INFORMELE WOORDEN IN HET WOORDENBOEK Op de grens tussen standaardtaal en substandaard Zoë Steijaert Promotor: prof. dr. Johan De Caluwe Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het behalen van de graad van Master Nederlands Academiejaar 2013-2014 INFORMELE WOORDEN IN HET WOORDENBOEK Op de grens tussen standaardtaal en substandaard Zoë Steijaert Promotor: prof. dr. Johan De Caluwe Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het behalen van de graad van Master Nederlands Academiejaar 2013-2014 Dankwoord Iedereen die ooit al eens een masterscriptie geschreven heeft, zal kunnen bevestigen dat dit niet zonder slag of stoot gaat. Ook bij mij was dat niet anders. Toen ik in 2011 na zes jaar vol ups en downs aan de universiteit, een bachelordiploma en een half voltooide master besloot om met mijn studie te stoppen, was ik ervan overtuigd dat ik een jaar later nog altijd gewoon aan het werk zou zijn. Zoals zo vaak in het leven bleek het in werkelijkheid echter anders uit te draaien: ik werd ziek, waardoor ik mijn werk verloor. In januari 2012 besloot ik om mijn studie weer op te nemen en werkte ik tijdens het tweede semester mijn twee laatste vakken af. Vorig academiejaar was ik dan eindelijk klaar om aan mijn masterscriptie te kunnen beginnen. Nu deze scriptie een feit is, wil ik graag enkele mensen bedanken die me hier bewust of onbewust bij geholpen hebben. Mijn voornaamste dank gaat uit naar mijn promotor, die me dit originele onderwerp voorstelde en me het hele jaar door met veel enthousiasme heeft begeleid. Aangezien een onderzoek zoals dat wat in deze scriptie aan bod komt nog niet eerder heeft plaatsgevonden, was het niet altijd even makkelijk voor mij om te weten hoe ik verder moest. Ik ben hem dan ook erg dankbaar dat hij altijd trouw op mijn mails antwoordde en bij elk bezoek klaarstond met ideeën voor de volgende stap die ik kon ondernemen. De wetenschap dat dit onderwerp ook hem al langere tijd interesseerde, heeft mij in de loop van het onderzoek erg weten te motiveren. Hopelijk kan mijn onderzoek in elk geval deels op zijn vragen antwoorden en mag het motiveren tot verder onderzoek in deze richting. Dat wat ik zelf als mijn “vieze woordenlijst” omschrijf, is in ieder geval beschikbaar voor al wie daar nood aan zou hebben. Andere mensen die mij actief bij het schrijven van deze thesis geholpen hebben zijn mijn onvermoeibare nalezers Lobke en Kris. Jullie zijn schatten en hebben mij enorm geholpen door jullie mening te geven. Kris en ik hebben dit jaar heel wat meegemaakt en zijn toewijding aan mijn onderwerp ging zelfs zo ver dat op een bepaald moment bleek dat hij letterlijk een pleurislijer geworden was. Lobke wil ik samen met haar man Will nog eens extra bedanken voor hun gastvrijheid de afgelopen maanden. Hopelijk kunnen jullie ook snel van jullie nieuwe huisje genieten. Ook Steven is voor mij een grote hulp geweest door altijd op mijn vragen te beantwoorden en dingen op de universiteit op te zoeken wanneer ik daar zelf niet geraakte. Ik heb er het volste vertrouwen in dat jij het nog ver gaat schoppen daar. Mijn vriend Bjorn verdient een alinea voor zichzelf in dit dankwoord. Hij was voor mij het afgelopen jaar meer dan hij zelf ooit zou kunnen beseffen: mijn motivatie wanneer het goed ging, mijn steun op mindere momenten, mijn afleiding wanneer ik daar nood aan had en mijn hulp op de momenten dat het fysiek te zwaar werd. Ondanks de problemen met ons huis waardoor we op een gegeven moment letterlijk geen dak meer boven ons hoofd hadden, zijn we er toch samen geraakt. Ik had dit nooit zonder hem kunnen doen en zal hem daar altijd dankbaar voor blijven. Hopelijk kunnen we binnenkort samen genieten van een afgewerkt huis mét douche. We mogen van geluk spreken dat onze kat met haar buitensporige interesse in computers er niet in geslaagd is om mijn thesis van onze harde schijf te wissen. Verder wil ik veel dank uiten aan mijn vrienden en familie die me hebben gesteund. Een aantal onder jullie wil ik hier graag nog eens expliciet bedanken. Mijn ouders, bedankt om mij op deze wereld te i zetten en om er altijd voor mij te zijn als ik jullie nodig heb. Lien, ontzettend bedankt om je appartement aan ons uit te lenen terwijl wij met onze verbouwing zaten. Op het einde van dit jaar zullen we elkaar de volle 22 jaar kennen en ik vind het fantastisch dat we nog altijd zo veel aan elkaar hebben. Ook Sofie en Karel verdienen een speciale vermelding, en mijn eeuwige dank om zo goed voor onze lieve Lou te zorgen. Met haar nieuwsgierige aard zou ze anders zeker pal onder een stuk dak, douche of wc gelopen zijn. Jullie toekomstige katten zullen ongetwijfeld de gelukkigste van Deinze en omstreken worden. Sarah, bedankt om mijn klankbord te zijn wanneer er problemen waren of ik gewoon eens moest zeuren. Hopelijk krijgen jullie ook snel een grote portie goed nieuws en de rust die jullie verdienen. Ten slotte wil ik iedereen die van plan is om deze scriptie te lezen alvast bedanken voor hun interesse. Ik hoop dat mijn onderzoek hen zal kunnen boeien. Ikzelf zal er in ieder geval toch een paar mooie nieuwe aanwinsten voor mijn woordenschat aan overhouden. ii Inhoudsopgave Dankwoord ..........................................................................................................................................i Inhoudsopgave .................................................................................................................................. iii 1. Inleiding ..........................................................................................................................................1 2. Opzet en methodologie...................................................................................................................2 2.1 Het Prisma Handwoordenboek, onze lijst en de corpora ............................................................2 2.2 Werkwijze .................................................................................................................................2 3. Theoretische introductie .................................................................................................................5 3.1 Algemene lexicografische inleiding ............................................................................................5 3.1.1 Wat is een woordenboek? ..................................................................................................5 3.1.2 De oorsprong van woordenboeken .....................................................................................5 3.1.3 Mogelijke typologieën ........................................................................................................6 3.1.4 Het gebruik van labels ........................................................................................................7 3.2 Nederlands-Nederlands en Belgisch-Nederlands in de Prisma ...................................................8 3.2.1 Willy Martin over BN en NN ................................................................................................9 3.2.2 Het RBBN en het Prisma Handwoordenboek 2009 ..............................................................9 3.2.3 Verschillen tussen BN en NN............................................................................................. 11 3.2.4 Bedenkingen voor de toekomst ........................................................................................ 12 3.3 Standaardtaal versus dialect in Nederland en België ................................................................ 13 3.3.1 De vijf types relaties tussen standaardtaal en dialect ........................................................ 13 3.3.2 Toegepast op België en Nederland ................................................................................... 16 3.3.3 De situatie in Nederland ................................................................................................... 17 3.3.4 De situatie in België .......................................................................................................... 17 3.3.5 Huidige situatie en toekomst ............................................................................................ 18 3.4 Bestaande visies op standaardtaal ........................................................................................... 20 3.4.1 Inclusieve versus exclusieve visies .................................................................................... 20 3.4.2 Volgens de Nederlandse Taalunie ..................................................................................... 21 3.4.3 Volgens de Algemene Nederlandse Spraakkunst ............................................................... 23 3.4.4 Volgens de Van Dale ......................................................................................................... 25 3.4.5 Conclusie .......................................................................................................................... 25 4. Algemene resultaten ..................................................................................................................... 27 4.1 Totaalcijfers ............................................................................................................................ 27 4.2 Geografische indeling: BN versus NN ....................................................................................... 28 iii 4.2.1 Spreektaal ........................................................................................................................ 28 4.2.2 Informeel ......................................................................................................................... 28 4.2.3 Schertsend ....................................................................................................................... 29 4.2.4 Scheldwoord .................................................................................................................... 29 4.2.5 Plat ................................................................................................................................... 29 4.2.6 Slang ................................................................................................................................ 30 4.2.7 Volkstaal........................................................................................................................... 30 4.2.8 Restgroep ......................................................................................................................... 31 4.2.9 Bevindingen...................................................................................................................... 31 4.3 Semantische indeling: register ................................................................................................. 32 4.3.1 Spreektaal ........................................................................................................................ 32 4.3.2 Informeel ......................................................................................................................... 33 4.3.3 Schertsend ....................................................................................................................... 34 4.3.4 Scheldwoord .................................................................................................................... 35 4.3.5 Plat ................................................................................................................................... 36 4.3.6 Slang ................................................................................................................................ 36 4.3.7 Volkstaal........................................................................................................................... 37 4.3.8 Restgroep ......................................................................................................................... 37 4.3.9 Bevindingen...................................................................................................................... 38 5. Het corpusonderzoek .................................................................................................................... 39 5.1 Algemeen ................................................................................................................................ 39 5.2 Spreektaal ............................................................................................................................... 40 5.2.1 Belgisch-Nederlands ......................................................................................................... 40 5.2.1.1 Met synoniem............................................................................................................ 40 5.2.1.2 Zonder synoniem ....................................................................................................... 42 5.2.2 Nederlands-Nederlands .................................................................................................... 43 5.2.2.1 Het Vlaamse nieuws................................................................................................... 43 5.2.2.1.1 Met synoniem ..................................................................................................... 43 5.2.2.1.1 Zonder synoniem ................................................................................................ 44 5.2.2.2 Het Nederlandse nieuws ............................................................................................ 45 5.2.2.2.1 Met synoniem ..................................................................................................... 45 5.2.2.2.2 Zonder synoniem ................................................................................................ 45 5.2.3 Zonder taallabel ............................................................................................................... 46 5.2.3.1 Met synoniem............................................................................................................ 46 iv 5.2.3.2 Zonder synoniem ....................................................................................................... 47 5.2.4 Bevindingen...................................................................................................................... 47 5.3 Informeel ................................................................................................................................ 49 5.3.1 Met synoniem .................................................................................................................. 50 5.3.2 Zonder synoniem .............................................................................................................. 51 5.3.3 Bevindingen...................................................................................................................... 52 5.4 Schertsend .............................................................................................................................. 53 5.4.1 Met synoniem .................................................................................................................. 53 5.4.1.1 Belgisch Nederlands................................................................................................... 53 5.4.1.2 Nederlands-Nederlands ............................................................................................. 54 5.4.1.3 Zonder taallabel ......................................................................................................... 55 5.4.2 Zonder synoniem .............................................................................................................. 56 5.4.1.1 Met taallabel ............................................................................................................. 56 5.4.1.2 Zonder taallabel ......................................................................................................... 57 5.4.3 Bevindingen...................................................................................................................... 57 5.5 Scheldwoord ........................................................................................................................... 59 5.5.1 Nederlands-Nederlands .................................................................................................... 59 5.5.2 Zonder taallabel ............................................................................................................... 60 5.5.3 Bevindingen...................................................................................................................... 61 5.6 Plat ......................................................................................................................................... 62 5.6.1 Belgisch-Nederlands ......................................................................................................... 63 5.6.2 Nederlands-Nederlands .................................................................................................... 63 5.6.3 Zonder taallabel ............................................................................................................... 64 5.6.4 Bevindingen...................................................................................................................... 65 5.7 Slang ....................................................................................................................................... 66 5.7.1 Met synoniem .................................................................................................................. 66 5.7.2 Zonder synoniem .............................................................................................................. 67 5.7.3 Bevindingen...................................................................................................................... 68 5.8 Volkstaal ................................................................................................................................. 69 5.8.1 Met synoniem .................................................................................................................. 69 5.8.2 Zonder synoniem .............................................................................................................. 70 5.8.3 Bevindingen...................................................................................................................... 70 5.9 Restgroep................................................................................................................................ 71 5.9.1 Met synoniem .................................................................................................................. 72 v 5.9.1.1 Nederlands-Nederlands ............................................................................................. 72 5.9.1.2 Zonder taallabel ......................................................................................................... 73 5.9.2 Zonder synoniem .............................................................................................................. 73 5.9.2.1 Belgisch-Nederlands .................................................................................................. 73 5.9.2.2 Nederlands-Nederlands ............................................................................................. 73 5.9.2.3 Geen taallabel............................................................................................................ 74 5.9.3 Bevindingen...................................................................................................................... 74 5.10 Samenvatting ........................................................................................................................ 75 6. Conclusie ...................................................................................................................................... 78 Bibliografie ....................................................................................................................................... 84 Bijlage............................................................................................................................................... 87 32.981 woorden vi 1. Inleiding De tijd dat verklarende woordenboeken enkel dienden om een verklaring te geven van de woorden die erin opgenomen staan, is voorbij. In onze moderne woordenboeken valt veel meer informatie te vinden. Zo krijgen we bijvoorbeeld etymologische informatie over de oorsprong van woorden die niet uit het Nederlands afkomstig zijn. Ook vinden we grammaticale informatie over de woordsoort, de vervoegings- of verbuigingsmogelijkheden en het bijbehorende lidwoord. Een derde vorm van informatie die het woordenboek ons geeft, is informatie over de stijl van een woord of constructie en de contexten waarin het kan voorkomen. Ten slotte vinden we vaak ook geografische informatie, die ons vertelt in welke delen van het taalgebied een woord of uitdrukking voorkomt. Die laatste twee categorieën, die van de stilistische en de geografische informatie, zullen in deze masterscriptie een grote rol spelen. Verreweg de meeste moderne woordenboeken maken gebruik van labels om de stilistische en de geografische informatie weer te geven. Deze labels zijn meestal onderstreepte termen (vaak afkortingen) die vlak voor de definitie van het woord staan. Een voorbeeld met zowel stilistische als geografische labels uit het Prisma Handwoordenboek Nederlands (2010: 384): epistel [eepis-] (<Lat<Gr) de (m) & het [-s] meestal spottend brief, briefje hij heeft me in dit ~ voor oplichter uitgemaakt BN, spreektaal bestraffende uiteenzetting Dit is het lemma ‘epistel’, gevolgd door informatie over de uitspraak, de etymologie en de grammaticale eigenschappen van het woord en vervolgens de twee betekenissen. Ook zien we hier twee stilistische labels, namelijk ’meestal spottend’ en ‘spreektaal’. Bij de tweede betekenis van het woord zien we bovendien een geografisch label, namelijk ‘BN’, dat staat voor ‘Belgisch-Nederlands’. In deze scriptie concentreren we ons op de stilistische labels die zich tussen de standaardtaal en de substandaard bevinden. We willen namelijk onderzoeken in hoeverre de modellen die gebruikt worden om standaardtaal te definiëren adequaat zijn wat de informele woorden in het Nederlands betreft. Ook willen we een antwoord geven op de vraag of in een woordenboek enkel standaardtaal voorkomt. We beginnen ons onderzoek met een theoretische introductie, waarin ook een drietal definities van standaardtaal aan bod komen. Deze definities zullen we door middel van corpusonderzoek aan de werkelijkheid toetsen. Bij de toelichting van dit onderzoek vestigen we de aandacht ook op een aantal lexicografische aspecten ervan en besteden we ook aandacht aan de geografische labels ‘NN’ (Nederlands-Nederlands) en ‘BN’ (Belgisch-Nederlands). We willen nagaan of de woorden met deze taallabels ook echt specifiek Nederlands of Belgisch zijn. In hoofdstuk 2 bespreken we eerst de opzet en de methodologie van het onderzoek en lichten we onze belangrijkste bronnen en corpora toe. Hoofdstuk 3 dient als theoretische basis voor ons onderzoek: hierin introduceren we enkele lexicografische begrippen, gaan we dieper in op de verschillen tussen het Nederlands-Nederlands en het Belgisch-Nederlands en geven we drie definities van standaardtaal. In hoofdstuk 4 delen we de woorden uit onze woordenlijst op in acht categorieën waarvoor we telkens een geografische en een semantische indeling maken. Hoofdstuk 5 bevat het eigenlijke corpusonderzoek. We doen steekproeven in Belgische en Nederlandse kranten om na te gaan of de door de redactie van de Prisma toegekende labels uit onze woordenlijst met de werkelijkheid overeenkomen. Ten slotte volgen onze conclusies in hoofdstuk 6. 1 2. Opzet en methodologie 2.1 Het Prisma Handwoordenboek, onze lijst en de corpora Voor ons onderzoek naar het taalgebruik in de periferie van de standaardtaal wilden we werken met een woordenboek, omdat we zo alle woorden die informele labels krijgen op een rijtje konden zetten. We hebben uiteindelijk gekozen voor de nieuwste editie van het Prisma Handwoordenboek Nederlands (vanaf hier Prisma) uit 2010. Dit woordenboek heeft twee grote voordelen tegenover de andere opties: het formaat van de Prisma is ideaal voor dit onderzoek en bovendien wordt enkel in dit woordenboek een onderscheid gemaakt tussen Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands. Dit woordenboek is compact genoeg om makkelijk hanteerbaar te blijven, maar bevat toch genoeg trefwoorden voor een onderzoek van deze grootte. Aangezien dit woordenboek het enige is dat aangeeft welke woorden Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands zijn, is het ook het enige woordenboek dat ons toelaat om deze factor in ons onderzoek te betrekken. Aan de hand van het Prisma Handwoordenboek hebben we in Excel een lijst opgesteld met daarin alle woorden en uitdrukkingen die een label krijgen dat te maken heeft met informaliteit. Om deze woorden te onderzoeken hebben we gebruik gemaakt van twee verschillende corpora: een met Vlaamse en een met Nederlandse krantenartikelen. Het Vlaamse corpus dat we gebruikt hebben is dat op de website van Mediargus. De zoekfunctie op deze website geeft de mogelijkheid om woorden te zoeken in artikelen uit acht Vlaamse kranten, acht Vlaamse en Waalse tijdschriften en een zestiental verschillende websites. De vroegste teksten op deze website komen uit 1990 en het merendeel van de gebruikte bronnen wordt nog steeds dagelijks bijgewerkt. Het Nederlandse corpus dat we voor ons onderzoek gebruikt hebben is het Twente Nieuws Corpus, dat bestaat uit artikelen uit dertien kranten enerzijds en ondertiteling via teletekst, teksten van autocues en transcripties van nieuwsuitzendingen op de Nederlandse televisie anderzijds. Dit corpus is een stuk minder recent dan dat op Mediargus, de teksten die we hierin vinden stammen uit de jaren 1994-2002. Aangezien het Twente Nieuws Corpus niet online staat, hebben we gebruik gemaakt van het programma WConcord om de artikelen in dit corpus te doorzoeken. 2.2 Werkwijze Voordat we aan de introductie van onze lijst en aan het eigenlijke corpusonderzoek beginnen, geven we in hoofdstuk 3 eerst een uitgebreide theoretische inleiding tot ons onderwerp. In dit hoofdstuk bespreken we eerst enkele algemene lexicografische begrippen, waarna we ons op de verschillen tussen het Belgisch-Nederlands en het Nederlands-Nederlands en de totstandkoming van hun labelling in de Prisma concentreren. Vervolgens gaan we dieper in op de verhouding tussen standaardtaal en dialect in de beide delen van het Nederlandse taalgebied en kijken we in hoeverre die in België en in Nederland van elkaar verschillen. We sluiten af met drie definities van de Nederlandse standaardtaal: die van de Nederlandse Taalunie, die van de Algemene Nederlandse Spraakkunst en die van de 14e editie van het Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse taal. In de conclusie zullen we uitgebreid terugkomen op de vraag of het corpusonderzoek dat we in deze scriptie uitvoeren de visies die in deze inleiding besproken worden bevestigt of tegenspreekt. 2 Zoals vermeld is in paragraaf 2.1 hebben we aan de hand van het Prisma Handwoordenboek een lijst opgesteld van woorden met informele labels. De vijftien labels die we voor deze lijst gebruikt hebben zijn ‘spreektaal’, ‘informeel’, ‘schertsend’, ‘scheldwoord’, ‘scheldnaam’, ‘bastaardvloek’, ‘plat’, ‘slang’, ‘volkstaal’, ‘denigrerend’, ‘geringschattend’, ‘minachtend’, ‘neerbuigend’, ‘smalend’ en ‘spottend’. In totaal komen we aan 2.023 woorden met een informeel label. Deze woorden hebben we in een Excelbestand gezet, met in de kolommen daarnaast informatie over de gebruikswijze, de stijllabels, de synoniemen en de taallabels die de woorden krijgen en ten slotte de pagina waarop ze terug te vinden zijn. Door de filterfunctie te gebruiken konden we zo enkel de woorden van een bepaalde categorie (zoals bijvoorbeeld enkel de woorden die als ‘BN’ of als ‘informeel’ gelabeld worden) weergeven en verder onderzoeken. We hebben voor dit onderzoek enkel de onderstreepte woorden in het woordenboek als labels opgevat. Als dus bijvoorbeeld ergens in de lopende tekst bij een trefwoord het woord ‘scheldwoord’ stond zonder onderstreping, hebben we dit niet bij onze resultaten meegerekend. Wanneer bij een lemma meerdere labels stonden, hebben we die allemaal als aparte woorden meegeteld in onze grafieken. Hierdoor is het totaalresultaat van alle labels (2.023) groter dan het totaalcijfer van alle onderzochte lemma’s (1.822). Bijkomende nuances zoals ‘licht minachtend’, ‘vooral schertsend’ en ‘enigszins spottend’ hebben we in dit onderzoek genegeerd. De woorden met deze labels worden meegerekend bij de categorie waar ze onder vallen. Ook bij de taallabels hebben we op dezelfde manier geredeneerd: zo zijn alle woorden die als ‘vooral BN’ geclassificeerd waren bij ‘BN’ gevoegd en ‘vooral NN’ bij ‘NN’. Op basis van onze lijst zijn we eerst nagegaan hoe vaak de verschillende labels in het woordenboek voorkomen. Omdat sommige labels erg aan elkaar verwant zijn, hebben we besloten om die als één groep te behandelen om de vlotheid van het onderzoek te bevorderen. Zo bevat de groep die we ‘scheldwoord’ hebben genoemd niet alleen de lemma’s met als label ‘scheldwoord’, maar ook die met ‘scheldnaam’ en ‘bastaardvloek’ als label. De ‘restgroep’ bevat de labels ‘denigrerend’, ‘geringschattend’, ‘minachtend’, ‘neerbuigend’, ‘smalend’ en ‘spottend’ omdat deze categorieën qua betekenis erg op elkaar lijken. Voor elk van de acht groepen die we overhielden hebben we vervolgens nog een aantal gegevens in grafieken gepresenteerd. De resultaten van dit deel van het onderzoek vinden we terug in hoofdstuk 4. Eerst bespreken we het al dan niet voorkomen van taallabels bij de verschillende categorieën. Voor elk van deze groepen zijn we nagegaan in hoeveel gevallen er sprake is van een bijkomend taallabel ‘BN’ of ‘NN’. Ook kijken we in deze paragraaf of we de verschillen in het voorkomen van deze labels in onze acht categorieën kunnen verklaren. In het volgende deel van dit hoofdstuk hebben we geprobeerd om standaardtalige synoniemen van de opgenomen woorden te vinden. Deze synoniemen willen we later vergelijken met de informele woorden om meer over het verschil in register te weten te komen: komen deze synoniemen vaker en in andere contexten voor dan de informele woorden? Hiervoor hebben we de synoniemen gebruikt die in het Prisma Handwoordenboek worden gebruikt bij de definities van de lemma’s. Bepalen of een woord wel of niet een synoniem heeft bleek vrij lastig, aangezien het moeilijk is om de grens te trekken tussen een synoniem en een omschrijving. Uiteindelijk was de beslissende factor om deze twee te onderscheiden de vraag of de omschrijving al dan niet in een lopende tekst gebruikt kan worden. Duidelijke voorbeelden van woorden waarbij dit niet het geval is, zijn epibreren, ‘niet nader aan te duiden werkzaamheden verrichten’ en afschuifsysteem, ‘handelwijze waarbij vervelende werkzaamheden naar anderen worden doorgeschoven’. Natuurlijk blijft het in veel gevallen wel 3 moeilijk om het onderscheid te maken en zijn er dus veel twijfelgevallen. Daarom hebben we ervoor gekozen om bij de verwerking van deze gegevens niet met exacte getallen te werken, maar zoveel mogelijk met procenten. In hoofdstuk 5 bespreken we ons corpusonderzoek. Voor elk van de categorieën die we hebben onderscheiden gaan we na of de woorden ondanks hun informaliteit toch in het nieuws voorkomen. Dit doen we door onze categorieën op te delen in woorden met en zonder synoniem enerzijds en woorden met en zonder taallabel anderzijds. Vervolgens onderzoeken we voor elk van deze onderverdelingen een representatief aantal trefwoorden met behulp van twee verschillende corpora. De voornaamste rol is hierbij weggelegd voor het Vlaamse corpus op de website van Mediargus, waarop we al deze trefwoorden zullen invoeren. We doorzoeken voor dit deel van ons onderzoek alle Vlaamse kranten met een publicatiedatum tussen 01-01-2011 en 01-01-2013. Daarnaast willen we voor alle woorden met een Nederlands-Nederlands taallabel nagaan of deze in het Nederlandse nieuws andere resultaten opleveren. Het corpus dat we hiervoor gebruiken is het Twente Nieuws Corpus, dat we raadplegen aan de hand van het programma WConcord. Ook hier hebben we een tijdspanne van 2 jaar genomen, namelijk alle teksten van 01-01-2001 tot en met 01-01-2002. In de conclusie komen we ten slotte terug op onze onderzoeksvragen en formuleren we zo duidelijk mogelijk een antwoord op deze vragen. We maken hierbij gebruik van de resultaten van ons corpusonderzoek. In dit hoofdstuk grijpen we terug op de drie definities van standaardtaal uit hoofdstuk 3 en bespreken we in hoeverre deze met de werkelijkheid overeenkomen. Op basis van onze resultaten willen we nagaan of het mogelijk is om zelf een nieuw model voor de definitie van standaardtaal op te stellen. Hiernaast willen we een antwoord formuleren op de vraag of een woordenboek enkel de standaardtaal beschrijft. Ook zetten we hier de problemen die dit soort onderzoek met zich meebrengt op een rijtje en vervolgens sluiten we af met enkele suggesties voor verder onderzoek. 4 3. Theoretische introductie 3.1 Algemene lexicografische inleiding In deze paragraaf introduceren we enkele lexicografische begrippen die belangrijk zijn voor ons onderzoek. We beginnen met een definitie van het concept ‘woordenboek’ en gaan vervolgens kijken waar de moderne woordenboeken nu eigenlijk hun oorsprong vinden. Daarna gaan we na in welke verschillende categorieën we woordenboeken kunnen opdelen en tot welke van deze categorieën het Prisma Handwoordenboek behoort. Ten slotte gaan we dieper in op de labels die we in hedendaagse woordenboeken kunnen vinden: we gaan na waarvoor deze labels dienen en hoe we ze kunnen categoriseren. 3.1.1 Wat is een woordenboek? Het is niet eenvoudig om een eenduidige definitie te geven van wat een woordenboek nu eigenlijk is. In het beginhoofdstuk van zijn boek A Practical Guide to Lexicography (2003) probeert Piet van Sterkenburg dit te doen aan de hand van enkele criteria die hij bespreekt . De uiteindelijke definitie die hij formuleert, gaat als volgt: “The prototypical dictionary has the form of a static (book) or dynamic product (e-dictionary) with an interstructure that establishes links between the various components (e-dictionary) and is usually still alphabetically structured (book). It is a reference work and aims to record the lexicon of a language, in order to provide the user with an instrument with which he can quickly find the information he needs to produce and understand his native language. It also serves as a guardian of the purity of the language, of language standards and of moral and ideological values because it makes choices, for instance in the words that are to be described. With regard to content it mainly provides information on spelling, form, meaning, usage of words and fixed collocations.” Uit deze definitie wordt duidelijk dat een woordenboek niet alleen dient om een verklaring te geven van de woorden die erin staan, maar ook een normerende functie heeft: door de keuze van de woorden die erin worden opgenomen en de eventuele labels die aan die woorden worden toegekend, neemt het woordenboek automatisch een standpunt in over de status van deze woorden in een taal. 3.1.2 De oorsprong van woordenboeken Er is enige discussie over de vraag of de allereerste woordenboeken vertalende of verklarende woordenboeken waren. Lang werd gedacht dat de vertalende woordenboeken (ook wel meertalige woordenboeken genoemd) er eerder waren dan de verklarende (of eentalige) woordenboeken, aangezien er al kleitabletten te vinden zijn uit 2.600 voor Christus waarop thematische lijsten met woordverklaringen staan vanuit het Akkadiaans en het Assyrisch naar het Sumerisch (Van Sterkenburg 2003). Volgens Boisson et al. (1991) waren het in veel streken, zoals Mesopotamië en het oude Egypte, echter niet de vertalende maar de verklarende woordenboeken die het eerst voorkwamen. Zijn onderzoek wees namelijk uit dat deze oude beschavingen erg op zichzelf gericht waren en over het algemeen weinig interesse in andere culturen hadden. Behalve in Europa, waar veel aandacht was voor teksten in andere talen dan de eigen dialecten. 5 De grootste motivatie voor het ontstaan van vertalende woordenboeken was op veel plaatsen ongetwijfeld de godsdienst: de studie van religieuze teksten in andere talen dan de volkstaal maakte een bepaalde vorm van vertalende woordenlijsten noodzakelijk. Zo zijn ook de glossen ontstaan: geestelijken die tijdens de Middeleeuwen Griekse en Latijnse teksten bestudeerden, maakten in de kantlijnen van deze teksten aantekeningen in de volkstaal. Deze glossen konden worden samengebracht in glossaria, grote verzamelingen glossen. Vanaf het begin van de 13e eeuw kwamen er ook kleine vertalende woordenboeken in de volkstaal, gebaseerd op de Latijnse verklarende woordenboeken. Tijdens de Renaissance zou ook de aandacht voor de eigen taal weer toenemen, wat ervoor zorgde dat ook verklarende woordenboeken in die tijd een opmars kenden. Door de jaren heen werden steeds grotere aantallen woorden in de woordenboeken opgenomen, waardoor hun omvang gestadig toenam. 3.1.3 Mogelijke typologieën Er bestaan verschillende soorten woordenboeken. In de vorige paragraaf maakten we al een onderscheid tussen vertalende of meertalige woordenboeken en verklarende of eentalige woordenboeken. In deze paragraaf zullen we deze categorieën nog verder opdelen. We gebruiken hiervoor de indeling die Ladislav Zgusta opstelt in zijn Manual of Lexicography. Deze indeling is te zien in figuur 1 hieronder. (Lexical) Reference works Linguistic dictionaries Monolingual Multilingual Diachronic Etymological General Limited Encyclopaedias Synchronic Historical General Comprehensive Limited Standard FIGUUR 1: DE TYPOLOGIE VAN ZGUSTA Als eerste stap onderscheidt hij taalkundige woordenboeken van encyclopedieën. De grootste motivatie hiervoor ligt enerzijds in het verschil tussen de lemma’s die in beide types werken behandeld worden en anderzijds het verschil in de aard van informatie die deze werken verstrekken. Vervolgens maakt hij een onderscheid tussen eentalige en meertalige woordenboeken. De eentalige woordenboeken deelt hij naargelang van het tijdsframe dat in deze werken behandeld wordt verder op in diachrone en synchrone werken. De diachrone werken kunnen een etymologisch of een historisch perspectief hebben. De etymologische woordenboeken worden verder opgedeeld volgens bereik: willen ze een algemeen beeld van de taal door de jaren heen geven, of gaat het slechts om een periode die onderzocht wordt? Bij de synchrone werken wordt opnieuw een onderscheid volgens bereik gemaakt: boeken die een algemeen beeld van de taal op één moment in de tijd willen 6 weergeven enerzijds en boeken die slechts op een aspect van de taalkunde ingaan anderzijds. De boeken met het algemene bereik deelt Zgusta ten slotte nog op in werken die een uitgebreid beeld willen geven (inclusief taalgebruik aan de rand van de standaardtaal) en werken die dat niet willen doen. Volgens deze typologie valt het Prisma Handwoordenboek dat wij in deze scriptie zullen gebruiken voor onze analyse in de categorie van de ‘standard synchronic dictionaries’. Het is namelijk een eentalig taalkundig woordenboek. Bovendien is het synchroon, aangezien het niet de verschillende fases van woorden in de ontwikkeling van het Nederlands behandelt, maar enkel een beschrijving wil geven van de woorden in de taal op dit moment. Verder heeft dit woordenboek de opzet om de hele Nederlandse standaardtaal te behandelen (‘general’), in plaats van slechts een beperkt of specifiek onderdeel daarvan (‘limited’). Ten slotte gaat het hier om een handwoordenboek in één deel en niet om een uitgebreid werk dat alle aspecten van de Nederlandse grammatica behandelt. Hierdoor valt het woordenboek onder de noemer ‘standard’ en niet ‘comprehensive’. 