof
kermis
kerkuil
kersenpit
kerst
kerselaar
keten
keuen
keukenprinses
kezen
kever
kieken
keuzeheer
kierewiet
kijkbuis
kijkdoos
kijkkast
killen
kin
kind
kikkerland
kinderlokker
kindergeld
kine
kip
kist
klabak
kits
klaarmaken
klad
klank
klap
klappen
spreektaal
informeel
spreektaal
de plaats waar
zelfs de ~ te voet
gaat
schertsend
spreektaal
~ hebben met
iemand
spreektaal
voor het zingen
de ~ uitgaan
spreektaal
schertsend
`t zal ~ zijn
spreektaal
schertsend
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
informeel
schertsend
plat
informeel
spreektaal
schertsend
informeel
schertsend
schertsend
schertsend
schertsend
slang
op zijn ~ mogen
kloppen
spreektaal
het ~ uithangen
spreektaal
schertsend
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
scheldnaam
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
overloper
gooien
koppig persoon
BN
649
650
650
wc
misstap
BN
650
651
vrijen
BN
652
coïtus interruptus
NN
je zult ervan lusten
BN
653
653
654
654
655
655
655
656
657
657
658
658
658
658
659
660
660
660
660
661
brein
kerstfeest
kersenboom
keet schoppen
biljarten
BN
BN
NN
seks
NN
dom persoon
bondscoach
gek
tv
tv
BN
tv
doden
niets te eten krijgen
BN
661
zich kinderachtig
aanstellen
Nederland
BN
NN
661
661
662
662
663
664
664
665
665
665
666
666
667
667
kinderbijslag
fysiotherapie
politieagent
vliegtuig
BN
BN
NN
NN
in orde
bevredigen
handjevol
geluid
gebabbel
babbelen
BN
BN
BN
BN
106
klant
klauw
een kwade ~
het is uit de ~
gelopen
klauwen met
geld
klauwen
klasagenda
klasse, klas
klasseren
de werkende ~
klavieren
kleingoed
klere
klepzeiker
klerelijer
kletteren
kleppen
klepper
kleptocratie
kletsica
klieren
klierig
klik
zijn klikken en
klakken pakken
iemand met zijn
klikken en
klakken eruit
gooien
klier
klissen
klokkenspel
kloffie
klokenhamerspel
klojo
klokhuis
klootzak
klooien
kloot
geen ~
er geen ~ van
begrijpen
spreektaal
plat
een moeilijke
tegenstander
hand
BN
667
668
spreektaal
uit de hand gelopen
NN
668
spreektaal
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
schertsend
plat
scheldwoord
scheldwoord
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
schertsend
spreektaal
spreektaal
heel veel geld
NN
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
scheldwoord
spreektaal
spreektaal
plat
plat
vallen
praten
bolleboos
groot exemplaar
NN
BN
BN
kletskoek
vervelend doen
vervelend
NN
NN
668
668
668
668
668
668
668
669
670
671
671
671
671
671
671
671
671
671
672
672
zijn boeltje pakken
BN
672
BN
NN
BN
672
672
673
674
674
674
674
674
674
675
675
675
675
stelen
schoolagenda
de arbeidersklasse
in de doofpot steken
beschermd verklaren
vingers
kinderen
vloek
met heel zijn hebben
en houden
vervelende vent
aanhouden
geslachtsdeel
geslachtsdeel
kleren
geslachtsdelen
sufferd
prutsen
zaadbal
niets
er niets van begrijpen
BN
BN
BN
BN
NN
NN
NN
NN
NN
NN
675
107
klop
klompenschool
klootjesvolk
kloten
kloris
kloppen
klote
kluit
klotenklapper
knakker
knaak
knal
knaller
knekelhuis
knikker
knoeien
knokken
knots
knoopsgat
koeienkop
koddebeier
knudde
koe
koekenbakker,
koekbakker
koelen
koffer
koer
koersfiets
koets
koffiezet
koket
kolderiek
kompaan
kont
kontzak
konkelfoezen
kontje
koop
dat is kloten (van
de bok)
plat
waardeloos
naar de kloten
gaan
geen ~ doen
kapotgaan
niks doen
plat
spreektaal
geringschattend
geringschattend
plat
informeel
uren ~
spreektaal
spreektaal
de ~ bedonderen spreektaal
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
spreektaal
informeel
informeel
informeel
van het zevende
~
spreektaal
scheldwoord
informeel
spreektaal
heilige ~
schertsend
geringschattend
het zal wel ~
zonder blazen
iets te ~ hebben
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
minachtend
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
NN
BN
knoeien
werken
ellendig
bedriegen
klootzak
vent
rijksdaalder
harde klap
groot succes
BN
NN
NN
NN
NN
NN
NN
hoofd
seks
vechten
van ver
BN
politieagent
slecht
NN
klungel
het houdt vanzelf wel
op
bed
binnenplaats
racefiets
kinderwagen
koffiezetapparaat
veel
onzinnig
handlanger
zitvlak
675
675
675
675
675
676
676
676
676
676
676
677
677
677
677
678
679
680
680
680
680
681
681
681
681
681
BN
BN
BN
BN
BN
BN
bedriegen
BN
in overvloed bezitten
BN
682
683
683
683
683
684
685
685
687
688
688
688
688
689
108
koopje
kop
iemand een ~
leveren
iemand bij ~ en
kont pakken
houd je ~
per ~
mijn ~ draait
wat ie in zijn ~
heeft, heeft ie
niet in zijn kont
de ~ voor iets
hebben
zijn ~ uitwerken
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
iets in zijn ~
steken
spreektaal
met zijn ~ spelen spreektaal
dat kan ons de ~
niet kosten
schertsend
kop-aankontliggen
kopen
kopman
koppijn
koppensnellen
korstjes
kostelijk
koter
kotsen
kot
kotsbeu
kousenbroek
kotbaas
kotmadam
kraaienmars
kraak
kozijn
kraai
krabber
krankjorum
kreng
krek
krent
krentenkakker
een kind ~
de ~ blazen
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
schertsend
spreektaal
spreektaal
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
informeel
spreektaal
schertsend
spreektaal
spreektaal
scheldwoord
informeel
informeel
spreektaal
689
690
hoofd
iemand flink
beetpakken
zwijg
per persoon
ik ben duizelig
NN
BN
BN
690
690
690
690
690
hij is een doorzetter
het talent voor iets
hebben
zijn zin doordrijven
NN
690
BN
BN
690
690
in het hoofd halen
koppig zijn
we kunnen het
betalen
BN
BN
690
690
een kind krijgen
lijsttrekker
hoofdpijn
kostbaar
kind
braken
huis
studentenkamer
hok
grondig beu
panty
kamerverhuurder
kamerverhuurster
doodgaan
inbraak
neef
doodbidder
knoeier
gek
precies
achterste
benepen mens
690
NN
BN
BN
BN
BN
BN
BN
BN
BN
BN
BN
BN
BN
BN
NN
NN
690
691
691
692
692
694
695
696
696
696
696
696
696
696
696
696
697
697
697
697
698
699
700
700
700
700
109
kroeg
kroegbaas
kroeghouder
kroeglopen
kroegloper
kroezelen
kroezelhaar
krommenaas,
krommenhaas
kroon
kruidenier
kruis
kruislicht
krulstaart
kuierlatten
kukelen
kulkoek
kuis
kuisen
kunst
kuisvrouw
kunstkop
kutkammen
kuttenkop
kut
kut-
L
informeel
informeel
informeel
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
van ~ gebaren
een ~ maken
over iets
iemand een
kunstje flikken
café
cafehouder
caféhouder
702
702
702
702
702
702
702
krullen
krulhaar
zich van de domme
houden
BN
BN
BN
BN
703
703
704
spreektaal
spreektaal
schertsend
schertsend
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
af moeten zien van
dimlicht
varken
benen
vallen
onzin
schoonmaak
schoonmaken
BN
BN
BN
BN
705
706
707
707
708
708
708
708
spreektaal
spreektaal
bedriegen
werkster
BN
708
708
spreektaal
spreektaal
geringschattend
ergens een ~ van
krijgen
spreektaal
plat
scheldwoord
informeel
informeel
iets lastig vinden
zeuren
NN
vagina
waardeloos
vooral
NN
709
711
711
711
711
kutsmoes
kwakje, kwakkie
kwijlen
kwijlebabbel
spreektaal
informeel
informeel
spreektaal
slappe smoes
sperma
zeuren
zeurderig persoon
lab
labo
spreektaal
spreektaal
laboratorium
laboratorium
NN
vooral
NN
BN
spreektaal
dat is een ernstige
zaak
BN
717
dat is een ernstige
zaak
BN
717
bij iemand
goed/slecht staan
ontspannen
BN
717
718
betrapt worden
BN
719
lacheding
lachen
lade
laidback
lamp
dat is geen ~
dat is niet om
mee te ~
spreektaal
bij iemand in de
bovenste/onders
te lade liggen
spreektaal
informeel
tegen de ~
vliegen
spreektaal
711
712
714
714
716
717
110
lanceren
langs
langsom
langswaar
lap¹
lapzwans
lapzwansen
lap³
lappen
van ~ meer
op de lappen
gaan
iemand erbij ~
iemand erin ~
lazer
lazerstraal
lazeren
lazerij
leefbaar
leeggoed
lefdoekje
leeuwenmanen
leggen
lekker
lens
lel
lellen
lesbo
leuren
ergens zijn ~ in
steken
iemand een pak
op zijn ~ geven
ben je niet ~?
