Differentiatie: cellen die gaan verschillen van elkaar wat morfologie en functionele activiteit betreft tijdens de ontwikkeling van deze meercellige organismen. Resolutie of oplossend vermogen: capaciteit van het optische instrument om nabijgelegen punten voor onze waarneming als afzonderlijke punten weer te geven. (bij vergroting worden punten niet al afzonderlijk gezien) contrast: een voorwerp of een punt wordt slechts voldoende zichtbaar als het contrasteert ten opzichte van zijn omgeving Fasencontrastmicroscoop: zet faseverschil om in amplitudewijziging met verschillen in lichtintensiteit voor gevolg. Deze zijn waarneembaar voor het oog! Algemene structuur van de cel. Cel: de kleinste georganiseerde eenheid van enige levende structuur die in staat is tot een meer langdurig onafhankelijk bestaan en vervanging van zijn eigen substantie, mits in een geschikte omgeving Historiek Lichtmicroscopisch en elektronenmicroscopisch structuur van de cel. Adapties van de cel 1. De vorm 2. De grootte 3. Het organellenpatroon Aantal en aard van de organellen Topografie van de organellen-celpolariteit Groepering van de cellen Fysiologinsche eigenschappen (9) Biochemische eigenschappen 1. Samenstelling van de cellen 2. Samenstelling van de intercellulaire substantie. Fibreuze substantie Amorfe substantie Lichaamsvochten De celmembraan-membraanstructuren De eigenlijke celmembraan Lichtmicr. Electronenmicr Unitmembraan Lipide globulair proteine model. Vloeibaar lipide globulair proteine model De clmantel (celcoat, glycocalyx) Bijkomend laagje op de buitenzijnde van de celmebraan met bep. Eig. Prototype Niet celwand of cuticula De rol van het plasmalemma en de celmantel 1. Compartimentatie 2. Semipermeabiliteit 3. Selectieve permeabiliteit 4. Actief transport 5. Prikkelgeleiding of voortplanting van een elektrisch potentiaal. 6. Beweging in een elektrisch veld 7. Celadhesie-contactinhibitie 8. Oppervlakte antigenen 9. Receptoren. Receptoren: groeperingen van moleculen aan het celoppervlak die door hun stereostructuur, elektrochemische lading of andere eigenschappen interactie aangaan met complementaire moleculen uit de omgeving aan de complementaire molecule een elektronendense of fluorescerende stof te koppelen (4vb) 10. celafwijkingen vb kankercellen Differentiaties van de celmembraan iv het contact tss de cellen. Interdigitationes. Meestal is het contactvlak tss de plasmalemmata rechtlijnig.Soms haken zij grillig en diep op elkaar in. Nuttig voor mechanische hechting van de cellen en oppvergroting. 1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8) 9) Macula adherens of desmosoom Fascia adherens Zonula adherens Zonla occludens of thight junction Macula occludens Het sluitbandennet Nexus of gapjunction Synaps Overige onvolledige cytodieresis Secundaire volledige versmelting Kerndeling zonder cytodieresis Plasmodesmata Oppervlaktetoename ivm resprptie en secretie 1. Gestreepte zoom 2. Borstelzoom 3. Stereocilien 4. Microvilli 5. Basale instulpingen 6. Intracellulaire kanaaltjes of apicale instulpingen. 7. bijzondere vormen van op toename a. crusta b. T-tubuli c. Caveolae d. Myelineschede Tijdelijke vormveranderingen van het plasmalemma. 1. Opname en afgave a. Endocytose i. Pinocytose ii. fagocytose b. Exocytose c. Diacytose of cytopepsis d. Werkingsmechanisme Clathrin eiwit met speciale eig. het speelt een rol in de vorming van coated vesikesl en in vesiculair transport. 2. beweging a. pseudopodien b. undulerende membraan c. cilien en vlagellen. De kern-Nucleus-Karyon Kern is het vitale centrum van de cel en dirigeert door middel van het mRNA, rRNA en tRN de werking van de cel. 1) De Celcyclus a. G1-fase b. Synthese fase c. G2-fase 2) de kern in interase a. algemene beschrijving aantal vorm ligging grootte b. kernmembraan: nucleolemma c. het chromatine indeling nr ligging en activiteit d. kernlichaampje- nucleool of nucleolus 3) de chromosomen a. het bekomen van chromosomen in de metafase b. de morfologie versch. kriteria. Op basis hiervan paarsgewijs (schikken en karyotype maken). Autosomen: chromosomen die de informatie over het somatisch leven dragen, hiernaast hebben we ook de geslachtshormonen, x en y.