3.1.4 Het gebruik van labels Een woordenboek doet meer dan alleen verklaren of vertalen. Naast de definitie of de vertaling van het lemma, vinden we vaak ook etymologische, grammaticale, stilistische en geografische informatie over de besproken woorden terug. Hoeveel van deze informatie weergegeven wordt en op welke manier dat gebeurt, hangt af van het type woordenboek (cfr. hierboven). Grammaticale labels waarin de spelling, uitspraak en morfologische informatie over de lemma’s besproken worden, zijn vrij algemeen. Er zijn echter ook bepaalde pragmatische labels die in sommige woordenboeken aan de woorden toegekend worden. Burkhanov (2003) noemt dit ‘usage labels’: “Usage labels, as opposed to grammatical labels, are intended to specify the limitations on the use of lexical items according to time, place and/or circumstances of communicative interaction.” De meest voorkomende van deze gebruiks- of pragmatische informatielabels, zijn volgens Landau (1989): 1. currency or temporality: archaic, obsolete; 2. frequency of use: rare; 3. geographic variation: AmE, BrE, etc.; 4. specialised terminology (field labels): chemistry, astronomy, etc.; 5. restricted or taboo usage: vulgar, obscene; 6. insult: offensive; 7. slang: slang; 8. style, functional variety, or register: informal, colloquial, literary, poetic, humorous; 9. status label: non-standard, substandard, illiterate; De labels uit deze lijst die in deze scriptie een belangrijke rol zullen gaan spelen, zijn nummer 3 (‘Belgisch-Nederlands’ en ‘Nederlands-Nederlands’), nummer 5 (‘plat’), nummer 6 (‘scheldwoord’, ‘scheldnaam’, ‘bastaardvloek’), nummer 7 (‘slang’, ‘schertsend’, ‘spottend’, etc.), nummer 8 (‘informeel’, ‘spreektaal’) en nummer 9 (‘volkstaal’). Verkuyl, Janssen en Jansen (2003) omschrijven ‘usage labels’ als “labels on the m-side of a formmeaning pair.” Hiermee bedoelen ze dat deze labels ons geen informatie geven over de vorm van een woord (the form en dus de f-side), maar over de betekenis ervan (the meaning en dus de m-side). Gebruikslabels zijn als het ware metalinguïstische hulpmiddelen die bij een definitie geplaatst worden om ons te vertellen in welke contexten die bruikbaar is en in welke niet. Verkuyl, Janssen en Jansen wijzen er in hun artikel op dat de term ‘label’ niet enkel op de afkortingen slaat die vaak in 7 woordenboeken in boekvorm voorkomen, maar ook op de uitgeschreven informatie die in elektronische woordenboeken voorkomt. Het voorbeeld dat ze gebruiken om dit te illustreren is het lemma <buck, an informal way of saying dollar>. Dit lemma bevat wel degelijk een gebruikslabel, aangezien het specifieert dat het om een informele gebruikswijze van het woord ‘dollar’ gaat. Verder leggen ze de nadruk op het feit dat een gebruikerslabel zoals bijvoorbeeld ‘informeel’ weinig nut heeft als er geen ‘formeel’ (of beter gezegd: niet gemarkeerd) alternatief voor dat woord beschikbaar is. In het praktische stuk van onze scriptie zullen we verder onderzoeken of deze ongemarkeerde alternatieven van door middel van labels gemarkeerde woorden inderdaad altijd in een woordenboek aanwezig zijn. Ook Verkuyl, Janssen en Jansen maken een onderscheid tussen verschillende soorten labels. Zij onderscheiden eerst en vooral ‘group labels’ van ‘register labels’. De eerste categorie geeft aan dat een woord beperkt is in zijn gebruik. Deze categorie wordt verder onderverdeeld in ’geographical’, ‘temporal’, ‘frequency’ en ‘field labels’. De geographical labels zijn vergelijkbaar met de ‘geographic variation’ in het model van Landau hierboven. Deze labels geven aan dat een woord slechts bruikbaar is in een bepaalde regio van het taalgebied. De zogeheten temporal labels vallen min of meer samen met de ‘currency or temporality’ in het model van Landau en geven aan dat een woord beperkt is tot een bepaalde periode. Ze waarschuwen ons voor zogenaamd archaïsch taalgebruik en laten ons weten dat een woord gebruikt wordt in historische contexten. De frequency labels vertellen ons welk van twee woorden met een vergelijkbare betekenis het vaakst voorkomt. Zij zijn verwant aan de ‘frequency of use’ van Landau. Deze labels komen in de meeste hedendaagse woordenboeken niet voor. Field labels geven aan dat woorden tot een bepaald professioneel of sociaal domein beperkt zijn. Ook Landau noemt deze labels in zijn model ‘field labels’. De tweede grote categorie, die van de register labels, heeft te maken met welk soort taalgebruik in verschillende sociale settingen aanvaardbaar is en welk soort niet. Deze komen overeen met de overige vijf labels uit het model van Landau behalve ‘offensive’, wat een aparte vermelding krijgt in het artikel van Verkuyl, Janssen en Jansen als ‘offensive use of words’. Ook ziet hij het figuurlijk gebruik van bepaalde woorden als een apart geval met eigen labels. 3.2 Nederlands-Nederlands en Belgisch-Nederlands in de Prisma Aangezien de inleiding van de Prisma ons weinig bijbrengt over de intentie van de redactie wat hun opnamepolitiek betreft, zullen we in dit deel een aantal artikelen van redactielid Willy Martin bespreken waaruit zijn visie duidelijk blijkt. We beginnen met een uiteenzetting van zijn standpunt aangaande de behandeling van het Belgisch-Nederlands en het Nederlands-Nederlands in woordenboeken. Vervolgens gaan we na hoe hij deze visie concreet heeft uitgewerkt en wat de gevolgen hiervan zijn geweest voor het Prisma Handwoordenboek Nederlands. Daarna overlopen we de opvallende verschillen tussen het Belgisch-Nederlands en het Nederlands-Nederlands die voor ons onderzoek belangrijk zijn. Ten slotte bekijken we enkele suggesties van Martin voor een verdere verbetering van de gelijkwaardigheid van het Belgisch-Nederlands en het Nederlands-Nederlands in de Nederlandstalige woordenboeken. 8 3.2.1 Willy Martin over BN en NN Wanneer we een aantal artikelen van Willy Martin ter hand nemen, wordt al snel duidelijk dat hij een groot voorstander is van de gelijke behandeling van Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands in de lexicografie. De redenering die hij hierbij volgt is deze: (…) als steeds meer Vlamingen hun verzorgde taalgebruik als een variant beschouwen die op gelijke voet staat met de variant uit Nederland en als die variant ook door een officiële instantie als de Nederlandse Taalunie als een gelijkwaardige variant wordt beschouwd, dan dient hiermee rekening gehouden te worden bij de lexicale descriptie van het Nederlands. (Martin 2010a: 32) Hij is van mening dat die gelijkheid tot nu toe niet voldoende weerspiegeld werd in de toonaangevende lexicale werken. In het tweede deel van de twintigste eeuw heerste de opvatting dat het Nederlands een monocentrische taal is met enkel Nederland als oriëntatiepunt. Sinds het begin van de jaren ’90 maakt die opvatting echter steeds meer plaats voor een bicentrische visie, waar zowel België als Nederland een volwaardige rol krijgen als taalcentrum. Ook op andere vlakken worden de grenzen tussen de twee landen steeds duidelijker: Het dialectale continuüm (d.i. de geleidelijke overgang - zonder breuklijnen - in het dialectlandschap) tussen bijvoorbeeld Brasschaat en Breda of Maaseik en Maastricht maakt geleidelijk plaats voor twee differente omgangstaalvormen die door de staatsgrens gescheiden worden. (Cajot 2000: 6) Er zijn dus twee varianten van het Nederlands: het Nederlands zoals gebruikelijk in Nederland en het Nederlands zoals gebruikelijk in België. Tussen deze twee varianten is er een grote mate van overlapping, maar ze hebben hun eigen vormen op het vlak van uitspraak, morfologie, syntaxis, pragmatiek, fraseologie en lexicon. Deze varianten worden door Martin natiolectische varianten of natiolectismen genoemd (onder andere in Martin 2001). 3.2.2 Het RBBN en het Prisma Handwoordenboek 2009 Het probleem is nu dat de woordenboeken die zeggen een beschrijving te geven van de (volledige) Nederlandse standaardtaal, vooral focussen op de standaardtaal zoals die in Nederland gebruikelijk is. Woorden die alleen in het Belgisch-Nederlands voorkomen, worden expliciet gemarkeerd, terwijl woorden die alleen in het Nederlands-Nederlands voorkomen die markering niet krijgen. Het Nederlands-Nederlands wordt dus als algemener gezien dan het Belgisch-Nederlands. Om hier verandering in te brengen startte Martin in 1997 het Referentiebestand Belgisch-Nederlands (RBBN) op. Hij beoefende in die tijd de functie van voorzitter van de Commissie Lexicografische Vertaalvoorzieningen uit. Het bestand, dat uiteindelijk in 1999 voltooid zou worden, bestaat uit 3.987 Belgisch-Nederlandse woorden en uitdrukkingen en baseert zich op corpusonderzoek en informantenbevragingen. In het RBBN wordt naast de opsomming van deze Belgisch-Nederlandse items ook aandacht besteed aan de grote mate van intralinguale variatie in het Belgisch Nederlands. De commissie maakt hierbij een onderscheid tussen verschillende types Belgicismen. In figuur 2 zien we een overzicht van deze verschillende categorieën. 9 Belgisch-Nederlandse woorden/uitdrukkingen Woorden/uitdrukkingen voor cultuurgebonden fenomenen arrondissementscommissaris Interlinguale varianten Belgische varianten met enkel een niet (volledig) gelexicaliseerde expressie als variant vluchtmisdrijf Unieke Belgische varianten croque-monsieur vs. tosti Woorden/uitdrukkingen voor niet-cultuurgebonden fenomenen Intralinguale varianten Vrije alternanten militaire dienst (ook: legerdienst) Belgische alternanten met restricties op het vlak van tijd/stijl/sociale groep/ inhoud unief vs. universiteit Varianten uit vnl. omgangstaal autostrade vs. auto(snel)weg Substandaardvormen gazet vs. krant FIGUUR 2: OVERZICHT VAN DE VERSCHILLENDE SOORTEN BELGISCH-NEDERLANDSE WOORDEN/UITDRUKKINGEN (NAAR MARTIN 1997 EN 2001) Na een grondige herziening in 2004-2005 werd het RBBN openbaar ter beschikking gesteld voor lexicografische en andere doeleinden. Een van de eerste woordenboeken die van het RBBN gebruik maakte bij zijn beschrijving van het Belgisch-Nederlands was het Prisma Handwoordenboek uit 2007. In dit woordenboek werden ongeveer 1.700 items uit het RBBN opgenomen, met een bijkomend label ‘BN’. In datzelfde jaar werden ook de eerste stappen gezet voor de labeling van de typisch Nederlands-Nederlandse woorden en uitdrukkingen. Om vast te stellen welke woorden dit label moesten krijgen, hebben Smedts en Martin enerzijds gekeken naar de Nederlands-Nederlandse tegenhangers van de woorden in het RBBN en zijn ze anderzijds afgegaan op hun eigen ervaringen. Vervolgens hebben ze hun hypothesen en vermoedens getoetst aan de werkelijkheid met behulp van Google. Uiteindelijk kwam in 2009 de eerste versie van het Prisma Handwoordenboek uit waarin ook het label ‘NN’ werd opgenomen. 10 In deze versie uit 2009 blijken uiteindelijk zelfs meer woorden met het Nederlands-Nederlandse label voor te komen dan met het Belgisch-Nederlandse. Volgens Martin (2010a, 2010b) heeft dit te maken met het onderscheid tussen standaard en substandaard: dit werd wel voor de Belgisch-Nederlandse woorden gemaakt, maar niet voor de Nederlands-Nederlandse. De Belgisch-Nederlandse woorden uit het RBBN die tot de substandaard behoren werden in de regel niet in de Prisma opgenomen. Er zullen dus waarschijnlijk meer woorden uit de Nederlands-Nederlandse substandaardtaal in het woordenboek terechtgekomen zijn dan uit de Belgisch-Nederlandse substandaard. Ook is het aantal woorden dat als ‘vooral NN’ gelabeld wordt vele malen groter dan het aantal woorden dat ‘vooral BN’ als label meekrijgt. Dit heeft volgens Martin (2010b) te maken met het feit dat in België soms woorden uit Nederland geïmporteerd worden, maar dat het tegengestelde niet of nauwelijks voorkomt. Een derde verschil dat opvalt is dat tussen het aantal spreektalige varianten: dat zijn er in het Belgisch-Nederlands bijna drie keer zoveel als in het Nederlands-Nederlands. Dat ligt waarschijnlijk aan het feit dat de afstand tussen spreektaal en schrijftaal in België veel groter is dan in Nederland. 3.2.3 Verschillen tussen BN en NN Ongeveer één derde van het RBBN bestaat uit woorden die voor vrijwel iedereen in Vlaanderen acceptabel zijn. Dit zijn woorden voor unieke items waar variatie met het Nederlands-Nederlands onmogelijk is (zoals arrondissementscommissaris) of waarvan de Nederlands-Nederlandse variant onbekend is (zoals vluchtmisdrijf). De overige woorden in het RBBN hebben een meer variabele status. Deze zijn het meest kenmerkend voor het Nederlands in België met zijn zogenoemde pluriformiteit. Deze term wordt door Martin (2005) gebruikt om aan te geven dat in het BelgischNederlands vaak verschillende vormen/varianten voorkomen die refereren aan hetzelfde concept. Voorbeelden hiervan zijn mooi versus schoon, slager versus beenhouwer en oom versus nonkel. Deze pluriformiteit is “een gevolg van het feit dat niet alle sprekers zich op dezelfde manier gedragen” (Martin 2005: 375). Het Belgisch-Nederlandse lexicon is namelijk niet voor alle sprekers even groot: de ene Vlaming zal meer Belgicismen gebruiken dan een andere. Bovendien kan een zelfde spreker ook variëren in de woorden die hij gebruikt. Deze pluriformiteit is typisch voor het BelgischNederlands. Wanneer Martin in zijn artikel van 2001 het onderscheid tussen het Belgisch-Nederlandse en het Nederlands-Nederlandse natiolect bespreekt, merkt hij op dat het substandaardlexicon in Vlaanderen groter is dan in Nederland. Volgens Martin (2001: 713) komt dit doordat het BelgischNederlands “een rafelige ondergrens [heeft] met de Vlaamse dialecten of de Vlaamse substandaard: zo zal wat voor de ene standaard is, voor de andere substandaard, dialect of Verkavelingsvlaams zijn, en wat dat laatste betreft: voor sommigen behoort het tot het BNS, voor anderen juist niet.” (Martin 2001: 713) Ook in een van zijn artikels uit 2005 naar aanleiding van de herziening van het RBBN komt Martin op dit verschil in informaliteit terug. Hij stelt hier dat meer dan een derde van de belgicismen in het RBBN “tot het informele register behoort” (Martin 2005b: 375). Veel van deze informele belgicismen maken deel uit van de typische pluriformiteit van het Belgisch-Nederlands: het zijn substandaardtalige vormen voor concepten waar ook een ander woord voor bestaat. De voorbeelden die hij hierbij geeft zijn frigo versus koelkast en camion versus vrachtwagen. De pluriformiteit van het Belgisch-Nederlands heeft dus te maken met “een verschil in woordgebruik 11 tussen een meer verzorgde spreektaal (waarbij er geen onderscheid is met het NN en de BNschrijftaal) en een meer informele variant ervan” (Martin 2005b: 376). Naast deze zogenaamde “rafelige ondergrens” heeft het Belgisch-Nederlands volgens Martin eveneens een “rafelige bovengrens” met het Nederlands-Nederlands. Er dringen makkelijk Nederlands-Nederlandse woorden in het Belgisch-Nederlands binnen, terwijl dat in omgekeerde richting heel weinig voorkomt. Ook deze Nederlands-Nederlandse vormen maken deel uit van de pluriformiteit van het Nederlands in Vlaanderen: ze worden namelijk vaak als synoniemen van informele Belgisch-Nederlandse vormen met dezelfde betekenis gebruikt. Voorbeelden hiervan zijn rotonde versus rond punt en spa rood versus spa bruis of spuitwater. Deze afwisseling wijst op een zekere onzekerheid bij de Vlaming wat zijn taalgebruik betreft. Na verloop van tijd zal een van de twee varianten waarschijnlijk verdwijnen, zoals eerder de Nederlands-Nederlandse vorm slager de Belgisch-Nederlandse vorm beenhouwer teruggedrongen heeft en omgekeerd het NN koopjes verdrongen lijkt te worden door het BN solden. Het Belgisch-Nederlands als natiolect is duidelijk nog in volle ontwikkeling. 3.2.4 Bedenkingen voor de toekomst Met het oog op de toekomst wijst Martin nog op een tweetal punten. Het eerste is dat er aandacht besteed moet worden aan de precieze inhoud van de labels ‘spreektaal’ en ‘informeel’. De term ‘spreektaal’ dekt niet volledig dezelfde lading in Nederland als in België. Bovendien overlapt de inhoud van dit label deels met de inhoud van het label ‘informeel’, wat voor de nodige verwarring zorgt (Martin 2010b). Het tweede punt waar Martin de aandacht op vestigt is het feit dat de BelgischNederlandse items in de Nederlandstalige woordenboeken nog altijd gedefinieerd worden aan de hand van Nederlands-Nederlandse items. Zo geeft hij het voorbeeld microgolfoven dat in de Grote Van Dale en het Prisma Handwoordenboek als magnetron gedefinieerd wordt. Bij het lemma magnetron krijgen we vervolgens een omschrijvende definitie van het woord. Dit vindt hij een “erg asymmetrische situatie, die omslachtig en duperend is voor de Nederlandstalige Belg” (Martin 2010a). Hij is voorstander van gelijkwaardige behandeling van beide synoniemen, waarbij verwezen wordt naar de tegenhanger in het andere natiolect: magnetron (NN): oven voor het verhitten van voedsel d.m.v. microgolven die door wrijvingsenergie hitte veroorzaken (BN: microgolfoven) microgolfoven (BN): oven voor het verhitten van voedsel d.m.v. microgolven die door wrijvingsenergie hitte veroorzaken (NN: magnetron) Martin is van mening dat deze aanpak voor beide natiolecten een grote verrijking kan zijn. Helaas is deze aanpak, ook in de versie van de Prisma uit 2010 die wij gebruiken, nog niet doorgevoerd. We kunnen dus nog geen uitspraken doen over de effecten hiervan. Volgens De Caluwe (2008) zal de opname van Nederlands-Nederlands als aparte variëteit in woordenboeken uiteindelijk voor iedereen voordelig zijn: zowel voor de Nederlanders en de Vlamingen als voor de anderstaligen die Nederlands willen leren. Nederlanders zouden meer rekening kunnen houden met het geografische bereik van hun woorden en ook Vlamingen kunnen zo beter hun taalgebruik aan de context aanpassen. Anderstaligen kunnen tot nu toe enkel te weten komen of bepaalde items Belgisch-Nederlands zijn, niet of ze Nederlands-Nederlands zijn. Voor hen zou het een grote hulp kunnen zijn om te weten welke woorden en uitdrukkingen algemeen gangbaar zijn en welke niet. Ook Martin zelf legt in zijn artikel “Komt wie er het noorden bij verliest, 12 in de bonen terecht? (en omgekeerd)” (2010a) vooral de nadruk op het communicatief-functionele aspect van het probleem. Hij wijst op de voordelen bij de handel over de landsgrenzen heen en het belang van adequate vertalingen in vertaalwoordenboeken. Hiernaast haalt hij ook een descriptieftaalkundig motief aan: het is leerzaam om zo exact mogelijk in kaart te kunnen brengen welke items waar in het taalgebied gebruikt worden. Ten slotte haalt hij ook een taalpolitieke reden aan, namelijk het feit dat een taal met twee gelijkwaardige polen ook woordenboeken moet hebben die voor de hele taalgemeenschap functioneel zijn. 3.3 Standaardtaal versus dialect in Nederland en België Hoewel de sociolinguïstische situatie van vandaag in verschillende Europese landen erg lijkt te verschillen, gaat Auer (2005) ervan uit dat de verhouding tussen standaardtaal en dialecten in Europa volgens vergelijkbare trajecten tot stand is gekomen. Hij onderscheidt ruwweg vijf verschillende types van verhoudingen tussen standaardtaal en dialecten, die elkaar in de tijd opvolgen. Hij concentreert zich hierbij puur op de verhouding tussen standaardtaal en dialect in eentalige landen en laat landen waarin meerdere standaardtalen gesproken worden buiten beschouwing. Met de term ‘dialect’ refereert hij aan alle regionale variëteiten van een taal die naast de standaardtaal bestaan. Onder ‘standaardtaal’ verstaat hij die variëteit van een taal die door sprekers van verschillende dialecten gebruikt wordt om met elkaar te communiceren, die geschikt is voor schriftelijke communicatie en die aan een zekere codificatie en uitbreiding onderhevig is (Auer 2005: 8). We zullen eerst de 5 verschillende types van verhoudingen volgens Auer bespreken en vervolgens nagaan of en hoe deze modellen toepasbaar zijn op het Nederlandse taalgebied. 3.3.1 De vijf types relaties tussen standaardtaal en dialect 1. Type zero repertoires (no endoglossic standard: exoglossic diglossia) Het eerste type dat Auer onderscheidt zijn de type zero repertoires. Hier is een niet-inheemse taal de standaardtaal. Aangezien de standaardtaal in dit geval een niet-inheemse taalvariëteit is, is hier geen sprake van wat Auer (2005: 10) ‘levelling through standardisation’ noemt: het gradueel wegwerken van de niet-standaardtalige kenmerken van de volkstaal. Wel is er sprake van taalcontact en is er dus wel beïnvloeding van de standaardtaal op de volkstaal. EXOGLOSSIC STANDARD VERNACULAR VARIETIES (SPOKEN/WRITTEN) FIGUUR 3: TYPE ZERO REPERTOIRE (AUER 2005: 9) 13 2. Type A repertoires (medial diglossia with an endoglossic standard) Bij de type A repertoires is de standaardtaal wel een inheemse variant, die naast de dialecten bestaat en daar genetisch aan verwant is. Bij dit type is er sprake van diglossie: de standaardvariëteit is de ‘hogere’ variant die wordt gebruikt voor de geschreven communicatie, de dialecten worden aangevoeld als de ‘lagere’ taalvariant en zijn gebruikelijk voor de gesproken communicatie. ENDOGLOSSIC STANDARD (MAINLY WRITTEN) DIALECTS (MAINLY SPOKEN) FIGUUR 4: TYPE A REPERTOIRE (AUER 2005: 10) 3. Type B repertoires (spoken diglossia) Het grootste deel van de type A repertoires evolueerde in de loop van de tijd naar een type B repertoire. Bij dit type wordt de standaardtaal ook gebruikt als spreektaal voor formele interacties. Het verschil tussen standaardtaal en dialect ligt dus niet langer bij het medium (gesproken versus geschreven taalgebruik), maar is nog altijd duidelijk afgebakend. In talen van dit type is ‘situational code-switching’, het gebruik van verschillende taalvariëteiten voor verschillende sociale situaties, gebruikelijk. STANDARD (WRITTEN) STANDARD (SPOKEN) DIALECTS (ONLY SPOKEN) FIGUUR 5: TYPE B REPERTOIRE (AUER 2005: 17) 4. Type C areas (diaglossia) De volgens Auer meest voorkomende verhouding tussen dialect en standaardtaal in Europa vandaag de dag is die van het type C. Deze taalsituatie kenmerkt zich door het bestaan van overgangsvormen tussen de standaardtaal en de dialecten. Deze regionale varianten zijn geen aparte afgebakende gehelen, maar vormen een continuüm tussen de standaardtaal en de dialecten. Het levelling dat we bij type zero besproken hebben, komt bij dit type veelvuldig voor bij de basisdialecten. Ook hier is sprake van code-switching tussen standaardtaal en dialect, al gebeurt dat bij dit type geleidelijker aan dan bij het vorige. 14 STANDARD (SPOKEN/WRITTEN) REGIONAL STANDARDS REGIOLECTS BASE DIALECTS FIGUUR 6: TYPE C REPERTOIRE (AUER 2005: 27) 5. Type D areas (dialect loss) Het laatste type wat Auer onderscheidt is type D, waar als gevolg van de diaglossie of diglossie van de voorgaande types, uiteindelijk de dialecten verdwijnen. Bij diaglossie geraken de dialecten steeds meer beïnvloed door de standaardtaal (cfr. levelling) tot ze wegvallen, bij diglossie blijft het dialect onveranderd verder bestaan tot het uiteindelijk buiten gebruik raakt. Het model van de diaglossie (type C) verliest dus het onderste niveau van de basisdialecten, waarvoor een nieuw basisniveau in de plaats komt, dat van de basisregiolecten. Dit nieuwe basisniveau zal later opnieuw wegvallen, zodat er uiteindelijk enkel een standaardtaal en een regionale standaard (waar nog regionale sporen van de vroegere dialecten in te horen zijn) overblijven. STANDARD BASILECTAL REGIONAL STANDARD BASILECTAL REGIOLECTS BASILECTAL DIALECTS FIGUUR 7: FROM TYPE C (DIAGLOSSIA) TO TYPE D/1 (DIALECT LOSS) REPERTOIRES (AUER 2005: 35, 36) Als dialectverlies zich voordoet hij diglossie (type B), wordt het dialect niet meer doorgegeven aan de volgende generatie. De onderlaag van de dialecten, die enkel in de spreektaal worden gebruikt, valt weg. In dit geval blijft enkel de standaardtaal met enige interne variatie over. 15 STANDARD (WRITTEN & SPOKEN) DIALECTS (SPOKEN) FIGUUR 8: FROM TYPE B (DIGLOSSIA) TO TYPE D/2 (DIALECT LOSS) REPERTOIRES (AUER 2005: 38) 3.3.2 Toegepast op België en Nederland Grondelaers en Van Hout gebruiken in hun artikel van 2011 de theorie van Auer om de controversiële taalsituatie in België en Nederland te omschrijven. Zij stellen dat er grote verschillen zijn tussen de standaardiseringsprocessen van België en Nederland: While the history of Netherlandic Dutch is characterized by a spontaneous domestic standardization, Belgian Dutch “imported” Netherlandic Dutch as his standard because language planners of the 19th century believed that the best way to beat the dominance of French - the actual prestige variety in the Belgian territories at the time - would be to adopt the prestige variety of Dutch already available in the North. (Grondelaers & Van Hout 2011: 200) Deze integrationistische visie impliceert dat het standaardiseringsproces van het Belgisch-Nederlands pas compleet zal zijn wanneer de Nederlandse norm volledig overgenomen is. Wat de schrijftaal betreft, is dit het geval: dezelfde norm voor schriftelijk taalgebruik geldt in het hele taalgebied. De standaardisering van de spreektaal gaat in België echter een hele andere richting uit dan in Nederland. De situatie in België na de eerste standaardiseringsgolf rond 1960 komt overeen met het type zero repertoire van Auer: basisdialecten in de volkstaal naast een niet-inheemse standaardtaal. De Nederlandse situatie in diezelfde periode komt overeen met het type B repertoire: eveneens basisdialecten in de volkstaal naast een uit die dialecten geëvolueerde standaardtaal die zowel een geschreven als een gesproken register kent. Beide modellen kenmerken zich door diglossie, er is dus in essentie geen contact tussen de basisdialecten en de standaardtaal. Volgens Auer (2005: 22) evolueert het Nederlands zowel in Nederland als in België naar diaglossie, met als gevolg dat er een continuüm tussen de standaardtaal en de dialecten ontstaat. Hij rekent het grootste deel van het Nederlandse taalgebied tot een type C repertoire, waar de dialecten nog steeds deel van het continuüm uitmaken. De Randstadregio en het gebied rondom Brussel en Antwerpen ziet hij echter als type D omdat zij hun dialecten verloren hebben. Hoewel Grondelaers en Van Hout instemmen met deze visie, hebben ze toch enkele opmerkingen bij de theorie van Auer. Ten eerste is de gemeenschappelijke schriftelijke norm van Nederland en België niet zichtbaar in het model van Auer. Ten tweede legt dit model niet voldoende de nadruk op de grote verschillen tussen de standaardiseringsprocessen in Nederland en België. 16 3.3.3 De situatie in Nederland Nederland heeft zowel in de schrijftaal als in de spreektaal een duidelijke standaard. Deze gemeenschappelijke norm heeft zich vanaf het interbellum ontwikkeld en is gebaseerd op de uitspraaknormen van de Randstadregio. Momenteel is er echter sprake van een zekere destandaardisatie van deze gemeenschappelijke norm. Regionale accenten die vroeger zeer beperkt bleven, duiken de laatste jaren steeds meer in de gesproken standaardtaal op, waardoor regionale varianten op de standaardtaal ontstaan. De algemene tolerantie van sprekers van het Nederlands tegenover deze accentvariatie is groot, al blijft men het accent van de Randstad als ‘netter' aanvoelen. Naast deze regionale variatie valt ook de opkomst van een nieuwe uitspraaknorm op, het zogenaamde ‘Poldernederlands’. Deze variant, die voornamelijk door Jan Stroop (1997, 1998, 2010) is onderzocht, wordt vooral bij hoogopgeleide vrouwen uit de middenklasse aangetroffen. De derde en volgens Grondelaers en Van Hout de meest drastische verandering in de Nederlandse standaardtaal is er een op het morfosyntactische vlak. Het gaat hier om het gebruik van hun in plaats van zij/ze als persoonlijk voornaamwoord van de 3e persoon in subjectspositie: ‘Als je zo speelt, krijgen hun natuurlijk altijd kansen’ (Van Hout 2003: 277). In tegenstelling tot de twee voorgaande veranderingen, stuit deze laatste wel op het nodige protest bij leraren en taalpuristen. Volgens Grondelaers en Van Hout (2011) zijn er meer argumenten die wijzen op dialectverlies dan op diaglossie in Nederland. Al sinds het eind van de jaren ’90 is er een grote mate van dialectverlies merkbaar in Nederland, met Limburg als lichte uitzondering op deze trend. Dit dialectverlies zorgt volgens Willemyns (2007: 270-271) voor de noodzaak aan een nieuwe informele variëteit om de regionale identiteit mee te kunnen uiten. Aan deze nood wordt voldaan met de hierboven beschreven accentvariatie. Deze nieuwe informele vorm ligt echter dichter bij de standaard dan de dialecten, wat ervoor zorgt dat sprekers deze vorm sneller ook in formele contexten gaan gebruiken. Volgens Auer (2011: 500) gaat het bij deze nieuwe informele variëteit om een aanpassing van de standaardtaal. De gesproken standaardtaal breidt zich uit naar een variant die ook door lager opgeleide sprekers voor de dagdagelijkse communicatie gebruikt kan worden: many speakers no longer have a dialectal way of speaking at their disposal. Therefore, the standard has to be able to provide the full range of expressive resources the speakers need. (Auer 2011: 500) Grondelaers en Van Hout volgen Auer hierin: door het verdwijnen van de dialecten heeft de standaardtaal zijn norm verlaagd, waardoor die nu in een grotere verscheidenheid aan sociale situaties bruikbaar is (2011: 217). Er is dus sprake van een neerwaartse verzachting van de norm. 3.3.4 De situatie in België De schrijftaal in België heeft zoals gezegd dezelfde standaard als in Nederland. De spreektaal heeft als standaardvariëteit het zogenaamde VRT-Nederlands, een naar de gesproken standaardtaal in Nederland gemodelleerde variant die sinds de oprichting van de Vlaamse openbare omroep in 1930 gepromoot wordt. Deze variëteit heeft een heel strikte norm, die bij de aanwerving van nieuwe presentatoren nageleefd wordt door middel van strenge uitspraaktesten waar regionalismen geweerd worden. Dit resulteerde in een gesproken standaardtaal die formeler, maar ook meer uniform is dan de Nederlandse gesproken standaardtaal (Beheydt 2003: 160). In de praktijk blijkt deze variant slechts door een beperkt aantal Vlamingen in een beperkt aantal contexten gebruikt te 17 worden. Naast deze ietwat kunstmatige variant van de gesproken standaardtaal bestaat een natuurlijkere vorm van de gesproken standaardtaal, die we voornamelijk in het taalgebruik van leraren aantreffen (Grondelaers & Van Hout 2011: 219). Het gaat hier niet om een uniforme variant en regionale accenten en kenmerken uit de substandaard kunnen voorkomen. Uit onderzoek naar dit zogenaamde ‘Teacher Dutch’ blijkt dat in Vlaanderen geen overeenstemming geldt over wat de ‘netste’ variant van de standaardtaal is. Het is veeleer van de afkomst van de luisteraar afhankelijk welk accent deze als meest prestigieuze variant aanvoelt. Het Teacher Dutch en andere varianten van de standaardtaal in België verliezen steeds meer terrein aan een variëteit van het Nederlands die ‘Tussentaal’ genoemd wordt. Deze variëteit heeft niet de uniformiteit van het VRT-Nederlands en kenmerkt zich door bepaalde dialectale elementen die voornamelijk afkomstig zijn uit centraal Brabant en Antwerpen. Volgens Cajot (1999: 375) is hier sprake van een autonome informele Vlaamse standaardisering. Grondelaers en Van Hout noemen het ontstaan van Tussentaal een “endoglossic bottom-up standardization, which is turning it from a Type Zero into a Type C or Type D repertoire” (2011: 227). Het wegvallen van de Vlaamse dialecten zorgde voor een leemte die vervolgens door het ontstaan van de Tussentaal werd opgevuld. Deze nieuwe variëteit krijgt steeds meer prestige en komt meer en meer voor in contexten waar men de standaardtaal zou verwachten. Toen na 1968 een algemene destandaardisatie op gang kwam in Europa (Deumert & Vandenbussche 2003), werd die in Vlaanderen nog versterkt door het feit dat de standaardtaal een niet-inheemse en dus ‘vreemde’ variëteit was. De intrede van de commerciële televisie in Vlaanderen in de jaren ’80 was een grote stimulans voor de Vlaamse zelfbewustheid, waardoor de vraag naar een eigen Vlaamse standaard toenam. 3.3.5 Huidige situatie en toekomst In figuur 9 en 10 is de schematische weergave van de situatie in Nederland en België op dit moment volgens Grondelaers en Van Hout (2011: 234) afgebeeld. Aangezien de dialecten in beide landen zo goed als volledig verdwenen zijn, hebben ze voor de dialectbasis een cirkel met een stippellijn gebruikt. De gedeelde geschreven standaard van België en Nederland wordt weergegeven met de dichte zwarte stippen bovenaan. De evolutie van het Nederlands in Nederland in de 20 e eeuw begon met een “endoglossic bottom-up standardisation (type B) with a diglossic relation between the standard and the dialects” (Grondelaers & Van Hout 2011: 233). In de tweede helft van de 20 e eeuw zorgde het verlies van de dialecten voor een meer gelaagde standaardtaal waarmee nu ook regionale en sociale identiteit uitgedrukt kunnen worden. De norm van de standaardtaal is dus als het ware verlaagd. Deze destandaardisatie wordt in afbeelding 9 aangegeven met een naar beneden gerichte pijl tussen de geschreven en de gesproken standaardtaal. 18 WRITTEN STANDARD SPOKEN STANDARD, REGIONALLY AND SOCIALLY STRATIFIED. FIGUUR 9: HUIDIGE SITUATIE IN NEDERLAND (GRONDELAERS & VAN HOUT 2011: 234) Het Nederlands in België begon als een type zero repertoire, met een dialectbasis in de eigen taal en een niet-inheemse standaardtaal. De geschreven standaardtaal is hier opnieuw weergegeven met een zwarte stip. De stippellijn daarrond, die deels met deze geschreven standaardtaal overlapt, symboliseert het VRT-Nederlands. Het wegvallen van de dialecten zorgt in Vlaanderen voor het ontstaan van een intermediaire variëteit tussen de dialecten en de standaardtaal, waarmee regionale identiteit uitgedrukt kan worden. Deze Tussentaal begon zich vervolgens te standaardiseren en zorgde zo voor een opwaartse beweging van de inheemse dialecten naar de standaard. In figuur 10 is deze beweging weergegeven door een naar boven gerichte pijl tussen de regiolecten en de standaard. De ontwikkeling van deze Tussentaal zorgt ervoor dat de afstand tussen de volkstalige variëteiten en de standaardtaal geleidelijk aan gedicht wordt. De gestippelde cirkel met het vraagteken geeft aan dat hier volgens Grondelaers en Van Hout (2011: 235) mogelijk nog een leemte in het continuüm zit. WRITTEN STANDARD (VIRTUAL) SPOKEN VRT-STANDARD “TEACHER” DUTCH ? “HIGHER” TUSSENTAAL “LOWER” TUSSENTAAL REGIOLECTS FIGUUR 10: HUIDIGE SITUATIE IN BELGIË (GRONDELAERS & VAN HOUT 2011: 234) In Nederland blijft de tendens bestaan om bepaalde vormen van het gesproken Nederlands als mooier dan andere te beschouwen. De meeste mensen verkiezen nog steeds het accent van de Randstad, al is vooral bij jonge mensen ook het Poldernederlands erg populair. Er is echter een grote tolerantie tegenover andere accenten en variëteiten van het Nederlands, wat er volgens Grondelaers en Van Hout (2011: 237) op wijst dat de normverlaging van het Nederlands in Nederland veeleer een verrijking dan een verarming van de taal is. In Vlaanderen is het niet zo dat één bepaalde variëteit of accent als mooier of beter dan de andere wordt aangevoeld. Wat de toekomst van het Nederlands in België betreft, zijn er volgens Grondelaers en Van Hout twee mogelijkheden: de inheemse Tussentaal kan zich verder gaan standaardiseren en zo het VRT-Nederlands onnodig maken, of er ontstaat een 19 nieuwe vorm van diglossie met de Tussentaal als moderne, gesproken standaard en het VRTNederlands als conservatieve, neutrale standaard. 3.4 Bestaande visies op standaardtaal Als uitgangspunt voor ons onderzoek is het belangrijk dat we eerst duidelijk maken wat in de hedendaagse taalkunde onder de Nederlandse standaardtaal wordt verstaan en hoe de regionale en stilistische variatie die in deze masterscriptie zo’n belangrijke rol speelt, in de definitie van de standaardtaal past. Aangezien we hierover in de inleiding van het Prisma Handwoordenboek geen informatie vinden, zullen we ons in dit hoofdstuk op andere bronnen beroepen. We bekijken de definities van standaardtaal van drie verschillende belangrijke instanties in de Nederlandse taalkunde: de Nederlandse Taalunie, de 2e editie van de Algemene Nederlandse Spraakkunst en de 14e editie van het Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal (vanaf hier Van Dale genoemd). Op basis daarvan willen we nagaan hoe in de bestaande definities van standaardtaal het onderscheid gemaakt wordt tussen Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands, formeel en informeel en spreektaal en schrijftaal. In de conclusie van deze masterscriptie zullen we hierop terugkomen en willen we een antwoord geven op de vraag of deze visies overeenkomen met wat we in onze nieuwsberichten aantreffen. 3.4.1 Inclusieve versus exclusieve visies Voordat we verdergaan moeten we eerst een onderscheid maken tussen een inclusieve en een exclusieve visie op het Standaardnederlands. Een inclusieve visie op de standaardtaal houdt in dat ook “varianten die (…) niet zomaar in alle contexten algemeen bruikbaar zijn, toch de status van standaardtaal kunnen hebben” (Caluwé & Verreycken 2012: 172). Dit geldt zowel op stilistisch als op geografisch vlak: enerzijds gaat het hier om woorden die de labels ‘spreektaal’, ‘schrijftaal, ‘formeel’ of ‘informeel’ krijgen, anderzijds om de lexicale variatie tussen het noorden en het zuiden van het taalgebied. De inclusieve visie gaat er vanuit dat woorden en uitdrukkingen ondanks deze markeringen toch tot het Standaardnederlands kunnen behoren. Volgens een exclusieve visie daarentegen behoren woorden met dit soort stilistische of geografische markeringen niet tot de standaardtaal. Zowel de Van Dale als de ANS hebben een exclusieve visie op de Nederlandse Standaardtaal, in tegenstelling tot de Nederlandse Taalunie die een inclusieve versie hanteert. In de praktijk blijkt ook die laatste echter toch nog altijd een vrij exclusieve aanpak te volgen wat de stilistische variatie betreft. Uit de inleiding tot de Prisma en de artikels van Martin die we eerder in dit hoofdstuk besproken hebben, kunnen we afleiden dat de redactie van de Prisma tegenover de tegenstelling tussen het noordelijke en het zuidelijke Nederlands een inclusieve visie hanteert. De Belgisch-Nederlandse en Nederlands-Nederlandse varianten krijgen in dit woordenboek de status van ‘standaardtaal in een bepaald deel van het taalgebied’. Deze inclusieve benadering krijgt het laatste decennium steeds meer bijval in de Nederlandse lexicografie. Het Prisma Handwoordenboek was met zijn 3e druk uit 2009 het eerste dat deze visie in de praktijk omzette en bovendien naast het Belgisch-Nederlands ook het Nederlands-Nederlands ging labelen. Het is echter moeilijk om uit diezelfde inleiding op te maken welke visie de redactie er op nahoudt ten overstaan van de stilistische labels en wat de precieze motivatie voor het toekennen van deze labels is geweest. We weten dus niet of de 20 stilistische labels in de Prisma bedoeld zijn als een beperking binnen de standaardtaal of als een aanduiding dat het woord in kwestie niet tot de standaardtaal behoort. 3.4.2 Volgens de Nederlandse Taalunie De eerste bron die we geraadpleegd hebben, is de website van de Nederlandse Taalunie. Zij definieert in haar theoretische pagina’s de Nederlandse standaardtaal als het Nederlands dat algemeen bruikbaar is in het publieke domein, dat wil zeggen in alle belangrijke sectoren van het openbare leven, zoals het bestuur, de administratie, de rechtspraak, het onderwijs en de media. Anders uitgedrukt: de Nederlandse standaardtaal is het Nederlands dat algemeen bruikbaar is in contacten met mensen buiten de eigen vertrouwde omgeving (in zogenaamde secundaire relaties). Een belangrijke nuance die op de site echter wordt gemaakt, is dat de standaardtaal geen vaststaande vorm heeft: Wat tot de standaardtaal gerekend wordt, verandert door de tijd en er is op elk moment ook binnen de standaardtaal nog eens variatie. (…) De concrete realiseringen van zulke variabele verschijnselen – dus de verschillende woorden, constructies, uitspraakvormen – noemt men varianten. De variatie in de standaardtaal is vaak geografisch of stilistisch bepaald. Er is in de standaardtaal dus zowel op geografisch als op stilistisch vlak sprake van variatie. Dit zullen we in de komende alinea’s nader toelichten voor we overgaan tot de andere bronnen. Geografische variatie is bij de Nederlandse standaardtaal het duidelijkst merkbaar in de verschillen tussen België en Nederland. Deze verschillen bevinden zich vooral op het gebied van uitspraak, maar ook op het vlak van woordenschat en grammatica. Hoewel de standaardtaal in Nederland en België voor het overgrote deel gelijk is, zijn er een aantal varianten die enkel in België of enkel in Nederland standaardtaal zijn: Het gaat dan om varianten die ofwel algemeen bruikbaar zijn in het publieke domein in Nederland, maar niet in België, en omgekeerd om varianten die algemeen bruikbaar zijn in het publieke domein in België, maar niet in Nederland. (website Nederlandse Taalunie) Figuur 1 dient ter verduidelijking hiervan. De standaardtaal wordt hier geografisch voorgesteld door middel van twee cirkels, waarvan een voor Nederland en een voor het Nederlandstalige deel van België staat. Deze cirkels overlappen elkaar voor het grootste deel, wat symbool staat voor het grote gemeenschappelijke deel van de standaardtaal. De twee randen waar de cirkels elkaar niet overlappen stellen de varianten voor die typisch zijn voor België enerzijds (op de figuur links weergegeven) en voor Nederland anderzijds (rechts op de figuur). 