leut
liefdewerk
lieveheer
lievevrouw
een aanval op touw
zetten
aan
langer
BN
BN
BN
720
723
723
spreektaal
spreektaal
hoe langer, hoe meer BN
waarlangs
BN
723
723
spreektaal
informeel
informeel
spreektaal
op stap gaan
nietsnut
lummelen
klap
BN
723
724
724
724
spreektaal
iemand erin laten
lopen
NN
724
spreektaal
iemand erin laten
lopen
BN
724
NN
BN
BN
724
725
725
BN
BN
725
726
727
spreektaal
spreektaal
spreektaal
lastig
lateraal
Latijn
lavabo
lazarus
spreektaal
spreektaal
spreektaal
het is ~ oud
papier
een geldelijke
bijdrage leveren
druk
BN
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
informeel
zich ergens op
toeleggen
wastafel
dronken
iemand ervan langs
geven
lammeling
gooien
lichaamsgebrek
levensvatbaar
statiegeld
pochet
haar
neerleggen
spreektaal
plat
informeel
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
ben je niet goed bij je
verstand?
slap
klap
kletsen
lesbienne
sollen met
spotten
spreektaal
koffie
BN
BN
vooral
NN
kruisbeeld
Mariabeeld
NN
BN
BN
spreektaal
spreektaal
informeel
schertsend
spreektaal
spreektaal
NN
NN
BN
BN
NN
NN
NN
727
727
727
727
728
728
730
730
731
732
733
733
733
734
736
736
736
742
743
743
111
liggen
lijden
lijn
lijmpot
lijp
lijpkikker
limbo
lintjesregen
loeder
loeier
loeigoed
loebas
lollig
lol
lolletje
loog
lopend
lorejas
lorig
lorum
losvijzen
lot
ludduvuddu
luieriken
lul
luit
luizenpoot
luizig
luizenpaadje
lulhannes
lullen
lullig
lulkoek
lullificatie
lullo
luxepaard
maffen
magertjes
iemand ~
hebben
spreektaal
iemand de baas zijn
BN
743
er gelegen
hebben
liggend geld
spreektaal
spreektaal
het verbrod hebben
contant geld
BN
BN
743
743
lijdend voorwerp schertsend
punt andere ~
spreektaal
schertsend
spreektaal
scheldwoord
spreektaal
smalend
schertsend
scheldwoord
informeel
spreektaal
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
spottend
~ water
spreektaal
spreektaal
informeel
in de ~ zijn
spreektaal
spreektaal
het groot ~
spreektaal
lotje trekken
spreektaal
schertsend
spreektaal
plat
spreektaal
informeel
informeel
informeel
schertsend
scheldwoord
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
scheldwoord
schertsend
informeel
informeel
slachtoffer
nu is het genoeg
gek
idioot
Limburger
heel goed
lomperd
leuk
pret
grapje
stromend water
schelm
niets waard
dronken zijn
losschroeven
de hoofdprijs
strootje trekken
liefdesverdriet
niks doen
penis
sukkel
luitenant
lucifer
ellendig
scheiding
kletsen
onhandig
onzin
onzin
idioot
slapen
schraaltjes
BN
NN
NN
NN
NN
NN
BN
NN
BN
BN
NN
BN
BN
BN
BN
NN
NN
NN
NN
NN
NN
744
745
745
746
746
746
746
748
750
750
750
750
752
752
752
753
755
755
756
756
757
757
757
760
761
762
762
762
762
762
762
763
763
763
763
763
763
763
764
770
770
112
maf
M madam
mafkees
mafketel
maken
makkie
Maleier
mallemoer
man
manchet
mankement
marcheren
matennaaier
matpartij
materniteit
matten
maximum
mazzelkont
meehebben
meiske, meisken
melis
melk
koffie ~
dat maakt veel
dat maakt niets
dat kun je niet ~
zijn koffers ~
zo zat als een ~
geen ~
van zijn ~ zijn
melkmuil
mens
merde
merel
mesjogge,
mesjokke
met
metsen
metser
meubel
micro
microgolf
mietje
mieter
mieteren
spreektaal
spreektaal
schertsend
geringschattend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
gek
mevrouw
echtgenote
spreektaal
spreektaal
schertsend
licht schertsend
spreektaal
informeel
informeel
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
plat
spreektaal
niks
jongen
handboei
lichaamsgebrek
functioneren
idioot
idioot
koffie zetten
dat scheelt heel wat
dat geeft niks
dat is onbehoorlijk
zijn koffers pakken
gemakkelijke taak
dronken
vechtpartij
kraamafdeling
vechten
hoogstens
bofkont
meebrengen
meisje
mond
de kluts kwijt zijn
vooral
NN
BN
BN
BN
NN
NN
BN
BN
BN
BN
NN
NN
vooral
NN
BN
BN
BN
BN
NN
BN
NN
BN
geringschattend
dat kost stukken
van mensen
een witte ~
774
775
775
777
779
785
785
785
786
786
787
790
794
795
795
795
spreektaal
informeel
spreektaal
kost veel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
770
770
770
770
770
770
773
773
773
773
773
773
774
BN
BN
797
799
799
gek
op hetzelfde moment
metselen
metselaar
redden wat er te
redden valt
microfoon
magnetron
NN
NN
BN
BN
800
801
803
803
BN
BN
BN
lichaam
smijten
NN
NN
803
804
804
807
807
807
113
mieters
mierenneuker
minimum
minnespel
minkukel
mister
mistevreden
modepop
moed
moederhuis
Moederkensdag
moeder
moeke
moeite
moer
moetje
moeren
moerstaal
moeten
de gore ~
hebben om
~ de vrouw
hij is eraan voor
de ~
wat moet je?
hoeveel moet ik
u?
mof
moffin
Mofrika
mokkel
mogen
Mokums
Mokumer
molenpaard
molenwiek
mollen
mond
mongool
mongooltje
mooiigheid
montycoat
moor
moord
moordgriet
hij mocht het
vergeten
spreektaal
geringschattend
spreektaal
schertsend
geringschattend
informeel
spreektaal
schertsend
leuk
muggenzifter
ten minste
seks
ontevreden
BN
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
informeel
NN
BN
BN
819
819
819
819
820
spreektaal
plat
informeel
spreektaal
zo schofterig zijn om
kraamafdeling
Moederdag
moeder
moeder
zijn inspanningen zijn
voor niets geweest
moeder
gedwongen huwelijk
kapotmaken
BN
NN
820
821
821
821
spreektaal
spreektaal
moedertaal
wat wil je
spreektaal
geringschattend
geringschattend
geringschattend
informeel
geringschattend
hoeveel krijgt u van
me?