(= heterosomen) Het kinetochoor is het lineair dens element, omgeven door een minder dense fibrillaire zone, waarin de microtubuli zouden eindigen. c. het karyotype algemeenheden euploidie een 2n of aantal chromosomen is somatische cel karyotype van de mesn en enkele huisdieren 4) celdeling a. de mitose of somatische deling de profase metafase anafse telofase endomitose: 2 dochterchromosomen worden in eenzelfde kernmembraan ingesloten. b. meiose of rijpingsdeling profase i. leptoteen stadum ii. zygoteen stadium iii. pachyteenstadium iv. diploteen stadium v. dipploteen vi. diakinesis metafase anafase telofase mitotische deling volgend op reductiedeling c. vergelijking mitose-meiose d. afwijkingen in de mitose-meiose Chimerisme: bij rund kunnen de bloedvaten van beide vruchtvliezen anastomoseren met uitwisseling van celmateriaal voor gevolg. Bij tweelingen kan men zo een gemengd karyotype aantreffen.. De karyotypes zijn afkomstig van 2 verschillende zygotes. Mozaicisme: afwijking in de eerste delingen van de zygote: autosomen+XO: autosomen+XX of +XXX e. relatie tss het DNA moleculen, chromosomen en chromatine. De Ribosomen en het Endoplasmatisch Reticulum. Terminologie Morfologie en samenstelling Relatie met andere organellen en inclusies 1. RER-GER 2. ER-golgi apparaat 3. RER- kernwand 4. ER celmembraan 5. RER-mitochondrien 6. GER-glycogeen Aantonen Voorkomen en functie Ribosomen en het RER Verschil intra- en extracellulaire eiwitten: Intracellulaire eiwitten zijn gesynthetiseerd door de vrije ribosomen, extracellulaire door het RER. De extracellulaire eiwitten zitten ook in een excretievesikel en gaan door het golgicomplex. GER Processing: eiwitten gesynthetiseerd in het RER kan op zijn weg doorheen het GER en het GOLGI apparaat gewijzigd worden. Golgi-complex Terminologie Morfologie 1. samengestelde bestanddelen a. golgi sacculi b. golgie vesikels of condensatie vacuolen c. transport-, intermediaire of overgansvesikels d. golgitubuli 2. polariteit relatie met andere organellen aantonen voorkomen en functie 1. synthese van mucopolysacchariden en glycoproteinen 2. verpakking van het gesynthetiseerde pruduct, asemblage van membranen. Vernieuwing Lysosomen Terminologie Het primair lysosoom 1. morfologie 2. inhoud en ontstaan GERL complex: golgi-associated erndoplasmatic reticulom from which lysosomes form Deel van het golgi apparaat verbonden aan het glad ER met een rol inde vorming van lysosomen. 3. voorkomen 4. verdwijnen van priaire lysosomen secundair lysosoom 1. fagosoom 2. secundair lysosoom a. volledige vertering b. onvolledige vertering 3. telolysoom Heterofagie 1. afweer 2. sekwestatie 3. afbraak van afgestorven cellen 4. voeding 5. involutie van organen 6. cytofagie Autofagie 1. opruiming celorganellen en aander celmateriaal 2. involutie van organen 3. crinofagie 4. autolyse dysfunctie van de lysosomale vertering 1. opname van schadelijke stoffen 2. stapelingsziekten 3. overbelasting Peroxisomen Morfologie 1. grote peroxisomen 2. kleine peroxisomen onstaan functie Mitochondrien Terminologie Morfologie 1. uitwendig membraan 2. intermembranaire rimte 3. inwendige celmembraan 4. cristae mitochondrales 5. tubuli mitochondrales 6. sacculli mittochondrales 7. elementaire partikels 8. de DNA ring 9. ribosoom like granules 10. matrixgranules 11. matrix Aantonen Lichtmicr Elektronenmicr Functie 1. metabole processen 2. stapeling van bivalente ionen/ kleurstoffen/ ferritine 3. celdood Voorkomen Beweging en vernieuwing Cytoskelet Microtubuli 1. morfologie 2. polymerisatie en depolymerisatie 3. microtubuli- geassocieerde motorproteinen (MAP’s) 4. voorkomen 5. functie 6. centriolen a. terminologie b. morfologie c. voorkomen en ligging d. functie 7. Cilia en flagella a. Terminologie b. Morfologie c. Werking d. Functie en voorkomen e. Ciliogenesis Microfilamenten of actinefilamenten. 1. morfologie 2. actinebindende proteinen 3. voorkomen en functie intermediaire filamenten 1. morfologie 2. voorkomen en functie. Celinclusie- Paraplasma Secretorische activiteit 1. gemakkelijk aantoonbaar 2. moeilijk aantoonbaar 3. niet aantoonbaar Reservemateriaal 1. glycogeen 2. vetvacuaolen of vetdruppels 3. inclusies als eiwitstapeling Pigmentinclusies 1. endogene pigmenten a. ijzerhoudende pigementen b. niet ijzerhoudende pigmenten. 2. exogene pigementen celdood-apoptose morfologische kenmerken 1. pyknosis, karyorhexis, karyolysis, chromatolysis 2. apoptose, necrose en oncose 3. apoptose en geprogrammeerde celdood mechanismen van celdood 1. caspasenreceptor 2. ligand mecanisme 3. mitochondriaal mechanisme 4. het endoplasmatisch reticulum gemedieerd mechanisme apoptose en celcyclus .