21 FIGUUR 11: BN VERSUS NN (WEBSITE NEDERLANDSE TAALUNIE) Op de website van de Nederlandse Taalunie wordt de structuur van het Nederlands vergeleken met die van een ui: als een kern met daaromheen een aantal verschillende lagen. De kern bestaat uit de “pure” standaardtaal. Deze bevat zowel de spreektaal als de schrijftaal, evenals de woorden die enkel in een deel van het taalgebied standaardtaal zijn. Rondom de kern zit een tweede laag, namelijk die van de ‘grensgevallen’. Bij deze taaluitingen is het niet duidelijk of ze nu tot de standaardtaal behoren of niet: sommige sprekers keuren ze goed en anderen keuren ze af. Deze varianten kunnen dichter of verder van de kern af staan, afhankelijk van hun frequentie in de standaardtaal. Het gaat hier zowel om woordenschat, uitspraak als grammatica. Voorbeelden op de website van de Nederlandse Taalunie zijn in België frigobox en in Nederland de uitspraak van het Poldernederlands [blaajf baaj maaj]. De derde en buitenste laag bevat het taalgebruik dat niet onder de noemer standaardtaal valt, omdat het stilistisch of geografisch te gemarkeerd is. Aangezien taal constant aan variatie onderhevig is, zitten de verschillende taaluitingen niet vast in hun laag in de ui. Constant verschuiven woorden, constructies en uitspraakmogelijkheden van de rand naar het centrum en andersom. Er komen nieuwe taaluitingen bij die hun plaats moeten zoeken in het geheel en weer andere verdwijnen. Het hier voorgestelde model is dus niet statisch. Naast deze variatie is er bovendien ook nog sprake van een zekere sprekergebonden variatie: er kunnen onderlinge verschillen zijn bij sprekers wat de plaats van een taalverschijnsel in de structuur betreft. Een voorbeeld op de website van de Taalunie van een constructie die nog niet door iedereen aanvaard is, is het in Nederland voorkomende hun hebben goed gespeeld waar de datiefvorm hun de plaats van de nominatief inneemt. Sommige sprekers zien deze constructie als standaardtaal, terwijl anderen twijfelen en weer anderen ze volledig afkeuren. Figuur 2 geeft een overzicht van het uimodel. 22 FIGUUR 12: DE TAAL ALS EEN UI (WEBSITE NEDERLANDSE TAALUNIE) 3.4.3 Volgens de Algemene Nederlandse Spraakkunst Als tweede bron hebben we de elektronische versie van de tweede editie van de Algemene Nederlandse Spraakkunst (vanaf hier ANS) genomen. In de inleiding (‘Informatie over de ANS’) wordt een hoofdstuk aan de Nederlandse standaardtaal gewijd. De definitie hier gaat als volgt: ‘de taal waarin geen elementen of structuren voorkomen die duidelijk opvallen als niet-algemeen’. Om deze definitie verder toe te lichten draagt de redactie vervolgens verschillende redenen aan om een taalverschijnsel niet-algemeen te noemen. De eerste en meest onbetwistbare van deze redenen is dat een verschijnsel ongrammaticaal kan zijn en in die zin dus niet tot de standaardtaal behoort. De andere zullen we in de volgende alinea’s bespreken. Een tweede mogelijke reden is dat het gaat om een stijl- of streekgebonden variant: Dergelijke varianten kunnen behalve buiten ook binnen de standaardtaal voorkomen. Elke standaardtaal kent interne variatie, ook de Nederlandse. Het gaat dan om varianten waarvan onderzoekers weten (of bijzonder taalgevoelige leken aanvoelen) dat ze in een bepaalde variëteit meer voorkomen dan in een andere, maar die voor de meerderheid van de taalgebruikers niet kenmerkend zijn voor die variëteit. (website ANS) Terwijl op de website van de Taalunie de termen door elkaar gebruikt worden, maakt de ANS bij de stijlgebonden varianten nog een onderscheid tussen spreektaal en schrijftaal enerzijds en formeel en informeel taalgebruik anderzijds. Zowel geschreven als gesproken taalgebruik wordt door de ANS tot de standaardtaal gerekend. Formeel en informeel taalgebruik worden daarentegen wel als afwijkend van de standaardtaal behandeld: 23 Met 'formeel' wordt die stijlsoort aangeduid waartoe de taalverschijnselen behoren die in gewone gesproken taal (dus bijvoorbeeld niet in voorgelezen teksten) als vreemd, afwijkend of stilistisch ongewoon ervaren worden. (…) Met 'informeel' wordt die stijlsoort aangeduid waartoe de taalverschijnselen behoren die in geschreven taal meestal (maar bijvoorbeeld niet in bewust spreektalig geschreven romandialogen) als ongebruikelijk opvallen. (website ANS) Ook bij de streekgebonden variatie wordt een onderscheid gemaakt tussen varianten die wel tot de standaardtaal behoren (door de ANS ‘geografisch’ genoemd) en varianten waarbij dit niet het geval is (‘regionaal’). Naast de hierboven besproken redenen om een taalverschijnsel als niet-algemeen te bestempelen, zijn er natuurlijk nog tal van andere mogelijkheden. Deze worden door de ANS onder de noemer ‘andere variatie’ kort samen besproken. Eén mogelijkheid is dat stijlgebonden en streekgebonden variatie gecombineerd kunnen voorkomen, zodat een woord of constructie bijvoorbeeld alleen in een deel van het taalgebied én in een bepaald stijlgebied niet tot de standaardtaal behoort. Ook onderscheidt de ANS naast stijl- en streekgebonden variatie ook groepsgebonden variatie: hiertoe behoren varianten die tot een bepaalde vak- of groepstaal behoren. Deze varianten worden hier niet tot de Nederlandse standaardtaal gerekend. Ook in de inleiding van de ANS vinden we een schematische weergave van de standaardtaal terug. Deze is hiernaast te zien in figuur 3. De figuur bestaat uit drie cirkels, twee met een volle lijn en een met een stippellijn. De tweede van de drie cirkels bevat de standaardtaal. De cirkel met een stippellijn die daar binnenin staat illustreert het onderscheid tussen de standaardtaal zonder variatie en met variatie: het gedeelte in de gestippelde cirkel stelt de standaardtaal zonder variatie voor en het deel tussen de kleinste en de middelste cirkel staat voor de standaardtaal met variatie. De buitenste cirkel bevat ten slotte het Nederlands dat niet tot de standaardtaal behoort, maar wel in de ANS besproken wordt. Buiten de cirkel staan de taalvariëteiten die niet in de ANS behandeld worden. FIGUUR 13: STANDAARDTAAL EN TAALVARIATIE (WEBSITE ANS) 24 3.4.4 Volgens de Van Dale We sluiten de rij met de inleiding van de 14e editie van de Van Dale. Aangezien deze inleiding slechts vier pagina’s lang is en vooral ingaat op taalverandering en de houding van de redactie ten opzichte daarvan, vinden we hier niet veel informatie over de standaardtaal: De Grote Van Dale beperkt zijn beschrijving in principe tot de standaardtaal. Daarmee is het een impliciet normatief woordenboek, dat wil zeggen dat elementen in het woordenboek die niet nader gemarkeerd zijn, tot het algemene taalgebruik gerekend worden, terwijl elementen die daar niet toe behoren, maar om bepaalde redenenen (sic) vermelding verdienen, gelabeld zijn met tijdsmarkeringen als archaïsch of verouderd en stilistische markeringen als formeel, informeel of vulgair. (Den Boon, T., D. Geeraerts & N. Van der Sijs 2005: xiii-xiv) Met andere woorden: lemma’s die door de redactie van de Van Dale niet gelabeld worden, behoren volgens hen tot de standaardtaal. Toch wordt in wat volgt duidelijk dat het omgekeerde niet in alle gevallen geldt: Een label bij een woord, betekenis of verbinding betekent niet dat het element in kwestie wordt afgekeurd: het gebruik ervan in de standaardtaal kan in bepaalde omstandigheden, in bepaalde contexten, met bepaalde bedoelingen zonder meer functioneel en dus volkomen verantwoord zijn. (Den Boon, T., D. Geeraerts & N. Van der Sijs 2005: xiv) Een gelabeld element wijst dus niet per definitie op niet-standaardtaligheid, maar wel op gemarkeerd taalgebruik. Het is dus niet eenduidig weer te geven welke woorden en constructies tot de standaardtaal behoren en welke niet. De redactie maakt ons er verder op attent dat ook het persoonlijke oordeel van de taalgebruiker over wat juist en fout is constant verandert. Zodoende zijn de grenzen vaag tussen wat wel en niet als algemeen wordt gezien en dus tot de standaardtaal behoort. Dit komt overeen met wat we eerder gezien hebben bij zowel de Taalunie als de ANS. Een speciale vermelding krijgen woorden met als regiolabel ‘Belg.N’., die tot de Nederlandse standaardtaal in België behoren. Wat deze Belgisch-Nederlandse standaardtaal precies inhoudt wordt niet verder gespecifieerd. Ook wordt in de Van Dale eveneens een onderscheid gemaakt tussen de termen spreektaal en schrijftaal enerzijds en informeel en formeel anderzijds. Op de precieze aard van dit verschil wordt helaas wederom niet ingegaan. 3.4.5 Conclusie Uit de voorgaande paragrafen kunnen we kunnen concluderen dat het begrip ‘standaardtaal’ op zijn minst nogal rafelig te noemen is. De meningen over wat nu eigenlijk wel en niet tot het Standaardnederlands behoort, lopen ver uiteen. Op geografisch vlak wint de opvatting dat BelgischNederlandse varianten ook tot de standaardtaal kunnen behoren steeds meer terrein. Ook de overtuiging dat niet enkel het Belgisch-Nederlands, maar ook de woorden en uitdrukkingen die typisch zijn voor het Nederlands-Nederlands een aparte markering moeten krijgen in woordenboeken, wordt steeds algemener geaccepteerd. We verwachten dus in het komende decennium veranderingen te zien in de behandeling van deze items door de woordenboeken van het Nederlandse taalgebied. Wat de stilistische variatie betreft, is deze overeenstemming echter nog niet bereikt. Enkel de Nederlandse Taalunie gaat expliciet van een inclusieve visie uit, in tegenstelling tot 25 de redacties van de Van Dale en de ANS. De opvatting van de redactie van het Prisma Handwoordenboek hierover blijft vooralsnog onduidelijk. Caluwé en Verreycken (2012) concluderen uit hun onderzoek naar standaardtaal en tussentaal in de taaladvisering dat uit de adviespraktijk in Vlaanderen blijkt dat er geen sterke tendens of behoefte is om varianten die een informeel of spreektalig karakter hebben, vanuit een inclusieve visie tot de standaardtaal in België te rekenen. (Caluwé & Verreycken 2012: 183) Ze nuanceren deze uitspraak echter door te zeggen dat dit in het bijzonder voor de fonetische en de morfologische aspecten van tussentaal geldt, maar dat de standpunten verder uiteen lopen wanneer het gaat om lexicale variatie: Het is op dit moment niet duidelijk welke lexicale elementen van informele spreektaal tot de standaardtaal in België gerekend kunnen worden, en op welke manier lexicografen en taaladviseurs over die variatie methodologisch verantwoorde uitspraken kunnen doen. (Caluwé & Verreycken 2012: 183) Zij ijveren dan ook voor meer aandacht voor de informele lexicale varianten in de (standaard)taal in België. Nader onderzoek rond informaliteit en substandaard in de Nederlandstalige woordenboeken is dus duidelijk noodzakelijk. Wij hopen hier door middel van ons onderzoek een bijdrage aan te kunnen leveren. 26 4. Algemene resultaten 4.1 Totaalcijfers In totaal hebben we in de Prisma 15 labels gevonden die interessant zijn voor ons onderzoek: ‘spreektaal’, ‘informeel’, ‘schertsend’, ‘scheldwoord’, ‘scheldnaam’, ‘bastaardvloek’, ‘plat’, ‘slang’, ‘volkstaal’, ‘denigrerend’, ‘geringschattend’, ‘spottend’, ‘smalend’, ‘minachtend’ en ‘neerbuigend’. Deze labels komen bij 1.822 lemma’s een of meerdere keren voor, wat ons een uiteindelijk corpus oplevert van 2.023 onderzochte woorden en uitdrukkingen. Omdat een aantal van de onderzochte labels semantisch erg aan elkaar verwant zijn, hebben we besloten om deze als één categorie te beschouwen. De labels waarbij dit het geval is zijn ‘scheldnaam’, ‘scheldwoord’ en ‘bastaardvloek’ enerzijds en ‘smalend’, ‘spottend’, ‘minachtend’, ‘neerbuigend’, ‘geringschattend’ en ‘denigrerend’ anderzijds. De eerste groep hebben we naar één van de labels ‘scheldwoord’ genoemd en naar de tweede zullen we in de rest van deze scriptie verwijzen met de term ‘restgroep’. In de hieronder ingevoegde tabel en bijbehorend cirkeldiagram zijn de totaalresultaten schematisch weergegeven. spreektaal 1.153 2% 2% 0% spreektaal informeel 390 schertsend 272 scheldwoord 57 plat 35 slang 32 volkstaal 4 restgroep 80 volkstaal totaal 2.023 restgroep 3% 4% informeel schertsend 13% scheldwoord 57% 19% plat slang In dit hoofdstuk zullen we wat dieper ingaan op de aard van deze acht verschillende categorieën. In paragraaf 4.2 maken we een geografische indeling van de labels. Hierbij willen we nagaan bij welke van onze categorieën er naast het informele label ook nog taallabels voorkomen die aangeven of de woorden Nederlands-Nederlands of Belgisch-Nederlands zijn. Ook zullen we in deze paragraaf proberen te verklaren waardoor dit bij sommige categorieën het geval is en bij andere niet. In paragraaf 4.3 maken we opnieuw een indeling, maar nu gebaseerd op de semantische eigenschappen van de woorden in onze categorieën. Eerst onderzoeken we of er voor de gelabelde woorden ook standaardtalige synoniemen bestaan. Daarna kijken we of het mogelijk is om de verschillende lemma’s ook in bepaalde groepen op te delen op basis van hun betekenissen. Ten slotte bespreken we de verschillen die hier tussen de categorieën optreden. 27 4.2 Geografische indeling: BN versus NN De woorden in de Prisma krijgen naast een algemeen label over hun status in het Nederlands, vaak ook nog een taallabel dat aangeeft of ze specifiek zijn voor het Nederlands-Nederlands (aangegeven in het woordenboek als ‘NN’) of het Belgisch-Nederlands (‘BN’). In wat volgt bespreken we voor elk van onze acht categorieën of ze samen met taallabels voorkomen en zo ja, welke dit zijn. Onze resultaten illustreren we met grafieken om ze te verduidelijken. Op het eind volgt een conclusie waarin we deze resultaten met elkaar vergelijken en proberen te verklaren. 4.2.1 Spreektaal De overgrote meerderheid van de woorden in ons corpus, met name 1.153 van de 2.023 (57%), hebben als label ‘spreektaal’. Wat opvalt, is dat het grootste deel hiervan, 705 gevallen in totaal, het Belgisch-Nederlandse taallabel krijgt, tegenover slechts 336 attestaties voor Nederlands-Nederlands en 112 woorden zonder bijkomend taallabel. In onderstaande grafiek worden de verhoudingen tussen de verschillende taallabels schematisch weergegeven. 800 700 600 500 BN 400 NN 300 geen label 200 100 0 Spreektaal 4.2.2 Informeel De op een na grootste groep van dit onderzoek is die van de informele woorden, die bestaat uit 390 lemma’s (19% van het totaal). Bij deze groep werd slechts in één geval een taalonderscheid gemaakt: alleen het woord halvezool krijgt een Noordelijk-Nederlands label. Doordat deze categorie zo klein is, is ze bijna niet zichtbaar in de grafiek. De resterende 389 woorden moeten het zonder label stellen. 450 400 350 300 250 NN 200 geen label 150 100 50 0 Informeel 28 4.2.3 Schertsend Met 272 gevallen (13%) is ‘schertsend’ het derde label dat we hier zullen bespreken. Zoals de grafiek hieronder aantoont, is het grootste deel van de als ‘schertsend’ gelabelde woorden en uitdrukkingen niet specifiek Belgisch- of Nederlands-Nederlands. Slechts in 4 gevallen komt het label BN voor. Frequenter is het label NN, met 63 lemma’s. 300 250 200 BN 150 NN 100 geen label 50 0 Schertsend 4.2.4 Scheldwoord Na deze drie relatief grote groepen zijn we terechtgekomen bij de kleine groepen. Aangezien ze erg aan elkaar verwant zijn, hebben we besloten om de drie kleinere categorieën ‘scheldwoord’, ‘scheldnaam’ en ‘bastaardvloek’ in dit onderzoek bij elkaar te nemen in een overkoepelende categorie, namelijk ‘scheldwoord’. Samen zijn ze goed voor 57 op de 2.023 woorden (3%) in ons corpus. Terwijl geen enkele van de scheldwoorden als Belgisch-Nederlands gemarkeerd wordt, zijn er toch 24 Noord-Nederlandse labels te vinden. 35 30 25 20 NN 15 geen label 10 5 0 Scheldwoord, scheldnaam, bastaardvloek 4.2.5 Plat Van de in totaal 35 woorden in de categorie ‘plat’ (2% van het totaal), heeft iets minder dan de helft een taalmarkering meegekregen. We vinden hier 3 woorden die als Belgisch-Nederlands gelabeld zijn en 12 met het Nederlands-Nederlandse label. 29 25 20 15 BN NN 10 geen label 5 0 Plat 4.2.6 Slang De derde kleine groep vormen de woorden gelabeld ‘slang’, met 32 gevallen (opnieuw 2%). Net als bij de scheldwoorden zijn hier geen Belgisch-Nederlandse woorden gemarkeerd, en komen er bovendien slechts 5 gevallen van Nederlands-Nederlandse woorden voor. 30 25 20 NN 15 geen label 10 5 0 Slang 4.2.7 Volkstaal De kleinste groep van dit onderzoek zijn de woorden met het label ‘volkstaal’, die slechts 4 lemma’s (0,2%) beslaat. Het Belgisch-Nederlandse taallabel komt hier geen enkele keer voor. Het NederlandsNederlandse label telt 2 gevallen, evenveel als de woorden in deze groep zonder label. 2,5 2 1,5 NN 1 geen label 0,5 0 Volkstaal 30 4.2.8 Restgroep Net zoals bij de scheldwoorden, hebben we bij de restgroep een aantal kleine, verwante categorieën samengenomen. Dit zijn de labels ‘denigrerend’, ‘geringschattend’, ‘minachtend’, ‘neerbuigend’, ‘smalend’ en ‘spottend’. De lemma’s met deze labels zijn duidelijk minder informeel dan die uit de voorgaande categorieën. Het gaat in deze gevallen ook altijd om een of meerdere gemarkeerde gebruikswijzen van een term die in ongemarkeerde samenstellingen neutraal is. De beslissing om deze labels toch in ons onderzoek op te nemen is genomen op basis van het feit dat deze gemarkeerde constructies toch voornamelijk in informele taalsituaties gebruikt worden: ze worden gebruikt om mensen uit te lachen of om neer te kijken op iemand. Voor ons gevoel liggen deze gebruikswijzen toch eerder aan de informele kant. Samen gaat het hier om 80 gevallen, die 4% van het geheel uitmaken. In het merendeel van de gevallen in de restgroep wordt geen taalonderscheid gemaakt. In 3 gevallen is er sprake van BelgischNederlandse woorden, tegenover 14 gevallen van Nederlands-Nederlandse. 70 60 50 40 BN 30 NN 20 geen label 10 0 Denigrerend, geringschattend, minachtend, neerbuigend, smalend, spottend 4.2.9 Bevindingen In elk van de acht categorieën die we onderscheiden hebben, vinden we minstens één taallabel terug. We treffen zowel in de frequentie als in de aard van deze taallabels echter grote verschillen aan tussen de groepen. Bij zes van de acht categorieën krijgt het merendeel van de woorden geen taallabel. De groep van de woorden uit de volkstaal bevat twee woorden met het taallabel NN en twee woorden zonder. Enkel bij het label ‘spreektaal’ vinden we meer woorden met dan zonder taallabel en verrassend genoeg zijn de meeste daarvan ook nog eens Belgisch-Nederlands. Dit is de enige van onze categorieën waarbij het Belgisch-Nederlandse taallabel zo vaak voorkomt. Bij de categorieën ‘informeel’, ‘scheldwoord, ‘slang’ en ‘volkstaal’ is er zelfs geen sprake van BelgischNederlandse woorden, daar worden enkel woorden zonder label en woorden die als NederlandsNederlands geclassificeerd zijn onderscheiden. De hoge frequentie van Belgisch-Nederlandse woorden bij het label ‘spreektaal’, heeft vooral te maken met de aard van deze categorie. Aangezien gesproken taalgebruik van nature vluchtiger is en bovendien normaal gezien ook niet opgeschreven wordt, kan dit ook sneller een plaatselijk karakter krijgen. Termen die enkel gesproken worden, zullen dus niet zo’n grote verspreiding kennen als woorden die ook in geschreven taalgebruik voorkomen. Dit verklaart echter nog niet waarom er bij het label ‘spreektaal’ meer Belgisch-Nederlandse dan Nederlands-Nederlandse woorden voorkomen. 31 De reden hiervoor ligt waarschijnlijk in het feit dat het Noord-Nederlands in België heel lang als de norm voor het Standaardnederlands gold. Hierdoor zullen woorden die specifiek Belgisch-Nederlands zijn, sneller als spreektaal aanvoelen en omgekeerd specifiek Noord-Nederlandse woorden sneller algemeen geaccepteerd worden. Een mogelijke verklaring voor het feit dat het label Noord-Nederlands bij de andere categorieën meer voorkomt dan het Belgisch-Nederlandse label, vinden we in de inleiding van ons Prisma Handwoordenboek (2010: 5-8). Hier wordt uitgelegd dat deze uitgave een van de eerste is waarin het label Nederlands-Nederlands voorkomt. Terwijl in vorige uitgaven de Belgisch-Nederlandse woorden wel al werden opgenomen, werd er nog geen onderscheid gemaakt tussen woorden die in het hele taalgebied gelden en woorden die enkel in Nederland gebruikelijk zijn. In tegenstelling tot de Belgisch-Nederlandse woorden, waarbij de uitreiking van de labels gebaseerd wordt op een online database (het Referentiebestand Belgisch-Nederlands, ook wel RBBN genoemd), gaat het bij dit label vooral om intuïties en frequentiegegevens op het internet. Dit kan de verschillen in frequentie van de twee taallabels verklaren: waar de redactie al enkele jaren bezig is met het Belgisch-Nederlandse taallabel, is het Nederlands-Nederlandse vrij nieuw en kunnen er dus later nog veranderingen optreden. 4.3 Semantische indeling: register De volgende stap in ons onderzoek is nagaan of de woorden die in de Prisma als informeel geclassificeerd worden, ook een standaardtalig equivalent hebben. Dit hebben we gedaan door bij elk van de 2.023 woorden en constructies te kijken of er een synoniem van bestaat. Vervolgens hebben we ook onderzocht of we de verschillende lemma’s van onze categorieën ook op basis van hun betekenis kunnen indelen. In de conclusie zullen we opnieuw de gevonden resultaten bespreken en met elkaar vergelijken. 4.3.1 Spreektaal Bij de categorie ‘spreektaal’ heeft 96% van de woorden een standaardtalig synoniem. enkel subDat percentage ligt bij dit label een heel stuk standaard hoger dan bij de andere. De oorzaak daarvan 4% is dat 90% van de lemma’s die het label ‘spreektaal’ krijgen, ook nog een taallabel standaard talig krijgen. Het lijkt logisch dat woorden die synoniem specifiek Belgisch-Nederlands of Nederlands96% Nederlands zijn ook een equivalent hebben dat in de rest van het taalgebied gangbaar is. Voorbeelden hiervan zijn het Belgische autostop doen met als standaardtalig synoniem ‘liften’ en het Nederlandse mieters met als standaardtaal ‘leuk’. Toch zijn er ook woorden te vinden waar ondanks hun subcategorie BN of NN geen synoniem voor te vinden is, zoals het Belgische blok, ‘studieperiode van langere tijd ter voorbereiding op een examen of een examenperiode’ en het Nederlandse uit de muur eten, ‘een snack uit een automaat eten’. Een andere factor die bijdraagt aan het hoge percentage woorden met een standaardtalig synoniem is het feit dat ook de uitdrukkingen zonder 32 taallabel in de meeste gevallen een algemene, standaardtalige evenknie kennen. Woorden zoals pens voor ‘buik’, boemeltrein voor ‘stoptrein’ en scheet voor ‘wind’ zijn voorbeelden van deze groep. De gevonden synoniemen hebben we vervolgens ingedeeld op basis van hun betekenis. Het resultaat hiervan is zichtbaar in het cirkeldiagram hieronder. Het wordt meteen duidelijk dat het hier om een erg diverse categorie gaat, aangezien het merendeel van de synoniemen niet in betekenisgroepen op te delen is. Toch hebben we enkele categorieën kunnen onderscheiden, met als grootste de woorden die betrekking hebben op personen: pompier, huppelkut, stoot. Interessant om op te merken is dat 6 van de 118 woorden in deze groep ‘politieagent’ betekenen. Andere relatief grote categorieën waren communicatie (afkatten, emmeren, een babbeltje slaan), seksualiteit (piet, van bil gaan), lichaamsdelen (fikken, raap, waffel), woorden waarvan de betekenis slaat op een manier om iets te doen of een soort van iets (bordeelsluiper als soort schoen, stiefelen als manier van lopen) en woorden die ‘bedriegen’ betekenen (besodemieteren, de kluit bedonderen). Kleinere categorieën, wat zeer relatief is bij deze grote groep gegevens, zijn woorden die als betekenis ‘erg’ of ‘zeer’ hebben (allejezus, hartstikke), woorden die ‘gek’ betekenen (lijp, maf, zot), woorden over toiletgebruik (doos, schijten), woorden met als synoniem ‘dronken’ (bezopen, starnakel, teut) en woorden met als synoniem ‘weggaan’ (aftrappen, opzouten). overige persoon 10% 2% communicatie 2% 2% 2% 2% 1% seks lichaam 1% 5% 1% manier of soort bedriegen erg, zeer 1% 75% 1% gek wc dronken weggaan 4.3.2 Informeel enkel substandaard 20% standaard talig synoniem 80% Bij de tweede categorie, die van de woorden met als label ‘informeel’, zien we een stuk minder standaardtalige synoniemen dan bij de vorige, maar in verhouding zijn dit er wel nog altijd meer dan bij de categorieën die minder lemma’s bevatten. Aangezien hier slechts in één geval een taallabel ‘NN’ is toegevoegd, kunnen we deze twee factoren niet aan elkaar verbinden. Wat we wel kunnen opmerken is dat bij de woorden die 33 geen standaardtalig equivalent hebben veel woorden betrekking hebben op personen. Dat de groep woorden waarvan de betekenis een aanduiding van een persoon is sowieso de grootste groep is bij de informele categorie, is ook duidelijk te zien in het diagram hieronder. Voorbeelden van deze groep zijn straatloper, frustraat en wijf. De tweede betekeniscategorie die we bij dit label kunnen onderscheiden is opnieuw seksualiteit met onder andere rampetampen en jongeheer, gevolgd door een andere categorie die we ook kennen uit de vorige paragraaf, namelijk lichaamsdelen: krent, smoelwerk. Twee kleinere categorieën zijn woorden die te maken hebben met alcoholgebruik (pimpelen, neut, verzopen) en toiletgebruik (pissen, schijthuis). Ten slotte hebben we nog zes relatief kleine categorieën, waaronder woorden die ‘weggaan’ betekenen (moven, opkrassen), woorden die een manier of soort van iets weergeven (kever, spaghettiwestern, pezen), woorden met als betekenis ‘niets’ (niente, nop) en woorden die ‘bedriegen’ betekenen (bedonderen, iemand te grazen nemen). overige persoon 8% 19% 6% 3% 3% 2% 2% 10% 2% 2% 51% 1% 1% seks lichaam alcohol wc weggaan manier of soort niets bedriegen 4.3.3 Schertsend Naargelang we verder door onze categorieën gaan, zien we dat het steeds moeilijker wordt om standaardtalige equivalenten van de onderzochte woorden standaard enkel subte geven. Bij de woorden die onder het label talig standaard synoniem ‘schertsend’ vallen, is het nog slechts in de 50% 50% helft van de gevallen mogelijk om een standaardtalig synoniem te geven. Typisch Belgisch-Nederlandse gevallen zijn hier schaars met slechts 4 gevallen, waarvan enkel voor het woord praatbarak, ‘een vergadering waarin veel gepraat wordt, maar met weinig resultaat’, geen synoniem gevonden kan worden. Uitsluitend Nederlands-Nederlandse woorden en uitdrukkingen komen vaker voor, met 63 gevallen, waarvan ongeveer de helft een synoniem heeft. 34 De indeling op basis van de betekenis toont ook hier weer als belangrijkste groep de woorden die betrekking persoon hebben op een persoon. Voorbeelden plaats 23% zijn pitspoes, geilneef en revolverheld. 4% Een nieuwe categorie die in de vorige soort of manier 10% labels geen grote rol speelde, is 3% woorden die een plaats aanduiden, dier overige zoals bijvoorbeeld Verweggistan, de 2% 67% seksualiteit acht zaligheden en de Buitengewesten. 1% Woorden die een manier of soort weergeven zijn goed voor 3% van de gevallen (jubeltenen, drollenvanger), gevolgd door woorden voor dieren (dakhaas, vliegende rat) en opnieuw seksualiteit (fluit, minnespel). 4.3.4 Scheldwoord politieuitroepagent 9% 3% vrouw 14% uiterlijk kenmerk, religie, afkomst, geaardheid 21% persoon 53% Eigenlijk zijn scheldwoorden per definitie informeel. Voor deze woorden valt er in het woordenboek dan ook niet zomaar een standaardtalig alternatief te vinden, enkel een definitie. Veel van de woorden in deze groep zijn in principe wel synoniemen van elkaar. Hierdoor hebben we besloten om het bij deze categorie anders aan te pakken: we zijn niet op zoek gegaan naar synoniemen, maar hebben de woorden ingedeeld in groepen van woorden met gelijkwaardige betekenissen. De op één na grootste categorie betreft de scheldwoorden waarbij iemand specifiek op zijn of haar huidskleur, geloof, afkomst, religie of geaardheid aangesproken wordt, zoals flikker, roetmop, christenhond. Tot de groep ‘persoon’ hebben we alle mannelijke en onzijdige scheldnamen gerekend (het onderscheid tussen deze twee is vrij moeilijk te maken) die niet in de vorige categorie ondergebracht kunnen worden. Onder de categorie ‘vrouw’ vallen alle scheldwoorden waar enkel vrouwen mee aangesproken kunnen worden, bijvoorbeeld boerentrien, teef en kreng. Dan resten ons nog de uitroepen die niet op een persoon betrekking hebben, zoals jasses en potverdomme en een tweetal woorden die specifiek gereserveerd zijn voor politieagenten: pandoer en klabak. 35 4.3.5 Plat Bij de categorie ‘plat’ zitten we weer in een vergelijkbare positie als bij de scheldwoorden. Voor geen enkel woord uit deze categorie bestaat een standaardtalig equivalent. Wel vallen de woorden opnieuw in bepaalde betekenisgroepen op te delen. De grootste categorie is hier seksualiteit (flamoes, kezen, tamp), gevolgd door een groep die uitroepen van ergernis bevat (nondeju, tering). De drie kleinere categorieën van betekenissen die we onderscheiden hebben zijn toiletaangelegenheden (hol, kakken), scheldwoorden voor vrouwen (bitch, gleuf) en ten slotte woorden die ‘mond’ betekenen (kakement, melis). mond vrouw 6% 6% wc 8% overige 37% uitroep 14% seks 29% 4.3.6 Slang standaard talig synoniem 34% enkel substandaard 66% overige 22% drugsgerelateerd 78% Bij het label slang zien we dat verreweg de meeste woorden iets te maken hebben met drugs of drugsverslaving. De woorden zonder standaardtalig equivalent vallen zonder uitzondering allemaal met deze beschrijving samen te vatten: basen en chinezen zijn bijvoorbeeld allebei manieren om drugs te nemen, een joint is een soort sigaret waarin marihuana zit. Veel van de woorden met dit label die wel een standaardtalig synoniem hebben, zijn benamingen voor drugs: grass, stuff en wiet voor marihuana, smack, horse en brown sugar voor heroïne, enzovoort. De woorden die niet direct in verband gebracht kunnen worden met drugs, hebben wel allemaal te maken met een bepaald milieu en levensstijl waarbij drugs, stelen en schelden een rol spelen. 36 4.3.7 Volkstaal enkel substandaard 25% standaard talig synoniem 75% Bij de groep woorden met als label ‘volkstaal’ hebben alle woorden behalve de NoordNederlandse uitdrukking op z’n ponteneur staan, ‘geprikkeld raken als men zich in zijn eer aangetast voelt’, een standaardtalig equivalent. Aangezien deze groep slechts uit 4 attestaties bestaat, geeft dit als uitkomst dat 75% van de woorden een synoniem heeft, tegenover 25% zonder standaardtalig equivalent. Voor de resultaten van ons onderzoek is deze groep door zijn geringe grootte niet erg relevant. 4.3.8 Restgroep enkel substandaard 56% standaard talig synoniem 44% overige 33% persoon 67% Bij de restgroep is er in iets minder dan de helft van de gevallen (44%) een bruikbaar synoniem van de termen te vinden. Bij de overige 56% gaat het om termen die wel omschreven kunnen worden, maar waarvoor geen equivalent te vinden is in de standaardtaal, zoals bijvoorbeeld oprotpremie, ‘geldbedrag dat wordt verstrekt aan werkloze buitenlandse arbeiders als ze remigreren’ en broodschrijver, ‘beroepsschrijver die werk van mindere kwaliteit levert’. Dit zien we geïllustreerd in de linkse grafiek hierboven. De rechter grafiek vertelt ons meer over de betekenis van de woorden in de restgroep. In ruim twee derde van de gevallen (67%) heeft de betekenis van de woorden van deze groep betrekking op een persoon. Voorbeelden hiervan zijn artistiekeling, mokkel en pornoboer. In deze groep valt opnieuw één categorie te onderscheiden van de rest, namelijk de woorden die gebruikt worden om iemands afkomst te bespotten, zoals spanjool, mof en Hagenees. De overige 33% van de woorden zijn qua betekenis erg divers. 37 4.3.9 Bevindingen Wat de aanwezigheid van synoniemen betreft, vinden we opnieuw veel verschillen tussen onze 8 categorieën. Het label ‘spreektaal’ onderscheidt zich hier opnieuw van de andere en heeft verreweg de meeste woorden met een standaardtalig synoniem, namelijk 96% van het geheel. Op de tweede en de derde plaats volgen de informele woorden met 80% en de volkstalige woorden met 75%. Die laatste categorie is door zijn beperkte aantal minder relevant bij dit onderdeel van het onderzoek, aangezien het bij deze 75% in werkelijkheid slechts gaat om 3 van de 4 gevallen. Het label ‘schertsend’ is qua betekenis erg verwant aan de labels die opgenomen zijn in de restgroep, in hun gebruikswijze zit telkens een element van spot, humor of beschimping. Die gelijkenis zien we ook terug in de resultaten van het synoniemenonderzoek: de schertsende woorden krijgen in iets minder dan 50% van de gevallen een standaardtalig alternatief, bij de woorden uit de restgroep is dit in 44% van de lemma’s het geval. In de categorie ‘slang’ vinden we nog 34% lemma’s met een synoniem en bij de resterende twee categorieën (‘scheldwoord’ en ‘plat’) was het niet mogelijk om synoniemen te onderscheiden. De verklaring voor het hoge aantal synoniemen bij de spreektaal, de volkstaal en de informele woorden, ligt voor de hand. De woorden in deze categorieën duiden in de meeste gevallen begrippen aan die in de hele maatschappij gekend zijn en waar dus ook in het algemeen Nederlands een woord voor beschikbaar moet zijn. Bij de categorieën van de spreektaal en de volkstaal, zien we dat de woorden zonder synoniem vaak begrippen aanduiden die niet in het hele taalgebied of in alle lagen van de bevolking voorkomen. Voorbeelden hiervan zijn het spreektalige uit de muur eten, ‘een snack uit een automaat eten’, wat enkel in Nederland gebruikelijk is, en volkstaal op zijn ponteneur staan, ‘geprikkeld raken als men zich in zijn eer aangetast voelt’, wat te maken heeft met een bepaalde subcultuur waar eergevoel een belangrijke rol speelt. Een andere reden waarom woorden geen synoniem krijgen is dat ze als het ware té informeel zijn en niet in contexten voorkomen waar het algemeen Nederlands gebruikelijk is. Voorbeelden hiervan zijn zowat alle woorden zonder synoniem uit de informele categorie (zoals geilen, ‘op seksueel contact uit zijn’ en habbekrats, ‘zeer klein bedrag’), een deel van de woorden uit de spreektaal (zoals de uitroepen amai en fuck) en alle scheldwoorden. Bij de indeling op basis van de betekeniscategorieën vallen eveneens een aantal parallellen tussen onze groepen te trekken. De grootste constante zijn hier de woorden die betrekking hebben op personen: bij alle acht categorieën is deze betekenis terug te vinden. Voorbeelden hiervan zijn informeel dekhengst, ‘man die met veel vrouwen een seksuele relatie aangaat’, schertsend zielenknijper, ‘psychiater’ en slang speedfreak, ‘iemand die veel stimulerende drugs gebruikt’. Ook alles was te maken heeft met alcoholgebruik (spreektaal poepeloerezat, ‘stomdronken’), seksualiteit (informeel naaien, ‘geslachtsgemeenschap hebben’) en toiletgebruik (plat kakken, ‘ontlasting hebben’) zijn betekenissen die zich goed lenen voor informeel taalgebruik. Wat nog opvalt, is dat er bij onze categorieën veel woorden te vinden zijn die een soort van iets of een manier om iets te doen uitbeelden. Voorbeelden hiervan zijn spreektaal gympen en bordeelsluiper als soort schoenen (respectievelijk ‘gymnastiekschoenen’ en ‘type herenschoen van suède met crêpezool’) en informeel scheuren als manier van rijden (‘roekeloos hard rijden’). Verder zien we dat de betekenissen van de woorden per categorie verschillen: zo hebben de woorden in de categorie ‘slang’ bijvoorbeeld voor 78% met drugs te maken. 38 5. Het corpusonderzoek 5.1 Algemeen In deze volgende fase in ons onderzoek willen we nagaan in hoeverre de door de redactie van de Prisma toegekende labels met de werkelijkheid overeenkomen. Dit doen we door te kijken of de lemma’s met deze labels ook in nieuwsberichten voorkomen, aangezien in het nieuws standaardtaal gesproken of geschreven hoort te worden. Wel plaatsen we de woorden die enkel voorkomen in interviews, columns of opiniestukken apart, aangezien die subjectiever zijn en het feit dat een woord hierin voorkomt dus niet wil zeggen dat het standaardtaal is. Het grootste deel van ons onderzoek hebben we gebaseerd op de resultaten uit de website van Mediargus, waar we alle Vlaamse kranten van 01/01/2011 tot 01/01/2013 hebben doorzocht. Voor de woorden die een NederlandsNederlands taallabel krijgen, hebben we naast Mediargus ook het Twente Nieuws Corpus (vanaf hier TNC) geraadpleegd, waar we alle Nederlandse nieuwsberichten van 01/01/2001 tot en met 31/12/2002 doorzoeken. Bij dit corpus staat het maximum aantal resultaten afgesteld op 10.000 hits, dus dit is het hoogste aantal hits dat een woord kan behalen. Praktisch was het niet mogelijk om alle 2.023 gevallen te bespreken, dus hebben we per categorie verschillende steekproeven genomen. Onze initiële richtlijn voor deze steekproeven was ongeveer 1 op de 10 gevallen, al hebben we uiteindelijk bij het grootste deel van de categorieën meer woorden onderzocht opdat de resultaten representatief genoeg zouden zijn. Naast de informele woorden zelf zoeken we in dit hoofdstuk ook waar mogelijk de standaardtalige synoniemen op. Zo kunnen we nagaan of er een verschil in register is tussen de informele woorden en hun algemeen Nederlandse synoniemen. De woorden die we in dit hoofdstuk als synoniemen van de lemma’s in onze lijst behandelen, zijn de synoniemen die ons door het Prisma Handwoordenboek in de definities worden aangereikt. We zijn ons ten volle bewust van het feit dat deze woorden niet in alle contexten synoniem zijn aan de woorden uit onze lijst en dat er bovendien vaak ook andere mogelijke alternatieven voor deze woorden te vinden zijn. We willen bij ons onderzoek echter consequent te werk gaan en hebben daarom gekozen om in alle gevallen de synoniemen uit ons woordenboek te gebruiken. Bij het werken met de verschillende corpora waren er bepaalde problemen die de zoekopdrachten moeilijker maakten. Zo bleek de website van Mediargus niet altijd geschikt voor uitdrukkingen. Als we bijvoorbeeld zoeken op ten andere, krijgen we ook resultaten waar de woorden afzonderlijk staan. We hebben bij ons onderzoek dus meer losse woorden dan uitdrukkingen gebruikt. Aangezien het moeilijk is om met de verschillende vervoegingen rekening te houden, hebben we bij werkwoorden telkens de infinitief onderzocht. Een ander probleem vormen homonieme woorden zoals verdiep (zowel Belgisch-Nederlandse spreektaal ‘verdieping’ als de eerste persoon enkelvoud van het werkwoord verdiepen) en afslag (algemeen ‘wijze van veilen’ en specifiek BN spreektaal ‘korting, reductie’). Ten slotte waren er nog woorden die op het eerste gezicht geen problemen leken op te leveren, maar waarvan na onderzoek bleek dat ze ook als (eigen)naam voorkomen. Voorbeelden hiervan zijn de achternaam Gebuur tegenover BN spreektaal gebuur (‘buurman’) en sporthal de Appelaar tegenover BN spreektaal appelaar (‘appelboom’). 39 Er zijn natuurlijk ook semantische verschillen tussen de labels. Dit zorgt ervoor dat we bijvoorbeeld bij de categorie van de scheldwoorden niet van synoniemen kunnen spreken. Ook komen niet bij alle categorieën de Nederlands-Nederlandse en Belgisch-Nederlandse taallabels voor. Deze verschillen zorgen ervoor dat we sommige categorieën anders moeten aanpakken dan andere. Daarom zullen we bij elk label telkens onze manier van werken uitleggen voor we verder gaan met ons eigenlijke onderzoek. Ook gaan we voor elk label in de paragraaf ‘Bevindingen’ na hoe we de categorie verder kunnen opdelen en of de woorden juist gelabeld zijn volgens de resultaten van ons onderzoek. In wat volgt bespreken we de verschillende labels één voor één, op volgorde van meest voorkomend naar minst voorkomend en met als laatste de restgroep. 