Duitser
Duitse
Duitsland
meisje
meisje
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
hij kon het beter
vergeten
lusten
Amsterdams
Amsterdammer
geringschattend
een klap van de ~
gekregen hebben informeel
informeel
ga je ~ spoelen! schertsend
scheldwoord
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
informeel
informeel
NN
BN
NN
NN
vooral
NN
NN
821
821
BN
821
821
821
821
822
822
BN
BN
NN
NN
822
822
822
822
NN
822
gek zijn
doodmaken
823
823
824
825
825
827
iets moois
ketel
leuk
807
807
811
812
812
816
816
818
vooral
NN
BN
827
827
828
828
114
moppig
mop
moppie
mot²
mossel
mot³
mottig
moven
mouwvegerij
mouwveger
muil
muilpeer
muizen
multiculti
muts
muskaatnoot
muur
museumstuk
naad
naaien
N n
naaikransje
naam
naatje
nachtuil
nakend
nakie
nathals
navelstaarder
navelstaren
neet
neerknallen
neppen
nest
neuken
neuroot
~ noch vis
iets in de ~
hebben
ervanonder ~
uit de ~ eten
zich uit de ~
werken
het heeft geen ~
dat is ~
in z`n ~
kale ~
een nestje
bouwen
informeel
spreektaal
spreektaal
informeel
leuk
meisje
meisje
ruzie
spreektaal
spreektaal
noch het een, noch
het ander
slappeling
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
informeel
informeel
spreektaal
schertsend
informeel
spreektaal
spreektaal
schertsend
doorhebben
vuil
onwel
weggaan
vleierij
vleier
mond
klap
weggaan
multicultureel
vagina
nootmuskaat
informeel
informeel
informeel
spreektaal
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
informeel
spreektaal
schertsend
schertsend
scheldnaam
informeel
spreektaal
hard werken
seks
bedriegen
een
schertsend
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
het is ongehoord
ik vind het heel slecht
nachtbraker
naakt
naakt
dronkelap
NN
NN
828
828
828
830
BN
BN
830
830
BN
BN
BN
830
831
831
832
832
832
833
833
833
834
836
836
836
836
BN
BN
BN
BN
NN
BN
NN
BN
NN
NN
neerschieten
bedriegen
bed
seks
bedriegen
stoten
NN
839
839
839
839
839
840
840
842
844
844
846
848
848
851
851
854
854
854
855
855
855
856
115
neut
neus
mijn ~!
informeel
spreektaal
borrel
nee
zijn ~ aan het
venster steken
spreektaal
zich manifesteren
BN
856
spreektaal
informeel
informeel
minachtend
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
scheldwoord
informeel
spreektaal
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
bespotten
homoseksueel
BN
856
858
858
858
858
858
858
859
860
860
860
860
861
862
862
plat
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
vloek
heel snel
oom
in geen geval
helemaal nooit
BN
spreektaal
informeel
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
schertsend
in de war raken
niets
niets
gevangenis
notenboom
de wc
kwibus
BN
O occasie
occasiewagen
spreektaal
spreektaal
spreektaal
seks
koopje
tweedehandswagen
oen
oetlul
oekaze
oeverloos
okido, okidoki
ombouwen
omhalen
omhaling
spreektaal
spreektaal
spottend
smalend
informeel
schertsend
spreektaal
spreektaal
stommerd
stommeling
hoog bevel
eindeloos
oke
iemand een ~
zetten
nicht
nichterig
niente
nietes
niemendal
nieuwkuis
nikker
niksen
nijpen
nitwit
noemen
nokken
nondeju,
nondedju
noodgang
nonkel
nooit
noorden
nop
noppes
nor
notelaar
nummer
een man van ~
met een ~
aan mijn ~ niet
~ of ~
er het ~ bij
verliezen
~ 100
een nummertje
maken
niets
niet waar
van niks
stomerij
niets doen
knijpen
knellen
leeghoofd
heten
ophouden
ophalen
collecte
856
856
BN
BN
BN
BN
BN
NN
BN
NN
BN
BN
BN
BN
vooral
NN
NN
BN
BN
863
863
863
864
864
864
865
865
865
866
868
868
868
871
871
873
873
873
873
875
877
878
878
116
omhoogvallen
omleggen
omliggend
omverlullen
onbenul
onderbroekenlol
onderdaan
ondergetekende
onderknuppel
onderkruipsel
onderlijfje
onderpastoor
onderstel
ongein
ongekuist
onnozel
onorthodox
ontfermen
ontploffen
ontslag
ontvetten
oor
opblinken
opdoen
opdonder
opdonderen
opdraven
op-en-top
opfokken
opflikkeren
opgeilen
opgeleefd
opgezet
opgeruimd
ophoepelen
ophebben
ophouden
een stuk ~
onderdanen
ergens ~ van
worden
zijn ~ geven
schertsend
informeel
spreektaal
informeel
informeel
informeel
schertsend
schertsend
schertsend
scheldwoord
spreektaal
spreektaal
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
iemand de oren
van de kop zagen spreektaal
veel rond zijn
oren hebben
spreektaal
van zijn oren
maken
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
informeel
schertsend
informeel
informeel
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
~ staat netjes
schertsend
informeel
iemand
laag/hoog ~
spreektaal
het houdt op
met zachtjes
regenen
schertsend
doden
omstreken
BN
benen
ik
ondergeschikte
878
879
879
881
884
886
886
887
887
888
888
888
889
892
892
onderhemdje
kapelaan
benen
grapje
niet schoongemaakt
BN
BN
gek
afwijkend
NN
barsten
zijn ontslag
aanbieden
afslanken
BN
896
896
899
901
BN
BN
902
903
zeuren
veel aan zijn hoofd
hebben
BN
910
BN
910
boos worden
oppoetsen
opmaken
klap
weggaan
verschijnen
helemaal
zich overstuur maken
weggaan
ophitsen
afgeleefd
afgesproken
ingenomen
BN
BN
BN
910
912
912
913
913
914
916
916
916
917
917
917
917
917
918
weggaan
een lage/hoge dunk
van iemand hebben
NN
BN
NN
BN
BN
BN
BN
918
918
117
opjuinen
opkrassen
opkramen
informeel
informeel
spreektaal
opjutten
weggaan
weggaan
oplawaai, oplazer
oplazeren
opnaaien
oppeppen
oppensioenstellin
g
oprotten
oppuntstelling
oprotpremie
opsodemieter
opsodemieteren
opspuiten
informeel
informeel
informeel
informeel
klap
weggaan
op de kast jagen
spreektaal
informeel
spreektaal
smalend
informeel
informeel
schertsend
pensionering
weggaan
verbetering
optater
optutten
optuigen
opvreten
opzeg
opzuipen
opzouten
opzitten
spreektaal
informeel
schertsend
informeel
spreektaal
informeel
spreektaal
