MEEDOEN MET DEMENTIE 2015 Margo Janssen Toegepaste Gerontologie 22-6-2015 Meedoen met dementie Een kwalitatief onderzoek naar de maatschappelijke participatie van mensen met dementie. Student: Margo Janssen Studentnummer: 2184247 Opleiding: Toegepaste Gerontologie, Fontys Hogeschool, Eindhoven Docentbegeleider: P. van Bruggen Beoordelaar: F. Tychon Opdrachtgever: Het Huis van de Brabantse Kempen Werkbegeleider: J.W. Popelier Afstudeerperiode: februari - juni 2015 Datum: 22 juni 2015 VOORWOORD Voor u ligt mijn scriptie over de participatie van mensen met dementie in de samenleving. Met deze scriptie rond ik de studie Toegepaste Gerontologie aan de Fontys Hogescholen af. In de laatste twee jaar van deze studie stond het onderwerp Dementie vanuit verschillende invalshoeken centraal in mijn stages, mijn werk én mijn afstudeeronderzoek. Gaandeweg mijn studie raakte ik meer en meer betrokken bij deze doelgroep. Het is voor mij een uitdaging mee te werken aan een samenleving waarin mensen met dementie in alle fasen van het ziekteproces een goede kwaliteit van leven hebben. Het project “Dementievriendelijke Kempen” wil in samenwerking met formele en informele organisaties binnen de Brabantse Kempen mogelijkheden creëren zodat mensen met dementie zo lang mogelijk als volwaardige burgers aan de samenleving kunnen blijven deelnemen. Hiermee sluit dit project perfect aan bij mijn uitdaging. Dit onderzoekplan is opgesteld in opdracht van het Huis van de Brabantse Kempen. Het Huis van de Brabantse Kempen ondersteunt het project “Dementievriendelijke Kempen” en stelt studenten in de gelegenheid onderzoek te doen. In mijn onderzoek wordt specifiek ingegaan op de behoeften tot maatschappelijke participatie van mensen met dementie uit de gemeente Oirschot. Graag wil ik een aantal mensen bedanken die me geholpen en gesteund hebben tijdens mijn afstudeerproces. Allereerst wil ik mijn werkbegeleider bij het Huis van de Brabantse Kempen, Jan Willem Popelier bedanken voor het meedenken en geven van feedback op mijn onderzoek. Ook wil ik de andere medewerkers en studenten van het Huis van de Brabantse Kempen bedanken voor hun steun en gezelligheid. Daarnaast wil ik Pam van Bruggen bedanken voor haar begeleiding vanuit de opleiding. Het was niet makkelijk de mensen te vinden waar ik interviews mee kon houden. Ik wil dan ook zeker Ontmoetingscentrum de Hoeven en Zorgboerderij Het Scheiend bedanken dat ik daar welkom was om deelnemers te interviewen. Hetzelfde geldt voor de zorgverleners die mij in contact brachten met hun cliënten. Als laatste, maar zeker niet de minste wil ik de mensen met dementie zelf bedanken die bereid waren met mij in gesprek te gaan over hoe zij deelnemen aan de samenleving. Hilvarenbeek, juni 2015 Margo Janssen SAMENVATTING Dit onderzoeksverslag beschrijft het afstudeeronderzoek dat is uitgevoerd in de gemeente Oirschot, in opdracht van het Huis van de Brabantse Kempen. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van het project “Dementievriendelijke Kempen”. Het aantal mensen met dementie zal in de komende jaren als gevolg van de vergrijzing explosief stijgen, de toename van ouderen met dementie is daarmee een relevant vraagstuk in de samenleving. Een van de items hierbij is de participatie van mensen met dementie. Er is weinig bekend over hoe mensen met dementie zelf aankijken tegen hun maatschappelijke participatie en welke wensen en behoeften zij hebben ten aanzien van hun deelname aan de maatschappij. In dit onderzoek staat de volgende hoofdvraag dan ook centraal: Hoe ziet de maatschappelijke participatie van mensen met dementie in de gemeente Oirschot er uit en welke behoeften heeft deze doelgroep ten aanzien van het participeren in de maatschappij? Gekozen is voor de afbakening van participatie in de vorm van deelname aan activiteiten en sociale contacten in de samenleving, waarmee men vooral de eigen ontplooiing en het eigen welzijn op het oog heeft. Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden is kwalitatief onderzoek gedaan. Het kwalitatieve onderzoek bestond uit literatuuronderzoek en daarnaast semigestructureerde interviews. In het literatuuronderzoek wordt ingegaan op wat de inzichten uit de literatuur zeggen over maatschappelijke participatie bij mensen met dementie. De semigestructureerde interviews zijn gehouden met twaalf mensen met dementie in de gemeente Oirschot. Uit de resultaten blijkt dat de meeste mensen met dementie nog redelijk wat activiteiten en sociale contacten hebben. De contacten met familie worden erg belangrijk gevonden. Ondanks dat sociale contacten en activiteiten afgenomen zijn hebben de respondenten uit dit onderzoek géén behoefte aan meer contacten en activiteiten. Het overheersende beeld uit het onderzoek is dat er tevredenheid is over de sociale contacten, activiteiten en de deelname aan het leven in Oirschot. In dit onderzoek maken de meeste respondenten gebruik van een vorm van dagbesteding. De dagbesteding wordt door al deze respondenten als positief ervaren en lijkt (deels) te voorzien in hun behoefte aan sociale contacten en activiteiten. Vanuit de resultaten van het empirisch onderzoek en het literatuuronderzoek naar de (behoefte aan) participatie van mensen met dementie kan voorzichtig geconcludeerd worden dat de dagbesteding een belangrijke bijdrage levert aan de participatie van mensen met dementie. Belangrijk is dat bij de keuze van de dagbesteding uitgegaan wordt van de behoeften en interesses van de persoon met dementie. Vanuit deze conclusies zijn voor de gemeente Oirschot de volgende aanbevelingen geformuleerd: 1. Realiseer een effectieve samenwerkingsstructuur met alle betrokken partijen; 2. Inventariseer de behoeften aan aanbod van dagbesteding en dagactiviteiten onder de doelgroep; 3. Inventariseer het huidige aanbod aan dagbesteding en dagactiviteiten; 4. Houdt in de beleidsvorming rekening met het belang van passende dagbesteding en dagactiviteiten voor mensen met dementie. INHOUDSOPGAVE VOORWOORD SAMENVATTING 1. INLEIDING 1.1 Aanleiding 1.2 Probleemomschrijving 1.3 Onderzoeksdoelstelling 1.4 Onderzoeksvraag 1.5 Leeswijzer 2. THEORETISCH KADER 2.1 Maatschappelijke participatie 2.2 Belemmerende factoren bij maatschappelijke participatie 2.3 Dementie 2.4 Maatschappelijke participatie van mensen met dementie 2.5 Dementievriendelijke gemeenten 3. METHODE 3.1 Onderzoeksbenadering 3.2 Dataverzamelingstechniek 3.3 Zoekstrategie 3.4 Onderzoekspopulatie 3.5 Onderzoeksinstrument 3.6 Dataverwerking en data-analyse 3.7 Kwaliteit van het onderzoek 4. RESULTATEN 4.1 Maatschappelijke participatie van mensen met dementie in de gemeente Oirschot 4.2 Ervaren belemmeringen en veranderingen ten aanzien van participeren in de maatschappij 4.3 Behoefte aan participatie 5. CONCLUSIE EN DISCUSSIE 5.1 Maatschappelijke participatie van mensen met dementie in de gemeente Oirschot 5.2 Behoeften aan participatie 5.3 Sterkten en zwakten van het onderzoek 5.4 Suggesties voor vervolgonderzoek 6. AANBEVELINGEN 6 6 7 8 8 9 10 10 13 14 18 21 22 22 22 23 23 25 26 27 28 28 31 32 34 34 35 36 37 38 7. IMPLEMENTATIEPLAN 7.1 Ontwikkelen van een voorstel voor verandering en analyse 7.2 Analyse