5.2 Spreektaal We beginnen ons onderzoek met de categorie van de woorden met als label ‘spreektaal’, aangezien dit met geen 1.153 woorden de grootste groep is. Dit is tevens de label categorie waarbij het grootste aantal taallabels 10% NN voorkomen, 1041 in totaal. Bij 705 gevallen (61%) werd 29% het Belgisch-Nederlandse taallabel aangetroffen, BN tegenover 336 gevallen (29%) van het Nederlands61% Nederlandse taallabel en 112 (10%) zonder label. Eerst bespreken we de grootste groep, namelijk de BelgischNederlandse woorden. Daarna komen we bij de Nederlands-Nederlandse woorden en ten slotte bij de woorden zonder label. We beginnen telkens met de woorden die een algemeen Nederlands synoniem hebben en gaan daarna over naar de woorden zonder algemeen synoniem. Bij de Nederlands-Nederlandse woorden bespreken we eerst de resultaten van de Vlaamse nieuwsberichten en vervolgens die van de Nederlandse nieuwsberichten. Voor al onze categorieën hebben we de woorden verder onderscheiden in twee groepen, enerzijds die van de puur spreektalige woorden en anderzijds die van de woorden die ook buiten de spreektaal gangbaar zijn. 5.2.1 Belgisch-Nederlands In totaal 705 van de woorden met als label ‘spreektaal’ krijgen het taallabel ‘BelgischNederlands’. Daartoe behoren 684 lemma’s met en 21 lemma’s zonder synoniem, goed voor respectievelijk 97% en 3% van het totaal. In de volgende paragrafen bespreken we eerst de categorie van de woorden met synoniem en daarna de woorden zonder. We zullen voor allebei deze categorieën nagaan of en hoe we deze woorden nog verder kunnen categoriseren. zonder synoniem 3% met synoniem 97% 5.2.1.1 Met synoniem Om onze richtlijn van 10% recht aan te doen, moeten we bij de 684 woorden uit de categorie Belgisch-Nederlandse spreektaal met een synoniem dus ongeveer 68 woorden onderzoeken. 40 Uiteindelijk zijn het er 67 geworden. Tijdens het onderzoek wordt al heel snel duidelijk dat er grote verschillen zijn binnen deze groep. Eerst en vooral merken we op dat sommige woorden veel meer resultaten opleveren dan andere. Dit hoeft natuurlijk niet per definitie iets te betekenen, aangezien woorden zoals frituur (‘frietkraam’, 3233 hits) en gij (‘je, u’, 1709 hits) sowieso wel vaker voorkomen in krantenartikelen dan kastanjelaar (‘kastanjeboom’, 25 hits) en broekkousen (‘panty’s’, 12 hits). Daarom is het belangrijk dat we bepaalde resultaten vergelijken met hun algemeen Nederlandse synoniem, om te zien wat de verhouding tussen de woorden is. Belangrijker dan de hoeveelheid resultaten is in dit onderzoek de context waarin ze voorkomen. Ook daar zitten namelijk grote puur verschillen in. Sommige woorden komen spreektaal 25% enkel in citaten voor, terwijl we andere ook in de lopende tekst van een artikel algemeen terugvinden. Ruwweg kunnen we hierin 75% twee grote categorieën onderscheiden: die van de woorden die wel algemeen gebruikt worden, die we de algemene categorie zullen noemen, en die van de woorden die vooral in citaten, opiniestukken en columns voorkomen, de puur spreektalige categorie. Bij de Belgisch-Nederlandse woorden met een synoniem komen we uit op 17 woorden in de puur spreektalige groep (25%) en 50 woorden (75%) in de algemene groep. Als we deze twee verschillende variabelen, de frequentie van de woorden op Mediargus enerzijds en de context waarin ze voorkomen anderzijds, naast elkaar leggen, komen we tot interessante resultaten. Zo zien we dat 4 van de woorden die het grootste aantal hits opleverden op Mediargus tot de puur spreektalige groep behoren: plezant (‘plezierig’, 5904 hits), goesting (‘zin’, 3517 hits), gij (‘je, u’, 1709 hits) en allez (‘vooruit, komaan’, 1261 hits). Dit wil zeggen dat deze woorden ondanks hun hoge frequentie niet zonder meer als algemeen gangbaar geclassificeerd kunnen worden. Ook het tegenovergestelde scenario komt voor: 13 van de woorden met het kleinste aantal hits horen bij de algemene groep, met als minste kastanjelaar (‘kastanjeboom’, 25 hits), droogzwierder (‘centrifuge’, 15 hits), broekkousen (‘panty’s’, 12 hits) en occasiewagen (‘tweedehandswagen’, slechts 7 hits). Om de status van deze woorden te bepalen, moeten we ze vergelijken met hun algemeen Nederlands synoniem. In de volgende paragraaf zullen we van alle woorden uit de algemene categorie de synoniemen opzoeken. Uiteindelijk hebben we maar 46 van de 50 woorden kunnen onderzoeken, aangezien sommige synoniemen uit meer dan één woord bestonden of andere BN problemen opleverden. Deze 46 woorden hebben we 33% opnieuw in twee categorieën opgedeeld, namelijk die van de woorden waarbij het AN meer hits krijgt en die AN van de woorden waarbij het BN meer hits krijgt. De 67% eerste categorie bestaat uit 31 woorden (67%) en de tweede uit 15 woorden (33%). Zoals te verwachten komt het AN in de meeste gevallen vaker voor dan het BN, maar toch is het in ongeveer één derde van de gevallen andersom. Dit wil zeggen dat de 41 woorden in de tweede groep dus een heel sterke status hebben in de Vlaamse kranten. De duidelijkste verschillen tussen de algemeen Nederlandse en de Belgisch-Nederlandse vorm zien we bij de categorie waar BN overheerst bij de tegenstellingen frietkraam – frituur (207 vs. 3233) en goedgehumeurd - goedgezind (26 vs. 411). Bij de groep woorden waarbij het AN meer voorkomt, zijn de verschillen het grootst bij de tegenstellingen straatje zonder eind - impasse (26 vs. 2458), slag om slinger - voortdurend (208 vs. 13.442) en vermits - omdat (4006 vs. 1.618.350). Deze verschillen lijken enorm groot, maar we moeten hierbij steeds in gedachten houden dat de betekenissen van de woorden die we hier als synoniemen gebruiken niet voor 100% overeenkomen met die van onze trefwoorden. Wat verder nog opvalt, is dat vooral artikelen over sport veel spreektalige termen bevatten. Zoals wegens de betekenis van de woorden te verwachten valt, komen plaaster (gips), koersfiets (racefiets) en eindmeet (finish) meer voor in sportgerelateerde berichten. Bijzonder is echter dat ook vandoen (nodig), nijpen (knijpen), resem (reeks), schabouwelijk (schromelijk), sputteren (stagneren), vermits (omdat) en mistevreden (ontevreden) veel vaker in artikelen over sport voorkomen dan in andere. Deze artikelen zijn dus over het algemeen populairder geschreven dan andere artikelen. Als we een continuüm zouden opstellen van meer naar minder spreektaligheid in krantenartikelen, zou sport ergens tussen de interviews, columns en opiniestukken (vrij veel spreektaal) en de algemene berichten (weinig spreektaal) in staan. 5.2.1.2 Zonder synoniem Bij de woorden met als label BN die geen synoniem hebben, waren er in totaal maar 21 gevallen. De meeste van deze woorden leverden bovendien problemen voor de zoekopdracht op: een woord als blok (‘studieperiode van langere tijd ter voorbereiding op een examen of een examenperiode’) krijgt in het Prisma Handwoordenboek naast deze betekenis nog 14 andere betekenissen, waaronder nog een andere met een Belgisch-Nederlands taallabel. Hetzelfde probleem geldt voor woorden zoals bollen (‘rijden op een rustige en ongehinderde manier’) en kroon (‘krans van bloemen en groen, als teken van hulde’). Het lemma familiale (‘verkorting van familiale verzekering’) is dan weer homoniem als vervoeging van het BN familiaal (‘de familie of het gezin betreffend’). We hebben uiteindelijk 5 woorden uitgekozen voor onze steekproef: amai, heenronde, verzusteren, waterkans en zoekertje. Omdat het er zo weinig zijn en er bovendien geen vergelijkend onderzoek gedaan kan worden met de synoniemen, kunnen we al deze woorden hier apart bespreken. Onze eerste zoekterm, amai (‘uiting van verbazing of teleurstelling’), is een duidelijk voorbeeld van een puur spreektalig woord. Ondanks de 632 hits komt het uitsluitend in citaten voor. Heenronde (‘eerste helft van een competitie waarbij alle clubs tegen elkaar spelen’), is met 7315 hits het meest voorkomende woord van deze vijf. Zoals de betekenis al doet vermoeden, komt het vooral in artikelen over sport voor, waar het ook in algemene contexten gebruikt wordt. Verzusteren (vriendschappelijk samenwerken van gemeenten uit verschillende landen’) is met slechts 18 resultaten het minst voorkomende woord, maar wordt wel algemeen gebruikt. De term waterkans (‘zeer kleine kans’) levert 405 resultaten op, opnieuw vooral in de categorie sport, waar het woord ook algemeen gebruikt wordt. Zoekertje (‘kleine advertentie’) levert ten slotte 591 resultaten op en behoort duidelijk eveneens tot de algemene categorie. Het relatief grote aantal hits is hier vooral te danken aan Het Nieuwsblad, dat het woord in zijn rubriek ‘Lezers Helpen’ heel vaak gebruikt. 42 We hebben dus bij de Belgisch-Nederlandse woorden zonder synoniem slechts 1 woord puur (goed voor 20%) dat tot de puur spreektalige spreektaal groep behoort, namelijk amai, en 4 woorden 20% die bij de algemene groep ondergebracht kunnen worden (80%), namelijk zoekertje, algemeen verzusteren, heenronde en waterkans. De 80% verhouding tussen deze twee categorieën is dus ongeveer dezelfde als bij de woorden met een synoniem. Ook kunnen we, zelfs bij dit kleine aantal onderzochte gegevens, stellen dat artikelen over sport opnieuw relatief veel spreektalige termen bevatten in vergelijking met andere onderwerpen. 5.2.2 Nederlands-Nederlands De verhouding tussen de woorden met en zonder synoniem bij het taallabel ‘NN’ of zonder ‘vooral NN’ is vergelijkbaar met die bij het synoniem taallabel ‘BN’. Van de in totaal 336 gevallen 4% met als label ‘spreektaal’ en als taallabel ‘NN’ of ‘vooral NN’ zijn er 321 met een synoniem en met 15 zonder. Dat geeft in ons diagram resultaten synoniem 96% van respectievelijk 96% en 4%. We beginnen met het onderzoek op Mediargus en doen vervolgens hetzelfde in het TNC. Net zoals bij de categorie van de Belgisch-Nederlandse woorden, bespreken we eerst de categorie van de woorden met synoniem en daarna die zonder synoniem. 5.2.2.1 Het Vlaamse nieuws 5.2.2.1.1 Met synoniem Bij de woorden die als taallabel ‘NN’ krijgen met een synoniem hebben we 27 woorden onderzocht. In de Vlaamse kranten komen 4 van onze steekwoorden geen enkele keer algemeen voor, namelijk allejezus (‘zeer’), huppelkut 29% puur (‘tut’), loeigoed (‘heel goed’) en tengel spreektaal 71% (‘vinger’). We komen uiteindelijk uit op 7 min of meer algemene woorden (29%) en 17 puur spreektalige woorden (71%). Van de algemene woorden zijn de meest frequente makkie (‘gemakkelijke taak’, 816 hits), ik ben het spuugzat (‘ik ben het beu’, 215 hits) en maf (‘gek’, 118 hits). Bij de puur spreektalige woorden zijn dit hartstikke (‘heel erg’, 140 hits) en wiedes (‘duidelijk’, 122 hits). De andere onderzochte woorden komen ver in aantal achter. Ook de Nederlands-Nederlandse woorden hebben we vergeleken met hun synoniemen. Vier daarvan waren onmogelijk te onderzoeken doordat ze uit meerdere woorden bestonden of homoniemen 43 hadden. Uiteindelijk hebben we dus 23 algemeen Nederlandse synoniemen vergeleken met hun spreektalige equivalent. Op één uitzondering na was in alle gevallen het AN frequenter dan het NN. Het ene geval waarbij dat niet zo was, was makkie, dat met 816 hits meer voorkomt dan het AN gemakkelijke taak met slechts 42 hits. Nu is dit niet zo verwonderlijk, aangezien gemakkelijke taak uit twee woorden bestaat en daarom minder goed in de mond ligt. Bovendien is dit ook niet het enige mogelijke alternatief voor makkie, dat in de praktijk waarschijnlijk eerder uitgedrukt wordt door middel van een bijvoeglijk naamwoord zoals makkelijk of gemakkelijk. Deze uitkomst mogen we dus niet zonder nuance bekijken. De grootste verschillen in de resultaten vonden we bij de tegenstellingen pleuren - gooien (9 vs. 1.438), besodemieterd - gek (10 vs. 11.466) en wiedes duidelijk (122 vs. 113.821). Opvallend is dat we ook bij de categorie van de Nederlands-Nederlandse woorden opnieuw zien dat er bij artikelen die met sport te maken hebben meer sprake is van spreektaal. Dit kan bij de puur spreektalige groep deels verklaard worden doordat er meer Nederlanders aan het woord zijn dan bij andere artikelen: Nederlandse sporters die in Belgische teams spelen of aan Belgische wedstrijden meedoen en sportkenners uit Nederland die hun mening mogen geven. Woorden uit deze categorie die we hier terugvinden zijn fikken, hartstikke, ouwehoeren, sores en de uitdrukking een pesthekel hebben aan. Er zijn echter ook woorden uit de algemene categorie die meer bij sport voorkomen dan bij andere onderwerpen: van katoen geven, het spuugzat zijn en makkie. Dit draagt bij aan de theorie dat de sportsectie van een krant populairder is geschreven en meer spreektalige termen bevat. 5.2.2.1.1 Zonder synoniem In de categorie van de Nederlands-Nederlandse woorden zonder synoniem komen slechts 15 gevallen voor. Hier vinden we opnieuw veel woorden die problemen bij de zoekopdracht opleveren, zoals kanonnen (‘uitroep van verbazing’) dat homoniem is en uit de muur eten (‘een snack uit een automaat eten’) dat niet opzoekbaar is. Uiteindelijk hebben we in deze categorie 5 woorden onderzocht: aankakken, bajesklant, sjekkie, aanstiefelen en bordeelsluiper. Twee van deze woorden, namelijk aanstiefelen (‘lopend naderen’) en bordeelsluiper (‘bepaald type herenschoen’), kwamen geen enkele keer in de Vlaamse kranten voor. Van de andere gevallen leverde bajesklant (‘iemand die regelmatig in de gevangenis zit’) met 87 resultaten het meeste hits op. Dit is tevens het enige van de 3 woorden dat algemeen gebruikt wordt. Sjekkie (‘met de hand gerolde sigaret’) en aankakken (‘op zijn gemak aankomen’) kwamen minder vaak voor, met respectievelijk slechts 3 en 6 hits. Zo hebben we bij deze categorie dus een verhouding van 20% in de algemene groep (1 geval), 40% (2 gevallen) in de puur spreektalige groep en 40% (2 gevallen) die geen enkele keer voorkomen. Door het geringe aantal woorden in de categorie zijn de resultaten anders dan bij de groep Nederlands-Nederlandse woorden met een synoniem. Het is hierdoor ook onmogelijk om uitspraken te doen over de spreektaligheid van artikelen die over sport gaan. niet gevonden 40% puur spreektaal 40% algemeen 20% 44 5.2.2.2 Het Nederlandse nieuws 5.2.2.2.1 Met synoniem Dezelfde 27 woorden met een synoniem hebben we hierna ook in de Nederlandse nieuwsberichten opgezocht. Ook hier zien algemeen we dat 2 van die steekwoorden geen enkel 20% resultaat opleveren, dit zijn opnieuw loeigoed (‘heel goed’) en tengel (‘vinger’). puur De woorden huppelkut (‘tut’) en allejezus spreektaal (‘heel erg’), die in de Vlaamse kranten geen 80% hits opleverden, zijn hier ook niet erg populair met respectievelijk 4 en 5 hits. Van de overblijvende 25 woorden vinden we er 5 ook in algemene contexten, terwijl 20 van de woorden enkel in citaten en recensies voorkomen en dus in de puur spreektalige groep horen. De algemene lemma’s zijn het spuugzat zijn (‘het beu zijn’), als de wiedeweerga (‘met grote spoed’), makkie (‘makkelijke taak’), sores (‘ellende’) en moerstaal (‘moedertaal’). Wat opvalt is dat minder woorden uit deze categorie algemeen voorkomen in het Nederlandse nieuws dan in het Belgische nieuws. Niet alle woorden die we in België als algemeen aantreffen zijn dat dus in Nederland. Bovendien is ook het omgekeerde het geval: niet alle 5 de woorden die we in Nederland als algemeen aantreffen zijn in België algemeen. Terwijl sores (‘ellende’) in Nederland algemeen is, is het dat in België niet. In de Belgische nieuwsberichten vinden we dan weer van katoen geven (‘zich krachtig inspannen’), smeris (‘politieagent’) en maf (‘gek’) als algemene woorden, die in het Nederlandse nieuws alleen als pure spreektaal voorkomen. De woorden zijn over het algemeen minder frequent in het Nederlandse nieuws dan in het Belgische, op hartstikke (‘heel erg’) na, dat met 1710 hits ver boven de rest uitsteekt. Een vergelijking met de standaardtalige synoniemen levert ons de volgende resultaten op: 5 van de 27 spreektalige woorden komen vaker voor dan hun NN 19% algemeen Nederlandse synoniem. Dit zijn van katoen geven (‘zich krachtig inspannen’), als de wiedeweerga (‘met grote spoed’), gelul (‘gezwets’), vertrutting (‘het truttig worden’) en makkie (‘makkelijke taak’). Een AN 81% kanttekening die we hier wel moeten maken is dat deze uitslag in het geval van als de wiedeweerga en makkie logisch is aangezien ‘met grote spoed’ en ‘makkelijke taak’ zeker niet de enige synoniemen van deze termen zijn. Als de wiedeweerga kan bijvoorbeeld ook uitgedrukt worden door het bijwoord snel en een zin als dat is een makkie zal in de praktijk eerder vervangen worden door dat is makkelijk dan door dat is een makkelijke taak. We moeten onze resultaten hier dus opnieuw enigszins nuanceren. 5.2.2.2.2 Zonder synoniem Van de 5 woorden uit de categorie van de Nederlands-Nederlandse spreektaal zonder synoniem, levert er 1 geen resultaten in het Nederlandse nieuws op, namelijk aanstiefelen (‘lopend naderen’). Ook het woord bordeelsluiper (‘bepaald type herenschoen’), dat in de Belgische kranten niet 45 voorkwam, levert hier slechts 3 resultaten op. Sjekkie (‘met de hand gerolde sigaret’) is een stuk populairder in het TNC dan op Mediargus met 71 in plaats van 3 hits. Aankakken (‘op zijn gemak aankomen’) doet het iets beter in het Nederlandse dan in het Belgische nieuws met 10 resultaten in het TNC tegenover 6 hits op Mediargus. Alleen bajesklant (‘iemand die regelmatig in de gevangenis zit’) krijgt minder resultaten in het TNC dan in de Vlaamse kranten: 87 in België tegenover slechts 73 in Nederland. Een tweede opmerkelijk verschil bij dit woord is dat we het op Mediargus in algemene contexten vinden, maar in de Nederlandse nieuwsberichten niet. Alle woorden uit deze categorie behoren volgens de Nederlandse resultaten tot de puur spreektalige groep. 5.2.3 Zonder taallabel zonder synoniem 4% met synoniem 96% Bij de woorden zonder taallabel zien we een vergelijkbaar beeld van de aanwezigheid van synoniemen als bij de twee taallabels: de meerderheid van de woorden (107 oftewel 96%) hebben opnieuw een standaardtalig synoniem, tegenover slechts een klein aantal woorden zonder alternatief (5 oftewel 4%). In de volgende paragrafen zullen we eerst de woorden met een algemeen Nederlands synoniem bespreken en vervolgens die zonder. 5.2.3.1 Met synoniem In de groep spreektalige woorden zonder taallabel met een synoniem hebben we 10 van de 107 woorden in de Vlaamse kranten onderzocht. De woorden met het grootste aantal hits zijn hier lol, ‘pret’, met puur algemeen spreektaal 904 hits en plastiek, ‘plastic’, met 475 hits. 50% 50% Minder frequent is grootje, wat slechts 2 resultaten oplevert. De verdeling van de puur spreektalige tegenover de algemene groep is hier 50/50. De woorden die ook buiten spreektalige contexten zoals opiniestukken en interviews voorkomen zijn bezopen (‘dronken’, 56 hits), gister (‘gisteren’, 43 hits), plastiek (‘plastic’, 475 hits), belazeren (‘bedriegen’, 140 hits) en boemeltrein (‘stoptrein’, 49 hits). De puur spreektalige groep bestaat uit lol (‘pret’, 904 hits), van bil gaan (‘vrijen’, 37 hits), pens (‘buik’), grootje (‘grootmoeder’) en scheet (‘wind’). De woorden bezopen en pens hebben we manueel moeten filteren aangezien zij homoniemen hebben: bezopen komt vaak voor in de betekenis ‘gek’ en een pens is oorspronkelijk een gerecht. Bij de vergelijking met de algemeen Nederlandse synoniemen was er 1 woord dat een probleem bij de zoekopdracht opleverde, dit was het homonieme wind, standaardtalig alternatief voor scheet. Dit woord levert met al zijn verschillende betekenissen in totaal 19.893 hits op. Aangezien dit te veel is om manueel te fileren, is dit synoniem dus niet bruikbaar voor ons onderzoek. In de andere gevallen komen de algemeen Nederlandse synoniemen telkens vaker voor dan de spreektalige alternatieven. 46 De woorden waarbij de verschillen tussen de twee synoniemen het grootst zijn, zijn gister - gisteren (43 vs. 181.740) en grootje - grootmoeder (2 vs. 3015). Interessant in deze categorie is dat we woorden zoals gister, dat een afkorting is van gisteren, en plastiek, dat een andere uitspraakvariant is van plastic, met elkaar kunnen vergelijken. Verrassend genoeg komen de spreektalige varianten wel voor in de Vlaamse kranten, maar uiteindelijk moeten ze het nog altijd afleggen tegen het algemeen Nederlands. Het enige woord van deze categorie dat we vaak in sportberichten zien terugkomen is boemeltrein, dat vaak metaforisch gebruikt wordt tegenover TGV om aan te geven dat een bepaalde ploeg niet zo sterk is. 5.2.3.2 Zonder synoniem Er waren slechts 5 gevallen van woorden zonder taallabel zonder synoniem. Twee daarvan leveren echter problemen op bij onze zoekopdracht, namelijk kop en fuck. Kop, ‘het hoofd als zetel van het leven en het verstand’ is niet bruikbaar voor ons onderzoek, aangezien dit woord veel te veel verschillende gebruikswijzen telt. Als we alleen al de spreektalige gebruikswijzen van dit lemma bij elkaar optellen treffen we 11 verschillende betekenissen aan. In totaal krijgen we op Mediargus 31.434 hits met deze zoekterm, dus de andere betekenissen wegfilteren is hier geen optie. Ook het woord fuck (‘uitroep van afkeer of ergernis’) levert moeilijkheden op bij de zoekopdracht doordat het een Engels woord is. Dit woord levert 760 resultaten op, maar in veel gevallen gaat het om geciteerde Engelse tekst. Op de eerste 50 resultaten bij deze zoekopdracht telden we 22 gevallen waar het om het juiste gebruik van fuck ging. Rijke stinker (‘iemand die erg rijk is’) is goed voor 13 resultaten en zijn ding doen (‘iets met gedrevenheid doen’) is het meest frequente in deze groep met 1721 resultaten. Kontje in de betekenis ‘eerste en laatste snede van heel brood’, is eveneens homoniem en leverde in totaal 59 resultaten op. Na handmatig alle andere betekenissen weg te filteren, houden we daar nog slechts 1 van over. algemeen 25% puur spreektaal 75% Van de 4 woorden in deze groep die bruikbare resultaten opleveren, zijn er 3 (75%) puur spreektalig, namelijk fuck, rijke stinker en kontje. Slechts 1 woord (25%) komt ook in algemene contexten voor, namelijk zijn ding doen. Dit woord is met zijn 1721 resultaten zelfs vrij frequent. Gezien het kleine aantal woorden in deze groep is het niet mogelijk om relevante uitspraken te doen over het spreektalige gehalte van artikelen over sport. 5.2.4 Bevindingen In de voorgaande paragrafen hebben we de woorden met als label ‘spreektaal’ verder opgesplitst in verschillende categorieën. Allereerst hebben we de woorden met een synoniem apart behandeld van de woorden zonder synoniem. Dit hebben we gedaan omdat enkel de eerste categorie de mogelijkheid bood om de twee synoniemen met elkaar te vergelijken. Beide categorieën hebben we dan op basis van onze resultaten opnieuw in twee groepen opgedeeld, namelijk de algemene groep enerzijds en de puur spreektalige groep anderzijds. De puur spreektalige groep bevat alle woorden en uitdrukkingen die enkel in spreektalige contexten zoals interviews, columns en opiniestukken 47 voorkomen en die dus niet als algemeen beschouwd kunnen worden. De algemene groep bevat de woorden die naast deze contexten ook in meer algemene berichten gebruikt worden. Bij deze groep hebben we nog een laatste onderverdeling gemaakt, namelijk die tussen de gevallen waarbij het spreektalige woord vaker voorkomt en de gevallen waarbij het algemeen Nederlandse woord vaker voorkomt. Een schematisch overzicht van deze subcategorisatie is te zien in figuur 4. FIGUUR 14: SUBCATEGORISATIE SPREEKTAAL BN/NN MET SYNONIEM ALGEMEEN MEEST BN/NN ZONDER SYNONIEM PUUR SPREEKTALIG ALGEMEEN PUUR SPREEKTALIG MEEST AN Wat de oppositie tussen het Belgisch-Nederlandse taallabel, het Nederlands-Nederlandse taallabel en de woorden zonder taallabel betreft, wordt meteen duidelijk dat het onderscheid tussen deze categorieën in ieder geval in de werkelijkheid weerspiegeld wordt. De woorden die als BelgischNederlands gelabeld worden komen veel vaker voor in Vlaamse kranten dan de woorden die Nederlands-Nederlands als label meegekregen hebben. Bovendien is het zo dat de NederlandsNederlands gelabelde woorden die we wel in de Belgische kranten kunnen vinden veel vaker puur spreektalig gebruikt worden dan de woorden met het Belgisch-Nederlandse taallabel. Dit wijst er opnieuw op dat deze woorden niet algemeen voorkomen in Vlaanderen. Wat ons wel enigszins verbaast, is dat we meer Nederlands-Nederlandse woorden in algemene contexten vinden in het Belgische nieuws dan in het Nederlandse nieuws. Ook verschilt de frequentie van de NederlandsNederlandse woorden in Nederlandse nieuwsberichten minder van die in Belgische nieuwsberichten dan we hadden gedacht. De tweede vraag die we ons kunnen stellen is of het correct is dat deze woorden het label ‘spreektaal’ meegekregen hebben en niet als algemeen gezien worden. Hierbij is het niet zo eenvoudig om een antwoord te geven. Over de Nederlands-Nederlandse woorden kunnen we zeggen dat ze in ieder geval in Vlaanderen verre van algemeen zijn. Over het algemeen komen de spreektalige woorden met als label NN heel weinig in de Vlaamse kranten voor, sommige gevallen zelfs geen enkele keer. Ook in de Nederlandse nieuwsberichten zijn deze woorden, op een paar uitzonderingen na, niet erg frequent. Bij de Belgisch-Nederlandse woorden zien we een heel andere situatie. De Belgische spreektaal komt regelmatig voor in Vlaamse kranten, niet alleen in interviews, columns en opiniestukken, maar ook in gewone krantenartikelen. In zo’n 75% van de gevallen worden woorden die als BN spreektalig gelabeld staan buiten de context van citaten, opiniestukken en columns gebruikt. In de Belgische krantenartikelen worden dus meer woorden met als label ‘spreektaal’ gebruikt dan in het Nederlandse nieuws. 48 Als we waar dit mogelijk is de spreektalige woorden met hun algemeen Nederlandse synoniem vergelijken, zien we wel dat de standaardtalige woorden in de meeste gevallen meer voorkomen dan hun spreektalige evenknie. Dit nuanceert onze bevindingen enigszins. We kunnen stellen dat deze woorden correct als spreektalig gelabeld zijn. Er zijn echter ook gevallen waarbij het spreektalige woord niet alleen frequenter is dan het standaardtalige synoniem, maar ook nog eens in algemene contexten voorkomt. Bij de woorden met het Nederlands-Nederlandse taallabel gaat het hier om 2 lemma’s, namelijk als de wiedeweerga en makkie. Nu hebben we in de vorige paragrafen gezien dat bij deze twee woorden de synoniemen (respectievelijk met grote spoed en makkelijke taak) niet de enige mogelijke standaardtalige alternatieven zijn. Hierdoor lijken de spreektalige termen relatief gezien frequenter dan ze in werkelijkheid zijn. Bij de Belgisch-Nederlandse woorden vinden we 15 termen die vaker in algemene contexten voorkomen dan hun algemeen Nederlands equivalent. Sputteren is niet in alle contexten inwisselbaar met zijn equivalent stagneren en hebben we daarom niet meegerekend. De andere woorden zijn echter zeer interessant: zij zijn niet enkel spreektalig, maar ook gebruikelijk in schrijftaal en zelfs frequenter dan het algemeen Nederlands. De vraag rijst dus of deze woorden nog langer als spreektaal gelabeld moeten worden, of eerder als algemeen gangbaar in Vlaanderen. In onderstaande tabel hebben we deze woorden met hun synoniemen op een rijtje gezet. woorden met als label ‘spreektaal’ frituur koersfiets goedgezind belastingbrief materniteit leeggoed lavabo onderpastoor microgolf papfles vooropzeg donsdeken kotbaas syndicalist frequentie 3233 884 411 404 287 247 237 227 185 128 92 80 57 47 standaardtalige synoniemen frietkraam racefiets goedgehumeurd aanslagbiljet kraamafdeling statiegeld wastafel kapelaan magnetron zuigfles opzeggingstermijn dekbed kamerverhuurder vakbondslid frequentie 207 273 26 185 154 62 199 157 55 11 36 57 0 18 5.3 Informeel zonder synoniem 20% met synoniem 80% Van alle onderzochte lemma’s vormen de woorden met als label ‘informeel’ de op één na grootste categorie. Met 390 gevallen is deze goed voor 19% van het geheel. Deze categorie is dan ook de tweede die aan bod komt in dit hoofdstuk. De gebruikte methode blijft nagenoeg dezelfde als bij de spreektalige woorden, met dit verschil dat hier slechts één woord een taallabel krijgt (namelijk NN halvezool, ’idioot’) en er dus geen onderscheid gemaakt kan worden tussen Belgisch49 Nederlands en Nederlands-Nederlands. Van de 390 woorden zijn er 78 (20%) zonder en 312 (80%) met een synoniem. In de volgende paragrafen zullen we eerst de woorden met synoniem en vervolgens die zonder synoniem bespreken. 5.3.1 Met synoniem Van de 312 woorden met een synoniem hebben we er voor ons onderzoek in Mediargus 31 gebruikt. De regels die voor dit deel van het onderzoek gelden zijn dezelfde als bij de categorie van de spreektaal, namelijk dat uitdrukkingen en werkwoorden beperkter opgenomen zijn en dat homonieme woorden en andere probleemgevallen weggelaten zijn. Voorbeelden van woorden die niet onderzocht konden worden, zijn klauwen, ‘stelen’, dat homoniem is met het meervoud van klauw, ‘scherpe, kromme nagel van roofdier’ en geen barst, ‘niets’, dat problemen bij de zoekopdracht opleverde op Mediargus omdat de woorden ook afzonderlijk van elkaar worden opgezocht. Opnieuw zijn er grote verschillen in de frequentie van de trefwoorden, waarbij kroeg (‘café’) met 1302 hits met kop en schouders boven de rest uitsteekt en moeke (‘moeder’) met 438 hits het tweede meest voorkomende woord is. Bij de laagfrequente woorden vinden we het NoordNederlandse halvezool (‘idioot’) dat zowel in het Vlaamse als in het Nederlandse nieuws geen enkel resultaat oplevert en kapotje (‘condoom’) met slechts 1 hit. Naast de frequentie speelt ook de context van de trefwoorden een belangrijke rol. Naar analogie met de spreektalige woorden hebben puur we ook hier weer een onderscheid gemaakt informeel tussen de woorden die enkel in citaten 30% voorkomen en de woorden die ook algemeen algemeen worden gebruikt. De eerste groep hebben we 70% de puur informele categorie genoemd, de tweede heet opnieuw de algemene categorie. In de puur informele categorie vinden we 9 trefwoorden, goed voor 30% van het geheel, tegenover 21 trefwoorden en dus 70% van het totaal in de algemene categorie. Om na te gaan hoe algemeen de woorden uit de algemene categorie zijn, vergelijken we deze groep woorden met hun ongelabelde synoniemen. Het trefwoord geeneens hebben we niet kunnen vergelijken aangezien het synoniem hiervan, niet eens, voor problemen zorgde bij de zoekactie. Er zijn dus slechts 20 woorden onderzocht in plaats van 21. De resultaten hiervan verschillen opmerkelijk van inf die van de als spreektalig gelabelde trefwoorden. 5% Wat onmiddellijk opvalt is dat slechts 1 van de 20 (5%) woorden uit de algemeen-informele categorie meer voorkomt dan zijn standaardtalige alternatief, namelijk babe, ‘knappe vrouw’ dat het wint met 372 tegen 85 hits. Nu bestaat dit algemeen Nederlandse AN synoniem uit twee woorden waardoor mensen 95% eerder geneigd zullen zijn om voor een korter alternatief te kiezen. Bovendien zijn er veel 50 synoniemen te vinden voor knappe vrouw, wat eveneens kan verklaren waarom deze vorm minder voorkomt. Bij de rest van de woorden komt dus telkens het standaardtalige alternatief vaker voor dan de informele variant. De verschillen zijn het grootst bij de tegenstellingen muilpeer - klap (18 vs. 15.696), noodgang - heel snel (8 vs. 5551) en soortement - soort (61 vs. 35.049). We kunnen deze grote verschillen opnieuw nuanceren: er zijn namelijk duidelijke verschillen in de betekenissen van de informeel gelabelde woorden en hun standaardtalige alternatieven. Zo is de betekenis van heel snel veel ruimer dan noodgang: die laatste term komt alleen in contexten die met beweging te maken hebben voor, terwijl heel snel zoveel betekent als ‘in korte tijd’ en in veel algemenere contexten voor kan komen. Hetzelfde geldt voor het verschil tussen een klap en een muilpeer: terwijl een klap overal op het lichaam terecht kan komen (en bovendien ook als onomatopee het geluid van die klap kan betekenen), is een muilpeer een klap die specifiek op het gezicht terechtkomt. Deze betekenisverschillen kunnen voor een deel de grote verschillen in frequentie van deze termen verklaren. 5.3.2 Zonder synoniem Bij de woorden die als ‘informeel’ gelabeld worden, zijn er 78 woorden zonder synoniem. Hiervan hebben we 10 woorden gebruikt voor ons onderzoek in Mediargus. Als we deze resultaten vergelijken met die van de woorden met een synoniem, zien we dat hier relatief gezien iets meer woorden tot de puur informele categorie behoren dan bij de woorden met een synoniem, namelijk 40% van het totaal (4 trefwoorden). De categorie van de woorden die ook algemeen worden gebruikt bestaat uit 6 woorden en is dus goed voor 60%. algemeen 60% puur informeel 40% De categorie van de woorden die algemeen voorkomen bestaat uit boevenwagen, habbekrats, ijskonijn, peeskamertje, spaghettiwestern en onderbroekenlol. Deze categorie is, op boevenwagen (‘wagen waarmee veroordeelden of verdachten van of naar gevangenissen worden vervoerd’, slechts 3 resultaten) en peeskamertje (‘gehuurd kamertje waar een prostituee haar werk verricht’, 13 hits) na, een stuk frequenter dan die van de puur informele woorden. Vooral habbekrats (‘zeer klein bedrag’) is met zijn 344 hits erg populair, maar ook ijskonijn (‘emotieloos persoon’) en onderbroekenlol (‘grove humor met veel zinspelingen op seks en ontlasting’) zijn vrij frequent met respectievelijk 51 en 46 resultaten. Spaghettiwestern (‘western die in Italië of door Italianen is geproduceerd’) ligt daar met zijn 31 hits tussenin. Veel minder vaak voorkomend zijn de woorden uit de puur informele groep, die bestaat uit platspuiten, geilen, nichterig en vetzak. Elk van deze woorden levert maar weinig resultaten op en komt enkel in citaten, opiniestukken of columns voor. We kunnen dus zeggen dat ze zowel in hun frequentie als in hun context beperkt zijn. Geilen (‘op seksueel contact uit zijn; dol zijn op’) en vetzak (‘vet mens of dier’) komen het meest voor met respectievelijk 26 en 19 hits. Daarop volgen op veilige afstand platspuiten (‘kalmerende injecties toedienen aan psychiatrische patiënten die een acute 51 psychotische aanval hebben’) met 8 hits en nichterig (‘zich overdreven als nicht manifesterend’) met 5 resultaten. 5.3.3 Bevindingen In tegenstelling tot de categorie van de spreektalige woorden, wordt er bij de informele woorden op één woord na geen onderscheid gemaakt tussen Belgisch-Nederlandse en Nederlands-Nederlandse woorden. De enige uitzondering, halvezool, werd zowel in de Vlaamse als in de Nederlandse nieuwsberichten geen enkele keer aangetroffen, waaruit de voorzichtige conclusie getrokken kan worden dat deze term allesbehalve algemeen voorkomt. Wel hebben we opnieuw het onderscheid gemaakt tussen woorden met en zonder synoniem en bij beide groepen onderzocht welke woorden puur informeel waren en welke ook algemeen gebruikt werden in de Vlaamse kranten. De trefwoorden uit de algemeen gebruikte groep hebben we vervolgens vergeleken met hun standaardtalige equivalent. Hieruit kunnen we twee groepen onderscheiden: die waarbij de informele variant meer voorkomt en die waarbij de algemeen Nederlandse variant het meest voorkomt. Figuur 5 toont een schematisch overzicht van deze opdeling. FIGUUR 15: SUBCATEGORISATIE INFORMEEL INFORMEEL MET SYNONIEM ZONDER SYNONIEM ALGEMEEN PUUR INFORMEEL MEEST INFORMEEL MEEST AN ALGEMEEN PUUR INFORMEEL Waar we bij de spreektalige woorden zagen dat een aanzienlijk deel van de woorden met het Belgisch-Nederlandse taallabel en een standaardtalig synoniem vaker voorkwam in de Vlaamse kranten dan hun synoniem, zien we bij het informele label een heel ander resultaat. Van de 20 woorden met een algemeen Nederlands synoniem is er slechts één die het van zijn synoniem kan winnen, namelijk babe (‘knappe vrouw’). Aangezien het Standaardnederlandse knappe vrouw over veel verschillende synoniemen beschikt en we bij babe zeker de informele status van het woord niet kunnen ontkennen, lijkt het label ‘informeel’ ons hier zeker terecht. We vinden hier dus in tegenstelling tot bij de spreektaal geen enkel woord dat als algemeen gangbaar in Vlaanderen geclassificeerd kan worden. We kunnen dus stellen dat de woorden in de informele categorie over het algemeen correct van hun label werden voorzien. 52 5.4 Schertsend De derde categorie die we hier zullen onderzoeken is die van de woorden met als label ‘schertsend’. Dit zijn er 272 in totaal, waarvan 135 woorden wel een synoniem met hebben (net geen 50%) en 137 geen synoniem zonder synoniem synoniem 50% hebben (iets meer dan 50%). Van de 272 50% woorden in deze categorie krijgen er 205 geen bijkomend taallabel mee. Waar dit wel het geval is, gaat het bij 63 woorden om het taallabel NN en bij 4 woorden om het label BN. We hebben besloten om de categorie schertsend eerst op te delen in woorden met en zonder synoniem, en vervolgens deze twee paragrafen verder op te delen in woorden met en zonder taallabel. We bespreken in het stuk wat volgt dus eerst de woorden met synoniem, achtereenvolgens met en zonder taallabel, en daarna de woorden zonder synoniem met en zonder taallabel. Door de aard van de categorie komen we bij ons onderzoek een aantal problemen tegen die we bij de vorige labels niet hadden. De woorden met als label ‘schertsend’ worden, zoals de naam al aangeeft, gebruikt om de twijfelachtigheid, ironie of grappigheid van iets weer te geven. Veel van de woorden die in deze categorie zijn ondergebracht, hebben naast hun schertsende betekenis ook een neutrale betekenis, die veel vaker voorkomt. Wanneer we deze woorden gaan invoeren in Mediargus worden we dus overspoeld met resultaten waarin de termen in hun neutrale betekenis gebruikt worden en niet schertsend bedoeld zijn. Voorbeelden hiervan zijn de aardappels afgieten, wat naast zijn schertsende betekenis ‘urineren’ natuurlijk ook gewoon betekent ‘het water waarin de aardappels zijn gekookt weg laten lopen’ en museumstuk wat zowel het schertsende ‘ouderwets of merkwaardig ding’ als het neutrale ‘voorwerp in museum bewaard’ betekent. We hebben daarom besloten om woorden met dit soort dubbele gebruiksmogelijkheden zo min mogelijk te gebruiken in ons onderzoek en waar we dat wel doen, hebben we de resultaten woord voor woord overlopen om de foute gebruikswijzen eruit te filteren. 5.4.1 Met synoniem 5.4.1.1 Belgisch Nederlands De categorie van de woorden met een standaardtalig synoniem bevat 33 woorden met een bijkomend BN taallabel. Hiervan hebben er 3 als label BN (2%) en 30 als 2% NN label NN (22%). Aangezien het om zo’n klein aantal gaat, 22% kunnen we de Belgisch-Nederlandse woorden hier elk afzonderlijk bespreken. Twee van de drie woorden geen leveren echter problemen op bij de zoekopdracht: label 76% madam, ‘mevrouw, echtgenote’ kan zowel schertsend als spreektaal zijn en ook de hoofdvogel afschieten, ‘een flater slaan’ heeft een spreektalige betekenis die de resultaten zou vertroebelen, namelijk ‘iets bijzonders verrichten’. De derde, sinjoor, ‘Antwerpenaar’ levert 218 hits op en wordt ook algemeen gebruikt. 53 5.4.1.2 Nederlands-Nederlands Ook bij de 30 woorden met als label Nederlands-Nederlands bleek het moeilijk om woorden te vinden die geen vertekende resultaten opleveren. Zo betekent het woord haringvijver, dat schertsend gebruikt kan worden om naar de Noordzee te verwijzen, in neutrale contexten gewoon ‘een vijver waarin naar haring gevist kan worden’. Uiteindelijk hebben we 9 woorden onderzocht. We beginnen met de resultaten uit de Vlaamse kranten. Hier vinden we 2 woorden die geen enkel resultaat opleveren, namelijk zeiloren, ‘flaporen’ en zweetdrankje, ‘doktersrekening’ en kwam de rest zeer weinig voor. Hagenees was met 17 hits nog het meest frequente woord, maar kwam op één artikel na uitsluitend voor in teksten die met sport te maken hadden. Daarop volgden sleurhut, ‘caravan’ en de uitdrukking van de koude grond, ‘van weinig waarde’, die respectievelijk 5 en 4 resultaten opleveren. Flappentap (‘geldautomaat’), kakkineus (‘bekakt’) en kikkerland (‘Nederland’) leverden elk 2 resultaten op gevolgd door drollenvanger, ‘plusfour’ met 1 resultaat. In deze categorie vinden we 3 woorden (33%) die algemeen gebruikt worden: drollenvanger (‘plusfour’), sleurhut (‘caravan’) en Hagenees niet wel gevonden (‘Hagenaar’). Hiernaast vonden we 4 woorden algemeen 22% (45%) die enkel in citaten, opiniestukken of 33% columns voorkomen, dit zijn van de koude niet grond (‘van weinig waarde’), flappentap algemeen (‘bankautomaat’), kakkineus (‘bekakt’) en 45% kikkerland (‘Nederland’). In tegenstelling tot de vorige hoofdstukken kunnen we bij de laatste groep niet van de puur schertsende categorie spreken aangezien dat zou impliceren dat de woorden in de andere groep niet schertsend bedoeld zouden zijn. We hebben de groep van woorden die niet algemeen gebruikt worden hier dus gewoon de niet algemene categorie genoemd. Twee van de onderzochte woorden (20%) leverden geen hits op en kunnen dus niet in een van de twee bovenstaande categorieën geplaatst worden. De vergelijking van de algemeen gebruikte woorden uit de schertsende categorie met hun synoniemen levert een heel eenzijdig resultaat op: in 100% van de gevallen komen de synoniemen vaker voor dan hun schertsend bedoelde evenknie. Deze resultaten zijn volledig overeenkomstig de verwachtingen aangezien de schertsende termen natuurlijk in veel beperktere contexten gebruikt kunnen worden dan hun ongemarkeerde equivalenten. Bij sommige synoniemenparen is het verschil erg groot, zoals bij sleurhut - caravan (5 vs. 1995 hits). niet gevonden wel 11% algemeen 22% niet algemeen 67% Wanneer we deze resultaten vergelijken met die in de Nederlandse nieuwsberichten levert dat een enigszins ander beeld op. Het woord zweetdrankje (‘doktersrekening’) is het enige wat opnieuw geen enkel resultaat oplevert. Verder zien we dat alle woorden in deze groep frequenter zijn in het Nederlandse dan in het Belgische nieuws. We hebben 2 woorden gevonden die ook algemeen voorkomen, een daarvan is opnieuw sleurhut (‘caravan’) en de 54 andere is flappentap (‘bankautomaat’). De andere woorden komen alleen in interviews, recensies of columns voor. Ook hier zien we net als in de Vlaamse kranten dat de ongemarkeerde synoniemen in alle gevallen vaker voorkomen dan de schertsende varianten. 