schertsend
oudeheer
ouwehoeren
over
ouwe
ouwehoer
overlaten
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
harde klap
opdirken
uitdossen
aantrekkelijk
opzegging
opdrinken
weggaan
onderdanig zijn
het zal er hevig aan
toe gaan
hij heeft me de huid
volgescholden
vader
kletsen
geleden
baas
kletskous
verkopen
overjarig
overkill
overlijden
schertsend
schertsend
spreektaal
teveel
sterfgeval
BN
940
940
941
spreektaal
volkomen gelijk
hebben
BN
942
spreektaal
spreektaal
spreektaal
geringschattend
geringschattend
nauwelijks genoeg
hebben
zich verslapen
penis in erectie
rooms-katholiek
rooms-katholiek
BN
BN
942
942
946
946
946
om op te vreten
het zal er ~
het heeft er
opgezeten
overschot
~ van gelijk
hebben
geen ~ hebben
P overslapen
paal
paap
paaps
spreektaal
klap
weggaan
opzeggen
BN
919
919
919
920
920
921
921
BN
BN
NN
vooral
NN
BN
NN
921
923
923
923
925
925
925
926
927
927
928
928
929
929
929
BN
929
BN
NN
NN
BN
929
934
936
936
936
936
940
NN
BN
vooral
NN
118
paardenmolen
paardenoog
paardengebit
paffen
pak¹
pak²
pagadder
palen
pakken
paleisrevolutie
pallieter
pandoer
pandoering
panne
pap
papfles
papierklem
pappen
parlevinken
patat
paternoster
patjakker
patjepeeër
met ~ en zak
een ~ zenuwen
in ~ vallen
iets zo beu zijn
als koude ~
~ en nat houden
de paternosters
pedaal
de pedalen
verliezen
peer
iemand een ~
stoven
P.C. Hooft-tractor
peeskamertje
pegel
pel
pens
pennenlikker
pep
pensionaat
perelaar
peripateticus
persmuskiet
personaliteit
pest
de ~ aan iets
hebben
spreektaal
spreektaal
schertsend
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
plat
spreektaal
schertsend
spreektaal
scheldwoord
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
geringschattend
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
geringschattend
informeel
schertsend
spreektaal
schertsend
geringschattend
spreektaal
spreektaal
draaimolen met
paardjes
spiegelei
schieten
roken
met veel bagage
een bonk zenuwem
een heleboel
greep
kwajongen
seks
lukken
BN
BN
BN
BN
BN
levensgenieter
BN
pak slaag
panne hebben
ergens genoeg van
hebben
zuigfles
paperclip
BN
BN
947
947
947
949
949
949
949
949
949
949
950
950
950
951
953
953
954
praten
aardappel
handboeien
patser
patser
BN
BN
BN
NN
NN
BN
NN
NN
NN
954
955
955
956
960
965
965
966
966
in de war raken
BN
968
iemand een poets
bakken
klap
BN
BN
968
968
968
969
969
969
971
971
972
972
973
974
975
976
schot
schil
buik
klerk
amfetamine
gevangenis
perenboom
journalist
VIP
haten
BN
BN
BN
BN
BN
BN
977
119
pesthekel
pestpokken
pet
pezen
Pichegru
pief
piel
piepeltje
pieper
piek
pielen
als de ~
de ~ in hebben
geen ~
pest-
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
heel erg
uit zijn humeur zijn
niks
beroerd
een ~ hebben
aan
spreektaal
haten
vooral
NN
keihard werken
niets waard
NN
NN
zich de ~ werken spreektaal
spreektaal
informeel
schertsend
informeel
informeel
informeel
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
piepelen
piepen
piepa
pierement
pierenverschrikker
piet
pieterman
pieremachochel
pijpen
pik
pijp
piket
pikkel
pikkelen
pikken
pikstart
pillendraaier
pimpel
pimpelaar
pimpelen
pikketanissie
pil
pin
pingel
de pijp uit gaan
met iets voor de
pinnen komen
spreektaal
spreektaal
schertsend
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
informeel
informeel
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
NN
NN
NN
penis
groentje
aardappel
lans
gulden
prutsen
neerbuigend
behandelen
gluren
papa
draaiorgel
borrel
hoofdluis
penis
gulden
lompe vrouw
fellatio
penis
dood gaan
stakerspost
poot
hinken
grijpen
apotheker
drank
dronkelap
doordrinken
borreltje
dokter
nederlaag
met iets op de
proppen komen
penalty
NN
NN
NN
NN
BN
NN
BN
NN
NN
BN
BN
BN
NN
NN
BN
BN
977
977
977
977
977
977
978
979
979
980
980
980
980
980
980
980
980
980
980
980
981
981
981
981
981
981
982
982
982
982
982
982
982
983
983
983
983
983
983
983
983
983
984
120
pingping
pinken
pint
pintelieren
piramidaal
pis
pisbak
pisnijdig
pispaal
pissen
pisang
pitbullsmoking
pitten
plaaster
plaasteren
pitspoes
plaspil
plastiek
plat
geld
knipogen
biertje
veel drinken
enorm
urine
urinoir
kwaad
platgaan
platgooien
platje
platspuiten
plattekaas
plee
pleeborstel
pleurislijer
plempen
pletsen
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
informeel
informeel
informeel
informeel
informeel
spreektaal
schertsend
informeel
spreektaal
spreektaal
schertsend
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
informeel
informeel
informeel
spreektaal
informeel
schertsend
scheldwoord
spreektaal
spreektaal
pleuren
pleuris
plezant
plomp
plu
plooi
pluim
pluimen
plunje
poepen
poen
poepdoos
poeper, poeperd
poeperij
poepie, poeppoes
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
plat
informeel
informeel
informeel
informeel
informeel
informeel
gooien
pleuritis
plezierig
in het water vallen
paraplu
niet in orde zijn
verlies lijden
beroven
kleren
seks
opschepper
wc
achterste
diarree
heel erg
vagina
de ~ zijn
~ gaan
in de ~ vallen
niet in zijn ~ zijn
pluimen laten
urineren
de pineut zijn
slapen
gips
van pleister gemaakt
diureticum
plastic
seks
lek
naar bed gaan
BN
BN
BN
NN
NN
BN
BN
BN
platluis
kwark
wc
BN
gooien
gutsen
NN
BN
vooral
NN
NN
BN
NN
BN
BN
BN
BN
984
984
984
984
985
985
985
985
985
985
985
985
986
986
986
986
990
990
990
990
991
991
991
991
991
992
992
993
993
993
993
993
993
994
995
995
995
995
996
997
997
997
997
997
997
997
121
poep
poepeloerezat
Poerim
politie
pollepel
ponteneur
pomp
pontificaal
pompaf
pompier
pooier
poot¹
op z`n ~ staan
poot²
pop
pornobaas,
pornoboer
post
postiljon
postzegel
pot¹
een ~ pakken
ben je nou
helemaal van de
~ gerukt?