van de setting en de doelgroep 7.3 Selectie van strategieën en interventies 7.4 Activiteitenplan LITERATUUR BIJLAGEN Bijlage 1 Tabel respondenten Bijlage 2 Topiclijst Bijlage 3 Vragenlijst Bijlage 4 Sociale kaart Bijlage 5 Generaties 40 40 41 42 43 45 49 50 51 52 56 1. INLEIDING 1.1 Aanleiding Nederland heeft te maken met de vergrijzing van de bevolking. Vergrijzing houdt in dat het aandeel ouderen ten opzichte van het aandeel jongeren de komende decennia toeneemt. Op 1 januari 2014 was de grijze druk (de verhouding tussen het aantal 65 plussers en de potentiele beroepsbevolking van 20-65 jaar) voor geheel Nederland 29,0 %, in de gemeente Oirschot was de grijze druk 31,9%. (CBS, 2014). Met het toenemen van de gemiddelde levensverwachting nemen ook ouderdomsbeperkingen en chronische ziekten toe (Van Nimwegen en Van Praag, 2012). Met het ouder worden neemt ook de kans op het krijgen van dementie toe. In Nederland hebben ongeveer 260.000 mensen dementie. Dementie is een verzamelnaam voor ziektebeelden die gekenmerkt worden door geheugenproblemen, stoornissen in het denkvermogen en veranderingen in het gedrag (Trimbos, 2015). Het aantal mensen met dementie zal als gevolg van de vergrijzing in de toekomst explosief stijgen van 260.000 in 2014 tot ongeveer een half miljoen in 2040. De toename van ouderen met dementie is daarmee een relevant vraagstuk in de samenleving. Volgens cijfers van Alzheimer Nederland (2014) woont het overgrote deel (70%) van de mensen met dementie thuis, hiervan woont de helft alleen. Om de zorg ook in de toekomst betaalbaar te houden heeft de overheid de langdurige zorg per 2015 anders georganiseerd. In de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) is vastgelegd dat gemeenten ervoor moeten zorgen dat mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen en mee kunnen blijven doen in de maatschappij (Rijksoverheid, 2015). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bevorderen van de maatschappelijke participatie van kwetsbare burgers, zoals mensen met dementie. Hiervoor is nodig dat burgers met dementie en hun mantelzorgers deel kunnen (blijven) nemen aan sportclubs, het verenigingsleven en het uitgaansleven. Probleem hierbij is het taboe rondom dementie en het gebrek aan kennis over dementie en hoe om te gaan met mensen met dementie. Het is voor gemeenten belangrijk inzicht te verkrijgen hoe zij maatschappelijke participatie van burgers met dementie kunnen handhaven of bevorderen. Gemeenten dienen “dementievriendelijk” te worden (Programmaraad Zorgvernieuwing Psychogeriatrie, 2015). Een dementievriendelijke gemeente is een gemeente waar mensen met dementie zo lang mogelijk op een bij hen passende wijze kunnen meedoen en erbij horen. Een gemeente waar inwoners bekend zijn met dementie en waar het taboe op dementie besproken wordt. In de dementievriendelijke gemeenschap draait het om het gemakkelijker maken van het dagelijkse leven van mensen met dementie. De eerste initiatieven voor een dementievriendelijke samenleving ontstonden in 2001 (Expertisecentrum Dementie Vlaanderen, 2015). In Nederland duurde het nog enkele jaren voordat er projecten werden gestart. Noord-Brabant wil in 2020 een dementievriendelijke provincie zijn. Begin 2012 ging een vierjarig project van start in de provincie Noord-Brabant om gemeenten dementievriendelijk te maken. Stichting Zet biedt ondersteuning aan vier Brabantse koplopers: Bladel, Oisterwijk, Waalwijk en Steenbergen (Programmaraad Zorgvernieuwing Psychogeriatrie, 2014). De gemeente Oirschot heeft nog geen stappen gezet om een dementievriendelijke