5.4.1.3 Zonder taallabel In de categorie van de schertsende woorden met een synoniem die geen bijkomend taallabel krijgen hebben we 11 van de 102 woorden onderzocht. Van deze 11 woorden zijn er 4 (36%) die enkel in persoonlijke stukken of citaten voorkomen en die dus tot de niet algemene categorie behoren: minnespel (‘seks’), aanstelleritis (‘aanstellerij’), ludduvuddu (‘liefdesverdriet’) en zielenknijper (‘psychiater’). Groter is de categorie van de woorden die wel algemeen gebruikt worden, die bestaat uit 7 trefwoorden (64%). wel algemeen 64% niet algemeen 36% Ook hier zien we weer dat de woorden uit de schertsende categorie over het algemeen weinig voorkomen. Dit hangt waarschijnlijk samen met de aard van deze categorie, het feit dat de woorden gebruikt worden om humor uit te drukken en het hiermee samenhangende betekenisverschil dat optreedt tussen deze woorden en hun algemene alternatieven. Dit verschil zien we duidelijk bij de woorden met het minste aantal hits, zoals minnespel (‘seks), dat slechts 2 hits in schertsende contexten krijgt. Dit woord wordt gebruikt om op overdreven formele wijze over seks te praten en krijgt zo een lachwekkend effect: “Wie beschikt over een broek vol goesting, kan alvorens over te gaan tot het edele minnespel, zich altijd wenden tot de notulen van het internet.” De contexten waarin dit woord wordt gebruikt, zijn heel anders dan de ongemarkeerde contexten waarin de veel neutralere vorm seks (5.073 hits) of het formele geslachtsgemeenschap (48 hits) voorkomen. Waslijst krijgt in vergelijking met de andere woorden in deze groep tamelijk veel hits, 894 tegenover 444 voor synoniem lange lijst. Dit is ook het enige geval in ons onderzoek waarbij het schertsende woord vaker voorkomt dan zijn standaardtalige alternatief. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat de term lange lijst opnieuw op de grens ligt tussen omschrijving en een synoniem. Net zoals bij de woorden met een synoniem die wel een taallabel krijgen, zien we hier dat bij de vergelijking van de schertsende woorden met hun synoniemen die laatste in alle gevallen behalve bij waslijst (‘lange lijst’) de overhand nemen. De verklaring hiervoor blijft dezelfde: de termen die het label ‘schertsend’ meedragen worden vooral gebruikt in contexten waar dingen aan de kaak gesteld worden of grappen gemaakt worden. Voor alle andere contexten worden bij voorkeur minder gemarkeerde woorden gebruikt. Logisch gezien zullen deze ongemarkeerde woorden dus vaker voorkomen dan hun contextueel gemarkeerde synoniemen. De verschillen tussen schertsend en nietschertsend zijn het grootst bij keuzeheer - bondscoach (16 vs. 10.459), kijkbuis - televisie (14 vs. 14.832) en stalen ros - fiets (166 vs. 28.948). 55 5.4.2 Zonder synoniem 5.4.1.1 Met taallabel Tot de schertsende woorden zonder synoniem behoren in totaal 137 woorden, waarvan er 103 (74%) geen BN taallabel krijgen en 34 wel. Van deze 34 woorden, staan 1% NN er 33 als Nederlands-Nederlands geclassificeerd (25%) en 25% 1 als Belgisch-Nederlands (1%). Uit deze laatste groep woorden hebben we 10 woorden gekozen om te geen onderzoeken: het ene Belgisch-Nederlandse woord en label 74% nog 9 Nederlands-Nederlands gelabelde woorden. Het Belgisch-Nederlandse woord is praatbarak, ‘een vergadering waar veel gepraat wordt, maar met weinig resultaat’. Dit woord kende 97 hits op Mediargus, meer dan alle andere woorden in deze paragraaf, en wordt ook in algemene contexten gebruikt. Van de Nederlands-Nederlandse woorden zijn er twee die in de Vlaamse kranten ook algemeen gebruikt kunnen worden, namelijk niet denkraam (‘omvang van het denkvermogen’) algemeen en regelneef (‘iemand die op overdreven wijze 30% wel dingen wil regelen’). Dit zijn ook de twee algemeen woorden van deze categorie die op Mediargus 70% het meeste hits opleveren: respectievelijk 8 en 21. De overgebleven 7 woorden vinden we niet in algemene contexten terug en leveren heel weinig resultaten op. Terwijl gaan met die banaan (‘opwekkende uitroep om voortvarend met iets van start te gaan’) en overjarig (‘over de beste leeftijd heen’) nog goed zijn voor 3 hits, leveren geilneef (‘man die altijd seksueel opgewonden is’), tochtlatjes (‘korte bakkebaardjes’) en vadermoorder (‘hoge halsboord met grote omgeslagen punten’) elk slechts 1 resultaat op. In totaal zijn er dus slechts 3 van de 10 gelabelde woorden (30%) algemeen bruikbaar en 7 van de 10 (70%) niet algemeen bruikbaar. Na ons onderzoek in het Nederlandse nieuws zien we zowel overeenkomsten als verschillen met de resultaten uit het Belgische nieuws. Overeenkomstig met de resultaten op Mediargus zien we ook hier dat 7 op de 9 woorden minder dan 10 hits opleveren. Twee van deze woorden krijgen zelfs geen enkel resultaat, namelijk tochtlatjes (‘korte bakkebaardjes’) en gaan met die banaan (‘opwekkende uitroep om voortvarend met iets van start te gaan’). Een opmerkelijk verschil is wel dat Verweggistan (‘zeer ver weg gelegen land’), dat in België slechts 2 resultaten opleverde, in Nederland populairder is en toch 19 hits krijgt. De andere twee woorden met meer hits zijn dezelfde als bij de Belgische resultaten: regelneef (‘iemand die op overdreven wijze dingen wil regelen’) en denkraam (‘omvang van het denkvermogen’). Een ander belangrijk verschil tussen de Vlaamse en de Nederlandse nieuwsberichten is dat bij die laatste geen enkel woord uit deze categorie ook in algemene contexten kan voorkomen, terwijl dat bij de Vlaamse kranten wel bij 2 woorden het geval is. 56 5.4.1.2 Zonder taallabel Het resultaat van de schertsende woorden zonder synoniem en zonder een taallabel is vergelijkbaar met dat van de andere woorden niet zonder synoniem met een taallabel. Van de 11 algemeen woorden zijn er 7 wel en 4 niet algemeen, wat wel 36% een resultaat oplevert van 36% voor de nietalgemeen 64% algemene categorie en 64% voor de algemene categorie. De woorden uit de niet-algemene categorie zijn pitspoes (‘mooie vrouw die bij autoraces bij de pit rondhangt’), gewoontedier (‘iemand die slaafs vasthoudt aan wat vanouds gebruikelijk is’), alleenzaligmakend (‘als enige juist, als enige doeltreffend’) en staatsruif (‘schatkist als orgaan dat salarissen en dergelijke betaalt’). Ze zijn iets minder frequent dan de algemene groep, met alleenzaligmakend op kop dat 25 hits oplevert en staatsruif onderaan met slechts 7 hits. De woorden uit de categorie van de woorden die wel algemeen gebruikt kunnen worden, zijn iets frequenter, met als uitzondering actieveling (‘iemand die zeer actief is’) dat slechts 4 hits telt. Het meest voorkomende woord van deze categorie is boterbriefje (‘bewijs dat men is gehuwd’) met 200 resultaten. Hierop volgen op veilige afstand samenhokken (‘ongetrouwd samenwonen’) met 77 resultaten en keukenprinses (‘vrouw die goed kookt’) met 75 resultaten. Daar tussenin vinden we nog kleptocratie (‘staatsvorm waarbij de regering op grote schaal diefstal en fraude pleegt’, 13 hits), navelstaren (‘het voortdurend in gedachten zijn over zichzelf’, 22 hits) en consuminderen (‘minder gaan consumeren’, 30 hits). 5.4.3 Bevindingen Bij de categorie van de als ‘schertsend’ gelabelde woorden wordt opnieuw wel een onderscheid gemaakt tussen Belgisch-Nederlandse en Nederlands-Nederlandse woorden. Aangezien in tegenstelling tot bij de spreektaal het grootste aantal van de schertsende woorden geen taallabel krijgt, hebben we besloten om de taallabels telkens pas bij de woorden met en zonder synoniem te bespreken. We hebben de schertsende woorden dus eerst opgedeeld in een groep met en een groep zonder synoniem en vervolgens deze twee categorieën nog eens opgesplitst in woorden met en zonder taallabel. Bij de vier groepen die overbleven zijn we nagegaan of de woorden erin algemeen gebruikt werden in de Vlaamse kranten of niet. Ten slotte hebben we bij de groep van woorden met een synoniem die wel algemeen gebruikt worden, gecontroleerd of het standaardtalige synoniem of de schertsende term het meest voorkwam. Dit was in alle gevallen de algemeen Nederlandse vorm en niet de schertsende. In figuur 6 zien we de structuur van deze categorie. 57 FIGUUR 16: SUBCATEGORISATIE SCHERTSEND SCHERTSEND MET SYNONIEM ZONDER SYNONIEM BN/NN GEEN LABEL BN/NN GEEN LABEL WEL & NIET ALGEMEEN WEL & NIET ALGEMEEN WEL & NIET ALGEMEEN WEL & NIET ALGEMEEN MEEST SCHERTSEND MEEST AN MEEST SCHERTSEND MEEST AN Er waren relatief weinig woorden met een taallabel in deze categorie aanwezig, dus met uitspraken over de correctheid van dit label moeten we enigszins voorzichtig zijn. Van de 4 Belgisch-Nederlands gelabelde woorden konden we door problemen met de zoekopdracht helaas slechts 2 gevallen onderzoeken en vergelijken met de 67 Nederlands-Nederlandse woorden. Toch zijn ook bij deze kleine vergelijking de resultaten veelzeggend: waar de twee Belgisch-Nederlandse woorden sinjoor en praatbarak respectievelijk 218 en 97 hits opleverden, scoorden de 18 Nederlands-Nederlandse woorden op 2 uitzonderingen na minder dan 10 resultaten in de Vlaamse kranten. De uitzonderingen hier waren Hagenees en regelneef, die met hun 17 en 21 hits ook verre van frequent te noemen zijn. Ook in de Nederlandse nieuwsberichten zijn de woorden met het taallabel NN telkens weinig frequent en komen ze waar de vergelijking mogelijk is minder voor dan hun algemeen Nederlandse synoniemen. Op basis van deze resultaten kunnen we zeggen dat de taallabels die in deze categorie zijn toegepast onze bevindingen in het Vlaamse en Nederlandse nieuws correct weergeven. Van de in totaal 21 woorden met een synoniem die we in de categorie ‘schertsend’ hebben onderzocht (10 daarvan met een Nederlands-Nederlands of een Belgisch-Nederlands taallabel en 11 zonder), was er slechts één waarbij een schertsend woord vaker voorkwam dan zijn standaardtalige synoniem. De enige uitzondering die we hebben kunnen vinden is waslijst tegenover lange lijst, maar in dit geval heeft dat waarschijnlijk meer met de omschrijvende vorm van lange lijst te maken dan met de populariteit van waslijst. Het valt te verwachten dat de ongemarkeerde woorden frequenter zullen zijn in nieuwsberichten dan de gemarkeerde, aangezien we in het nieuws niet snel verwachten dat er grappen gemaakt worden. Toch waren de verschillen in een aantal gevallen verwaarloosbaar, zoals bij plusfour dat slechts 2 keer voorkwam tegenover drollenvanger met 1 hit. Dit heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat het geen populair kledingstuk meer is en dat er dus weinig over geschreven wordt. We kunnen hier dus opnieuw spreken van een categorie waarin de woorden juist gelabeld zijn. 58 5.5 Scheldwoord De volgende categorie die we zullen onderzoeken is die van de scheldwoorden. Deze bestaat uit de 3 verwante categorieën ‘bastaardvloek’, ‘scheldwoord’ en ‘scheldnaam’ samen. Een opdeling in woorden met en zonder synoniemen is hier weinig relevant aangezien we ten eerste wel voor elk woord uit deze categorie een synoniem kunnen vinden en ten tweede omdat scheldwoorden in principe ook van elkaar synoniemen zijn. Ook vinden we in deze groep enkel woorden die in citaten, opiniestukken en columns worden gebruikt en is er dus geen sprake van een groep met algemeen gebruikte woorden. Wel kunnen we een semantisch onderscheid maken tussen de scheldnamen en de scheldwoorden enerzijds en de bastaardvloeken anderzijds. De scheldwoorden en de scheldnamen hebben betrekking op personen en dienen om hen uit te schelden of kwaad over hen te spreken, zoals bijvoorbeeld boerenlul (‘boerenkinkel’), teef (‘onaangename vrouw’) en smous (‘jood’). De bastaardvloeken zijn woorden die gebruikt worden als uitroep als er iets mis gaat: jasses, jeminee, potverdomme, sapperloot en potdikkie, potdorie. Wat de taallabels betreft, zien we dat geen enkele van de scheldwoorden als uitsluitend BelgischNederlands gelabeld wordt. Het Noord-Nederlandse label is wel aanwezig: 24 van de 57 woorden (42%) NN 42% krijgen het Noord-Nederlandse taallabel, tegenover 33 woorden (58%) zonder label. We kunnen hier dus geen label geen vergelijking maken tussen de Belgische en de 58% Nederlandse woorden, enkel tussen die met en zonder label. Om na te gaan welke van deze twee categorieën vaker voorkomt hebben we alle 57 de scheldwoorden in de Vlaamse en de Nederlandse kranten opgezocht. Zo kunnen we nagaan of het verschil in labelling hier ook terugkomt. We verwachten dat de woorden zonder taallabel ongeveer even frequent zullen zijn in de Vlaamse en de Nederlandse teksten, maar dat de woorden met het Nederlands-Nederlandse taallabel vaker in het TNC zullen voorkomen. 5.5.1 Nederlands-Nederlands We bespreken eerst de woorden die wel van een taallabel voorzien zijn, bij deze categorie is dat in alle gevallen Nederlands-Nederlands. Deze woorden zullen we eerst in het Vlaamse nieuws en vervolgens in het Nederlandse nieuws opzoeken. Het gaat hier om 22 lemma’s. Twee van onze trefwoorden leveren problemen met de zoekopdracht op, namelijk een blauwe, ‘iemand met een niet-blanke huidskleur’ en een tukker, ‘scheldwoord voor een Twentenaar’. Deze woorden zijn namelijk allebei homoniem. Een blauwe levert sowieso al problemen op doordat het uit twee woorden bestaat en we op Mediargus dus ook hits krijgen waar een en blauwe apart voorkomen. Bovendien is blauw ook een kleur en zou het zonder lidwoord een niet te overzien aantal hits opleveren. Tukker is in Nederland naast een scheldwoord ook een veelvoorkomende achternaam en is daarom eveneens moeilijk uit de resultaten te filteren. 59 We hebben slechts 14 van de 22 opgezochte woorden (59%) in de Vlaamse kranten aangetroffen. De 14 aangetroffen woorden komen bovendien komt niet komt allemaal erg weinig voor: uitgezonderd hufter voor wel (‘gemene kerel’) met 22 hits hebben alle woorden 41% voor minder dan 5 hits. Alleen dondersteen (‘vervelend 59% kind’) en lulhannes (‘waardeloos persoon’) leveren nog respectievelijk 3 en 4 hits op, de rest van de woorden komt allemaal slechts 1 of 2 keer voor. De andere 9 woorden, waaronder jasses (‘uitroep van afkeer of walging’), geitenbreier (‘zeurderig persoon’) en zwartjoekel (‘neger, negerin’) komen geen enkele keer in de Vlaamse kranten voor, of enkel in andere betekenissen. Woorden die enkel in een andere betekenis voorkomen zijn fluim, dat 33 hits oplevert als ‘hoeveelheid slijm die in één keer wordt uitgespuwd’, maar geen enkele als ‘verachtelijke persoon’. In de Nederlandse nieuwsberichten zien we wel meer van de scheldwoorden met het Nederlands-Nederlandse komt taallabel terug. Hier krijgen slechts 3 van de 22 woorden niet (14%) geen resultaten, namelijk kale neet (‘persoon met komt voor weinig bezittingen’), klabak (‘politieagent’) en klepzeiker wel 14% voor (‘ouwehoer, zeur’). De overgebleven 19 woorden (86%) 86% komen wel in het nieuws voor, allemaal met vrij lage resultaten behalve hufter (‘gemene kerel’) dat 151 hits krijgt en relatieve uitschieter lullo (‘lul’) met 37 hits. Fluim krijgt hier in tegenstelling tot de Vlaamse kranten toch 3 hits in de betekenis ‘verachtelijke persoon’. 5.5.2 Zonder taallabel Bij de woorden zonder taallabel zien we opnieuw dat scheldwoorden verrassend vaak voorkomen in het nieuws. Ook hier waren weer enkele woorden die we niet voor ons onderzoek konden gebruiken, namelijk boer (‘lomp, ruw persoon’), rat (‘minderwaardig, achterbaks individu’) en geit (‘onnozele vrouw of onnozel meisje’). Deze woorden hebben we niet kunnen opzoeken omdat ze naast hun betekenis als scheldwoord ook een andere, algemenere betekenis hebben, respectievelijk ‘agrariër’, ‘soort hoefdier’ en ‘soort knaagdier’. Bij de woorden teef (‘onaangename vrouw’), mongool (‘gek, idioot’) en schijthuis (‘laffe vent’) was het wel mogelijk om de dubbele betekenissen (respectievelijk ‘wijfjeshond’, ‘iemand die lijdt aan het syndroom van Down’ en ‘wc’) eruit te filteren. Het woord schijthuis levert in de informele betekenis ‘wc’ 3 hits in de Vlaamse kranten en 11 hits in het Nederlandse nieuws op, maar als scheldwoord ‘laffe vent’ krijgt het in geen van beide corpora resultaat. 60 Van de 30 overgebleven woorden komen er 25 (83%) in de Vlaamse kranten voor. Uiteindelijk zijn er dus slechts 5 komt woorden (17%) die we niet teruggevonden hebben. Dit niet percentage ligt een stuk lager dan bij de Nederlandsvoor Nederlands gelabelde woorden. Het meest frequente 17% komt wel woord is met enorme voorsprong klootzak (‘zeer voor onaangenaam persoon’) met 282 hits, gevolgd door kreng 83% (‘kwaadaardig vrouwpersoon of kind’) met 64 hits en teef (‘onaangename vrouw’) met 30 hits. De woorden die geen enkele keer voorkomen zijn pleurislijer (‘verachtelijk persoon’), brillenjood (‘iemand die een bril draagt’), kuttenkop (‘zeurderige vrouw’), schijthuis (‘laffe vent’) en bliksemstraal (‘onaangename vent’). Als we deze woorden vervolgens in de Nederlandse nieuwsberichten opzoeken, vinden we slechts 3 woorden komt (12%) zonder resultaat, namelijk pleurislijer (‘verachtelijk niet persoon’), schijthuis (‘laffe vent’) en sapperloot (‘uitroep van voor verbazing’). De andere 22 woorden (88%) zien we wel in de komt 12% wel teksten terug, met wisselende frequentie. Het meest voor voorkomende woord is opnieuw klootzak (‘zeer 88% onaangenaam persoon’) met 297 hits, gevolgd door flikker (‘mannelijke homoseksueel’) met 183 hits en kreng (‘kwaadaardig vrouwpersoon of kind’) met 173 hits. De resultaten zijn hier dus grofweg vergelijkbaar met die in het Vlaamse nieuws. 5.5.3 Bevindingen Bij de categorie van de scheldwoorden kon geen onderscheid gemaakt worden aan de hand van de synoniemen, aangezien de betekenissen van al deze woorden zeer sterk aan elkaar verwant zijn (‘onaangename man/vrouw/kind’ of ‘uitroep van emotie’). Taallabels komen bij deze categorie wel voor, maar enkel Nederlands-Nederlandse woorden worden onderscheiden, geen BelgischNederlandse. We hebben de groep dus opgedeeld in woorden met en zonder taallabel. Vervolgens zijn we voor beide categorieën in onze beide corpora nagegaan hoeveel hits de woorden opleverden. Op basis hiervan hebben we de woorden nogmaals in twee groepen opgedeeld: de groep van de woorden die wel in het Vlaamse en Nederlandse nieuws voorkwamen en de groep van de woorden die geen resultaten opleverden. Figuur 7 geeft deze opdeling schematisch weer. FIGUUR 17: SUBCATEGORISATIE SCHELDWOORD SCHELDWOORD NN KOMT VOOR ZONDER LABEL KOMT NIET VOOR KOMT VOOR KOMT NIET VOOR 61 Van de Nederlands-Nederlands gelabelde woorden komt 39% niet in de Belgische kranten voor, tegenover slechts 17% van de woorden zonder label. Dit wil zeggen dat de woorden met het Nederlands-Nederlandse taallabel meer dan twee keer zo vaak niet voorkomen als de woorden zonder label. Ook bij de woorden die wel voorkomen (respectievelijk 61% en 83%) zien we een verschil, namelijk in de frequentie van de woorden op zich. De woorden zonder label komen veel vaker voor in de Vlaamse kranten dan de Nederlands-Nederlandse woorden. In de Nederlandse nieuwsberichten zien we deze grote verschillen niet: de aantallen blijven ongeveer gelijk bij de Nederlands-Nederlandse woorden en de woorden zonder label. Alleen in de frequentie van de woorden vinden we een klein verschil aangezien de woorden zonder label iets vaker in de Nederlandse woorden voorkomen dan de woorden met het Nederlands-Nederlandse taallabel. We kunnen dus concluderen dat de redactie van de Prisma terecht bij de ene categorie een taallabel heeft aangebracht. 5.6 Plat De categorie van de woorden met als label ‘plat’ telt 35 woorden. Ook hier bleek het bepalen van de synoniemen een moeilijke taak. zonder Dit komt doordat veel van de woorden, net als synoniem bij de categorie van de scheldwoorden, 26% opnieuw scheldwoorden (zoals bitch, met ‘onaardige vrouw’) of uitroepen (zoals dedju) synoniem zijn en dus niet echt een duidelijk synoniem 74% hebben. Deze woorden hebben we in dit onderzoek beschouwd als woorden zonder synoniem. In totaal komen we zo op 26 woorden met een synoniem (74%) en 9 woorden zonder synoniem (26%). Net als bij de categorie van de scheldwoorden worden alle woorden die in de Prisma als ‘plat’ gelabeld worden enkel in citaten gebruikt en is er dus geen sprake van een algemene groep. geen label 57% verder op, maar taallabels. Van de 35 woorden in de categorie ‘plat’ krijgen 15 woorden een taallabel: 12 het label NederlandsBN Nederlands (34%) en 3 het label Belgisch-Nederlands 9% (9%). De resterende 20 woorden (57%) hebben geen bijkomend taallabel. In wat volgt zullen we eerst de NN 34% woorden met een taallabel bespreken en dan die zonder taallabel. We beginnen met de woorden die als BelgischNederlands gerangschikt staan, gevolgd door die met het Nederlands-Nederlandse label. Omdat het om zulke kleine aantallen gaat, delen we deze paragrafen niet bespreken we de woorden met en zonder synoniem achtereenvolgens bij de 62 5.6.1 Belgisch-Nederlands De categorie van de Belgisch-Nederlandse woorden bestaat slechts uit 3 woorden, die we hier achtereenvolgens zullen bespreken. met Deze woorden zijn dedju (‘verdomme’), synoniem poepen (‘vrijen’) en nondeju, nondedju 33% zonder (‘verdomme’). Nondeju, nondedju levert het synoniem meeste resultaten op met 3 hits voor nondeju 67% en 44 voor nondedju. Poepen volgt met 35 hits en dedju levert ten slotte 29 resultaten op. Aangezien we de twee uitroepen niet bij de synoniemen hebben gerekend, zien we hier dus slechts 1 woord met een synoniem, namelijk poepen, ‘vrijen’. Wanneer we dit woord vergelijken met zijn synoniem levert dat 527 resultaten op voor vrijen tegenover 35 resultaten voor poepen. Het standaardtalige woord is dus duidelijk veel frequenter dan zijn platte tegenhanger. 5.6.2 Nederlands-Nederlands De Nederlands-Nederlandse woorden gaven nogal wat moeilijkheden voor ons onderzoek. Veel woorden waren homoniem, anderen bestonden uit meerdere woorden en één met woord, namelijk tering (‘slecht, vervelend’), synoniem zonder 43% komt enkel voor als eerste lid in synoniem 57% samenstellingen. Hierdoor was het onmogelijk om deze woorden op te zoeken. De overgebleven 7 woorden hebben we opnieuw onderzocht in onze corpora. We beginnen met de woorden met algemeen Nederlands synoniem en gaan daarna verder met de woorden zonder synoniem. In 3 van de 7 gevallen (43%) is er een synoniem voor het platte woord aanwezig, namelijk bij gleuf, ‘vrouw’, kakement, ‘mond’ en kezen, ‘vrijen’. Zowel gleuf als kakement leverden noch op Mediargus, noch in het TNC resultaten op bij de zoekopdracht. De algemeen Nederlandse alternatieven vrouw en mond zijn in het Belgische nieuws goed voor respectievelijk 88.735 en 11.609 resultaten en leveren in het Nederlandse nieuws elk meer dan het maximum aantal opzoekresultaten (10.000) op. Kezen blijft in de Vlaamse kranten eveneens zonder resultaat, maar is in het Nederlandse nieuws toch goed voor 6 hits. Het standaardtalige alternatief van dit woord, vrijen, levert in België 527 resultaten op en in Nederland 677. Onze verwachtingen omtrent deze groep worden dus opnieuw bevestigd: de ongemarkeerde synoniemen komen veel vaker in het nieuws voor dan hun platte varianten, die in twee van de gevallen zelfs geen enkele hit opleveren. De 4 overgebleven trefwoorden zonder standaardtalig synoniem maken 57% van het totaal uit. Deze woorden, krijg de tering (‘verwensing’), klere (‘verkorting van cholera in verwensingen’), drol (‘vent van niks’) en tyfus (‘zeer slecht, rot’), leveren in tegenstelling tot die met een synoniem wel altijd 63 resultaten op. Deze woorden komen stuk voor stuk meer voor in het TNC dan op Mediargus. Het woord tyfus is veel frequenter in Nederland dan in België, met 85 tegenover slechts 4 hits. Klere krijgt 11 resultaten op Mediargus en 14 in het TNC. Dit woord komt zowel apart als in uitdrukkingen voor: krijg de klere, klere-oog, mijden als de klere. Bij drol moet de kanttekening gemaakt worden dat dit woord in zijn betekenis ‘uitwerpsel’ veel frequenter is. In de betekenis die we hier onderzoeken krijgt het 4 hits in de Vlaamse kranten en in het Nederlandse nieuws. Krijg de tering sluit de rij met 1 enkel resultaat in het Vlaamse en 13 in het Nederlandse nieuws. 5.6.3 Zonder taallabel Van de 20 woorden zonder taallabel hebben we 10 woorden onderzocht in Mediargus. In deze categorie zonder vinden we veel meer woorden met synoniemen terug synoniem dan bij de andere twee. Slechts 1 van de woorden (10%) 10% moet het zonder standaardtalig synoniem stellen, tegenover de 9 woorden (90%) die wel een synoniem met synoniem hebben. Dit ene woord zonder synoniem is bitch, dat als 90% betekenis ‘scheldwoord voor harde, onaardige vrouwen’ heeft. Tegelijkertijd is dit het op één na meest frequente woord in de categorie van de woorden zonder taallabel met 331 resultaten. Het enige woord dat vaker voorkomt is stront, ‘uitwerpselen’ met 335 hits. Trut, ‘vagina’, gleuf, ‘vagina’ en tamp, ‘penis’ eindigen onderaan met respectievelijk geen enkele, 1 en 2 hits. De 9 woorden met een algemeen Nederlands synoniem hebben we vervolgens vergeleken met dat synoniem om plat te zien welke van de twee vaker in de Vlaamse kranten 11% voorkomt. In totaal komt in 8 gevallen (89%) het algemene synoniem vaker voor dan de platte variant. Flamoes (19 hits), pruim (12 hits), gleuf (1 hit) en trut (0 hits) betekenen alle vier ‘vagina’, dat met 237 hits al deze andere termen AN overschaduwt. Ook tamp (2 hits) en lul (38 hits) hebben 89% dezelfde betekenis, namelijk ‘penis’. Dit laatste woord levert 349 hits op en is dus eveneens veel frequenter dan zijn platte synoniemen. Ook uitwerpselen is met 857 hits frequenter dan stront met zijn 335 resultaten. Doodgaan komt met 460 hits vaker voor dan het platte kapotgaan. Dit was een van de gevallen waarbij we de resultaten handmatig moesten filteren. Oorspronkelijk kreeg dit woord 49 hits, maar de meesten daarvan hadden als betekenis ‘stukgaan’: “eieren die niet kapotgaan”, “het kapotgaan van de longblaasjes”. Uiteindelijk hielden we 17 resultaten over waar kapotgaan wel synoniem was met doodgaan. Slechts 1 plat trefwoord (11%) komt vaker voor dan zijn algemeen Nederlandse synoniem. Het gaat hier om het woord kakken met als synoniem zich ontlasten. Kakken levert in totaal 165 resultaten op in de databank van Mediargus, maar komt in veel gevallen in de verkeerde context voor. Zo zijn de uitdrukkingen op iemands kop kakken en de variant hierop kakken op iemand erg populair. Deze komen niet in het woordenboek voor, maar betekenen zoveel als ‘iemand uitschelden’. Ook de 64 verwante uitdrukking iets of iemand te kakken zetten, ‘een mal figuur laten slaan’, komt veelvuldig bij de resultaten voor. Verder vinden we nog ga kakken! om ongeloof uit te drukken en het twijfelgeval in je broek kakken van het lachen als alternatief voor ‘heel hard lachen’. We hebben al deze gebruiksmogelijkheden handmatig uit de zoekresultaten moeten filteren om uiteindelijk aan het juiste aantal hits van kakken in de betekenis van zich ontlasten te komen. Het platte woord kakken komt 82 keer in de Vlaamse kranten voor, terwijl zich ontlasten slechts 8 hits krijgt. Toch gaat het hier niet om een woord dat ook in algemene contexten voorkomt: kakken is in alle contexten met de platte connotatie gebruikt. De verklaring hiervoor is waarschijnlijk dat zich ontlasten erg formeel en klinisch klinkt en dat er verder eigenlijk geen neutrale woorden zijn om deze handeling uit te drukken. Mensen grijpen dus eerder naar de platte term om te omschrijven wat zich in het toilet voordoet. 5.6.4 Bevindingen Zoals in de inleiding reeds werd gezegd, werden de woorden uit deze categorie uitsluitend in citaten, opiniestukken en columns aangetroffen. Het is dus niet mogelijk om deze woorden aan de hand van hun context in te delen. Wel vinden we hier opnieuw taallabels en hebben veel van de woorden in de platte groep synoniemen. We hebben de woorden allereerst volgens hun taallabel in drie groepen opgedeeld: een groep van Belgisch-Nederlandse woorden, een groep van Nederlands-Nederlandse woorden en een groep van woorden die geen taallabel krijgen. Vervolgens hebben we een onderscheid gemaakt tussen woorden met en zonder algemeen Nederlands synoniem, om dan bij de laatste groep de trefwoorden die als ‘plat’ gelabeld zijn te vergelijken met hun synoniemen. Ten slotte hebben we aan de hand van de resultaten daarvan een onderscheid gemaakt tussen de gevallen waarbij het platte woord het meest voorkomt en de gevallen waarbij het standaardtalige woord het meest frequent was. Een overzicht hiervan zien we in figuur 8. FIGUUR 18: SUBCATEGORISATIE PLAT BN/NN/ZONDER LABEL MET SYNONIEM MEEST PLAT ZONDER SYNONIEM MEEST AN Als we de resultaten van dit onderzoek bekijken, kunnen we zien dat de woorden die door het label ‘plat’ worden omvat, zeker tot het gemarkeerde register behoren. Op een paar uitzonderingen na (met name stront met 335 hits en bitch dat 331 hits oplevert) komen de woorden weinig voor in het Nederlandse en het Vlaamse nieuws, met een drietal woorden die zelfs geen enkele keer voorkomen. Als we de woorden vergelijken met hun algemenere synoniemen zien we dat de resultaten hiervan deze stelling enkel bevestigen. In alle gevallen behalve één komt het algemene synoniem (veel) vaker voor dan de platte variant. Slechts in één geval krijgen we het omgekeerde resultaat, namelijk bij kakken dat met 82 resultaten meer dan 10 keer zo vaak voorkomt dan zich ontlasten dat het met slechts 8 hits moet doen. Toch is ook hier het platte woord correct als plat gelabeld en is kakken verre van ongemarkeerd. De lage frequentie van zich ontlasten ten opzichte van kakken heeft 65 hoogstwaarschijnlijk meer te maken met het feit dat die laatste meer in citaten en dergelijke gebruikt wordt dan het neutralere zich ontlasten. 5.7 Slang De categorie van de woorden met als label ‘slang’ is met 32 woorden in totaal de op één na kleinste categorie in deze scriptie. Voor 21 zonder van deze woorden (66%) hebben we een synoniem ongemarkeerd synoniem kunnen vinden, met 34% tegenover 11 woorden (34%) waarbij dit niet synoniem gelukt is. Op slechts 4 woorden na zijn alle 66% woorden uit deze categorie afkomstig uit het Engels: uitgezonderd hosselen (‘met kleine criminaliteit geld verwerven voor persoonlijk onderhoud en nieuwe drugs’), gratenkut (‘magere vrouw’), wiet (‘marihuana’) en chinezen (‘heroïne gebruiken door deze te verhitten en de rooksliert via een koker te inhaleren’). Ook vinden we bij de woorden uit de categorie ‘slang’ taallabels, al gaat het hier enkel om het label NoordNN Nederlands en krijgen slechts 5 woorden dit label. We zullen 16% in wat volgt dus eerst de woorden opdelen in een groep met en een groep zonder synoniem en vervolgens voor beide geen groepen de woorden met en zonder taallabel bespreken. Het label grote aantal Engelse woorden in deze groep zorgt ervoor dat 84% veel woorden niet opzoekbaar zijn door hun vele Engelse resultaten die met ons onderzoek interfereren. Voorbeelden van woorden waarbij dit het geval was zijn horse, ‘paard’, speed, ‘snelheid’ en grass, ‘gras’. Ook in het Nederlands hebben vele van de woorden in deze groep een andere betekenis die niet onder ‘slang’ valt, zoals scoren, ‘een doelpunt maken’ en shot, ‘opname’. Het aantal woorden wat we voor dit onderzoek hebben kunnen gebruiken is hierdoor vrij beperkt. 5.7.1 Met synoniem In de groep van de woorden met als label ‘slang’ waarvoor een algemeen Nederlands synoniem bestaat, zitten 21 woorden. Hiervan hebben we 14 woorden zonder problemen kunnen opzoeken, waaronder ook de 2 woorden die het Nederlands-Nederlandse taallabel krijgen: downer, ‘tranquillizer’ en egghead, ‘intellectueel’. Deze 2 termen leveren respectievelijk 3 en 0 resultaten in de Vlaamse kranten op en 3 en 4 resultaten in het Nederlandse nieuws en zijn dus verre van frequent te noemen. Dit is echter niet alleen bij de Nederlands-Nederlandse woorden het geval, ook sommige van de woorden zonder taallabel leveren heel weinig hits in de Vlaamse kranten op. Voorbeelden hiervan zijn smack, ‘heroïne’ (1 hit), brown sugar, ‘heroïne’ (2 hits) en hooked, ‘verslaafd‘ (3 hits). Een aantal woorden uit deze groep komen wel zeer frequent voor, namelijk wiet en weed (‘marihuana’, 541 en 451 hits), coke (‘cocaïne’, 465 hits) en bullshit (‘onzin’, 271 hits). 66 Als we deze woorden vergelijken met hun standaardtalige synoniem, zien we dat in 13 van de 14 gevallen het slang algemene woord vaker voorkomt dan het woord dat als 7% ‘slang’ gelabeld staat. Deze verschillen zijn het grootst bij de synoniemenparen waarbij het gemarkeerde woord weinig hits haalt zoals bij smack - heroïne (1 vs. 1737 hits) en egghead - intellectueel (0 vs. 1136 hits), maar ook bij AN 93% het iets frequentere chick - meisje (25 vs. 19.281 hits) en killen - doden (24 vs. 11.920 hits). In 1 enkel geval, namelijk dat van blowen versus marihuana roken, zien we dat de standaardtalige term minder vaak voorkomt dan de gelabelde, met 73 tegenover 10 hits. Dit is ook meteen het enige trefwoord in deze hele categorie, inclusief de woorden zonder algemeen Nederlands synoniem, dat we ook buiten citaten, opiniestukken en columns hebben aangetroffen. 5.7.2 Zonder synoniem Van de 11 woorden in de groep zonder synoniem hebben we er slechts 7 kunnen onderzoeken. De andere woorden, waaronder chinezen, zijn homoniem en leveren komt wel veel te veel resultaten op waarvan er waarschijnlijk voor slechts een paar onder de noemer ‘slang’ zouden kunnen komt 29% vallen. Bij 5 van deze trefwoorden (71%) leverde de niet voor zoekopdracht op Mediargus geen enkel resultaat op. De 71% woorden waarbij dit het geval is zijn basen (‘een cocaïnebase vervaardigen uit cocaïnezout en de rook ervan inhaleren’), fixen (‘een injectie toedienen’), gratenkut (‘magere vrouw’), pusher (iemand die drugs pusht’) en speedfreak (‘iemand die veel stimulerende drugs gebruikt’). Onder de woorden zonder synoniem bevinden zich ook 3 Noord-Nederlands gelabelde woorden, namelijk hosselen (‘met kleine criminaliteit geld verwerven voor persoonlijk onderhoud en nieuwe drugs’), het hierboven vernoemde gratenkut en scoren (‘erin slagen heroïne te bemachtigen’). Scoren valt zoals eerder gezegd onder de woorden die niet opgezocht konden worden. Gratenkut levert op Mediargus geen en in het TNC slechts 3 resultaten op. Hosselen was 1 van de 2 woorden (29%) die wel resultaten opleverden en kreeg 1 hit op Mediargus en 25 hits in het TNC. Het woord zonder taallabel, fix (‘injectie waarbij een drug in een ader wordt gespoten’), was goed voor 6 resultaten en is daarmee het meest voorkomende woord uit deze categorie. De trefwoorden zonder synoniem komen dus nog minder voor dan die uit de categorie van de woorden met een synoniem. 67 5.7.3 Bevindingen In de categorie van de woorden die als label ‘slang’ meekrijgen, vinden we zowel woorden met als zonder standaardtalig ongemarkeerd synoniem. Ook vinden we in totaal 5 woorden met een Nederlands-Nederlands taallabel. We hebben deze categorie eerst opgedeeld in een groep van woorden met een synoniem enerzijds en een groep van woorden zonder synoniem anderzijds. Vervolgens hebben we voor beide groepen eerst de woorden met en daarna de woorden zonder Nederlands-Nederlands taallabel besproken. Bij de woorden met een algemeen Nederlands synoniem hebben we nadien nog een onderscheid gemaakt tussen de gevallen waarbij het als ‘slang’ gelabelde woord het meest voorkomt en de gevallen waarbij het algemene woord het meest voorkomt. Opvallend is dat het enige als ‘slang’ gelabelde woord dat vaker voorkomt dan zijn standaardtalige alternatief, meteen ook het enige woord is dat ook in algemene contexten kon voorkomen, namelijk blowen. In figuur 9 zien we een schematische weergave van de indeling van deze categorie. FIGUUR 19: SUBCATEGORISATIE SLANG SLANG MET SYNONIEM NN MEEST SLANG ZONDER SYNONIEM GEEN LABEL MEEST AN MEEST SLANG NN GEEN LABEL MEEST AN = ALGEMEEN Over het algemeen zijn de woorden in de categorie ‘slang’ dus zeker wel gemarkeerd. De woorden uit de groep zonder synoniemen komen amper voor in het nieuws en kunnen we dus niet algemeen noemen. De groep van de woorden met synoniemen bevat ook woorden die wel frequent zijn, maar in bijna alle gevallen zien we hier dat het algemeen Nederlandse synoniem nog altijd vaker voorkomt dan zijn gemarkeerde alternatief. De enige uitzondering die we in deze categorie hierop kunnen vinden is het woord blowen, dat hoewel het met 73 hits niet erg frequent is, toch vaker voorkomt dan zijn standaardtalige equivalent marihuana roken, dat slechts 10 hits oplevert. Bovendien is dit woord het enige in de volledige categorie dat ook in algemene contexten voor kan komen. We zijn dus geneigd om te zeggen dat het woord blowen vrij algemeen is geworden om de betekenis ‘marihuana roken’ uit te drukken. Het onderscheid tussen de woorden met en zonder NederlandsNederlands taallabel is hier opnieuw correct: de woorden met dit label komen vaker voor in Nederland dan in België. 68 5.8 Volkstaal De kleinste categorie is met slechts 4 lemma’s die van de woorden die als ‘volkstaal’ gelabeld staan. Het Belgisch-Nederlandse taallabel vinden we hier net als bij het informele label en de scheldwoorden zonder NN opnieuw niet terug, maar het Nederlandstaallabel 50% Nederlandse label wordt wel op 2 van de 4 woorden 50% (50%) toegepast. De andere 2 woorden (50%) krijgen geen bijkomend taallabel. Toch wordt een vergelijking tussen deze twee categorieën moeilijk aangezien 1 van de 2 woorden in de categorie zonder label problemen oplevert met de zoekopdracht. Het woord politie levert namelijk enorm veel resultaten op, waarvan de volkstalige betekenis ‘politieagent’ slechts een heel klein of misschien wel onbestaand deel uitmaakt. We zullen het dus zonder dit trefwoord moeten stellen. Van de woorden uit de volkstalige categorie zijn er 3 (75%) met een synoniem, namelijk astrant (‘brutaal’), harses (‘hersenen, hoofd’) en politie zonder synoniem (‘politieagent’). De constructie zonder synoniem 25% die overblijft (door het geringe aantal woorden met in deze categorie op zijn eentje goed voor 25% synoniem van het totaal) is op z’n ponteneur staan, 75% ‘geprikkeld raken als men zich in zijn eer aangetast voelt’. In de volgende paragrafen zullen we eerst de woorden met een synoniem bespreken en daarna de uitdrukking zonder synoniem. Aangezien deze categorie zo klein is, onderzoeken we alle woorden zowel op Mediargus als in het TNC. 5.8.1 Met synoniem Zoals hierboven al werd vermeld is de term politie met ‘politieagent’ als betekenis niet op te zoeken in onze corpora, wat verdere uitspraken over dit woord zonder taallabel niet mogelijk maakt. Het tweede woord zonder taallabel is astrant (‘brutaal’), wat 6 hits oplevert op Mediargus en 2 in het TNC, maar in beide gevallen enkel in citaten, recensies en opiniestukken voorkomt. Ook het Nederlands-Nederlands gelabelde harses (‘hersenen, hoofd’) vinden we enkel in die contexten. Dit woord levert 4 resultaten in de Vlaamse en 40 in de Nederlandse nieuwsberichten op. Als we beide woorden vergelijken met hun algemeen Nederlandse synoniemen, krijgen we een vrij voorspelbaar resultaat: beiden zijn veel zeldzamer dan hun niet-volkstalige equivalent. Astrant moet het afleggen tegen brutaal dat in Vlaanderen in 1.975 artikelen voorkomt en in Nederland in 679 teksten. Harses krijgt het zelfs nog zwaarder te verduren met hersenen enerzijds (2.526 hits in Vlaanderen en 2.727 in Nederland) en hoofd anderzijds (maar liefst 54.810 hits in België en meer dan 10.000 in Nederland). De standaardtalige synoniemen zijn dus in beide gevallen veel frequenter dan het alternatief in de volkstaal. 