potdikkie,
potdorie
potverdomme
pot³
poten
potlood
potloodventer
praatje
praatbarak
prak
prakkiseren
pramen
precies
pree
prent
prehistorisch
pretpakket
professor
promotie
pruim
een ~ slaan
in de ~
in ~
spreektaal
spreektaal
spreektaal
volkstaal
spreektaal
volkstaal
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
spreektaal
kont
dronken
drukte
politieagent
soeplepel
tap
beste pak
bekaf
brandweerman
souteneur
voet
hand
handschrift
homoseksueel
gulden
BN
BN
NN
BN
NN
BN
BN
geringschattend
spreektaal
schertsend
spreektaal
spreektaal
ervan lusten
postbode
gezicht
doel
spreektaal
spreektaal
ben je gek geworden? NN
glas bier
BN
bastaardvloek
bastaardvloek
informeel
informeel
informeel
schertsend
spreektaal
schertsend
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
schertsend
schertsend
spreektaal
plat
lesbienne
plaatsen
penis
exhibitionist
praten
BN
NN
BN
BN
kapot
piekeren
aansporen
blijkbaar
zakgeld
bekeuring
BN
BN
BN
NN
in de aanbieding
BN
vrouwelijk
geslachtsdeel
997
997
997
999
1000
1002
1002
1002
1002
1002
1003
1003
1003
1003
1003
1004
1005
1006
1007
1008
1008
1008
1008
1009
1009
1009
1009
1009
1009
1010
1010
1011
1011
1011
1012
1012
1013
1013
1015
1022
1025
1029
122
pruimen
pruimelaar
pruts
psych
punt
puree
pusher
pushen
R put
raap
raken
raket
randdebiel
rampetamp
rampetampen
rambam
rammeling
rang
ransel
rat
rats
recht
recidivist
reet
refter
regelneef
regent
regentenkliek
regionen
relnicht
rentenieren
resem
rete
reut
revolverheld
ribbenkast
ribbedebie
richting
rikketik
rioolrat
rippen
iets niet kunnen
~
een ~ zetten
in de ~
informeel
spreektaal
spreektaal
schertsend
spreektaal
schertsend
slang
informeel
slang
putten in de
grond klagen
spreektaal
spreektaal
m~
spreektaal
spreektaal
scheldwoord
informeel
informeel
krijg de ~
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
vliegende ~
schertsend
scheldwoord
informeel
spreektaal
schertsend
spreektaal
iemands ~ likken plat
spreektaal
enkele ~
schertsend
licht minachtend
geringschattend
schertsend
informeel
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
informeel
spreektaal
spreektaal
informeel
scheldwoord
slang
pruimenboom
prul
psychiater
seks
in de problemen
BN
BN
pluggen
steen en been klagen
lichaam
flink feestvieren
racket
penis
seks
barst
pak slaag
gelid
rug
stadsduif
angst
overeind
zittenblijver
kont
kantine
niets doen
reeks
heel erg
troep
lichaam
weg
eenrichtingsverkeer
hart
beroven
BN
NN
BN
NN
BN
BN
NN
NN
BN
NN
BN
vooral
NN
NN
BN
NN
NN
BN
BN
1029
1029
1029
1030
1033
1033
1034
1034
1034
1034
1039
1042
1042
1043
1043
1043
1043
1043
1044
1044
1045
1045
1046
1049
1051
1055
1055
1056
1056
1057
1057
1058
1062
1064
1066
1068
1070
1071
1072
1072
1072
1077
1078
1078
123
roetmop
rolberoerte
rondel
roodkoperen
rottig
rotvaart
rotzak
rotzooi
rotzooien
rotgang
rouwrand
rozelaar
ruft
ruften
ruitenwasser
S rut
samenhokken
samsam
sapperloot
sassen
schabouwelijk
scheefslaan
scheids
scheet
scheetsgewijs,
scheetsgewijze
schepsel
scheuren
scheur
scheutig
schijt
schijtebroek
schijterd
schijterig
schijterij
schijthuis
schijtlaars,
schijtlijster,
schijtluis
schijten
schoft
schoen
schofterig
schokken
scheldwoord
zich een ~
schrikken
hij is voor z`n ~
ergens niet ~ op
zijn
spreektaal
spreektaal
informeel
informeel
informeel
informeel
informeel
informeel
spreektaal
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
spreektaal
bastaardvloek
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
spreektaal
heel erg schrikken
schertsend
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
informeel
informeel
informeel
informeel
informeel
informeel
scheldwoord
informeel
spreektaal
informeel
in nauwe
schoentjes zitten spreektaal
spreektaal
spreektaal
NN
1082
NN
BN
1083
1086
1088
1090
1090
1090
1090
1090
1090
1091
1092
1093
1093
1095
1097
1101
1103
1104
1104
1108
1111
1113
1113
het is in orde
vervelend
rommel
noodgang
NN
rozenstruik
wind
winden laten
glazenwasser
blut
BN
NN
NN
BN
NN
samen
NN
urineren
schromelijk
stelen
scheidsrechter
wind
NN
BN
BN
snel
NN
mond
NN
ergens niet happig op
zijn
BN
uitwerpselen
lafaard
lafaard
laf
diarree
wc
bangerd
poepen
ploert
in moeilijkheden
zitten
gemeen
betalen
1113
1115
1117
1117
1117
1119
1119
1119
1119
1119
1119
1119
1119
1119
1121
BN
NN
NN
1121
1121
1122
124
schol
schompes
schooljuf,
schooljuffrouw
schoolfrik
schoolmeester
schoon
schoppen
schoteldoek
schrijfgerief
schrik
schrijvelaar
zich het ~
werken
het ver ~
de wereld in ~
~ hebben van
schrijverij
spreektaal
proost
BN
1122
spreektaal
hard werken
NN
1122
informeel
geringschattend
geringschattend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
onderwijzeres
schoolmeester
BN
BN
BN
BN
BN
1123
1123
1123
1124
1124
1124
1124
1124
BN
BN
BN
BN
1126
1126
1126
1128
1129
1129
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
geringschattend
enigzins
minachtend
schudden
schuifaf
dat kun je wel ~
spreektaal
spreektaal
schuiven
scoren
wat schuift dat?
spreektaal
slang
schertsend
scheldwoord
spreektaal
spreektaal
informeel
slang
schertsend
secreet
seffens
serieus
shit
shot
sigarenkistje
sijsjeslijmer
Sinksen
sinjoor
sintjutmis,
sintjuttemis
sjans
sjansen
sjees
sjekkie
sjerp
sjezen
sjoege
is het ~?
met ~
~ hebben
mooi
verheven
aangenaam
gelegen komend
aanzienlijk
een hoge positie
bereiken
verwekken
vaatdoek
schrijfgerei
bang zijn voor
het geschrijf
dat kun je wel
vergeten
glijbaan
hoeveel verdien ik
daarmee?
bemachtigen
straks
echt waar?
gelul
injectie
schoen
spreektaal
spreektaal
schertsend
saaie vent
Pinksteren
Antwerpenaar
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
nooit
flirten
hoop
sjaal
zakken
begrip
1129
NN
BN
1130
1130
NN
NN
NN
1131
1133
1133
1135
1136
1141
1143
1144
1145
BN
BN
vooral
NN
BN
BN
1146
1148
1148
NN
NN
NN
NN
BN
NN
NN
1148
1149
1149
1150
1150
1150
1150
1150
125
sjotten
slaan
slaapwel
slag
een babbeltje ~
~ om slinger
vooral
schertsend
schertsend
spreektaal
schertsend
slachtofferen
sladood
slechtgezind
sleurhut
slinger
sloef
sloeber
slootwater
smack
smoel
smoelwerk
smeris
smoelenboek
smous
smos
snaaien
snavel
snede
snappez-vous?
snoeien
snip, snep
snok
snokken
snoek
snotje
snotkoker
snotlap
snufferd
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
iemand een ~
geven
een snee in de
neus hebben
een ~ vangen
in het ~ krijgen
voetballen
praten
welterusten
voortdurend
slechtgehumeurd
caravan
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
slang
informeel
informeel
spreektaal
schertsend
scheldwoord
spreektaal
spreektaal
informeel
iemand een lift geven
slof
slokop
vieze koffie
heroïne
mond
mond
politieagent
spreektaal
schertsend
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
informeel
informeel
informeel
informeel
dronken
begrijpt u
snoeien
100 gulden
ruk
rukken
in het water vallen
bemerken
neus
zakdoek
neus
broodje gezond
stelen
mond
BN
BN
BN
BN
1150
1151
1152
1153
NN
BN
NN
1153
1153
1155
1156
NN
BN
BN
NN
NN
BN
NN
NN
NN
BN
BN
NN
sodeju
spreektaal
sodemieter
spreektaal
lichaam
spreektaal
gooien
vooral
NN
vooral
NN
vooral
NN
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
informeel
tussendoor
koopjes
opruimen
BN
BN
BN
sodemieteren
soep
solden
solderen
solliciteren
soortement
tussen de ~ en
de patatten
~ naar iets
soort
1158
1159
1159
1160
1162
1164
1164
1164
1164
1165
1165
1165
1166
1166
1166
1168
1168
1169
1169
1169
1170
1170
1170
1170
1171
1171
1171
1172
1173
1173
1174
1175
126
sores
spaghettivreter
spaghettiwestern
spannend
spanjool
spatsies
speed
speedfreak
speen
spek
speelvogel
speelhol
spicht
speractie
spie
spetter
~ hebben
het ~ aan zijn
been hebben
speurneus
spiekpapiertje
spijs
spikkeltjeskaas
spinnenkop
spleet
sporen
spraakwater
spraakwaterval
spriet
springen
spuit
spuitpoep
sputteren
op ~ staan
spuugzat
staan
staak
staatsruif
stalen
stamp
ik ben het ~
voor lul ~
stampen
in elkaar ~
stangen
starnakel
stationeren
het ~ ros
spreektaal
scheldwoord
informeel
spreektaal
geringschattend
spreektaal
slang
slang
spreektaal
ellende
NN
strak
Spanjaard
praatjes hebben
wekamine
BN
aambeien
BN
spreektaal
spreektaal
minachtend
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
schertsend
spreektaal
spreektaal
scheldwoord
informeel
spreektaal
schertsend
schertsend
informeel
de dupe zijn
speels kind
casino
BN
BN
wegversperring
cent
knapperd
hard schot
BN
NN
NN
moes
komijnekaas
BN
NN
vagina
gek zijn
sterke drank
NN
informeel
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
schertsend
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
NN
nodig moeten
urineren
paraplu
diarree
stagneren
NN
NN
BN
ik ben het beu
een raar figuur slaan
vooral
NN
NN
fiets
klap
hoop
schop
in elkaar slaan
schoppen
plagen
stomdronken
BN
BN
NN
BN
NN
NN
BN
1175
1177
1177
1178
1178
1179
1180
1180
1181
1181
1181
1181
1183
1183
1183
1183
1183
1183
1184
1185
1185
1186
1187
1190
1191
1192
1193
1193
1194
1195
1195
1195
1196
1196
1198
1201
1202
1202
1202
1202
1202
1204
1205
1206
127
steken
iemand laten ~
in elkaar ~
steigeren
stel
stellen
stennis
ster
sterf-opstraatworst
stief
stiefelen
stielman
stijf
stille
stilletjes
stinken
stoefen
stoemp
stinker, stinkerd
een stelletje
mensen
het goed/slecht
~
rijke ~
in z`n ~ zitten
streep
stront
strontnat
strot
van ~ raken
er loopt een ~
door
1209
1209
1209
spreektaal
spreektaal
het goed/slecht
maken
drukte
BN
NN
1210
1212
zonder maat
BN
1212
cervelaatworst
NN
1213
zeker een kwartier
lopen
vakman
NN
NN
BN
1215
1215
1215
een ~ kwartiertje spreektaal
spreektaal
spreektaal
erin ~
BN
BN
groep
schertsend
een stijve
hebben
iemand in de steek
laten
in elkaar zitten
neerbuigend
tegen de sterren
op
spreektaal
stombezopen
stoot
stort
straatloper
straat
straf
straatmadeliefje
stralen
spreektaal
spreektaal
schertsend
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
spreektaal
1209
een erectie hebben
politieagent in burger
matig
BN
vooral
erin lopen
NN
opscheppen
BN
stamppot
BN
in de angst
dronken
knappe meid
NN
vooral
BN
1216
1217
1217
1217
1218
1218
1218
1218
1220
1221
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
schertsend
spreektaal
stortplaats
leegloper
getrouwd raken
erg
straatmeid
zakken
spreektaal
plat
informeel
informeel
hij is gek
uitwerpselen
drijfnat
keel
NN
1228
1231
1231
1232
iemand vleien
BN
BN
BN
1232
1232
1234
1235
BN
1235
stroop
strop
studiejaar
stuff
iemand ~ aan de
baard smeren
spreektaal
spreektaal
spreektaal
slang
stuiven
het zal er ~
spreektaal
schooljaar
hasj / marihuana
het zal er hevig aan
toe gaan
BN
BN
NN
1224
1225
1225
1225
1225
1227
128
stuk
stukken van
mensen kosten
zeker van je ~
zijn
stuur
stuudje
stylo
suf
sufferdje
suiker
suite
suikerspin
syndic
T syndicalist
taak
taart
tafel
takketakkitakki
zich ~
prakkiseren
niet van ~ zijn
onder de ~
kletsen
tamp
tas
tater
tateren
teef
techneut
teerling
tegen
tegensteken
teken
tel
telecard
teller
tempen
tengel
tering
tent
terminus
spreektaal
heel veel kosten
BN
1235
spreektaal
informeel
smalend
spreektaal
zelfverzekerd zijn
stuurman
BN
1235
1236
1236
1237
spreektaal
schertsend
schertsend
spreektaal
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
nadenken
spreektaal
spreektaal
smalend
spreektaal
een discussie winnen
slecht
Sranantongo
Sranantongo
mannelijk
geslachtsdeel
kopje
mond
kletsen
plat
spreektaal
informeel
spreektaal
scheldnaam
schertsend
spreektaal
krijg de ~
tering-
NN
bruidsstoet
BN
syndicus
vakbondslid
huiswerk
BN
BN
BN
NN
NN
NN
1239
1239
1239
1240
1240
1244
1245
1246
1248
1249
1251
1251
1251
BN
1252
1255
1256
1256
1257
1257
1258
met een snelheid van BN
1258
BN
BN
1258
1260
BN
BN
BN
BN
1261
1262
1262
1264
spreektaal
spreektaal
plat
plat
100 km per uur rijden
tegenstaan
iemand een teken
geven
niet belangrijk zijn
telefoonkaart
meter
temperatuur
opnemen
vinger
vloek
vervelend
1264
1265
1266
1266
spreektaal
spreektaal
restaurant
eindpunt
NN
NN
NN
NN
vooral
NN
BN
~ een snelheid
van
spreektaal
~ 100 km per uur
rijden
spreektaal
spreektaal
iemand ~ doen
van geen ~ zijn
balpen
NN
BN
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
dobbelsteen
BN
BN
1266
1267
129
teringlijder
test
tetteren
spreektaal
informeel
informeel
rotzak
hoofd
teut
spreektaal
dronken
spreektaal
informeel
daar ben ik van
afgestapt
borst
thuiskomen
tiet
daar ben ik van
thuisgekomen
tong
toon
topzwaar
tortelduif
tournee
dat boek
verkoopt als een
tierelier
spreektaal
spreektaal
spreektaal
neerbuigend
informeel
schertsend
een pak slaag ~
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
spreektaal
zijn ~ ingeslikt
hebben
spreektaal
informeel
schertsend
tortelduiven
schertsend
spreektaal
trap
trappen
treffelijk
van de ~ gevallen
zijn
schertsend
herrie ~
informeel
spreektaal
tierelier
tig
tillen
tikgeit
toedeloe
tochtlatjes
toedienen
toer
toespijs
toesteken
toeter
toffel
toko
toiletteren
toneelkring
trekken
tremmen
trezebezeke
treurbuis
troela
troost
het lang of kort ~ spreektaal
spreektaal
het niet lang
meer ~
spreektaal
iemand in elkaar
~
spreektaal
spreektaal
schertsend
minachtend
spreektaal
veel mensen
bedriegen
typiste
dag
NN
vooral
NN
BN
vooral
NN
NN
NN
NN
NN
voorzien van
beurt
beleg
overhandigen
blaasinstrument
dronken
pantoffel
onderneming
urineren
toneelvereniging
niets zeggen
teen
dronken
koppeltje
rondje
BN
BN
BN
NN
NN
BN
BN
1267
1270
1271
1271
1275
1276
1276
1276
1278
1278
1282
1282
1282
1284
1285
1285
1285
1285
1286
1287
1287
1288
BN
1288
1289
1291
1292
1293
zijn haar kortgeknipt
hebben
ruzie maken
respectabel
het lang of kort
maken
masturberen
BN
1297
1298
1299
BN
1300
1300
niet lang meer leven
BN
1300
in elkaar slaan
trutje
televisie
meisje
koffie
NN
BN
1301
1301
1301
1304
1305
NN
130
trouwerij
trouwkleed
informeel
spreektaal
trut
tube
t.t.z.