69 5.8.2 Zonder synoniem Tot de categorie van de volkstalige woorden en uitdrukkingen behoort slechts één woord zonder synoniem. Dit woord maakt deel uit van een constructie, namelijk op z’n ponteneur staan, ‘geprikkeld raken als men zich in zijn eer aangetast voelt’. Als we het woord ponteneur in de Vlaamse kranten opzoeken krijgen we 1 resultaat waar het woord buiten de uitdrukking gebruikt wordt met als betekenis ‘eer, eergevoel’ (een woord dat niet op zichzelf in de Prisma opgenomen wordt). De volledige constructie levert bij ons onderzoek op Mediargus dus geen enkele hit op. Ook in het TNC komt deze uitdrukking geen enkele keer voor. Het feit dat deze uitdrukking niet alleen in het Vlaamse maar ook in het Nederlandse nieuws geen enkel resultaat krijgt, wijst erop dat het hier om een verouderde of sterk in context beperkte vorm gaat. 5.8.3 Bevindingen Net zoals de platte woorden en de scheldwoorden, werden de woorden uit de categorie ‘volkstaal’ niet buiten citaten, recensies en columns aangetroffen. Een opdeling naargelang van de context van de woorden is hier dus opnieuw niet mogelijk. Wel waren er woorden met een synoniem en kregen 2 van de 4 woorden een taallabel toegekend, namelijk Nederlands-Nederlands. Doordat 1 van de 4 woorden, namelijk politie, problemen met de zoekopdracht opleverde, leek het ons nuttiger om de woorden eerst op te delen volgens het al dan niet bestaan van hun synoniem en pas daarna een onderscheid te maken tussen woorden met en zonder (Nederlands-Nederlands) taallabel. Aangezien de woorden met een standaardtalig synoniem in alle gevallen minder vaak voorkomen dan hun tegenhangers, hebben we hier geen verder onderscheid kunnen maken. Een schematisch overzicht van deze subcategorisatie is te zien in figuur 10. FIGUUR 20: SUBCATEGORISATIE VOLKSTAAL VOLKSTAAL MET SYNONIEM NN GEEN LABEL ZONDER SYNONIEM NN De resultaten van ons onderzoek met de als volkstalig gecategoriseerde woorden zijn, hoewel ze door het kleine aantal trefwoorden in deze categorie minder relevant zijn, in ieder geval wel eenduidig. Alle drie de onderzochte woorden leveren zowel in het Belgische als in het Nederlandse nieuws weinig of geen resultaten op. Bovendien stellen de resultaten die deze woorden opleveren niets voor vergeleken met die van hun algemene synoniemen, die elk minstens 1000 hits meer krijgen dan de volkstalige varianten. Er zijn niet alleen weinig woorden die als volkstalig gelabeld kunnen worden, ze komen ook nog eens erg weinig voor in de Vlaamse en de Nederlandse nieuwsberichten en hebben duidelijk geen algemene status. We kunnen uit ons onderzoek dus concluderen dat de woorden in deze categorie correct van het label ‘volkstaal’ voorzien zijn. 70 5.9 Restgroep De laatste groep die we hier zullen bespreken is de restgroep. Deze 1% categorie bestaat uit de volgende denigrerend 11% labels: ‘minachtend’, ‘denigrerend’, geringschattend ‘neerbuigend’, ‘geringschattend’, 16% minachtend ‘spottend’ en ‘minachtend’. Van al de neerbuigend 53% 4% vorige is deze categorie het meest smalend verwant met het label ‘schertsend’, 15% spottend dat een vergelijkbare betekenis heeft. Helaas betekent dit ook dat we in deze categorie dezelfde problemen terug zien komen als bij de schertsende categorie: veel van de woorden met dit label zijn in feite ongemarkeerde woorden die slechts in bepaalde gebruikscontexten smalend, minachtend, enzovoort gebruikt kunnen worden. Bij onze zoekopdracht levert dit dus problemen op aangezien we voor deze woorden de algemene gebruikswijzen krijgen als we ze invoeren en het heel moeilijk is om bij duizenden woorden bijvoorbeeld alleen de spottend gebruikte eruit te vissen. We hebben dus in deze paragraaf opnieuw zoveel mogelijk het aantal woorden met dubbele gebruiksmogelijkheden beperkt. zonder synoniem 56% met synoniem 44% BN 4% NN 17% geen label 79% Van de in totaal 80 woorden zijn er 35 (44%) met een ongemarkeerd synoniem en 45 (56%) zonder synoniem. Bovendien komen er 17 woorden voor met een bijkomend taallabel: 3 met het BelgischNederlandse label (4%) en 14 met het Nederlands-Nederlandse label (17%). De overblijvende 63 woorden (79%) krijgen geen taallabel. In de volgende paragrafen delen we de restgroep op in woorden met en zonder ongemarkeerd synoniem en bespreken we vervolgens voor deze beide categorieën de woorden met en zonder taallabel. Aangezien de 3 woorden met het BelgischNederlandse taallabel allebei tot de groep van de woorden zonder synoniem behoren, zullen we bij de woorden met een synoniem het Belgisch-Nederlandse taallabel niet kunnen bespreken. 71 5.9.1 Met synoniem 5.9.1.1 Nederlands-Nederlands Bij de woorden met een standaardtalig synoniem vinden we 6 woorden met een taallabel; in alle 6 de gevallen is dit het Nederlands-Nederlandse. Van deze 6 woorden hebben we er slechts 5 onderzocht, omdat het 6e, Hagenees, al bij de schertsende woorden is besproken. In de Vlaamse kranten waren er 4 van deze 5 woorden die geen enkel resultaat opleveren. Dit waren brugpieper en brugsmurf (‘brugklasleerling’), takkitakki (‘Sranantongo’) en tikgeit (typiste). Het ene woord dat wel resultaten opleverde was kantoorpik, ‘kantoorbediende’ met slechts 1 hit. In het Nederlandse nieuws zagen we vergelijkbare resultaten: kantoorpik en takkitakki leverden opnieuw geen resultaten op, brugsmurf en tikgeit allebei 1. Het enige woord dat recenter voorkwam was brugpieper, dat 19 resultaten kreeg. We kunnen dus in ieder geval concluderen dat de Nederlands-Nederlandse woorden uit de restgroep niet zo frequent zijn in het Nederlandse en het Belgische nieuws. Of dit ligt aan hun status als smalend, spottend of geringschattend woord of aan hun betekenis, kunnen we onderzoeken door ze te vergelijken met hun standaardtalige synoniem. Als we voor elk van deze woorden het standaardtalige synoniem opzoeken, zien we dat ook die woorden niet vaak in het NN komt nieuws voorkomen. Dit toont ons dat de vaker voor/gelijk lage frequentie van de woorden in de 20% AN komt restgroep niet alleen met hun label te vaker voor maken heeft, maar ook met hun gelijk 60% 20% betekenis. Op Mediargus komt het woord brugklasleerling geen enkele keer voor, in de Nederlandse nieuwsberichten 1 keer. Sranantongo krijgt in België 1 hit, maar is in Nederland iets frequenter met 21 resultaten. Dit verschil heeft waarschijnlijk eerder te maken met het feit dat Suriname, waar Sranantongo gesproken wordt, een vroegere Nederlandse kolonie is en daarom vaker in het nieuws komt in Nederland. Zowel typiste als kantoorbediende zijn iets frequenter met beide 27 hits in de Belgische kranten en respectievelijk 18 en 37 hits in het Nederlandse nieuws. We zien dus dat in 3 van de 5 gevallen (60%) het algemeen Nederlandse synoniem vaker voorkomt dan het woord uit de restgroep. In 1 geval (20%) komen de woorden zowel in Nederland als in België evenveel voor. Brugpieper krijgt tot slot 19 hits in het TNC en geen enkele op Mediargus en vormt dus de laatste groep van 20%. 72 5.9.1.2 Zonder taallabel De resultaten bij de 23 woorden met een synoniem zonder taallabel tonen een heel wel divers beeld. Hier vinden we zowel woorden algemeen die geen enkele keer in de Vlaamse kranten 4% voorkomen als woorden die wel vrij frequent niet zijn. De woorden die geen hits krijgen zijn algemeen Mofrika (‘Duitsland’), limbo (‘Limburger’), 96% zwartrok (rooms-katholiek’), inktkoelie (‘kantoorbediende’) en grijskop (‘grijsaard’). Aan de andere kant zien we bijvoorbeeld heerschap (‘manspersoon’) met 175 hits en oeverloos (‘eindeloos’) met 263 hits. Wat de context van de woorden betreft, zien we dat er slechts 1 woord (4%) in deze categorie algemeen wordt gebruikt, namelijk kanariepietje (kanarievogel). Van deze 23 woorden hebben we 21 woorden vergeleken met hun algemeen Nederlandse synoniem. In de overige 2 gevallen was dat niet restgroep mogelijk doordat het om een uitdrukking ging 19% die niet opgezocht kon worden (hoog bevel als synoniem voor oekaze) of doordat het woord ook als achternaam voorkomt en te veel AN verwarring oplevert (klerk voor pennenlikker). 81% Bij de overige resultaten komen we uit op 4 gevallen waarbij het woord uit de restgroep meer hits oplevert dan zijn synoniem, en 17 gevallen waarbij het omgekeerde het geval is. De 4 woorden uit de restgroep die frequenter zijn dan het algemene woord zijn heerschap (‘manspersoon’) met 175 tegenover 20 hits, schrijverij (‘geschrijf’) met 27 tegenover 14 hits, kanariepiet(je) (‘kanarievogel’) met 16 tegenover 15 hits en mierenneuker (‘muggenzifter’) met 7 tegenover 6 hits. 5.9.2 Zonder synoniem 5.9.2.1 Belgisch-Nederlands Bij de woorden zonder synoniem van de restgroep komen in totaal slechts 3 woorden voor met het Belgisch-Nederlandse taallabel. Eén ervan, namelijk madam (‘vrouw die zich deftig voordoet, maar het in werkelijkheid niet is’), draagt ook de labels ‘spreektaal’ en ‘schertsend’ en laten we daarom bij dit deel van het onderzoek achterwege. De andere twee woorden die we in de Vlaamse kranten onderzocht hebben zijn broodschrijver (‘beroepsschrijver die werk van mindere kwaliteit levert’) en schrijvelaar (‘schrijver zonder talent’). Deze woorden leveren respectievelijk 4 en 1 hits op en zijn dus allesbehalve frequent te noemen. Ook de context waarin deze woorden gebruikt worden is beperkt: beiden komen enkel in columns, citaten of opiniestukken voor en zijn dus niet algemeen. 5.9.2.2 Nederlands-Nederlands Van de 8 Nederlands-Nederlandse woorden uit de restgroep zonder synoniem hebben we er uiteindelijk 5 onderzocht omdat de andere te veel homonieme betekenissen opleveren. Zo zijn 73 regent (‘bestuurder met autoritaire opvattingen en stijl van leidinggeven’) en loog (‘iemand die een beroep heeft dat eindigt op -loog’) allebei ook vormen van een werkwoord, namelijk regenen en liegen. Een kakker (‘jongere die zich gedraagt en kleedt als een conservatief, burgerlijk persoon’) is dan weer een voetbalsupporter voor de verkeerde ploeg en is in die betekenis moeilijk te onderscheiden van de smalende betekenis die we hier zoeken. Van de overige 5 woorden zijn er 3 die geen enkel resultaat in de Vlaamse kranten opleveren, namelijk stuudje (‘weinig vlotte scholier die veel studeert’) molenpaard (‘grote, sterke vrouw’) en frik (‘pietluttige schoolmeester of juffrouw’). Enkel rechtse bal (‘iemand met rechtse politieke ideeën’) en minkukel (‘nietswaardig persoon’) krijgen resultaten op Mediargus, al zijn het er opnieuw zeer weinig. Rechtse bal is goed voor 7 hits, terwijl het trefwoord minkukel 8 hits oplevert. In het TNC krijgen wel alle woorden resultaat, met stuudje, frik en molenpaard onderaan de lijst met respectievelijk 3, 4 en 7 hits. Frequenter zijn opnieuw rechtse bal met 22 resultaten en minkukel dat 32 hits oplevert. 5.9.2.3 Geen taallabel Voor de categorie van de woorden zonder synoniem en zonder taallabel, hebben we 15 woorden onderzocht. Daarvan krijgen we opnieuw 3 woorden zonder resultaat: goulashcommunisme (‘communistische economie waarin meer plaats is voor particuliere consumptie’), beroepswerkloze (‘iemand die langdurig werkloos is en niet van plan is werk te zoeken’) en P.C. Hooft-tractor (‘grote terreinwagen waarin voornamelijk binnen de bebouwde kom wordt gereden’). Daarnaast zien we hier ook frequenter voorkomende termen zoals gefundenes Fressen (‘gebeurtenis die men als argument kan gebruiken tegen tegenstanders’, 51 hits), oprotpremie (‘geldbedrag dat wordt verstrekt aan werkloze buitenlandse arbeiders als ze remigreren’, 52 hits) en huisjesmelker (‘iemand die inkomsten trekt uit het verhuren van slechte, goedkope woningen’, 59 hits). Dat laatste is tevens ook het enige woord uit de hele categorie van de woorden uit de restgroep zonder synoniem dat ook in algemene contexten wordt gebruikt. 5.9.3 Bevindingen De woorden uit de restgroep hebben we in de vorige paragrafen opnieuw eerst ingedeeld volgens het bestaan van een ongemarkeerd algemeen Nederlands synoniem. Vervolgens hebben we voor de woorden met en zonder een ongemarkeerd synoniem de woorden met en zonder taallabel besproken. Bij de categorie van de woorden met een synoniem waren dat enkel woorden met het Nederlands-Nederlandse label. Voor deze trefwoorden zijn we nagegaan of ze meer of minder voorkwamen dan hun standaardtalige synoniem. Bij de woorden met een synoniem zonder taallabel was het mogelijk om een verschil te maken tussen woorden die wel en niet in algemene contexten voorkomen. Daarna zijn we voor beide van deze groepen (de algemene groep bestond slechts uit 1 woord dus dat zou weinig relevant zijn) nagegaan of de trefwoorden hier meer of minder voorkomen dan hun alternatieven. Bij de woorden uit de restgroep zonder synoniem hebben we enkel bij de woorden zonder bijkomend taallabel een onderscheid kunnen maken tussen woorden die in een algemene context voorkomen en woorden die dat niet doen. De schematische weergave hiervan zien we in figuur 11. 74 FIGUUR 21: SUBCATEGORISATIE RESTGROEP RESTGROEP MET SYNONIEM NN MEEST RESTGROEP ZONDER SYNONIEM GEEN LABEL MEEST AN WEL & NIET ALGEMEEN MEEST RESTGROEP BN/NN GEEN LABEL WEL & NIET ALGEMEEN MEEST AN Als we bij de restgroep uitspraken willen doen over het label, kunnen we allereerst al zeggen dat het overgrote merendeel van de woorden in deze categorie slechts zelden voorkomt in de Vlaamse kranten. Enkel bij de groep van woorden met een synoniem en zonder taallabel vinden we trefwoorden zoals heerschap en oeverloos die meer dan 100 hits krijgen (respectievelijk 175 en 263). Wel vinden we, in dezelfde groep, woorden die vaker voorkomen dan hun ongemarkeerde synoniem, namelijk kanariepiet(je), mierenneuker, schrijverij en opnieuw heerschap. Deze woorden zijn dus al algemener dan de rest van de groep. Eén van deze woorden, namelijk kanariepiet(je), vinden we ook in algemene contexten. Ook in de groep van de woorden zonder synoniem en zonder taallabel, treffen we één woord aan dat in algemene contexten gebruikt wordt, namelijk huisjesmelker. Op basis van deze resultaten zijn we geneigd om deze woorden als vrij algemeen te beschouwen. Wat de woorden met het Nederlands-Nederlandse taallabel betreft, zien we dat er geen grote verschillen tussen het Vlaamse en het Nederlandse nieuws zijn. De woorden komen vaker voor in de Nederlandse nieuwsberichten, maar de verschillen tussen de frequentere en de minder frequente woorden blijven dezelfde. 5.10 Samenvatting Met dit corpusonderzoek wilden we nagaan of de labels die door de Prisma aan de woorden uit onze lijst toegekend zijn, juist zijn. Enerzijds hebben we onderzocht of de woorden die informele labels krijgen echt tot de substandaard behoren of dat ze ook algemeen gebruikt worden. Anderzijds hebben we gecontroleerd of de Belgisch-Nederlandse en de Nederlands-Nederlandse taallabels correct worden toegepast. Op basis van de resultaten kunnen we stellen dat deze labels over het algemeen juist blijken te zijn. Dit geldt zowel voor de informele labels als voor de taallabels. De woorden die een van de informele labels gekregen hebben, komen in de meeste gevallen niet in het Belgische en Nederlandse nieuws voor, behalve in specifieke contexten. Dit zijn contexten waar mensen geciteerd worden of hun mening over iets geven, zoals interviews, opiniestukken en columns. Hier is telkens een spreker (of schrijver) aan het woord die zelf kiest hoe hij of zij zich uitdrukt. Het 75 feit dat een woord in zulke “gepersonaliseerde” contexten kan voorkomen, wil dus niet zeggen dat het daarom algemeen is. Er zijn echter ook woorden uit onze informele lijst die we naast deze gepersonaliseerde en van nature meer spreektalige contexten ook in algemene contexten tegenkomen. Doordat we de standaardtalige synoniemen van onze woorden hebben opgezocht, kunnen we deze resultaten echter opnieuw nuanceren. We zien namelijk dat de meeste informele woorden, zelfs als ze wel algemeen gebruikt worden, een stuk minder in het Vlaamse en Nederlandse nieuws voorkomen dan hun algemeen Nederlandse equivalent. Met andere woorden, hoewel deze woorden wel in een brede context voorkomen, zijn ze toch nog altijd minder frequent dan hun standaardtalige alternatief. Zolang de standaardtalige synoniemen algemener voorkomen dan de informeel gelabelde woorden, kunnen we nog steeds niet zeggen dat er sprake is van fout gelabelde woorden in de Prisma. Daarvoor zou een trefwoord niet alleen in algemene contexten moeten voorkomen, maar zou het ook frequenter moeten zijn dan zijn Standaardnederlandse alternatief. De trefwoorden waarbij dit wel het geval was, zijn een stuk zeldzamer. In totaal vinden we 20 woorden die niet alleen in algemene contexten voorkomen, maar ook frequenter zijn dan hun standaardtalige alternatief. Bij 5 van deze woorden, namelijk stagneren (‘sputteren’), babe (‘knappe vrouw’), waslijst (‘lange lijst’), makkie (‘makkelijke taak’) en kanariepietje (‘kanarievogel’) kan de uitslag verklaard worden door problemen met het synoniem of zijn de resultaten niet overtuigend genoeg. Bij stagneren, babe, waslijst en makkie zijn de synoniemen te veel een beschrijving en beslaan ze niet voldoende de betekenis van de trefwoorden. Kanariepietje krijgt slechts 1 hit meer dan zijn synoniem kanarievogel, het gaat hier dus om een heel klein verschil. Uiteindelijk houden we 15 woorden over die we als ‘algemeen’ kunnen bestempelen. Zoals we al in paragraaf 5.2.4 besproken hebben, vinden we bij de categorie van de ‘spreektaal’ 14 van deze algemene woorden. Ook bij de categorie ‘slang’ vinden we een dergelijk geval, dit is blowen met als synoniem marihuana roken. In onderstaande tabel zien we alle algemene woorden uit ons onderzoek nog eens op een rij, op volgorde van meest naar minder voorkomend. trefwoord frituur koersfiets goedgezind belastingbrief materniteit leeggoed lavabo onderpastoor microgolf papfles vooropzeg donsdeken blowen kotbaas syndicalist label spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal slang spreektaal spreektaal taallabel BN BN BN BN BN BN BN BN BN BN BN BN geen BN BN frequentie 3233 884 411 404 287 247 237 227 185 128 92 80 72 57 47 standaardtalig synoniem frietkraam racefiets goedgehumeurd aanslagbiljet kraamafdeling statiegeld wastafel kapelaan magnetron zuigfles opzeggingstermijn dekbed marihuana roken kamerverhuurder vakbondslid frequentie 207 273 26 185 154 62 199 157 55 11 36 57 10 0 18 76 Doordat het programma dat we gebruiken om het Nederlandse corpus te doorzoeken vrij langzaam werkt met een dergelijke hoeveelheid teksten, hebben we niet alle trefwoorden ook hierin kunnen onderzoeken. We moeten dus voor ogen blijven houden dat onze resultaten op het vlak van de taallabels beperkt zijn. Desondanks krijgen we het beeld dat deze labels in de Prisma juist toegepast zijn. De woorden met het Belgisch-Nederlandse label leveren veel meer resultaten op in het Vlaamse nieuws dan de woorden met het Nederlands-Nederlandse label. Hiernaast komen de NederlandsNederlands gelabelde woorden die we wel in de Belgische kranten vinden veel minder vaak in algemene contexten voor dan de woorden met het Belgisch-Nederlandse taallabel. Wel vinden we over het algemeen meer informele woorden in het Vlaamse nieuws dan in het Nederlandse en treffen we in het geval van de spreektaal zelfs meer Nederlands-Nederlandse woorden in algemene contexten aan in het Belgische dan in het Nederlandse nieuws. Ook zit er minder verschil in de frequentie van de Nederlands-Nederlandse woorden in Nederlandse nieuwsberichten in vergelijking met de Belgische nieuwsberichten dan verwacht. 77 6. Conclusie In deze scriptie hebben we ons bezig gehouden met de informele labels die in het Prisma handwoordenboek voorkomen. De 15 labels die we voor dit onderzoek gebruikt hebben zijn ‘spreektaal’, ‘informeel’, ‘schertsend’, ‘scheldwoord’, ‘scheldnaam’, ‘bastaardvloek’, ‘plat’, ‘slang’, ‘volkstaal’, ‘denigrerend’, ‘geringschattend’, ‘spottend’, ‘smalend’, ‘minachtend’ en ‘neerbuigend’. De woorden met deze labels maken slechts een klein deel van het volledige woordenboek uit. Als we uitgaan van een gemiddelde van 48 woorden per pagina en we weten dat het Prisma Handwoordenboek 1.535 pagina’s heeft, komen we aan ongeveer 73.680 woorden in totaal. Hiervan maken onze 2.023 woorden met informele labels slechts 2,7% uit. Toch is dit een belangrijke groep om te onderzoeken, juist omdat hier zo weinig over bekend is. Betekent het feit dat deze woorden in het woordenboek staan, dat ze standaardtaal zijn? Of is het fout om te denken dat in een woordenboek alleen maar standaardtaal mag voorkomen? Allereerst moeten we opmerken dat we, om een antwoord op deze vraag te formuleren, niet veel informatie vinden in de Prisma zelf. Aangezien de redactie geen echt uitgebreide inleiding tot het woordenboek geeft, tasten we wat de motivaties betreft om bepaalde woorden als informeel te labelen volledig in het duister. We weten dus niet waar de redactie de grenzen tussen de verschillende labels trekt en hoe ze bepaalt welke woorden van een label voorzien moeten worden. Voor ons voelen deze grenzen in sommige gevallen vrij willekeurig aan, zoals in het voorbeeld kakken tegenover schijten, beide met als betekenis ‘ontlasting hebben, poepen’. Terwijl kakken ‘plat’ gelabeld wordt, is schijten volgens de Prisma dan weer ‘spreektaal’. Het lijkt heel moeilijk om bij dit voorbeeld te beweren dat schijten niet plat is en dat kakken niet evengoed spreektaal zou kunnen zijn. Een ander voorbeeld binnen hetzelfde semantische bereik is het informele woord schijthuis voor het algemeen Nederlandse ‘wc’. Opnieuw kunnen we ons hier de vraag stellen waarom dit woord het label ‘informeel’ krijgt opgeplakt, terwijl schijten bij de woorden met ‘spreektaal’ terechtkomt. Uit de artikelen van Martin blijkt dat ook hij zich vragen stelt bij het onderscheid tussen bepaalde labels. Zo zegt hij in een van zijn artikelen uit 2010 Allereerst lijkt meer nuancering bij het label ‘spreektaal’ geboden. Spreektaal in Nederland en spreektaal in Vlaanderen dekken niet volledig dezelfde lading. (…) Naast deze indicatie voor het medium (schrijf- versus spreektaal) is er ook het stilistische label ‘informeel’ wat gedeeltelijk maar niet volledig met het label spreektaal overlapt. Het verdient mijns inziens aanbeveling hieraan in de toekomst de nodige aandacht te besteden. (Martin 2010b: 125-126) Wat wel duidelijk wordt toegelicht in de inleiding van de Prisma is het onderscheid tussen BelgischNederlands en Nederlands-Nederlands. Van de 2.023 woorden met een informeel label krijgen er 715 een bijkomend Belgisch-Nederlands taallabel tegenover slechts 457 woorden met een Nederlands-Nederlands taallabel. Tijdens ons onderzoek doken er verschillende problemen op die de vooruitgang bemoeilijkten. Zo is er geen digitale versie van de Prisma beschikbaar, waardoor we alle labels handmatig uit het woordenboek hebben moeten halen. De 2 corpora die we voor dit onderzoek hebben gebruikt, verschilden erg van elkaar en hadden elk hun eigen moeilijkheden. Homonieme woorden hebben we bij beide corpora proberen te vermijden en waar dit door het kleine aantal lemma’s in een groep niet 78 mogelijk was, hebben we handmatig de foute gegevens uit onze resultaten gefilterd. Het corpus op Mediargus leverde problemen op bij het opzoeken van bepaalde uitdrukkingen, omdat het de plaatsen waar de woorden apart van elkaar voorkwamen ook meetelde. Bij het TNC lukte dit wel, maar daar was de context van het opgezochte woord moeilijker te raadplegen: waar bij Mediargus een aantal omringende zinnen zichtbaar zijn in het zoekresultaat, is bij het TNC telkens maar 1 zin weergegeven. Ook is dit corpus veel minder recent dan het Vlaamse, wat vergelijkingen moeilijk maakt. Bovendien duurt een zoekopdracht op dit corpus met WConcord meer dan een kwartier, terwijl Mediargus binnen een minuut resultaat geeft. Ook het bepalen van de synoniemen van de lemma’s in onze lijst van informele woorden ging niet zonder problemen. Na enig opzoekwerk hebben we besloten dat we dit op de meest consequente manier konden doen aan de hand van de definities die door het woordenboek zelf werden aangereikt. Die definities bestonden soms uit een woord, maar veel vaker uit een langere uitleg. Het was niet eenvoudig om te bepalen waar de grens lag tussen een synoniem en een omschrijving. Hiervoor hebben we als richtlijn genomen dat een definitie synoniem was als die gemakkelijk in de lopende tekst gebruikt kan worden en geen synoniem wanneer dit niet het geval was. Dit zorgde voor woorden zoals makkelijke taak als synoniem voor spreektaal NN makkie en knappe vrouw als synoniem voor informeel babe, wat later in het onderzoek vertekende resultaten zou opleveren. Een ander probleem met de synoniemen was dat deze woorden in de meeste gevallen slechts gedeeltelijke synoniemen waren voor de woorden en uitdrukkingen in onze lijst. Voorbeelden hiervan zijn opdraven met als synoniem verschijnen en sputteren met als synoniem stagneren. Bovendien kan het concept van veel van de woorden uit ons onderzoek ook op andere manieren uitgedrukt worden. Een voorbeeld hiervan is als de wiedeweerga, dat niet alleen door met grote spoed vervangen kan worden, maar even goed door het adjectief snel. In paragraaf 4.2 hebben we het wel of niet voorkomen van taallabels bij onze 8 verschillende categorieën besproken. We vinden bij elke categorie wel één of meerdere van deze taallabels terug, al zijn de aantallen zeer wisselend. Wat vooral opvalt, is dat het label ‘spreektaal’ zich duidelijk anders gedraagt met betrekking tot de taallabels dan de andere categorieën. Deze categorie is namelijk enerzijds de enige waarbij we meer woorden vonden met een taallabel dan zonder. Anderzijds komt alleen bij de spreektaal het label BN vaker voor dan het label NN. Als we de spreektaal buiten beschouwing laten, zien we dat van de 870 informele woorden uit de andere categorieën slechts 15% een taallabel krijgt. Dit taallabel is in 13,9% van de gevallen het NederlandsNederlandse en slechts in 1,1% van de gevallen het Belgisch-Nederlandse. Bij de spreektaal krijgen we een volledige omkering van dit scenario: hier zien we dat 90,3% procent van de woorden een taallabel krijgt, met 61,1% Belgisch-Nederlandse woorden en 29,1% Nederlands-Nederlandse. Veel van de soms vreemd aanvoelende verschillen tussen de beide taallabels kunnen verklaard worden doordat het Nederlands-Nederlandse label nog zo nieuw is. Bij dit label was geen empirische databank beschikbaar zoals bij het Belgisch-Nederlandse, dus zijn de gegevens vooral gebaseerd op intuïties van de redactie en frequentieonderzoek op Google. Het gebruik van de taallabels is dus nog niet helemaal consequent. Zo werd bij de Belgisch-Nederlandse woorden in het RBBN een onderscheid gemaakt tussen de standaard en de substandaard en werden de woorden die tot die laatste categorie behoorden niet in de Prisma opgenomen (Martin 2010a, 2010b). Dit onderscheid is voor de Nederlands-Nederlandse woorden niet gemaakt, waardoor er dus meer woorden uit de Nederlandse substandaardtaal in het woordenboek terecht gekomen zijn dan uit de Vlaamse. Dit kan 79 verklaren waarom het taallabel NN bij zeven van de acht categorieën vaker voorkomt dan het label BN. Deze en andere inconsequenties met betrekking tot de taallabels zullen ongetwijfeld in latere edities van het woordenboek nog aangepast worden. Dit verklaart echter nog niet het opvallende gedrag van de taallabels bij de categorie ‘spreektaal’: waarom zien we hier enerzijds zoveel meer taallabels dan bij de andere categorieën en anderzijds veel meer Vlaamse dan Nederlandse woorden? Die grote hoeveelheid taallabels heeft vooral te maken met het medium. Eigen aan gesproken taalgebruik is dat het vluchtig is, aangezien het normaal gezien niet voor schriftelijke communicatie gebruikt wordt. Hierdoor kunnen termen zich minder makkelijk verspreiden en krijgen ze sneller een plaatselijk karakter. Deze verspreiding van spreektaal laat zich in dit geval ook door de staatsgrenzen beperken, aangezien het merendeel van de Vlamingen vooral van de Vlaamse media gebruikmaken en de Nederlanders zich op hun beurt vooral op de Nederlandse media richten. De inwoners van beide landen komen dus veel vaker met gesproken taalgebruik uit het eigen deel van het taalgebied in aanraking dan met spreektaal uit het andere deel. Er zullen dus meer taallabels nodig zijn bij spreektaal dan bij andere categorieën. De verklaring voor de hoge frequentie van Belgisch-Nederlandse taallabels bij de spreektaal heeft waarschijnlijk vooral te maken met de pluriformiteit van het Nederlands in België. Typisch aan het Belgisch-Nederlands is dat er in veel gevallen verschillende woorden zijn voor één enkel concept. Zo worden woorden uit de Vlaamse substandaard en de dialecten naast meer algemene woorden gebruikt om hetzelfde concept aan te duiden (zoals oom naast nonkel en mooi naast schoon). We kunnen er dus vanuit gaan dat we deze substandaardtalige varianten vooral bij de spreektalige categorie terug zullen vinden, aangezien daar het aantal Belgisch-Nederlandse woorden zo hoog is. Dat deze theorie klopt zien we in paragraaf 4.3, waar we op zoek zijn gegaan naar de standaardtalige synoniemen van onze informele woorden. Waar we bij de categorie van de spreektalige woorden nog in 96% van de gevallen een standaardtalig synoniem vinden, daalt dit percentage snel wanneer we de andere categorieën bespreken. Ook de indeling op basis van betekenissen bevestigt dit: veel van de woorden in deze categorie zijn synoniemen van ongelabelde woorden. Aan de hand van de resultaten van ons onderzoek in hoofdstuk 5 kunnen we de informele woorden in de Prisma in drie groepen opdelen. De eerste categorie zijn de woorden die uitsluitend in interviews, opiniestukken en columns voorkomen. Deze woorden worden dus alleen maar gebruikt wanneer een spreker of een schrijver geciteerd wordt of vanuit de eerste persoon schrijft en niet in neutrale contexten. Dit noemen we de ‘echt informele woorden’. De tweede categorie zijn de woorden die ook in algemene contexten voorkomen, maar die daar nog altijd minder frequent zijn dan hun standaardtalige equivalenten. De woorden in deze groep zullen we de ‘semi-informele woorden’ noemen. Aangezien niet alle woorden uit ons onderzoek synoniemen hebben en de woorden die wel synoniemen hebben vaak verschillende resultaten opleveren in het Vlaamse en het Nederlandse nieuws, kunnen we van deze twee groepen niet exact zeggen hoe groot ze zijn. De derde groep is die van de woorden die niet alleen in algemene contexten voorkomen, maar die zelfs frequenter zijn dan hun standaardtalige equivalent. Deze groep, die uit 15 woorden bestaat, zullen we vanaf hier de groep van de ‘onecht informele woorden’ noemen. Voor de volledigheid herhalen we hier de tabel uit paragraaf 5.10 waar deze 15 woorden op een rij staan. 80 trefwoord frituur koersfiets goedgezind belastingbrief materniteit leeggoed lavabo onderpastoor microgolf papfles vooropzeg donsdeken blowen kotbaas syndicalist label spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal slang spreektaal spreektaal taallabel BN BN BN BN BN BN BN BN BN BN BN BN geen BN BN frequentie 3233 884 411 404 287 247 237 227 185 128 92 80 72 57 47 standaardtalig synoniem frietkraam racefiets goedgehumeurd aanslagbiljet kraamafdeling statiegeld wastafel kapelaan magnetron zuigfles opzeggingstermijn dekbed marihuana roken kamerverhuurder vakbondslid frequentie 207 273 26 185 154 62 199 157 55 11 36 57 10 0 18 We kunnen uit ons onderzoek dus concluderen dat de labels die door de Prisma aan de woorden in onze lijst toegekend worden, over het algemeen correct zijn. Dit wil zeggen dat het in ieder geval correct is dat de woorden gelabeld zijn, aangezien ze minder frequent en meer gemarkeerd zijn dan hun standaardtalige synoniemen. Enkel bij de groep van de onecht informele woorden is dit niet het geval. Deze 15 woorden komen buiten hun (oorspronkelijke) informele contexten voor en zijn zelfs frequenter dan hun algemeen Nederlandse synoniem. We kunnen dus stellen dat deze woorden door taalgebruikers niet langer als informeel worden gepercipieerd en dat ze doorgedrongen zijn tot de standaardtaal. De labels ‘spreektaal’ en ‘slang’ zijn in deze gevallen naar onze mening niet langer nodig. Aangezien de 14 woorden uit de categorie ‘spreektaal’ allemaal het Belgisch-Nederlandse taallabel krijgen, lijkt het ons correcter om deze vanaf nu als algemeen voorkomend in Vlaanderen te beschouwen en dus enkel nog van het label ‘BN’ te voorzien. Aangezien we niet alle 2.023 informele woorden in onze lijst hebben opgezocht, is deze lijst waarschijnlijk nog onvolledig. Het feit dat de onecht informele woorden op één na allemaal het Belgisch-Nederlandse taallabel krijgen, heeft ongetwijfeld te maken met onze manier van onderzoeken. Doordat ons Nederlandse corpus al vrij oud is en bovendien ook erg traag werkt in vergelijking met het corpus op Mediargus, hebben we slechts een deel van de woorden in onze lijst ook hierin opgezocht. Dit zorgt ervoor dat we meer te weten zijn gekomen over het Vlaamse nieuws dan over het Nederlandse. We moeten dus voorzichtig zijn met uitspraken over de verschillen tussen Nederland en Vlaanderen. Toch vinden we op basis van ons onderzoek een belangrijk verschil: over het algemeen treffen we meer woorden met informele labels aan in het Vlaamse nieuws dan in het Nederlandse. Bij de categorie van de spreektaal zien we zelfs meer Nederlands-Nederlands gelabelde woorden in algemene contexten in de Belgische dan in de Nederlandse nieuwsberichten. We kunnen dus voorzichtig concluderen dat in de Belgische krantenartikelen meer informele woorden worden gebruikt dan in het Nederlandse nieuws. Op het einde van onze theoretische introductie bespraken we 3 definities van standaardtaal. Op basis van onze bevindingen hebben we uiteindelijk zelf een model voor het Standaardnederlands opgesteld. Dit model is vooral gebaseerd op de definitie van de ANS, omdat die het dichtst aanleunde bij de resultaten van ons corpusonderzoek. De binnenste cirkel beslaat hier de standaardtaal zonder 81 variatie. Dit zijn de taalverschijnselen waarvan alle taalgebruikers vinden dat ze tot het Standaardnederlands behoren. De tweede cirkel omvat de standaardtaal met variatie, waarbij we het onderscheid tussen spreektaal en schrijftaal en Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands hebben ondergebracht. De buitenste cirkel bevat de grensgevallen, de taaluitingen waarover onenigheid bestaat bij de sprekers of ze tot de standaardtaal behoren. Hieronder vallen ook formeel en informeel taalgebruik, plus bepaalde geografische varianten. Ten slotte hebben we nog een vierde niveau onderscheiden, namelijk dat van de taalverschijnselen die buiten de standaardtaal vallen. Hiertoe behoren onder andere de dialecten, jargon en vaktaal, jongeren- en kindertaal. Ons model is te zien in figuur 12. GRENSGEVALLEN schrijftaal NIET- spreektaal STANDAARDTAAL formeel Standaardtaal dialecten jargon informeel ZONDER VARIATIE BelgischNederlands jongerentaal … NederlandsNederlands regionaal FIGUUR 22: ONS EIGEN MODEL VAN HET STANDAARDNEDERLANDS Dit model brengt natuurlijk bepaalde vragen en opmerkingen met zich mee. We kunnen ons allereerst afvragen of deze modellen eigenlijk wel geschikt zijn om zoiets ingewikkelds als de talige substandaard te illustreren. Een taal is van nature niet statisch en zal dus nooit volledig in een tweedimensionale weergave te vatten zijn. Wij zijn voorstanders van een ruime definitie van standaardtaal, maar zelfs bij dit model zullen er altijd termen in de periferie van het taalgebruik zijn waarbij het niet duidelijk is of ze nu wel of niet tot het Standaardnederlands behoren. De vraag stelt zich ook of we eigenlijk niet beter alle cirkels in ons model in stippellijnen zouden zetten, om aan te tonen dat geen enkele van de hierboven onderscheiden categorieën echt scherp afgebakend is en dat er altijd een wisselwerking tussen de verschillende lagen zal zijn. Of we nu een strikte definitie van standaardtaal gebruiken of niet, het is in elk geval duidelijk dat het niet makkelijk is om te bepalen waar de standaardtaal precies stopt en de substandaard begint. Daarom is het van het 82 grootste belang dat een woordenboek niet alleen de woorden uit de standaardtaal verklaart, maar ook die uit de substandaard. Een belangrijke functie van onze woordenboeken is volgens ons dus juist het beschrijven van substandaardtalig Nederlands. Het zijn namelijk net de woorden die tot de periferie van een taal behoren en dus geografisch of stilistisch niet algemeen bruikbaar zijn, die bij veel taalgebruikers voor de nood aan een verklarend woordenboek zorgen. Als deze woorden minder algemeen zijn, zullen minder mensen de betekenis en de gebruikscontexten ervan kennen. Er zal dus logisch gezien meer vraag zijn naar de verklaring van deze woorden dan van woorden die men wel kent. Een andere reden waarom het zo belangrijk is dat deze informele termen in het woordenboek worden opgenomen, is dat de redactie door middel van stilistische en geografische labels kan aangeven in welke contexten de woorden wel en niet kunnen voorkomen. Het nut van de opname en de labelling van deze woorden is dus tweeledig: enerzijds verklaart het woordenboek de informele woorden voor mensen die ze niet kennen en anderzijds informeert het de mensen die deze woorden willen gebruiken over de contexten waarin ze wel en niet bruikbaar zijn. Het is dus in onze ogen zeker noodzakelijk dat in de lexicografie voldoende aandacht aan de correcte labelling van deze woorden wordt besteed. Tot slot willen we graag enkele suggesties voor verder onderzoek geven. We hopen dat onze lijst met de informeel gelabelde woorden uit de Prisma kan inspireren tot verder onderzoek in deze richting. In deze scriptie hebben we ons moeten beperken tot een korte introductie van de 8 categorieën en ging er vooral veel aandacht naar het corpusonderzoek. De optie bestaat natuurlijk ook om de focus op 1 of slechts een aantal (verwante) categorieën te leggen. De categorie ‘schertsend’ kan samen genomen worden met de qua betekenis vrij verwante restgroep, wat gezien de grote diversiteit van de woorden in deze categorieën nog interessante resultaten kan opleveren. Andere mogelijke pistes zijn de aard en de herkomst van de woorden in de verschillende groepen: hoe komt het bijvoorbeeld dat er bij de categorie ‘slang’ zoveel leenwoorden zijn, waar komen onze scheldwoorden vandaan, welke woordsoorten komen het meest voor bij de informele woorden? Een herhaling van het onderzoek met meer aandacht voor het Noord-Nederlandse aspect is ook een mogelijkheid, mits er een recenter corpus beschikbaar wordt gesteld. 83 Bibliografie HET WOORDENBOEK: Martin, W. & W. Smedts (2010). Prisma Handwoordenboek Nederlands: met onderscheid tussen Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands. Houten - Antwerpen: Uitgeverij Unieboek | Het Spectrum bv. DE CORPORA: Mediargus (2013). Vlaamse Dagbladpers. <http://academic.mediargus.be/> Twente Nieuws Corpus OVERIGE BRONNEN: Auer, P. (2005). Europe’s sociolinguistic unity, or: A typology of European dialect/standard constellations. Perspectives on Variation: Sociolinguistic, Historical, Comparative. Berlin/New York: De Gruyter, 7-42. Auer, P. (2011). Dialect vs. standard: a typology of scenarios in Europe. The Languages and Linguistics of Europe. A Comprehensive Guide. Berlin, Boston: Walter de Gruyter [The World of Linguistics 1], 485-500. Beheydt, L. (2003). De moeizame weg van een standaardtaal. In J. Stroop (red.), Waar gaat het Nederlands naartoe? Panorama van een taal. Amsterdam: Bert Bakker, 152-163. Boisson C., P. Kirtchuk & H. Béjoint (1991). Aux origins de la lexicographie: Les premiers dictionnaires monolingues et bilingues. International Journal of Lexicography 4, 261-315. Burkhanov, I. (2003). Pragmatic specifications: Usage indications, labels, examples, dictionaries of style, dictionaries of collocations. In Van Sterkenburg, P. (red.), A Practical Guide to Lexicography. Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins, 102-113. Cajot, J. (1999). Vlaanderens eeuwige weg naar een standaardtaal. Bedrijfsbeheer & Taalbedrijf. Jubileumboek 30 jaar VLEKHO. Brussel: VLEKHO, 367-379. Cajot, J. (2000). De omgangstaal van Vlaanderen. Over Taal 39, 3-6. Caluwé, D. & V. Verreycken (2012). Standaardtaal en tussentaal in de taaladvisering. In: K. Absillis, J. Jaspers & S. Van Hoof (red.), De manke usurpator. Gent: Academia Press, 167-185. Colleman, T. (1999). Referentiebestand Belgisch-Nederlands (CLVV-rapport). Den Haag: CLVV. De Caluwe, J. (2008). Nederlands-Nederlands is EEN variëteit van het Nederlands. VakTaal 4, 6-9. 84 De Coster, M. (2007). Groot scheldwoordenboek: van apenkont tot zweefteef. Antwerpen: Standaard Uitgeverij. Den Boon, T., D. Geeraerts & N. Van der Sijs (2005). Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse taal. 14e herziene uitgave. Utrecht: Van Dale Lexicografie, xi-xiv. De Pauw, T. & E. Wille (2013). Dialectwoordenboek Zuidwest-Meetjesland en omstreken. Aalter: De Maertelaere bvba. Deumert, A. & W. Vandenbussche (2003). Germanic standardizations: Past to present (Impact: Studies in Language and Society. Amsterdam: John Benjamins. Geeraerts, D. (1999). Hoe gans het volk is de taal? In: Over Taal 38, 30-34. Grondelaers, S. & R. Van Hout (2011). The standard language situation in the Low Countries: Topdown and bottom-up variations on a diaglossic theme. Journal of Germanic Linguistics 23, 199-243. Haywood, J. A. (1965). Arabic Lexicography: Its History, and Its Place in the General History of Lexicography. Leiden: Brill. Infosite Twente Nieuws Corpus (datum laatste update onbekend). <http://hmi.ewi.utwente.nl/TwNC> (17/07/2013) Landau, S. I. (1989). Dictionaries: The Art and Craft of Lexicography. Cambridge: Cambridge University Press. Martin, W. (1997). Belgicismen in het Referentiebestand Nederlands (CLVV-rapport). Den Haag: CLVV. Martin, W. (2001). Natiolectismen in het Nederlands en hun lexicografische beschrijving. Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis 79: 709-736. Martin, Willy (2005a). Het Belgisch-Nederlands anders bekeken: het Referentiebestand BelgischNederlands (RBBN). Amsterdam: Technical Report Vrije Universiteit Amsterdam. Martin, W. (2005b). Culturele identiteit en taalgebruik in Vlaanderen vanuit RBBN-perspectief. In: Z. Klimaszwewska (red.), Culturele identiteit in het nieuwe Europa. Warszawa: Uniwersytet Warszawski, 363-382. Martin, W. (2007). Het Belgisch-Nederlands anders bekeken: het Referentiebestand BelgischNederlands (RBBN). In F. Moerdijk et al. (red.), Leven met woorden. Afscheidsbundel voor Professor Piet Sterkenburg. Leiden: Brill, 179-192. Martin, W. & W. Smedts (2009). Prisma Handwoordenboek Nederlands- Met onderscheid tussen Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands. Houten: Het Spectrum, 5-9. Martin, W. (2010a). Komt wie er het noorden bij verliest, in de bonen terecht? (en omgekeerd) Over het gebruik van de labels Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands in verklarende woordenboeken Nederlands. Neerlandia/Nederlands van Nu 114, 32-35. 85 Martin, Willy (2010b). Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands. Bien étonnés de se trouver ensemble? In Els Hendrickx et al. (red.), Liever meer of juist minder? Over normen en variatie in taal. Gent: Academia Press, 111-130. Stroop, J. (1997). Wordt het Poldernederlands model?. Taal en tongval, 10-29. Stroop, J. (1998). Poldernederlands; waardoor het ABN verdwijnt. Amsterdam: Bert Bakker. Stroop, J. (2010). Hun hebben de taal verkwanseld: over Poldernederlands,'fout'Nederlands en ABN. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep. Swanepoel, P. (2003). Dictionary typologies: A pragmatic approach. In Van Sterkenburg, P. (red.), A Practical Guide to Lexicography. Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins, 44-69. Taeldeman, J. (2007). Het Vlaamse taallandschap verschraalt. De Standaard, 7 juli 2007. Van Hout, R. (2003). Hun zijn jongens. Ontstaan en verspreiding van het onderwerp ‘hun’. In J. Stroop (red.), Waar gaat het Nederlands naartoe? Panorama van een taal. Amsterdam: Bert Bakker, 277-286. Van Sterkenburg, P. (2003). ’The’ dictionary: Definition and history. In Van Sterkenburg, P. (red.), A Practical Guide to Lexicography. Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins, 3-17. Verkuyl, H., M. Janssen & F. Jansen (2003). The codification of usage by labels. In Van Sterkenburg, P. (red.), A Practical Guide to Lexicography. Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins, 297311. Website ANS (20/03/2013). <http://ans.ruhosting.nl/e-ans/index.html> (25/01/2013) Website Mediargus (2013). <http://academic.mediargus.be/pg/expages/read/About/> (11/07/2013) Website Taaladvies (2012).<http://taaladvies.net/taal/advies/tekst/85> (08/01/2013) Willemyns, R. (2007). De-standardization in the Dutch language territory at large. In C. Fandrych & R. Salverda (red.), Standard, variation and language change in Germanic languages. Tübingen: Gunter Narr, 267-279. Zgusta, L. (1971). Manual of Lexicography. Den Haag: Mouton, 198-221. 86 Bijlage lemma A aandurven aanhouden aanhang aankakken aanpappen aanpoten aanrukken aanstiefelen aanstelleritis aanstrijken aanvallen aap aardappelbloem aardappel Abraham gebruikswijze met iemand ~ met iemand ~ laten ~ iemand voor de ~ houden de aardappels afgieten in Abrahams schoot label schertsend spreektaal schertsend spreektaal informeel informeel schertsend spreektaal schertsend schertsend informeel synoniem een buitenechtelijke relatie hebben voortmaken laten brengen NN aanstellerij NN iemand voor de gek houden aardappelmeel BN BN 31 32 schertsend urineren NN 32 schertsend in de hemel stom lsd vertoning afdanken afdokken spreektaal spreektaal ontslaan betalen afkatten afkraken aflebberen afkomen afkuisen afmarcheren afnokken 19 19 20 23 23 24 27 27 27 28 spreektaal spreektaal spreektaal slang slang schertsend schertsend iemand ~ BN NN achterlijk acid act actieveling advocaterij afgaan afgepeigerd afknijpen afjatten NN of BN pagina 17 informeel informeel informeel spreektaal spreektaal informeel informeel spreektaal spreektaal schertsend informeel 36 vooral NN vooral BN BN een slecht figuur slaan uitgeput afpakken afsnauwen op bezoek komen reinigen weggaan weggaan NN vooral NN BN BN 42 44 45 45 50 53 53 54 55 57 57 57 58 58 58 58 59 60 87 afpeigeren afrukken afrijden afslag afschuifsysteem aftaaien aftrappen aftrekken aftuigen aftrekker zich ~ het ~ aftroeven afzeiken aju, ajuus allee, allez alleenzaligmakend allejezus allenig allergisch als alto amai ambetant amateur amateuristisch amen ander ancien antiek apart apenkop apelazarus apezuur apetrots apenpak, apenpakje appelaar apparatsjik appelsien aprilvis artistiekeling artistiekerig asem astrant hij is ~ voor modern ballet het is ~ en uit ten andere zich het ~ werken informeel informeel spreektaal spreektaal schertsend spreektaal spreektaal spreektaal informeel spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal schertsend spreektaal spreektaal schertsend spreektaal spreektaal informeel spreektaal spreektaal geringschattend geringschattend spreektaal spreektaal spreektaal schertsend spreektaal scheldwoord spreektaal spreektaal schertsend spottend spreektaal minachtend spreektaal spreektaal minachtend minachtend informeel volkstaal afjakkeren masturberen maaien korting BN BN weggaan weggaan ontkurken afranselen flesopener vloertrekker afranselen voor schut zetten dag vooruit / toe nou NN BN BN zeer alleen hij heeft een hekel aan toen dan alternatieveling NN NN vervelend knoeier ondeskundig het is afgelopen bovendien oudgediende ouderwets bijzonder dronken hard werken erg trots BN BN BN NN NN BN BN BN BN BN BN BN NN NN NN appelboom BN sinaasappel aprilgrap BN BN adem brutaal 60 61 61 63 63 65 66 66 67 67 67 67 69 70 76 76 77 77 77 79 79 80 80 81 81 81 82 85 85 90 92 93 93 93 93 93 94 94 95 95 102 102 103 106 88 autostop autostrade autostopper B baan ~ doen grote ~ niet over de ~ kunnen met iemand baardaap babe bagger bak bajesklant bakkes bal bamis banaan bankje barbieren barst, berst barrel basen bast bassen batterij ~ schijten een rechtse ~ ballen hebben gaan met die ~ geen ~ bedelen bedeling bedoen bedonderd bedenksel bedonderen been iets aan zijn ~ hebben ergens zijn benen onder tafel steken beenhouwerij beenhouwer beffen beest beestje begraven t is een mager beestje beestjes ergens levend ~ zijn spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal schertsend informeel informeel spreektaal spreektaal informeel geringschattend spreektaal spreektaal schertsend informeel informeel informeel spreektaal slang informeel spreektaal spreektaal schertsend spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal geringschattend informeel spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal informeel spreektaal schertsend schertsend liften autosnelweg lifter autoweg BN BN BN BN 112 112 112 115 niet met iemand overweg kunnen BN 115 116 117 119 119 119 120 120 120 123 123 125 126 127 127 128 129 129 130 130 132 132 133 133 133 134 knappe vrouw bang zijn gevangenis NN gezicht NN moed hebben BN NN bankbiljet scheren niets wrak huid blaffen accu achterwerk bezorgen bezorging zich bevuilen gek verzinsel bedriegen NN BN BN NN BN BN NN NN ergens mee opgescheept zitten BN 137 ergens komen eten slagerij slager BN BN BN 137 137 137 138 t is van slechte kwaliteit luizen BN 138 138 140 89 behang bek door het ~ gaan spreektaal informeel spreektaal spreektaal uitzinnig worden mond vallen tongzoenen spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal schertsend spreektaal spreektaal iets aan de grote klok hangen aanslagbiljet gek gek bedriegen te voet betasten kletsen berechten berenlul bergaf, bergafwaarts bergop, bergopwaarts beroerling beroepswerkeloze , beroepswerkloze beschaamd bescheten spreektaal informeel de laatste sacramenten toedienen frikadel spreektaal spreektaal spreektaal smalend spreektaal informeel verlegen belazerd bescheuren besjoemelen besodemieterd besodemieteren betoeterd betrekking spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal lachen bedriegen gek bedriegen gek seks spreektaal spreektaal schertsend informeel spreektaal spreektaal seks hebben inlichtingen vragen bezichtigen zich dronken drinken dronken bibliotheek spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal op zijn ~ gaan bekken bel belastingbrief belatafeld belazerd belazeren benenwagen bepotelen beppen beurt bevragen bewonderen bezuipen bezopen bib iets aan de ~ hangen met de ~ betrekkingen iemand een beurt geven zich ~ bibber, bibberatie bibbergeld bic bier dat is geen klein ~ vooral NN NN BN BN NN BN NN 141 142 142 143 145 146 146 146 146 150 151 152 BN 152 153 dalende helling BN 153 stijgende helling beroerde vent BN NN 153 155 BN 155 156 157 vooral NN NN NN NN NN BN NN BN 157 158 159 159 163 164 BN 166 168 170 172 172 173 rilling gevarengeld balpen BN BN 173 173 173 dat is niet niks BN 174 90 bierkaartje bietsen bietser bijtanken bik bikkesement bil binnenbrengen spreektaal spreektaal spreektaal schertsend informeel informeel spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal bierviltje bedelen bedelaar kracht opdoen eten eten seks hebben dij bout inleveren bink binnenspelen bitch blaffer blauw blazen spreektaal spreektaal plat informeel scheldwoord spreektaal vent opeten vrouw pistool blijf bleu bleekscheet bliksemstraal blik blinken bloedgang bloedlink blok blowen blom blondje bobby bluts blutsen boeksken boemeltrein boer boerenhufter boerenlul boerentrien boerenbuiten boevenwagen bokaal bofkont boksen bol bollen van ~ gaan een blauwe in het zakje ~ er geen ~ mee weten te ~ staan dom ~ de boekskens op de ~ iets in elkaar ~ een bolletje spreektaal spreektaal smalend scheldwoord scheldwoord schertsend spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal slang informeel denigrerend informeel spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal scheldwoord scheldwoord scheldwoord scheldwoord spreektaal informeel spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal blaastest doen er geen weg mee weten eerstejaarsstudent auto voor schut staan zeer hoge snelheid heel gevaarlijk BN NN NN BN BN BN vooral NN BN NN BN BN BN NN BN NN NN BN marihuana roken bloem Engelse politieagent deuk deuken BN BN BN stoptrein NN op het platteland BN inmaakfles geluksvogel in elkaar zetten een snoepje BN BN BN BN 175 175 175 178 180 180 180 180 180 181 181 182 184 186 187 187 188 188 188 188 189 189 190 191 191 193 194 194 194 195 195 195 198 198 199 199 199 199 199 200 200 200 201 201 202 91 bolus bommen spreektaal informeel bonze enigzins geringschattend boom boon bordeelsluiper borrelglas boterbriefje bout bouten bouwtoelating bovenarms bovenkamer breezersletje brillenjood brik je kan de ~ in zijn boontjes te week leggen op iets borrelglaasjes het zit er ~ op 202 203 204 vooral NN spreektaal je kan barsten spreektaal spreektaal schertsend schertsend spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal schertsend schertsend scheldwoord spreektaal naar iets verlangen BN NN NN drol zich ontlasten bouwvergunning er is ruzie hersens NN NN BN BN wrak NN 205 207 207 209 211 211 211 212 212 218 220 220 het zal tegenvallen NN 221 verlies lijden iets aan zijn laars lappen panty rommel broekie spijbelen spijbelaar BN 221 BN BN BN BN BN BN BN 221 221 222 222 223 223 223 224 224 224 225 broekkousen brol broekventje brossen brosser broodschrijver brown sugar brugpieper brugsmurf bruis het zal ze dun door de ~ lopen spreektaal zijn ~ scheuren aan iets spreektaal ergens zijn ~ aan vegen spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal smalend slang smalend smalend spreektaal buik building buis buiten buitengooien Buitengewesten buitenvliegen buizen buizer een ~ met benen hebben spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal schertsend spreektaal spreektaal spreektaal broek drol schelen heroïne brugklasleerling brugklasleerling prik zwanger zijn flatgebouw onvoldoende eruit eruit gooien afgelegen gebieden eruit gezet worden zakken NN NN BN NN BN BN BN BN BN BN BN 205 227 228 228 228 228 228 229 229 229 92 bullshit bunkeren bullen bups burgerpot C camion camionette slang informeel spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal camioneur caracole centenbak cervela champetter chauffage chick chinezen chillen christenhond cinema Clavan coke colère commerçant comissie consuminderen consumptie creperen crimineel spreektaal spreektaal schertsend spreektaal spreektaal spreektaal slang slang informeel scheldwoord spreektaal schertsend slang spreektaal spreektaal spreektaal spreken met ~ curieuzeneuzemos terdpot D daar ~ ga je! daaro daarzo in een goeie, dag slechte ~ zijn dakappartement dakhaas dan dank zonder ~ darm dazen debiel dedju deerne deftig schertsend schertsend informeel informeel informeel spreektaal informeel spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal schertsend spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal informeel plat minachtend spreektaal onzin eten spullen boeltje recherche vrachtwagen bestelwagen NN BN BN vrachtwagenchauffeu r BN wijngaardslak BN NN cervelaatworst BN veldwachter BN verwarming BN meisje ontspannen bioscoop cocaïne drift zakenman boodschap BN NN BN BN BN NN doodgaan enorm zeer prettig nieuwsgierig Aagje proost daar daar goed, slecht gehumeurd zijn penthouse kat toen geen dank buigzame buis onzin vertellen stom vloek slet fatsoenlijk BN NN NN BN BN BN BN BN NN BN BN 230 230 230 230 231 236 236 236 238 245 246 247 249 250 250 250 252 253 256 260 260 263 264 274 274 283 284 284 287 289 290 290 290 292 292 294 294 295 296 297 299 300 301 93 spreektaal degouteren dekhengst del denkraam deskundologie deskundoloog deugniet deze dichtgooien dibbes dichtader dichtgroeien dienst dienstdoend van iets gedegouteerd zijn ~ jongen een gracht ~ met aarde spreektaal een ouwe ~ spreektaal zijn ~ laten vloeien van ~ zijn dievenmoord dik de ~ steken niet ~ lopen ~ doen dimmen ding even ~! zijn ~doen direct doeg donderstraal donderen doodgooien spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal informeel spreektaal spreektaal spreektaal in de doeken doen een bakkie ~ zich niet laten ~ doerak dolletjes dondersteen schertsend schertsend spreektaal spreektaal spreektaal een directe trein spreektaal spreektaal doei doek doen spreektaal informeel informeel schertsend schertsend schertsend schertsend schertsend spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal scheldwoord spreektaal scheldwoord schertsend scheldwoord spreektaal informeel behoorlijk BN 301 er genoeg van hebben BN NN 301 302 302 305 309 309 310 311 een kroeg sluiten lieve oude hond, man NN 313 313 dichten dik worden dienst hebben plaatsvervangend bijna sterven van angst niet veel voorkomen gewichtig doen erg rustig blijven 313 313 315 315 slet NN ik jong vrouwelijk persoon sneltrein dag dag luier iemand voor de gek houden koffie drinken niet met zich laten sollen maken brengen leuk vallen overstelpen NN BN BN NN BN BN BN NN vooral NN BN 318 319 319 319 320 320 320 321 327 327 327 BN NN 327 328 BN BN BN NN NN NN NN NN 328 329 329 329 330 332 332 332 332 333 94 donsdeken dood doodsprentje doop dooievisjesvreter doorgaan doorkomen doorjager doorsteken doorzakken doortrappen doorwinterd dope dop¹ doos ~ van de honger ~ met doppen de ~ spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal informeel spreektaal spreektaal slang informeel spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal dop² doppen² doppen³ dopper dot downer douw douwen d'r draad drankorgel driegen drijf drol drollenvanger droogkloot droplul droppen spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal slang informeel spreektaal spreektaal spreektaal informeel spreektaal spreektaal plat schertsend spreektaal scheldwoord informeel droogzwierder droogzwieren druivelaar duimkruid duivelskind duizendpoot dunne duur duur spreektaal spreektaal spreektaal schertsend schertsend schertsend spreektaal informeel spreektaal aan de ~ zijn op de lange ~ dekbed hongerig bidprentje ontgroening saai mens plaatsvinden opdienen fijnstampen BN BN BN BN NN BN NN BN BN gek zijn ervaren drugs ogen wc geslachtsdeel meisje blik werkloosheidsuitkerin g dopen werkloos zijn werkloze hoop tranquillizer BN BN duwen haar snoer dronkaard los vastnaaien drijfnat NN NN BN plusfour saaie kerel NN BN BN BN BN BN NN NN BN NN NN NN NN NN afzetten centrifuge centrifugeren wijnstok geld BN BN BN diarree hebben NN uiteindelijk BN 333 333 334 335 335 337 337 337 339 340 340 340 341 341 341 341 341 341 341 341 341 341 342 343 343 343 343 343 346 348 349 350 350 351 352 352 352 352 353 357 358 358 359 360 360 95 duvel duvelen duts E edel de ~ en zijn ouwe moer edele delen eendagstoerist eend eens eer, ere eetappel eetplaats effectief effenaf eeuwig van iets ~ halen eind, einde iedereen donderjagen sukkelaar geslachtsdeel NN NN BN 360 360 360 365 spreektaal schertsend spreektaal dagjesmens BN zodra ergens succes mee hebben handappel eetkamer inderdaad zonder meer BN 366 366 368 BN BN BN BN BN 368 370 370 370 370 spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal niet het eeuwige leven hebben schertsend egghead ei eigen eigenste spreektaal spreektaal spreektaal schertsend slang met een ~ zitten mijn ~ een straatje zonder ~ een lang ~ spreektaal spreektaal spreektaal sterfelijk zijn intellectueel voor een dilemma staan mezelf dit 370 vooral NN BN 371 372 372 373 373 373 373 374 374 een impasse BN eindeloos eikel eindmeet eindwerk spreektaal schertsend spreektaal geringschattend spreektaal spreektaal geweldig NN finish afstudeerscriptie elektra spreektaal elektriciteit BN BN vooral NN emmeren engeltje engeltjes maken engeltjesmaakster enggeestig enkel enkele richting spreektaal informeel informeel spreektaal spreektaal zeuren abortus plegen aborteuse bekrompen eenrichtingsverkeer epibreren epistel erdoor ervantussen excuustruus ezelsstamp F fameus schertsend spottend spreektaal ~ zitten ~ gaan spreektaal informeel schertsend spreektaal spreektaal vooral NN BN BN vooral NN brief uitgeput zijn weggaan ontslag veel 371 BN vooral BN BN BN 375 379 381 381 381 382 383 384 384 385 388 395 400 403 96 familiaal familiale fatsoensrakker fel fiedel fiedelen spreektaal spreektaal smalend spreektaal informeel informeel gezins- BN BN erg viool vioolspelen BN zo ~ als een fier gieter fietsrek, fietsenrek fik fikfakken spreektaal schertsend informeel spreektaal zo trots als een pauw BN vuur stoeien BN fikken¹ fikken² filet filtreer financiën fix spreektaal spreektaal spreektaal informeel spreektaal slang vingers branden biefstuk van de haas filtertoestel geld filet pur flamoes fixen flap flapdrol fles flessen flappentap flikker flikken flikkeren flik flets floppen flodderen fluim fluit foefelen foert foerage foetsie fok foor fout fraaigheid frank plat slang spreektaal spreektaal iemand op flessen trekken in ~ zijn zijn ~ valt spreektaal spreektaal schertsend scheldwoord informeel informeel spreektaal spreektaal informeel spreektaal scheldwoord schertsend spreektaal spreektaal schertsend informeel schertsend spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal vooral NN BN vrouwelijk geslachtsdeel bankbiljet karakterloze vent NN NN bedriegen afzetten geldautomaat BN NN NN doen gooien politieagent flauw mislukken fladderen BN BN geslachtsdeel bedriegen verrek voedsel verdwenen bril kermis schuld hebben fraaiheid hij snapt het BN NN BN BN BN BN NN BN 403 403 405 407 409 409 409 410 411 411 411 411 411 413 413 414 415 415 415 415 416 416 416 417 417 417 417 417 418 418 419 419 420 420 420 421 421 422 426 426 427 97 Frans een ~ in tweeën bijten geen ~ kosten ~ brood fransoos frietkot frikadel, frikandel frituur frik frustraat frul frullen fuck spreektaal spreektaal spreektaal gierig zijn niets kosten stokbrood geringschattend spreektaal spreektaal spreektaal geringschattend informeel spreektaal spreektaal spreektaal Fransman patatkraam frietkraam prul prutsen BN BN BN BN BN BN NN BN BN 427 427 427 427 429 429 429 429 431 431 431 431 spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal nergens meer naartoe gaan tegen de vijftig lopen dat ligt me niet sterven zullen beginnen geheel gappen spreektaal stelen gapper garnaal gast gatlikker spreektaal spreektaal spreektaal informeel dief onbenullig persoon kerel vleier spreektaal niets waard zijn BN 441 spreektaal spreektaal spreektaal niet kunnen blijven zitten u veinzen BN BN BN 441 442 443 BN BN BN 444 445 446 446 G gaan gang gans gat nergens meer ~ naar de vijftig ~ dat gaat me niet eraan ~ in ~ schieten kleine ~ geen stamp onder zijn ~ verdienen geen zittend ~ hebben ge gebaren gebod gebuur gecrispeerd gedaan gedacht geeneens geflipt gehaktbal met zijn tien geboden eten ~ zijn schertsend spreektaal spreektaal spreektaal met iets ~ maken spreektaal spreektaal informeel informeel scheldwoord met je handen eten buurman gespannen klaar zijn aan iets een einde maken mening niet eens mislukt BN BN BN BN BN BN vooral NN vooral NN BN BN BN NN 434 434 434 434 434 437 438 438 438 439 440 441 446 446 449 450 451 98 gefundenes Fressen geringschattend 451 vooral NN geheid geilen spreektaal informeel beslist gein geinig geinponem geilneef geit geitenbreier gek gekend gekloft gekonkelfoes gelazer geleerdheid geldzak gelijk spreektaal spreektaal spreektaal schertsend scheldwoord scheldwoord spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal informeel schertsend neerbuigend spreektaal spreektaal plezier grappig grapjes spreektaal gezwets BN BN vooral NN spreektaal zonder zich te haasten BN 461 BN 461 462 464 467 468 468 468 469 470 te ~ ~ wie ~ welke gelul gemak op zijn duizendste ~ ~ van betaling gemeentepils gendarme genomen geouwehoer gepermitteerd geparfumeerd geraadzaam gerief gerust Germaan geschift geschrijf gesjochten gespuis spreektaal schertsend spreektaal informeel spreektaal niet ~ spreektaal schertsend spreektaal aan zijn ~ komen spreektaal iemand ~ laten dan ben je ~ geval gewapend gewonnen gewoontedier met een camera ~ ~ brood vooral NN NN NN NN NN zeer bekend netjes gekleed gekonkel gezeur kapitalisten wie dan ook om het even welke gemakkelijke betaling kraanwater marechaussee beetgenomen geklets ongepast geaffecteerd raadzaam een orgasme krijgen iemand met rust spreektaal laten licht minachtend Duitser informeel gek geringschattend spreektaal schertsend het geschrevene dan ben je de pineut kinderen schertsend ding schertsend spreektaal schertsend voorzien van wentelteefjes BN NN BN BN NN BN BN NN BN NN vooral NN BN 452 453 453 453 453 453 454 454 454 454 455 455 456 457 457 458 458 461 471 471 472 472 473 474 477 480 482 482 99 gezeik gezever gezien gij spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal gezeur gezeur de dupe zijn je gilet ginderachter gister spreektaal spreektaal spreektaal vest daar ergens gisteren gladjakker, gladjanus spreektaal gewiekste kerel ~ zijn gleuf godsgruwelijk goed² goed¹ goeiig gok goedgezind goesting goog gootwater gort goudkust goulashcommunis me graad graftak grass gratenkut grazen grauwtje griet grijs grijskop groet grond grootje grootheid grootinquisiteur grut gruwelkamer plat plat spreektaal spreektaal spreektaal voor je eigen ~ van zijn ~ leven een man van het ~ leven spreektaal schertsend informeel informeel spreektaal spreektaal schertsend schertsend tot ~ rijden spreektaal schertsend spottend spreektaal spreektaal slang slang iemand te ~ nemen de groeten! van de koude ~ informeel schertsend informeel spreektaal geringschattend spreektaal schertsend spreektaal schertsend schertsend informeel schertsend vrouwelijk geslachtsdeel vrouw zeer voor je eigen bestwil rentenieren een patertje goedleven goedig neus goedgehumeurd zin vieze thee kapot rijden procent alcohol vervelende persoon marihuana vooral NN BN BN vooral BN BN kleine kinderen 487 487 488 NN 488 NN NN BN BN 490 490 493 494 494 BN BN BN NN NN NN BN NN NN iemand beetnemen ezel meisje erg grijsaard ik denk er niet over van weinig waarde grootmoeder 483 483 483 486 NN NN NN 494 494 495 495 495 495 497 497 499 499 499 500 502 503 503 504 504 506 507 507 509 510 512 512 512 513 514 100 gympen H haak haar habbekrats haast gymnastiekschoenen vooral NN slecht Engels BN in allerijl je kan van mij de pot op Hagenaar Hagenaar gek gek idioot BN NN 519 520 520 522 523 524 spreektaal hulp verlenen BN 525 spreektaal afhankelijk zijn van iemand BN 525 spreektaal met grote inspanning BN 525 spreektaal spreektaal spreektaal blij mogen zijn jaarbeurs loods hij is daar niet welkom BN BN BN 525 526 529 BN 531 broodmager BN Noordzee hersenen, hoofd veel verdriet hebben iets doen tegen zijn overtuiging in egoïst NN NN BN 531 531 531 532 533 halfzacht halvegare halvezool spreektaal schoon aan de ~ schertsend Engels met ~ op spreektaal informeel in zeven haasten spreektaal je kan me de bout hachelen spreektaal spottend schertsend informeel informeel informeel hand een handje toesteken hachelen Hagenees uit iemands handen eten met handen en voeten zijn handen mogen kussen, vouwen handelsfoor hangaar, hangar haring harem haringvijver harses hart hartenvreter hartstikke hartversterking heavy heen-en-weer heenronde heer heftig heersen heerschap heikneuter zijn ~ braadt daar niet spreektaal zo mager als een ~ spreektaal schertsend schertsend volkstaal zijn ~ opvreten spreektaal tegen zijn ~ spreken spreektaal spreektaal het ~ krijgen mijn ouwe ~ spreektaal spreektaal informeel spreektaal spreektaal spreektaal dat was best wel ~ spreektaal het heerst schertsend spottend spreektaal heel erg borrel moeilijk onrustig worden NN NN NN BN BN vooral NN NN NN BN mijn vader dat maakte wel indruk manspersoon lomp persoon NN NN NN 516 517 518 519 519 533 533 534 534 536 537 537 538 538 538 538 539 101 heilig hekken heleboel hengst hengsten hens hermandad hersenen, hersens hesp het heterdaadje hiero hierzo hijsen hok hol home hond een ~ leven leiden ~ doen schertsend spreektaal informeel spreektaal spreektaal spreektaal schertsend spreektaal spreektaal spreektaal geen ~ spreektaal informeel spreektaal schertsend spreektaal plat spreektaal spreektaal een ~ in de ~ vliegen de heilige ~ hondenlul honkytonk hoofd spreektaal informeel iets in zijn ~ steken iets uit zijn ~ steken spreektaal NN NN NN BN NN 550 551 552 552 557 558 559 560 560 562 BN BN BN 564 564 564 op de bovenste verdieping wonen BN 565 hoog het ~ op hebben hoogst op het hoogste wonen spreektaal hotemetoot BN iets bijzonders verrichten een flater slaan verwaand zijn spreektaal schertsend spreektaal eraan ~ dat het ~ met iemand NN NN NN spreektaal de ~ afschieten ~ en al BN 539 540 541 544 544 544 547 548 550 550 zich iets voornemen iets uit zijn hoofd zetten hoofdvogel hoogwaardigheid hooked hoop horecaffer horse hospitaal hosselen houden braaf hek veel harde klap hard slaan in brand vliegen politie hoofd ham seks hebben betrapping op heterdaad hier hier drinken doel anus tehuis voor bejaarden niemand geslachtsdeel van een reu schertsend slang spreektaal schertsend slang spreektaal slang spreektaal verslaafd (drugs) alles samen heroïne ziekenhuis spreektaal er prijs op stellen een seksuele relatie hebben met iemand spreektaal belangrijk persoon BN 562 BN 562 BN NN BN NN BN NN vooral NN 566 567 567 568 569 569 570 570 571 570 102 hout I hufter huisjesmelker hullie hun huppelkut iet ijskonijn ijzerwinkel inbeelden indraaien inenen ingangsexamen ingemaakt inkaderen inktkoelie inmaakpartij inmaken innemen inslapen installeren instouwen interest, intrest interestvoet, intrestvoet intuinen invliegen J inwendig jachtwachter Jan jandoedel jammer jammerhout jasses jat jan lul janet, jeannet een flinke bos ~ voor de deur hebben schertsend niet meer weten van welk ~ pijlen te maken spreektaal scheldwoord geringschattend spreektaal spreektaal spreektaal ~ of wat spreektaal informeel schertsend spreektaal de bak ~ goed van ~ zijn spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal smalend informeel informeel schertsend spreektaal NN 571 ten einde raad zijn BN NN jullie hen oppervlakkige vrouw enigzins NN NN NN BN zich voorstellen BN 571 573 574 576 577 577 584 585 586 590 NN BN BN 594 595 597 597 de gevangenis ingaan ineens toelatingsexamen ingebouwd in een groter kader plaatsen kantoorbediende NN BN schertsend schertsend spreektaal eten inwonen gemakkelijk gaan zitten eten rente 599 600 601 601 602 604 BN 605 606 609 spreektaal informeel rentevoet erin lopen BN er eens ~ spreektaal de inwendige mens versterken schertsend spreektaal van zijn ~ maken spreektaal spreektaal ~ maar helaas schertsend schertsend bastaardvloek spreektaal spreektaal spreektaal BN er eens flink tegenaan gaan BN eten jachtopziener veel drukte maken slappeling BN BN NN viool hand sufferd homoseksueel NN NN NN BN 609 612 614 615 620 621 621 621 621 622 622 622 622 103 jap jeminee je jen jennen jatten jatmoos jij-bak jobaanbieding jezuïet joint jodenfooi joker jongeheer jofel jodenlijm jolijt jongedochter jonkie jubeltenen juffrouw juist juut jury K kabberdoes kachel kader kadee kachelpijp kakement kakken kak kakker², kakkerd kakschool kakstoel kakkies kakenestje, kakkenestje kakelvers kakkineus kalf kakker¹ kamerarrest kamerolifant geringschattend bastaardvloek informeel informeel informeel alles is ~ Japanner NN jij grap sarren spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal geringschattend slang informeel informeel informeel spreektaal schertsend schertsend schertsend spreektaal schertsend schertsend spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal informeel spreektaal spreektaal schertsend plat plat informeel informeel informeel informeel spreektaal stelen handgift spreektaal schertsend schertsend schertsend smalend schertsend schertsend troetelkindje zeer vers bekakt grote hond vacature huichelaar penis prettig vooral NN NN NN BN NN NN pret jong dier vrouw alles is in orde precies gepast politieagent examencomissie café dronken frame kerel hoge hoed mond wc poep bangerd kleuterschool kinderstoel voeten NN BN BN NN BN BN BN BN NN NN NN BN NN NN NN 622 623 623 623 623 623 623 625 625 625 626 626 626 626 626 626 626 626 627 628 628 629 629 630 630 633 634 634 634 634 635 635 635 635 635 635 635 635 635 635 635 635 637 637 104 kanen kanis kanjer kanaalzwemmen spreektaal spreektaal spreektaal schertsend eten kop groot exemplaar zappen kanariepiet, kanariepietje kanonnen enigzins spottend spreektaal kanarievogel NN NN 639 639 639 639 NN 639 640 kant kanonnier kantoorpik van de verkeerde ~ zijn spreektaal schertsend geringschattend homoseksueel zijn schutter kantoorbediende NN 640 640 641 kap op iemands ~ drinken spreektaal op iemands kosten drinken BN 642 spreektaal plat plat informeel informeel iemand bekritiseren dood doodgaan condoom begrepen BN 642 643 643 643 643 spreektaal spreektaal kapot hakken 643 643 spreektaal informeel spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal ophef televisie kijken wrak gevangenis kastanjeboom niet komen opdagen NN BN vooral NN op iemands ~ zitten kapot kapotgaan kapotje kappa kapoeres, kapoerewiet kappen kapsones kastje kast kastanjelaar kat ~ kijken zijn ~ sturen nu komt de ~ op de koord geen ~ een vogel voor de ~ een ~ een ~ noemen dat weet onze ~ ook BN BN 643 646 646 646 646 647 spreektaal nu zijn de poppen aan het dansen BN niemand BN iemand die ten dode is opgeschreven BN spreektaal zeggen waar het op staat BN 647 spreektaal dat is vanzelfsprekend BN 647 informeel spreektaal spreektaal dat is geen kleinigheid degelijk pinda BN NN 648 648 648 spreektaal spreektaal 647 647 647 kattenpis katholiek katjang dat is geen ~ katoen hem van ~ geven spreektaal ~ geven spreektaal zich krachtig inspannen zich inspannen NN BN 648 648 kazak zijn ~ draaien met alle winden meewaaien BN 649 spreektaal 105 kazakkendraaier keilen keikop keizer kemel kennis kerk kerkhof kermis kerkuil kersenpit kerst kerselaar keten keuen keukenprinses kezen kever kieken keuzeheer kierewiet kijkbuis kijkdoos kijkkast killen kin kind kikkerland kinderlokker kindergeld kine kip kist klabak kits klaarmaken klad klank klap klappen spreektaal informeel spreektaal de plaats waar zelfs de ~ te voet gaat schertsend spreektaal ~ hebben met iemand spreektaal voor het zingen de ~ uitgaan spreektaal schertsend `t zal ~ zijn spreektaal schertsend informeel informeel spreektaal spreektaal informeel schertsend plat informeel spreektaal schertsend informeel schertsend schertsend schertsend schertsend slang op zijn ~ mogen kloppen spreektaal het ~ uithangen spreektaal schertsend informeel spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal scheldnaam informeel informeel spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal overloper gooien koppig persoon BN 649 650 650 wc misstap BN 650 651 vrijen BN 652 coïtus interruptus NN je zult ervan lusten BN 653 653 654 654 655 655 655 656 657 657 658 658 658 658 659 660 660 660 660 661 brein kerstfeest kersenboom keet schoppen biljarten BN BN NN seks NN dom persoon bondscoach gek tv tv BN tv doden niets te eten krijgen BN 661 zich kinderachtig aanstellen Nederland BN NN 661 661 662 662 663 664 664 665 665 665 666 666 667 667 kinderbijslag fysiotherapie politieagent vliegtuig BN BN NN NN in orde bevredigen handjevol geluid gebabbel babbelen BN BN BN BN 106 klant klauw een kwade ~ het is uit de ~ gelopen klauwen met geld klauwen klasagenda klasse, klas klasseren de werkende ~ klavieren kleingoed klere klepzeiker klerelijer kletteren kleppen klepper kleptocratie kletsica klieren klierig klik zijn klikken en klakken pakken iemand met zijn klikken en klakken eruit gooien klier klissen klokkenspel kloffie klokenhamerspel klojo klokhuis klootzak klooien kloot geen ~ er geen ~ van begrijpen spreektaal plat een moeilijke tegenstander hand BN 667 668 spreektaal uit de hand gelopen NN 668 spreektaal informeel informeel spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal informeel schertsend plat scheldwoord scheldwoord informeel spreektaal spreektaal spreektaal schertsend schertsend spreektaal spreektaal heel veel geld NN spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal informeel schertsend spreektaal spreektaal spreektaal schertsend scheldwoord spreektaal spreektaal plat plat vallen praten bolleboos groot exemplaar NN BN BN kletskoek vervelend doen vervelend NN NN 668 668 668 668 668 668 668 669 670 671 671 671 671 671 671 671 671 671 672 672 zijn boeltje pakken BN 672 BN NN BN 672 672 673 674 674 674 674 674 674 675 675 675 675 stelen schoolagenda de arbeidersklasse in de doofpot steken beschermd verklaren vingers kinderen vloek met heel zijn hebben en houden vervelende vent aanhouden geslachtsdeel geslachtsdeel kleren geslachtsdelen sufferd prutsen zaadbal niets er niets van begrijpen BN BN BN BN NN NN NN NN NN NN 675 107 klop klompenschool klootjesvolk kloten kloris kloppen klote kluit klotenklapper knakker knaak knal knaller knekelhuis knikker knoeien knokken knots knoopsgat koeienkop koddebeier knudde koe koekenbakker, koekbakker koelen koffer koer koersfiets koets koffiezet koket kolderiek kompaan kont kontzak konkelfoezen kontje koop dat is kloten (van de bok) plat waardeloos naar de kloten gaan geen ~ doen kapotgaan niks doen plat spreektaal geringschattend geringschattend plat informeel uren ~ spreektaal spreektaal de ~ bedonderen spreektaal spreektaal informeel spreektaal spreektaal spreektaal schertsend spreektaal informeel informeel informeel van het zevende ~ spreektaal scheldwoord informeel spreektaal heilige ~ schertsend geringschattend het zal wel ~ zonder blazen iets te ~ hebben spreektaal informeel spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal schertsend minachtend informeel informeel spreektaal spreektaal spreektaal NN BN knoeien werken ellendig bedriegen klootzak vent rijksdaalder harde klap groot succes BN NN NN NN NN NN NN hoofd seks vechten van ver BN politieagent slecht NN klungel het houdt vanzelf wel op bed binnenplaats racefiets kinderwagen koffiezetapparaat veel onzinnig handlanger zitvlak 675 675 675 675 675 676 676 676 676 676 676 677 677 677 677 678 679 680 680 680 680 681 681 681 681 681 BN BN BN BN BN BN bedriegen BN in overvloed bezitten BN 682 683 683 683 683 684 685 685 687 688 688 688 688 689 108 koopje kop iemand een ~ leveren iemand bij ~ en kont pakken houd je ~ per ~ mijn ~ draait wat ie in zijn ~ heeft, heeft ie niet in zijn kont de ~ voor iets hebben zijn ~ uitwerken schertsend spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal iets in zijn ~ steken spreektaal met zijn ~ spelen spreektaal dat kan ons de ~ niet kosten schertsend kop-aankontliggen kopen kopman koppijn koppensnellen korstjes kostelijk koter kotsen kot kotsbeu kousenbroek kotbaas kotmadam kraaienmars kraak kozijn kraai krabber krankjorum kreng krek krent krentenkakker een kind ~ de ~ blazen spreektaal spreektaal spreektaal informeel schertsend spreektaal spreektaal informeel informeel spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal informeel informeel spreektaal schertsend spreektaal spreektaal scheldwoord informeel informeel spreektaal 689 690 hoofd iemand flink beetpakken zwijg per persoon ik ben duizelig NN BN BN 690 690 690 690 690 hij is een doorzetter het talent voor iets hebben zijn zin doordrijven NN 690 BN BN 690 690 in het hoofd halen koppig zijn we kunnen het betalen BN BN 690 690 een kind krijgen lijsttrekker hoofdpijn kostbaar kind braken huis studentenkamer hok grondig beu panty kamerverhuurder kamerverhuurster doodgaan inbraak neef doodbidder knoeier gek precies achterste benepen mens 690 NN BN BN BN BN BN BN BN BN BN BN BN BN BN NN NN 690 691 691 692 692 694 695 696 696 696 696 696 696 696 696 696 697 697 697 697 698 699 700 700 700 700 109 kroeg kroegbaas kroeghouder kroeglopen kroegloper kroezelen kroezelhaar krommenaas, krommenhaas kroon kruidenier kruis kruislicht krulstaart kuierlatten kukelen kulkoek kuis kuisen kunst kuisvrouw kunstkop kutkammen kuttenkop kut kut- L informeel informeel informeel informeel informeel spreektaal spreektaal van ~ gebaren een ~ maken over iets iemand een kunstje flikken café cafehouder caféhouder 702 702 702 702 702 702 702 krullen krulhaar zich van de domme houden BN BN BN BN 703 703 704 spreektaal spreektaal schertsend schertsend informeel informeel spreektaal spreektaal af moeten zien van dimlicht varken benen vallen onzin schoonmaak schoonmaken BN BN BN BN 705 706 707 707 708 708 708 708 spreektaal spreektaal bedriegen werkster BN 708 708 spreektaal spreektaal geringschattend ergens een ~ van krijgen spreektaal plat scheldwoord informeel informeel iets lastig vinden zeuren NN vagina waardeloos vooral NN 709 711 711 711 711 kutsmoes kwakje, kwakkie kwijlen kwijlebabbel spreektaal informeel informeel spreektaal slappe smoes sperma zeuren zeurderig persoon lab labo spreektaal spreektaal laboratorium laboratorium NN vooral NN BN spreektaal dat is een ernstige zaak BN 717 dat is een ernstige zaak BN 717 bij iemand goed/slecht staan ontspannen BN 717 718 betrapt worden BN 719 lacheding lachen lade laidback lamp dat is geen ~ dat is niet om mee te ~ spreektaal bij iemand in de bovenste/onders te lade liggen spreektaal informeel tegen de ~ vliegen spreektaal 711 712 714 714 716 717 110 lanceren langs langsom langswaar lap¹ lapzwans lapzwansen lap³ lappen van ~ meer op de lappen gaan iemand erbij ~ iemand erin ~ lazer lazerstraal lazeren lazerij leefbaar leeggoed lefdoekje leeuwenmanen leggen lekker lens lel lellen lesbo leuren ergens zijn ~ in steken iemand een pak op zijn ~ geven ben je niet ~? leut liefdewerk lieveheer lievevrouw een aanval op touw