tuffen
tukker
turnkring
turnzaal
plat
informeel
spreektaal
schertsend
scheldwoord
spreektaal
spreektaal
tussen
turf
tuut
tyfus
uil
uilenzeik
uit
uitfreaken
uitgekookt
uitgeluld
uitgeput
uitgeregend
uitmikken
uitputting
uitstappen
uitsteken
uitvliegen
uitvogelen
unief
V uppie
va
vaak
vaantje
Vaderkensdag
vadermoorder
vake
vallen
~ dit en een
week
een uiltje
knappen
t is amen en ~
~ zijn
tot ~ van de
voorraad
in m'n ~
naar de vaantjes
zijn
iets naar de
vaantjes helpen
zonder werk ~
erdoor ~
valoriseren
vangen
trouwpartij
trouwjurk
BN
vrouwelijk
geslachtsdeel
dat wil zeggen
BN
turnvereniging
gymzaal
NN
BN
BN
spreektaal
schertsend
spreektaal
plat
binnen een week
dik boek
politieagent
vloek
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
informeel
een dutje doen
verschraald bier
t is afgelopen
sluw
uitgepraat
uitverkocht
verregend
afpassen
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
informeel
spreektaal
zolang de voorraad
strekt
overlijden
uithalen
plots tekeergaan
uitpluizen
universiteit
in mijn eentje
vader
slaap
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
BN
NN
NN
NN
BN
BN
BN
1307
1307
1307
1308
1309
1310
1310
1310
1310
1311
1314
1315
1315
1315
1318
1319
1319
1319
1319
1322
BN
1323
1326
1326
1327
1328
1331
1332
1335
1335
kapot zijn
BN
1335
kapot maken
Vaderdag
BN
BN
NN
BN
BN
BN
BN
BN
1335
1336
1337
1338
1339
1339
1339
1339
1340
vader
komen te zitten
worden
afgaan
benutten
verdienen
BN
1306
1306
BN
BN
BN
NN
131
vanachter
vandoen
vastmaken
verbouwen
verbrodden
verdikke,
verdikkeme,
verdikkie
verdiep
verdomd
verdommen
verdoemenis,
verdommenis
verdraaien
vergeven
verhuren
verhippen
verhipt
verkassen
verknollen
verkoopbaar
verliezen
verlinken
verlof
verlullen
verneuken
vernachelen
vermits
verneukeratief
verneukerij
vernikkelen
verpast
verovering
verrek
verrekken
verrekt
verrot
versassen
versieren
versjteren
versmachten
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
spreektaal
het ~
naar de ~ gaan
informeel
spreektaal
informeel
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
het is hier ~ van
de muizen
zich ~
~ van de kou
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
informeel
spreektaal
schertsend
niets te ~ hebben schertsend
spreektaal
~ zonder wedde
spreektaal
spreektaal
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
schertsend
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
achteraan
nodig
sluiten
BN
BN
BN
verknoeien
BN
1340
1340
1343
1353
1354
erg, zeer
het vertikken
1355
1355
1356
1356
1356
verloren gaan
weigeren
1356
1356
verdieping
het barst hier
in loondienst gaan
verkleumen
zeer
weggaan
verknoeien
aanvaardbaar
verraden
loopbaanonderbrekin
g
vakantie
verdoen
bedriegen
kapotmaken
omdat
bedriegerij
verkleumen
verkocht
nieuwe vriend
sterven
zeer
vervloekt
erg
overbrengen
voor elkaar krijgen
verstoren
stikken
BN
NN
NN
NN
NN
NN
BN
BN
BN
BN
NN
BN
NN
NN
NN
NN
NN
BN
NN
NN
BN
1360
1362
1362
1362
1363
1365
1365
1367
1368
1368
1368
1369
1370
1370
1370
1371
1371
1371
1372
1372
1373
1373
1373
1374
1374
1374
1374
1375
1376
1376
132
vertrutting
verversen
vervloekt
verwachten
Verweggistan
verzopen
verzuipen
verzusteren
vet
zich ~ aan
het ~ is eraf
vetklomp
vetzak
vidé, vidétje
vijg
vijs
vijzen
vijver
vingeren
viswijf
Vlaanders
vlaggen
vlerk
vliegen
vod
voet
zo plat als een ~
de grote ~
de beide ~
hij ziet ze ~
met iemands
voeten spelen
ergens met vuile
voeten doorgaan
aan zijn voeten
vagen
onder de voeten
zijn
uit de voeten zijn
om de vijf voeten
voetbad
vogelschrik
vogelverschrikker
volksstam
voorgevel
voorhebben
hele
volksstammen
het goed/slecht
~
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
informeel
spreektaal
schertsend
informeel
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
informeel
spreektaal
verstikken
truttig worden
schone luier omdoen
heel erg
BN
NN
BN
rekenen op
BN
NN
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
informeel
informeel
scheldwoord
spreektaal
schertsend
spreektaal
informeel
spreektaal
1376
1382
1382
1383
1383
1384
1384
1388
1389
1389
1390
1390
1390
1391
1392
vies
het beste is weg
BN
BN
BN
pasteitje
BN
heel plat
schroef
schroeven
de oceaan
masturberen
BN
BN
BN
1394
1394
1394
1394
1395
1398
1398
BN
BN
1399
1399
1402
1403
1407
Oost- en WestVlaanderen
arm
hij is gek
stofdoek
NN
spreektaal
iemand voor de gek
houden
BN
1408
spreektaal
recht op zijn doel
afgaan
BN
1408
spreektaal
aan zijn laars lappen
BN
1408
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
spreektaal
schertsend
ziek zijn
afgedaan zijn
telkens weer
BN
BN
BN
vogelverschrikker
BN
1408
1408
1408
1409
1410
1410
schertsend
schertsend
spreektaal
veel mensen
neus
beleven
BN
het bij het rechte eind
hebben
BN
spreektaal
1413
1418
1419
1419
133
vooropzeg
voortdoen
voortgaan
vozen
vrachtje
vrank
vreetzak
vreten
een raar stuk ~
vrijer
vrouwmens
vrouwvolk
vuilbak
vullis
vuilnisbakkenras
W vuurtoren
waarzo
wafel
waffel
wagen
wandelconcert
wandelen
waratje
wasspeld
water
waslijst
waterballet
waterkans
waterlander
watjekouw
weed
weer, weder
weeral
weergeven
weggeven
weg
weghalen
wegpesten
wegsteken
de ~ aan het
rollen brengen
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
informeel
spreektaal
scheldwoord
spreektaal
spreektaal
spreektaal
geringschattend
geringschattend
spreektaal