zetten aan langer BN BN BN 720 723 723 spreektaal spreektaal hoe langer, hoe meer BN waarlangs BN 723 723 spreektaal informeel informeel spreektaal op stap gaan nietsnut lummelen klap BN 723 724 724 724 spreektaal iemand erin laten lopen NN 724 spreektaal iemand erin laten lopen BN 724 NN BN BN 724 725 725 BN BN 725 726 727 spreektaal spreektaal spreektaal lastig lateraal Latijn lavabo lazarus spreektaal spreektaal spreektaal het is ~ oud papier een geldelijke bijdrage leveren druk BN informeel informeel spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal schertsend informeel zich ergens op toeleggen wastafel dronken iemand ervan langs geven lammeling gooien lichaamsgebrek levensvatbaar statiegeld pochet haar neerleggen spreektaal plat informeel spreektaal informeel spreektaal spreektaal ben je niet goed bij je verstand? slap klap kletsen lesbienne sollen met spotten spreektaal koffie BN BN vooral NN kruisbeeld Mariabeeld NN BN BN spreektaal spreektaal informeel schertsend spreektaal spreektaal NN NN BN BN NN NN NN 727 727 727 727 728 728 730 730 731 732 733 733 733 734 736 736 736 742 743 743 111 liggen lijden lijn lijmpot lijp lijpkikker limbo lintjesregen loeder loeier loeigoed loebas lollig lol lolletje loog lopend lorejas lorig lorum losvijzen lot ludduvuddu luieriken lul luit luizenpoot luizig luizenpaadje lulhannes lullen lullig lulkoek lullificatie lullo luxepaard maffen magertjes iemand ~ hebben spreektaal iemand de baas zijn BN 743 er gelegen hebben liggend geld spreektaal spreektaal het verbrod hebben contant geld BN BN 743 743 lijdend voorwerp schertsend punt andere ~ spreektaal schertsend spreektaal scheldwoord spreektaal smalend schertsend scheldwoord informeel spreektaal spreektaal informeel spreektaal spreektaal spottend ~ water spreektaal spreektaal informeel in de ~ zijn spreektaal spreektaal het groot ~ spreektaal lotje trekken spreektaal schertsend spreektaal plat spreektaal informeel informeel informeel schertsend scheldwoord informeel informeel spreektaal spreektaal spreektaal scheldwoord schertsend informeel informeel slachtoffer nu is het genoeg gek idioot Limburger heel goed lomperd leuk pret grapje stromend water schelm niets waard dronken zijn losschroeven de hoofdprijs strootje trekken liefdesverdriet niks doen penis sukkel luitenant lucifer ellendig scheiding kletsen onhandig onzin onzin idioot slapen schraaltjes BN NN NN NN NN NN BN NN BN BN NN BN BN BN BN NN NN NN NN NN NN 744 745 745 746 746 746 746 748 750 750 750 750 752 752 752 753 755 755 756 756 757 757 757 760 761 762 762 762 762 762 762 763 763 763 763 763 763 763 764 770 770 112 maf M madam mafkees mafketel maken makkie Maleier mallemoer man manchet mankement marcheren matennaaier matpartij materniteit matten maximum mazzelkont meehebben meiske, meisken melis melk koffie ~ dat maakt veel dat maakt niets dat kun je niet ~ zijn koffers ~ zo zat als een ~ geen ~ van zijn ~ zijn melkmuil mens merde merel mesjogge, mesjokke met metsen metser meubel micro microgolf mietje mieter mieteren spreektaal spreektaal schertsend geringschattend spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal gek mevrouw echtgenote spreektaal spreektaal schertsend licht schertsend spreektaal informeel informeel spreektaal informeel spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal plat spreektaal niks jongen handboei lichaamsgebrek functioneren idioot idioot koffie zetten dat scheelt heel wat dat geeft niks dat is onbehoorlijk zijn koffers pakken gemakkelijke taak dronken vechtpartij kraamafdeling vechten hoogstens bofkont meebrengen meisje mond de kluts kwijt zijn vooral NN BN BN BN NN NN BN BN BN BN NN NN vooral NN BN BN BN BN NN BN NN BN geringschattend dat kost stukken van mensen een witte ~ 774 775 775 777 779 785 785 785 786 786 787 790 794 795 795 795 spreektaal informeel spreektaal kost veel spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal informeel spreektaal spreektaal 770 770 770 770 770 770 773 773 773 773 773 773 774 BN BN 797 799 799 gek op hetzelfde moment metselen metselaar redden wat er te redden valt microfoon magnetron NN NN BN BN 800 801 803 803 BN BN BN lichaam smijten NN NN 803 804 804 807 807 807 113 mieters mierenneuker minimum minnespel minkukel mister mistevreden modepop moed moederhuis Moederkensdag moeder moeke moeite moer moetje moeren moerstaal moeten de gore ~ hebben om ~ de vrouw hij is eraan voor de ~ wat moet je? hoeveel moet ik u? mof moffin Mofrika mokkel mogen Mokums Mokumer molenpaard molenwiek mollen mond mongool mongooltje mooiigheid montycoat moor moord moordgriet hij mocht het vergeten spreektaal geringschattend spreektaal schertsend geringschattend informeel spreektaal schertsend leuk muggenzifter ten minste seks ontevreden BN spreektaal spreektaal spreektaal schertsend informeel NN BN BN 819 819 819 819 820 spreektaal plat informeel spreektaal zo schofterig zijn om kraamafdeling Moederdag moeder moeder zijn inspanningen zijn voor niets geweest moeder gedwongen huwelijk kapotmaken BN NN 820 821 821 821 spreektaal spreektaal moedertaal wat wil je spreektaal geringschattend geringschattend geringschattend informeel geringschattend hoeveel krijgt u van me? Duitser Duitse Duitsland meisje meisje spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal hij kon het beter vergeten lusten Amsterdams Amsterdammer geringschattend een klap van de ~ gekregen hebben informeel informeel ga je ~ spoelen! schertsend scheldwoord informeel informeel spreektaal spreektaal informeel informeel NN BN NN NN vooral NN NN 821 821 BN 821 821 821 821 822 822 BN BN NN NN 822 822 822 822 NN 822 gek zijn doodmaken 823 823 824 825 825 827 iets moois ketel leuk 807 807 811 812 812 816 816 818 vooral NN BN 827 827 828 828 114 moppig mop moppie mot² mossel mot³ mottig moven mouwvegerij mouwveger muil muilpeer muizen multiculti muts muskaatnoot muur museumstuk naad naaien N n naaikransje naam naatje nachtuil nakend nakie nathals navelstaarder navelstaren neet neerknallen neppen nest neuken neuroot ~ noch vis iets in de ~ hebben ervanonder ~ uit de ~ eten zich uit de ~ werken het heeft geen ~ dat is ~ in z`n ~ kale ~ een nestje bouwen informeel spreektaal spreektaal informeel leuk meisje meisje ruzie spreektaal spreektaal noch het een, noch het ander slappeling spreektaal spreektaal spreektaal informeel spreektaal spreektaal informeel informeel spreektaal schertsend informeel spreektaal spreektaal schertsend doorhebben vuil onwel weggaan vleierij vleier mond klap weggaan multicultureel vagina nootmuskaat informeel informeel informeel spreektaal schertsend spreektaal spreektaal spreektaal informeel informeel spreektaal schertsend schertsend scheldnaam informeel spreektaal hard werken seks bedriegen een schertsend informeel spreektaal spreektaal spreektaal informeel het is ongehoord ik vind het heel slecht nachtbraker naakt naakt dronkelap NN NN 828 828 828 830 BN BN 830 830 BN BN BN 830 831 831 832 832 832 833 833 833 834 836 836 836 836 BN BN BN BN NN BN NN BN NN NN neerschieten bedriegen bed seks bedriegen stoten NN 839 839 839 839 839 840 840 842 844 844 846 848 848 851 851 854 854 854 855 855 855 856 115 neut neus mijn ~! informeel spreektaal borrel nee zijn ~ aan het venster steken spreektaal zich manifesteren BN 856 spreektaal informeel informeel minachtend informeel informeel spreektaal spreektaal scheldwoord informeel spreektaal spreektaal informeel spreektaal spreektaal bespotten homoseksueel BN 856 858 858 858 858 858 858 859 860 860 860 860 861 862 862 plat informeel spreektaal spreektaal spreektaal vloek heel snel oom in geen geval helemaal nooit BN spreektaal informeel informeel informeel spreektaal spreektaal schertsend in de war raken niets niets gevangenis notenboom de wc kwibus BN O occasie occasiewagen spreektaal spreektaal spreektaal seks koopje tweedehandswagen oen oetlul oekaze oeverloos okido, okidoki ombouwen omhalen omhaling spreektaal spreektaal spottend smalend informeel schertsend spreektaal spreektaal stommerd stommeling hoog bevel eindeloos oke iemand een ~ zetten nicht nichterig niente nietes niemendal nieuwkuis nikker niksen nijpen nitwit noemen nokken nondeju, nondedju noodgang nonkel nooit noorden nop noppes nor notelaar nummer een man van ~ met een ~ aan mijn ~ niet ~ of ~ er het ~ bij verliezen ~ 100 een nummertje maken niets niet waar van niks stomerij niets doen knijpen knellen leeghoofd heten ophouden ophalen collecte 856 856 BN BN BN BN BN NN BN NN BN BN BN BN vooral NN NN BN BN 863 863 863 864 864 864 865 865 865 866 868 868 868 871 871 873 873 873 873 875 877 878 878 116 omhoogvallen omleggen omliggend omverlullen onbenul onderbroekenlol onderdaan ondergetekende onderknuppel onderkruipsel onderlijfje onderpastoor onderstel ongein ongekuist onnozel onorthodox ontfermen ontploffen ontslag ontvetten oor opblinken opdoen opdonder opdonderen opdraven op-en-top opfokken opflikkeren opgeilen opgeleefd opgezet opgeruimd ophoepelen ophebben ophouden een stuk ~ onderdanen ergens ~ van worden zijn ~ geven schertsend informeel spreektaal informeel informeel informeel schertsend schertsend schertsend scheldwoord spreektaal spreektaal schertsend spreektaal spreektaal spreektaal schertsend schertsend spreektaal spreektaal spreektaal iemand de oren van de kop zagen spreektaal veel rond zijn oren hebben spreektaal van zijn oren maken spreektaal spreektaal spreektaal informeel informeel schertsend informeel informeel spreektaal informeel spreektaal spreektaal spreektaal ~ staat netjes schertsend informeel iemand laag/hoog ~ spreektaal het houdt op met zachtjes regenen schertsend doden omstreken BN benen ik ondergeschikte 878 879 879 881 884 886 886 887 887 888 888 888 889 892 892 onderhemdje kapelaan benen grapje niet schoongemaakt BN BN gek afwijkend NN barsten zijn ontslag aanbieden afslanken BN 896 896 899 901 BN BN 902 903 zeuren veel aan zijn hoofd hebben BN 910 BN 910 boos worden oppoetsen opmaken klap weggaan verschijnen helemaal zich overstuur maken weggaan ophitsen afgeleefd afgesproken ingenomen BN BN BN 910 912 912 913 913 914 916 916 916 917 917 917 917 917 918 weggaan een lage/hoge dunk van iemand hebben NN BN NN BN BN BN BN 918 918 117 opjuinen opkrassen opkramen informeel informeel spreektaal opjutten weggaan weggaan oplawaai, oplazer oplazeren opnaaien oppeppen oppensioenstellin g oprotten oppuntstelling oprotpremie opsodemieter opsodemieteren opspuiten informeel informeel informeel informeel klap weggaan op de kast jagen spreektaal informeel spreektaal smalend informeel informeel schertsend pensionering weggaan verbetering optater optutten optuigen opvreten opzeg opzuipen opzouten opzitten spreektaal informeel schertsend informeel spreektaal informeel spreektaal schertsend oudeheer ouwehoeren over ouwe ouwehoer overlaten spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal harde klap opdirken uitdossen aantrekkelijk opzegging opdrinken weggaan onderdanig zijn het zal er hevig aan toe gaan hij heeft me de huid volgescholden vader kletsen geleden baas kletskous verkopen overjarig overkill overlijden schertsend schertsend spreektaal teveel sterfgeval BN 940 940 941 spreektaal volkomen gelijk hebben BN 942 spreektaal spreektaal spreektaal geringschattend geringschattend nauwelijks genoeg hebben zich verslapen penis in erectie rooms-katholiek rooms-katholiek BN BN 942 942 946 946 946 om op te vreten het zal er ~ het heeft er opgezeten overschot ~ van gelijk hebben geen ~ hebben P overslapen paal paap paaps spreektaal klap weggaan opzeggen BN 919 919 919 920 920 921 921 BN BN NN vooral NN BN NN 921 923 923 923 925 925 925 926 927 927 928 928 929 929 929 BN 929 BN NN NN BN 929 934 936 936 936 936 940 NN BN vooral NN 118 paardenmolen paardenoog paardengebit paffen pak¹ pak² pagadder palen pakken paleisrevolutie pallieter pandoer pandoering panne pap papfles papierklem pappen parlevinken patat paternoster patjakker patjepeeër met ~ en zak een ~ zenuwen in ~ vallen iets zo beu zijn als koude ~ ~ en nat houden de paternosters pedaal de pedalen verliezen peer iemand een ~ stoven P.C. Hooft-tractor peeskamertje pegel pel pens pennenlikker pep pensionaat perelaar peripateticus persmuskiet personaliteit pest de ~ aan iets hebben spreektaal spreektaal schertsend informeel informeel spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal plat spreektaal schertsend spreektaal scheldwoord spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal schertsend spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal geringschattend informeel informeel spreektaal spreektaal geringschattend informeel schertsend spreektaal schertsend geringschattend spreektaal spreektaal draaimolen met paardjes spiegelei schieten roken met veel bagage een bonk zenuwem een heleboel greep kwajongen seks lukken BN BN BN BN BN levensgenieter BN pak slaag panne hebben ergens genoeg van hebben zuigfles paperclip BN BN 947 947 947 949 949 949 949 949 949 949 950 950 950 951 953 953 954 praten aardappel handboeien patser patser BN BN BN NN NN BN NN NN NN 954 955 955 956 960 965 965 966 966 in de war raken BN 968 iemand een poets bakken klap BN BN 968 968 968 969 969 969 971 971 972 972 973 974 975 976 schot schil buik klerk amfetamine gevangenis perenboom journalist VIP haten BN BN BN BN BN BN 977 119 pesthekel pestpokken pet pezen Pichegru pief piel piepeltje pieper piek pielen als de ~ de ~ in hebben geen ~ pest- spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal heel erg uit zijn humeur zijn niks beroerd een ~ hebben aan spreektaal haten vooral NN keihard werken niets waard NN NN zich de ~ werken spreektaal spreektaal informeel schertsend informeel informeel informeel informeel informeel spreektaal spreektaal spreektaal piepelen piepen piepa pierement pierenverschrikker piet pieterman pieremachochel pijpen pik pijp piket pikkel pikkelen pikken pikstart pillendraaier pimpel pimpelaar pimpelen pikketanissie pil pin pingel de pijp uit gaan met iets voor de pinnen komen spreektaal spreektaal schertsend informeel informeel spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal informeel informeel spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal informeel informeel informeel informeel informeel spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal informeel NN NN NN penis groentje aardappel lans gulden prutsen neerbuigend behandelen gluren papa draaiorgel borrel hoofdluis penis gulden lompe vrouw fellatio penis dood gaan stakerspost poot hinken grijpen apotheker drank dronkelap doordrinken borreltje dokter nederlaag met iets op de proppen komen penalty NN NN NN NN BN NN BN NN NN BN BN BN NN NN BN BN 977 977 977 977 977 977 978 979 979 980 980 980 980 980 980 980 980 980 980 980 981 981 981 981 981 981 982 982 982 982 982 982 982 983 983 983 983 983 983 983 983 983 984 120 pingping pinken pint pintelieren piramidaal pis pisbak pisnijdig pispaal pissen pisang pitbullsmoking pitten plaaster plaasteren pitspoes plaspil plastiek plat geld knipogen biertje veel drinken enorm urine urinoir kwaad platgaan platgooien platje platspuiten plattekaas plee pleeborstel pleurislijer plempen pletsen informeel spreektaal spreektaal spreektaal informeel informeel informeel informeel informeel informeel spreektaal schertsend informeel spreektaal spreektaal schertsend informeel spreektaal spreektaal spreektaal informeel informeel informeel informeel spreektaal informeel schertsend scheldwoord spreektaal spreektaal pleuren pleuris plezant plomp plu plooi pluim pluimen plunje poepen poen poepdoos poeper, poeperd poeperij poepie, poeppoes spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal informeel spreektaal spreektaal spreektaal informeel plat informeel informeel informeel informeel informeel informeel gooien pleuritis plezierig in het water vallen paraplu niet in orde zijn verlies lijden beroven kleren seks opschepper wc achterste diarree heel erg vagina de ~ zijn ~ gaan in de ~ vallen niet in zijn ~ zijn pluimen laten urineren de pineut zijn slapen gips van pleister gemaakt diureticum plastic seks lek naar bed gaan BN BN BN NN NN BN BN BN platluis kwark wc BN gooien gutsen NN BN vooral NN NN BN NN BN BN BN BN 984 984 984 984 985 985 985 985 985 985 985 985 986 986 986 986 990 990 990 990 991 991 991 991 991 992 992 993 993 993 993 993 993 994 995 995 995 995 996 997 997 997 997 997 997 997 121 poep poepeloerezat Poerim politie pollepel ponteneur pomp pontificaal pompaf pompier pooier poot¹ op z`n ~ staan poot² pop pornobaas, pornoboer post postiljon postzegel pot¹ een ~ pakken ben je nou helemaal van de ~ gerukt? potdikkie, potdorie potverdomme pot³ poten potlood potloodventer praatje praatbarak prak prakkiseren pramen precies pree prent prehistorisch pretpakket professor promotie pruim een ~ slaan in de ~ in ~ spreektaal spreektaal spreektaal volkstaal spreektaal volkstaal informeel informeel spreektaal spreektaal informeel spreektaal spreektaal spreektaal informeel spreektaal kont dronken drukte politieagent soeplepel tap beste pak bekaf brandweerman souteneur voet hand handschrift homoseksueel gulden BN BN NN BN NN BN BN geringschattend spreektaal schertsend spreektaal spreektaal ervan lusten postbode gezicht doel spreektaal spreektaal ben je gek geworden? NN glas bier BN bastaardvloek bastaardvloek informeel informeel informeel schertsend spreektaal schertsend informeel informeel spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal schertsend schertsend schertsend spreektaal plat lesbienne plaatsen penis exhibitionist praten BN NN BN BN kapot piekeren aansporen blijkbaar zakgeld bekeuring BN BN BN NN in de aanbieding BN vrouwelijk geslachtsdeel 997 997 997 999 1000 1002 1002 1002 1002 1002 1003 1003 1003 1003 1003 1004 1005 1006 1007 1008 1008 1008 1008 1009 1009 1009 1009 1009 1009 1010 1010 1011 1011 1011 1012 1012 1013 1013 1015 1022 1025 1029 122 pruimen pruimelaar pruts psych punt puree pusher pushen R put raap raken raket randdebiel rampetamp rampetampen rambam rammeling rang ransel rat rats recht recidivist reet refter regelneef regent regentenkliek regionen relnicht rentenieren resem rete reut revolverheld ribbenkast ribbedebie richting rikketik rioolrat rippen iets niet kunnen ~ een ~ zetten in de ~ informeel spreektaal spreektaal schertsend spreektaal schertsend slang informeel slang putten in de grond klagen spreektaal spreektaal m~ spreektaal spreektaal scheldwoord informeel informeel krijg de ~ spreektaal spreektaal spreektaal schertsend vliegende ~ schertsend scheldwoord informeel spreektaal schertsend spreektaal iemands ~ likken plat spreektaal enkele ~ schertsend licht minachtend geringschattend schertsend informeel schertsend spreektaal spreektaal spreektaal schertsend informeel spreektaal spreektaal informeel scheldwoord slang pruimenboom prul psychiater seks in de problemen BN BN pluggen steen en been klagen lichaam flink feestvieren racket penis seks barst pak slaag gelid rug stadsduif angst overeind zittenblijver kont kantine niets doen reeks heel erg troep lichaam weg eenrichtingsverkeer hart beroven BN NN BN NN BN BN NN NN BN NN BN vooral NN NN BN NN NN BN BN 1029 1029 1029 1030 1033 1033 1034 1034 1034 1034 1039 1042 1042 1043 1043 1043 1043 1043 1044 1044 1045 1045 1046 1049 1051 1055 1055 1056 1056 1057 1057 1058 1062 1064 1066 1068 1070 1071 1072 1072 1072 1077 1078 1078 123 roetmop rolberoerte rondel roodkoperen rottig rotvaart rotzak rotzooi rotzooien rotgang rouwrand rozelaar ruft ruften ruitenwasser S rut samenhokken samsam sapperloot sassen schabouwelijk scheefslaan scheids scheet scheetsgewijs, scheetsgewijze schepsel scheuren scheur scheutig schijt schijtebroek schijterd schijterig schijterij schijthuis schijtlaars, schijtlijster, schijtluis schijten schoft schoen schofterig schokken scheldwoord zich een ~ schrikken hij is voor z`n ~ ergens niet ~ op zijn spreektaal spreektaal informeel informeel informeel informeel informeel informeel spreektaal schertsend spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal schertsend spreektaal bastaardvloek spreektaal spreektaal spreektaal informeel spreektaal heel erg schrikken schertsend informeel informeel spreektaal spreektaal informeel informeel informeel informeel informeel informeel scheldwoord informeel spreektaal informeel in nauwe schoentjes zitten spreektaal spreektaal spreektaal NN 1082 NN BN 1083 1086 1088 1090 1090 1090 1090 1090 1090 1091 1092 1093 1093 1095 1097 1101 1103 1104 1104 1108 1111 1113 1113 het is in orde vervelend rommel noodgang NN rozenstruik wind winden laten glazenwasser blut BN NN NN BN NN samen NN urineren schromelijk stelen scheidsrechter wind NN BN BN snel NN mond NN ergens niet happig op zijn BN uitwerpselen lafaard lafaard laf diarree wc bangerd poepen ploert in moeilijkheden zitten gemeen betalen 1113 1115 1117 1117 1117 1119 1119 1119 1119 1119 1119 1119 1119 1119 1121 BN NN NN 1121 1121 1122 124 schol schompes schooljuf, schooljuffrouw schoolfrik schoolmeester schoon schoppen schoteldoek schrijfgerief schrik schrijvelaar zich het ~ werken het ver ~ de wereld in ~ ~ hebben van schrijverij spreektaal proost BN 1122 spreektaal hard werken NN 1122 informeel geringschattend geringschattend spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal onderwijzeres schoolmeester BN BN BN BN BN 1123 1123 1123 1124 1124 1124 1124 1124 BN BN BN BN 1126 1126 1126 1128 1129 1129 informeel informeel spreektaal spreektaal spreektaal geringschattend enigzins minachtend schudden schuifaf dat kun je wel ~ spreektaal spreektaal schuiven scoren wat schuift dat? spreektaal slang schertsend scheldwoord spreektaal spreektaal informeel slang schertsend secreet seffens serieus shit shot sigarenkistje sijsjeslijmer Sinksen sinjoor sintjutmis, sintjuttemis sjans sjansen sjees sjekkie sjerp sjezen sjoege is het ~? met ~ ~ hebben mooi verheven aangenaam gelegen komend aanzienlijk een hoge positie bereiken verwekken vaatdoek schrijfgerei bang zijn voor het geschrijf dat kun je wel vergeten glijbaan hoeveel verdien ik daarmee? bemachtigen straks echt waar? gelul injectie schoen spreektaal spreektaal schertsend saaie vent Pinksteren Antwerpenaar schertsend spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal nooit flirten hoop sjaal zakken begrip 1129 NN BN 1130 1130 NN NN NN 1131 1133 1133 1135 1136 1141 1143 1144 1145 BN BN vooral NN BN BN 1146 1148 1148 NN NN NN NN BN NN NN 1148 1149 1149 1150 1150 1150 1150 1150 125 sjotten slaan slaapwel slag een babbeltje ~ ~ om slinger vooral schertsend schertsend spreektaal schertsend slachtofferen sladood slechtgezind sleurhut slinger sloef sloeber slootwater smack smoel smoelwerk smeris smoelenboek smous smos snaaien snavel snede snappez-vous? snoeien snip, snep snok snokken snoek snotje snotkoker snotlap snufferd spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal iemand een ~ geven een snee in de neus hebben een ~ vangen in het ~ krijgen voetballen praten welterusten voortdurend slechtgehumeurd caravan spreektaal spreektaal spreektaal schertsend slang informeel informeel spreektaal schertsend scheldwoord spreektaal spreektaal informeel iemand een lift geven slof slokop vieze koffie heroïne mond mond politieagent spreektaal schertsend informeel spreektaal spreektaal spreektaal schertsend informeel informeel informeel informeel dronken begrijpt u snoeien 100 gulden ruk rukken in het water vallen bemerken neus zakdoek neus broodje gezond stelen mond BN BN BN BN 1150 1151 1152 1153 NN BN NN 1153 1153 1155 1156 NN BN BN NN NN BN NN NN NN BN BN NN sodeju spreektaal sodemieter spreektaal lichaam spreektaal gooien vooral NN vooral NN vooral NN spreektaal spreektaal spreektaal schertsend informeel tussendoor koopjes opruimen BN BN BN sodemieteren soep solden solderen solliciteren soortement tussen de ~ en de patatten ~ naar iets soort 1158 1159 1159 1160 1162 1164 1164 1164 1164 1165 1165 1165 1166 1166 1166 1168 1168 1169 1169 1169 1170 1170 1170 1170 1171 1171 1171 1172 1173 1173 1174 1175 126 sores spaghettivreter spaghettiwestern spannend spanjool spatsies speed speedfreak speen spek speelvogel speelhol spicht speractie spie spetter ~ hebben het ~ aan zijn been hebben speurneus spiekpapiertje spijs spikkeltjeskaas spinnenkop spleet sporen spraakwater spraakwaterval spriet springen spuit spuitpoep sputteren op ~ staan spuugzat staan staak staatsruif stalen stamp ik ben het ~ voor lul ~ stampen in elkaar ~ stangen starnakel stationeren het ~ ros spreektaal scheldwoord informeel spreektaal geringschattend spreektaal slang slang spreektaal ellende NN strak Spanjaard praatjes hebben wekamine BN aambeien BN spreektaal spreektaal minachtend informeel spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal schertsend schertsend spreektaal spreektaal scheldwoord informeel spreektaal schertsend schertsend informeel de dupe zijn speels kind casino BN BN wegversperring cent knapperd hard schot BN NN NN moes komijnekaas BN NN vagina gek zijn sterke drank NN informeel schertsend spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal schertsend schertsend schertsend spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal NN nodig moeten urineren paraplu diarree stagneren NN NN BN ik ben het beu een raar figuur slaan vooral NN NN fiets klap hoop schop in elkaar slaan schoppen plagen stomdronken BN BN NN BN NN NN BN 1175 1177 1177 1178 1178 1179 1180 1180 1181 1181 1181 1181 1183 1183 1183 1183 1183 1183 1184 1185 1185 1186 1187 1190 1191 1192 1193 1193 1194 1195 1195 1195 1196 1196 1198 1201 1202 1202 1202 1202 1202 1204 1205 1206 127 steken iemand laten ~ in elkaar ~ steigeren stel stellen stennis ster sterf-opstraatworst stief stiefelen stielman stijf stille stilletjes stinken stoefen stoemp stinker, stinkerd een stelletje mensen het goed/slecht ~ rijke ~ in z`n ~ zitten streep stront strontnat strot van ~ raken er loopt een ~ door 1209 1209 1209 spreektaal spreektaal het goed/slecht maken drukte BN NN 1210 1212 zonder maat BN 1212 cervelaatworst NN 1213 zeker een kwartier lopen vakman NN NN BN 1215 1215 1215 een ~ kwartiertje spreektaal spreektaal spreektaal erin ~ BN BN groep schertsend een stijve hebben iemand in de steek laten in elkaar zitten neerbuigend tegen de sterren op spreektaal stombezopen stoot stort straatloper straat straf straatmadeliefje stralen spreektaal spreektaal schertsend informeel informeel spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal informeel spreektaal 1209 een erectie hebben politieagent in burger matig BN vooral erin lopen NN opscheppen BN stamppot BN in de angst dronken knappe meid NN vooral BN 1216 1217 1217 1217 1218 1218 1218 1218 1220 1221 spreektaal informeel spreektaal spreektaal schertsend spreektaal stortplaats leegloper getrouwd raken erg straatmeid zakken spreektaal plat informeel informeel hij is gek uitwerpselen drijfnat keel NN 1228 1231 1231 1232 iemand vleien BN BN BN 1232 1232 1234 1235 BN 1235 stroop strop studiejaar stuff iemand ~ aan de baard smeren spreektaal spreektaal spreektaal slang stuiven het zal er ~ spreektaal schooljaar hasj / marihuana het zal er hevig aan toe gaan BN BN NN 1224 1225 1225 1225 1225 1227 128 stuk stukken van mensen kosten zeker van je ~ zijn stuur stuudje stylo suf sufferdje suiker suite suikerspin syndic T syndicalist taak taart tafel takketakkitakki zich ~ prakkiseren niet van ~ zijn onder de ~ kletsen tamp tas tater tateren teef techneut teerling tegen tegensteken teken tel telecard teller tempen tengel tering tent terminus spreektaal heel veel kosten BN 1235 spreektaal informeel smalend spreektaal zelfverzekerd zijn stuurman BN 1235 1236 1236 1237 spreektaal schertsend schertsend spreektaal schertsend spreektaal spreektaal spreektaal informeel nadenken spreektaal spreektaal smalend spreektaal een discussie winnen slecht Sranantongo Sranantongo mannelijk geslachtsdeel kopje mond kletsen plat spreektaal informeel spreektaal scheldnaam schertsend spreektaal krijg de ~ tering- NN bruidsstoet BN syndicus vakbondslid huiswerk BN BN BN NN NN NN 1239 1239 1239 1240 1240 1244 1245 1246 1248 1249 1251 1251 1251 BN 1252 1255 1256 1256 1257 1257 1258 met een snelheid van BN 1258 BN BN 1258 1260 BN BN BN BN 1261 1262 1262 1264 spreektaal spreektaal plat plat 100 km per uur rijden tegenstaan iemand een teken geven niet belangrijk zijn telefoonkaart meter temperatuur opnemen vinger vloek vervelend 1264 1265 1266 1266 spreektaal spreektaal restaurant eindpunt NN NN NN NN vooral NN BN ~ een snelheid van spreektaal ~ 100 km per uur rijden spreektaal spreektaal iemand ~ doen van geen ~ zijn balpen NN BN spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal dobbelsteen BN BN 1266 1267 129 teringlijder test tetteren spreektaal informeel informeel rotzak hoofd teut spreektaal dronken spreektaal informeel daar ben ik van afgestapt borst thuiskomen tiet daar ben ik van thuisgekomen tong toon topzwaar tortelduif tournee dat boek verkoopt als een tierelier spreektaal spreektaal spreektaal neerbuigend informeel schertsend een pak slaag ~ schertsend spreektaal spreektaal spreektaal schertsend spreektaal spreektaal spreektaal schertsend spreektaal zijn ~ ingeslikt hebben spreektaal informeel schertsend tortelduiven schertsend spreektaal trap trappen treffelijk van de ~ gevallen zijn schertsend herrie ~ informeel spreektaal tierelier tig tillen tikgeit toedeloe tochtlatjes toedienen toer toespijs toesteken toeter toffel toko toiletteren toneelkring trekken tremmen trezebezeke treurbuis troela troost het lang of kort ~ spreektaal spreektaal het niet lang meer ~ spreektaal iemand in elkaar ~ spreektaal spreektaal schertsend minachtend spreektaal veel mensen bedriegen typiste dag NN vooral NN BN vooral NN NN NN NN NN voorzien van beurt beleg overhandigen blaasinstrument dronken pantoffel onderneming urineren toneelvereniging niets zeggen teen dronken koppeltje rondje BN BN BN NN NN BN BN 1267 1270 1271 1271 1275 1276 1276 1276 1278 1278 1282 1282 1282 1284 1285 1285 1285 1285 1286 1287 1287 1288 BN 1288 1289 1291 1292 1293 zijn haar kortgeknipt hebben ruzie maken respectabel het lang of kort maken masturberen BN 1297 1298 1299 BN 1300 1300 niet lang meer leven BN 1300 in elkaar slaan trutje televisie meisje koffie NN BN 1301 1301 1301 1304 1305 NN 130 trouwerij trouwkleed informeel spreektaal trut tube t.t.z. tuffen tukker turnkring turnzaal plat informeel spreektaal schertsend scheldwoord spreektaal spreektaal tussen turf tuut tyfus uil uilenzeik uit uitfreaken uitgekookt uitgeluld uitgeput uitgeregend uitmikken uitputting uitstappen uitsteken uitvliegen uitvogelen unief V uppie va vaak vaantje Vaderkensdag vadermoorder vake vallen ~ dit en een week een uiltje knappen t is amen en ~ ~ zijn tot ~ van de voorraad in m'n ~ naar de vaantjes zijn iets naar de vaantjes helpen zonder werk ~ erdoor ~ valoriseren vangen trouwpartij trouwjurk BN vrouwelijk geslachtsdeel dat wil zeggen BN turnvereniging gymzaal NN BN BN spreektaal schertsend spreektaal plat binnen een week dik boek politieagent vloek spreektaal spreektaal spreektaal informeel informeel informeel spreektaal spreektaal informeel een dutje doen verschraald bier t is afgelopen sluw uitgepraat uitverkocht verregend afpassen spreektaal informeel spreektaal spreektaal informeel spreektaal spreektaal informeel spreektaal zolang de voorraad strekt overlijden uithalen plots tekeergaan uitpluizen universiteit in mijn eentje vader slaap spreektaal spreektaal spreektaal schertsend spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal informeel BN NN NN NN BN BN BN 1307 1307 1307 1308 1309 1310 1310 1310 1310 1311 1314 1315 1315 1315 1318 1319 1319 1319 1319 1322 BN 1323 1326 1326 1327 1328 1331 1332 1335 1335 kapot zijn BN 1335 kapot maken Vaderdag BN BN NN BN BN BN BN BN 1335 1336 1337 1338 1339 1339 1339 1339 1340 vader komen te zitten worden afgaan benutten verdienen BN 1306 1306 BN BN BN NN 131 vanachter vandoen vastmaken verbouwen verbrodden verdikke, verdikkeme, verdikkie verdiep verdomd verdommen verdoemenis, verdommenis verdraaien vergeven verhuren verhippen verhipt verkassen verknollen verkoopbaar verliezen verlinken verlof verlullen verneuken vernachelen vermits verneukeratief verneukerij vernikkelen verpast verovering verrek verrekken verrekt verrot versassen versieren versjteren versmachten spreektaal spreektaal spreektaal schertsend spreektaal het ~ naar de ~ gaan informeel spreektaal informeel informeel informeel spreektaal spreektaal het is hier ~ van de muizen zich ~ ~ van de kou informeel informeel spreektaal spreektaal informeel spreektaal schertsend niets te ~ hebben schertsend spreektaal ~ zonder wedde spreektaal spreektaal informeel informeel spreektaal spreektaal informeel informeel spreektaal spreektaal schertsend informeel spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal achteraan nodig sluiten BN BN BN verknoeien BN 1340 1340 1343 1353 1354 erg, zeer het vertikken 1355 1355 1356 1356 1356 verloren gaan weigeren 1356 1356 verdieping het barst hier in loondienst gaan verkleumen zeer weggaan verknoeien aanvaardbaar verraden loopbaanonderbrekin g vakantie verdoen bedriegen kapotmaken omdat bedriegerij verkleumen verkocht nieuwe vriend sterven zeer vervloekt erg overbrengen voor elkaar krijgen verstoren stikken BN NN NN NN NN NN BN BN BN BN NN BN NN NN NN NN NN BN NN NN BN 1360 1362 1362 1362 1363 1365 1365 1367 1368 1368 1368 1369 1370 1370 1370 1371 1371 1371 1372 1372 1373 1373 1373 1374 1374 1374 1374 1375 1376 1376 132 vertrutting verversen vervloekt verwachten Verweggistan verzopen verzuipen verzusteren vet zich ~ aan het ~ is eraf vetklomp vetzak vidé, vidétje vijg vijs vijzen vijver vingeren viswijf Vlaanders vlaggen vlerk vliegen vod voet zo plat als een ~ de grote ~ de beide ~ hij ziet ze ~ met iemands voeten spelen ergens met vuile voeten doorgaan aan zijn voeten vagen onder de voeten zijn uit de voeten zijn om de vijf voeten voetbad vogelschrik vogelverschrikker volksstam voorgevel voorhebben hele volksstammen het goed/slecht ~ spreektaal spreektaal spreektaal informeel informeel spreektaal schertsend informeel informeel spreektaal spreektaal spreektaal schertsend informeel spreektaal verstikken truttig worden schone luier omdoen heel erg BN NN BN rekenen op BN NN spreektaal spreektaal spreektaal schertsend informeel informeel scheldwoord spreektaal schertsend spreektaal informeel spreektaal 1376 1382 1382 1383 1383 1384 1384 1388 1389 1389 1390 1390 1390 1391 1392 vies het beste is weg BN BN BN pasteitje BN heel plat schroef schroeven de oceaan masturberen BN BN BN 1394 1394 1394 1394 1395 1398 1398 BN BN 1399 1399 1402 1403 1407 Oost- en WestVlaanderen arm hij is gek stofdoek NN spreektaal iemand voor de gek houden BN 1408 spreektaal recht op zijn doel afgaan BN 1408 spreektaal aan zijn laars lappen BN 1408 spreektaal spreektaal spreektaal schertsend spreektaal schertsend ziek zijn afgedaan zijn telkens weer BN BN BN vogelverschrikker BN 1408 1408 1408 1409 1410 1410 schertsend schertsend spreektaal veel mensen neus beleven BN het bij het rechte eind hebben BN spreektaal 1413 1418 1419 1419 133 vooropzeg voortdoen voortgaan vozen vrachtje vrank vreetzak vreten een raar stuk ~ vrijer vrouwmens vrouwvolk vuilbak vullis vuilnisbakkenras W vuurtoren waarzo wafel waffel wagen wandelconcert wandelen waratje wasspeld water waslijst waterballet waterkans waterlander watjekouw weed weer, weder weeral weergeven weggeven weg weghalen wegpesten wegsteken de ~ aan het rollen brengen spreektaal spreektaal spreektaal informeel informeel spreektaal scheldwoord spreektaal spreektaal spreektaal geringschattend geringschattend spreektaal spreektaal schertsend spreektaal spreektaal informeel spreektaal spreektaal het spel zit op de ~ spreektaal spreektaal iemand ~ sturen spreektaal spreektaal spreektaal plat ~ spreektaal spreektaal bruisend ~ spreektaal lopend ~ spreektaal schertsend schertsend spreektaal schertsend spreektaal slang het mooie weer maken spreektaal spreektaal spreektaal informeel er mee ~ zijn spreektaal bij haar is alles weggehaald informeel iemand ~ informeel spreektaal opzeggingstermijn zich redden met weggaan vrijen BN ruw BN slecht eten een raar mens kerel vrouw vrouwen vuilnisbak vuilnis hond 250 gulden WAAR mond mond de zaak aan het rollen brengen de poppen zijn aan het dansen promenadeconcert iemand afschepen waarachtig wasknijper spa blauw urine spuitwater stromend water lange lijst NN 1421 1423 1423 1428 1429 1429 1430 1430 1430 1432 1434 1434 1435 1436 1436 1437 1441 1442 1442 BN 1442 BN BN BN NN BN BN 1442 1445 1445 1447 1449 1449 1449 1449 1449 1449 1450 1451 1451 1453 1455 BN NN BN NN NN NN NN BN BN NN BN traan harde klap marihuana succes hebben alweer teruggeven ten beste geven doorzien verstoppen NN BN BN BN BN 1456 1456 1456 1459 1459 BN 1460 1460 1461 134 wegslaan weirdo welletjes wereldberoemd werkpaard werkvrouw wiedes wiedeweerga wiet wijf wijs wind winkeldochter wipje wippen witte woof wout wouen worst woven wroeten Y wuiven Z yes zaag zaad ergens niet weg te slaan zijn ~ in Gent als de ~ niet veel wijzer worden van schertsend informeel informeel schertsend schertsend spreektaal spreektaal spreektaal slang informeel het stinkt een uur in de ~ zageman zagemeel zagen zacht zakkenwasser zakkerig zagevent zak iemand de ~ geven zakken iemand ~ spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal zaligheid iemand zijn ~ geven spreektaal geen ~ werkster duidelijk met grote spoed marihuana vrouw BN NN NN schertsend spreektaal schertsend een ~ maken spreektaal spreektaal spreektaal schertsend spreektaal spreektaal of je ~ lust schertsend schertsend spreektaal schertsend reken maar van ~ informeel informeel ~ in `t bakje spreektaal er geen zaken mee hebben spreektaal zaakje spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal de zachte sector schertsend scheldwoord informeel spreektaal zaak genoeg 1461 1463 1464 1466 1469 1470 1474 1474 1475 1476 1477 het stinkt heel erg seks seks niet-collaborant NN NN BN politieagent wilden NN zwoegen geen twijfel aan zeur geld in 't laatje er niets mee te maken hebben geslachtsdelen zeur zaagsel zeuren vervelend zeur iemand ontslaan balzak niets klootzak iemand laten zakken iemand de waarheid zeggen BN BN BN BN BN BN BN NN 1479 1481 1483 1483 1485 1488 1491 1491 1491 1491 1493 1493 1495 1496 1496 1496 1496 1497 1497 1497 1497 1498 1498 1498 BN 1498 1498 1498 1498 1498 BN 1499 NN 135 de acht zaligheden zandhaas zat zedenmeester zeiken zeik zeiker, zeikerd zeikerig zeiknat zeiloren zenuwpees zenuw zetten zeveraar zever zeveren ziekenkas ziekte ziel ziekenhuisbal zielknijper, zielenknijper zieltje zien zilvervloot zit zitten zodra zoekertje zonde zooi zool zorg krijg de zenuwen! ergens flink de ~ over in hebben als de ~ roken als de ~ jaloers als de ~ iemand op zijn ~ geven iemand graag ~ gezien zijn schertsend schertsend informeel informeel geringschattend informeel spreektaal informeel informeel informeel schertsend informeel spreektaal spreektaal informeel spreektaal spreektaal spreektaal infanterist verzadigd dronken zeuren urine zeur vervelend kletsnat flaporen NN NN NN barst gaan zitten praatjesmaker onzin zeuren ziekenfonds ergens door geërgerd zijn heel erg veel roken erg jaloers zijn NN BN spreektaal schertsend slaag geven schertsend spreektaal spreektaal spreektaal psychiater ziel van iemand houden beetgenomen zijn spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal niets te ~ hebben met spreektaal schertsend spreektaal neem een ~ schertsend het zit eraan te komen spreektaal van ~ / ~ dat spreektaal spreektaal jeugdzonden schertsend spreektaal halve ~ spreektaal mij een ~! spreektaal niets te maken hebben met BN 1509 1511 1512 1512 1512 1513 NN NN NN NN 1513 1513 1513 1513 NN 1513 1513 BN BN BN NN zitplaats het komt eraan zodra menigte halvegare kan me niets schelen 1499 1499 1500 1500 1501 1505 1505 1506 1506 1506 1506 1509 BN BN NN NN 1513 1514 1514 1514 1514 1516 1518 1518 1518 1519 1519 1522 1524 1524 1525 136 zot zottekesspel zotteklap zuiderling zuipen zuiper zuiplap zuipschuit zus zuster zwartjoekel zwanzen zwarte zwartje zweef zwartrok zweetkakkies zweetdrankje zwijnen de eerste zorgen toedienen spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal spreektaal schertsend informeel informeel informeel schertsend informeel je ~ je zal je ~ bedoelen spreektaal spreektaal scheldwoord spreektaal spreektaal minachtend informeel spottend spreektaal schertsend spreektaal eerste hulp verlenen gek dol dwaas boer dwaze toestand onzin BN BN BN BN BN BN BN 1525 1525 1525 1525 1525 1525 1525 1526 1527 1527 1527 1527 1528 NN 1528 NN NN BN BN 1528 1531 1531 1531 1531 1532 1532 1533 1533 1535 drinken dronkaard dronkaard daar komt niets van in grappen maken collaborateur neger(in) zweefmolen rooms-katholiek zweetvoeten doktersrekening geluk hebben NN NN 137