spreektaal
schertsend
spreektaal
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
het spel zit op de
~
spreektaal
spreektaal
iemand ~ sturen spreektaal
spreektaal
spreektaal
plat ~
spreektaal
spreektaal
bruisend ~
spreektaal
lopend ~
spreektaal
schertsend
schertsend
spreektaal
schertsend
spreektaal
slang
het mooie weer
maken
spreektaal
spreektaal
spreektaal
informeel
er mee ~ zijn
spreektaal
bij haar is alles
weggehaald
informeel
iemand ~
informeel
spreektaal
opzeggingstermijn
zich redden met
weggaan
vrijen
BN
ruw
BN
slecht eten
een raar mens
kerel
vrouw
vrouwen
vuilnisbak
vuilnis
hond
250 gulden
WAAR
mond
mond
de zaak aan het rollen
brengen
de poppen zijn aan
het dansen
promenadeconcert
iemand afschepen
waarachtig
wasknijper
spa blauw
urine
spuitwater
stromend water
lange lijst
NN
1421
1423
1423
1428
1429
1429
1430
1430
1430
1432
1434
1434
1435
1436
1436
1437
1441
1442
1442
BN
1442
BN
BN
BN
NN
BN
BN
1442
1445
1445
1447
1449
1449
1449
1449
1449
1449
1450
1451
1451
1453
1455
BN
NN
BN
NN
NN
NN
NN
BN
BN
NN
BN
traan
harde klap
marihuana
succes hebben
alweer
teruggeven
ten beste geven
doorzien
verstoppen
NN
BN
BN
BN
BN
1456
1456
1456
1459
1459
BN
1460
1460
1461
134
wegslaan
weirdo
welletjes
wereldberoemd
werkpaard
werkvrouw
wiedes
wiedeweerga
wiet
wijf
wijs
wind
winkeldochter
wipje
wippen
witte
woof
wout
wouen
worst
woven
wroeten
Y wuiven
Z yes
zaag
zaad
ergens niet weg
te slaan zijn
~ in Gent
als de ~
niet veel wijzer
worden van
schertsend
informeel
informeel
schertsend
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
slang
informeel
het stinkt een
uur in de ~
zageman
zagemeel
zagen
zacht
zakkenwasser
zakkerig
zagevent
zak
iemand de ~
geven
zakken
iemand ~
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
zaligheid
iemand zijn ~
geven
spreektaal
geen ~
werkster
duidelijk
met grote spoed
marihuana
vrouw
BN
NN
NN
schertsend
spreektaal
schertsend
een ~ maken
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
spreektaal
spreektaal
of je ~ lust
schertsend
schertsend
spreektaal
schertsend
reken maar van ~ informeel
informeel
~ in `t bakje
spreektaal
er geen zaken
mee hebben
spreektaal
zaakje
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
de zachte sector schertsend
scheldwoord
informeel
spreektaal
zaak
genoeg
1461
1463
1464
1466
1469
1470
1474
1474
1475
1476
1477
het stinkt heel erg
seks
seks
niet-collaborant
NN
NN
BN
politieagent
wilden
NN
zwoegen
geen twijfel aan
zeur
geld in 't laatje
er niets mee te
maken hebben
geslachtsdelen
zeur
zaagsel
zeuren
vervelend
zeur
iemand ontslaan
balzak
niets
klootzak
iemand laten zakken
iemand de waarheid
zeggen
BN
BN
BN
BN
BN
BN
BN
NN
1479
1481
1483
1483
1485
1488
1491
1491
1491
1491
1493
1493
1495
1496
1496
1496
1496
1497
1497
1497
1497
1498
1498
1498
BN
1498
1498
1498
1498
1498
BN
1499
NN
135
de acht
zaligheden
zandhaas
zat
zedenmeester
zeiken
zeik
zeiker, zeikerd
zeikerig
zeiknat
zeiloren
zenuwpees
zenuw
zetten
zeveraar
zever
zeveren
ziekenkas
ziekte
ziel
ziekenhuisbal
zielknijper,
zielenknijper
zieltje
zien
zilvervloot
zit
zitten
zodra
zoekertje
zonde
zooi
zool
zorg
krijg de
zenuwen!
ergens flink de ~
over in hebben
als de ~
roken als de ~
jaloers als de ~
iemand op zijn ~
geven
iemand graag ~
gezien zijn
schertsend
schertsend
informeel
informeel
geringschattend
informeel
spreektaal
informeel
informeel
informeel
schertsend
informeel
spreektaal
spreektaal
informeel
spreektaal
spreektaal
spreektaal
infanterist
verzadigd
dronken
zeuren
urine
zeur
vervelend
kletsnat
flaporen
NN
NN
NN
barst
gaan zitten
praatjesmaker
onzin
zeuren
ziekenfonds
ergens door geërgerd
zijn
heel erg
veel roken
erg jaloers zijn
NN
BN
spreektaal
schertsend
slaag geven
schertsend
spreektaal
spreektaal
spreektaal
psychiater
ziel
van iemand houden
beetgenomen zijn
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
niets te ~ hebben
met
spreektaal
schertsend
spreektaal
neem een ~
schertsend
het zit eraan te
komen
spreektaal
van ~ / ~ dat
spreektaal
spreektaal
jeugdzonden
schertsend
spreektaal
halve ~
spreektaal
mij een ~!
spreektaal
niets te maken
hebben met
BN
1509
1511
1512
1512
1512
1513
NN
NN
NN
NN
1513
1513
1513
1513
NN
1513
1513
BN
BN
BN
NN
zitplaats
het komt eraan
zodra
menigte
halvegare
kan me niets schelen
1499
1499
1500
1500
1501
1505
1505
1506
1506
1506
1506
1509
BN
BN
NN
NN
1513
1514
1514
1514
1514
1516
1518
1518
1518
1519
1519
1522
1524
1524
1525
136
zot
zottekesspel
zotteklap
zuiderling
zuipen
zuiper
zuiplap
zuipschuit
zus
zuster
zwartjoekel
zwanzen
zwarte
zwartje
zweef
zwartrok
zweetkakkies
zweetdrankje
zwijnen
de eerste zorgen
toedienen
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
spreektaal
schertsend
informeel
informeel
informeel
schertsend
informeel
je ~
je zal je ~
bedoelen
spreektaal
spreektaal
scheldwoord
spreektaal
spreektaal
minachtend
informeel
spottend
spreektaal
schertsend
spreektaal
eerste hulp verlenen
gek
dol
dwaas
boer
dwaze toestand
onzin
BN
BN
BN
BN
BN
BN
BN
1525
1525
1525
1525
1525
1525
1525
1526
1527
1527
1527
1527
1528
NN
1528
NN
NN
BN
BN
1528
1531
1531
1531
1531
1532
1532
1533
1533
1535
drinken
dronkaard
dronkaard
daar komt niets van
in
grappen maken
collaborateur
neger(in)
zweefmolen
rooms-katholiek
zweetvoeten
doktersrekening
geluk hebben
NN
NN
137
Download