gemeente te worden. Wel wil de gemeente de participatie van burgers met dementie bevorderen. Dit past binnen het inclusieve beleid van de gemeente Oirschot dat mensen met een beperking vanzelfsprekend op een gelijkwaardige manier kunnen deelnemen aan alle aspecten van het dagelijkse leven. Inclusief beleid is nodig voor een samenleving waarin iedereen kan meedoen en niemand buitengesloten wordt (WMO Adviesraad Oirschot, 2014). De gemeente Oirschot heeft tot doel een dementievriendelijke gemeente te worden. De gemeente Oirschot staat nog aan het begin van dit traject. In de gemeente Oirschot wonen 10.134 inwoners die 40 jaar of ouder zijn (CBS, 2014). Zoals 6 te zien is in figuur 1 hebben 289 inwoners dementie. Van de inwoners ouder dan 65 jaar hebben 260 inwoners dementie (Programmaraad Zorgvernieuwing Psychogeriatrie, 2015). Dit is een percentage van 8%. Het percentage in Nederland is ongeveer 7%. Figuur 1: Aantal mensen met dementie in Oirschot (Programmaraad Zorgvernieuwing Psychogeriatrie, 2015). Gezien het aantal inwoners met dementie en de significante toename van dit aantal in de toekomst kan dementie gezien worden als een problematiek die aandacht behoeft. 1.2 Probleemomschrijving Meedoen aan de maatschappij is voor iedereen belangrijk, ook voor mensen met dementie en hun familieleden. Meedoen heeft grote invloed op de ervaren kwaliteit van leven (Dirkse en Renes, 2012). In hun boek “Vergeet me niet” (2009) van professor Van Heck en Hilde Stoop wordt ook het onderzoek van de werkgroep Kwaliteit van Leven van de Leo Cahn Stichting aangehaald. In dit boek wordt de conclusie getrokken dat er meer geluisterd dient te worden naar de voorkeuren, zoals deze kenbaar gemaakt worden door mensen met dementie en hun omgeving (Van Heck en Stoop, 2009). Het is volgens Dirkse en Renes (2012) belangrijk het gevoel te hebben gewaardeerd te worden, zich nuttig te kunnen maken en te kunnen genieten zoals iemand gewend is. Plezierige activiteiten, inclusief lichaamsbeweging, leiden tot vermindering van gedragsproblemen, angst en depressie. Dementie heeft vaak nadelige gevolgen voor de maatschappelijke participatie. Eenzaamheid en inactiviteit liggen op de loer. Inactiviteit is voor mensen met dementie vaak het begin van een negatieve spiraal (Dirkse en Renes, 2012). Uit onderzoek door de Alzheimer Society (2013) in Engeland blijkt dat 70% van de mensen met dementie stopt met activiteiten door gebrek aan zelfvertrouwen, 39% slechts één keer per week buiten de deur komt en 50% de buurt vermijdt omdat ze zich gehinderd voelen door hun eigen beperkingen (Alzheimer Nederland, 2014). Uit het onderzoek van de Alzheimer Society blijkt dat mensen met dementie minder deelnemen aan de maatschappij. De maatschappelijke participatie neemt af. Uit het onderzoek wordt echter niet duidelijk wat hun wensen en behoeften zijn. Hoewel participatie een centrale rol speelt in ouderdomsbeleid en onderzoek, wordt door Raymond et al. (2014) gesteld dat we minder weten over wat ouderen zelf vinden van hun participatie. En dat we nog minder weten van wat ouderen met een mindere sociale positie en/of een handicap vinden van hun participatie. Hierdoor worden mogelijk allerlei initiatieven genomen en projecten gestart die niet aansluiten bij wat ouderen zelf willen. Uit een review van de literatuur concluderen Raymond et al. (2014) dat zowel sociaal gerontologisch onderzoek als onderzoek naar lichamelijke beperkingen voorbijgaat aan de ervaringen van ouderen met beperkingen. De gerontologie geeft beperkt inzicht in vraagstukken over ouderen met handicaps (Raymond et al., 2014). Het kan lastig zijn bij onderzoek de medewerking te verkrijgen van mensen met dementie, aangezien duidelijk moet zijn of zij de capaciteit hebben om de informatie te begrijpen. Dit kan er voor zorgen dat mensen met dementie niet betrokken worden bij onderzoek (McKeown et al., 2009). In meerdere gemeenten worden projecten opgestart om de participatie te bevorderen. Niet duidelijk is of deze projecten aansluiten bij de behoeften die mensen met dementie hebben. Er is weinig 7 bekend over hoe mensen met dementie zelf aankijken tegen hun maatschappelijke participatie en welke wensen en behoeften zij hebben ten aanzien van hun deelname aan de maatschappij. Een toegepast gerontoloog kan onderzoek doen naar onderwerpen die relevant zijn voor de ouder wordende mens. Hierbij is het belangrijk inzicht te krijgen in de doelgroep. Deze insteek wordt vanuit andere professies vaak vergeten. Een toegepast gerontoloog vertegenwoordigt de belangen van de ouder wordende mens en vertaalt deze belangen naar concrete (beleids)oplossingen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van het Huis van de Brabantse Kempen. Het Huis van de Brabantse Kempen ondersteunt het project “Dementievriendelijke Kempen” en stelt studenten in de gelegenheid onderzoek te doen. Het Huis van de Brabantse Kempen is het uitvoeringsorgaan van het Streekplatform, een samenwerkingsverband van de Kempengemeenten (Eersel, Bergeijk, Bladel, Reusel-De Mierden, Oirschot, Hilvarenbeek en Moergestel), ondernemingen en (zorg)organisaties in de Kempen. Doelstelling van het Huis van de Brabantse Kempen is om organisaties te verbinden en initiatieven die de Kempen onderscheidend kunnen maken te faciliteren. Het Huis van de Brabantse Kempen streeft naar een bloeiende economie, een fijne leefomgeving en een prettig sociaal maatschappelijk klimaat in de Kempen. Het Huis bevordert participatie, kennisdeling en innovatie, en helpt partners en andere initiatiefnemers bij het ontwikkelen van programma's en projecten. De koplopersgroep “Wonen, zorg en leefbaarheid” ondersteunt het project “Dementievriendelijke Kempen” (Brabantse Kempen, 2014). Het project “Dementievriendelijke Kempen” wil in samenwerking met formele en informele organisaties binnen de Brabantse Kempen mogelijkheden creëren zodat mensen met dementie zo lang mogelijk als volwaardige burgers aan de samenleving kunnen blijven deelnemen. In dit onderzoek wordt specifiek ingegaan op de behoeften tot maatschappelijke participatie van mensen met dementie uit de gemeente Oirschot. Het onderzoek is relevant omdat de gemeente Oirschot de resultaten kan gebruiken bij het uitzetten van acties ten aanzien van participatie, die aansluiten bij de behoefte van mensen met dementie. Dit voorkomt dat er projecten worden opgezet waar mensen met dementie geen gebruik van maken omdat zij hier geen behoefte aan hebben, maar zorgt voor projecten waar zij wel behoefte aan hebben. 1.3 Onderzoeksdoelstelling Het Huis van de Brabantse Kempen wil inzicht krijgen in de behoeften van mensen met dementie ten aanzien van hun maatschappelijke participatie. Aan het eind van dit onderzoek ligt er voor het Huis van de Brabantse Kempen en de gemeente Oirschot een implementatieplan waarin de verkregen inzichten worden vertaald naar aanbevelingen. Met het implementatieplan biedt het Huis van de Brabantse Kempen ondersteuning aan de gemeente Oirschot in het kader van het project “Dementievriendelijke Kempen”, zodat de gemeente Oirschot kan aansluiten bij de behoeften van de doelgroep. 1.4 Onderzoeksvraag Hoe ziet de maatschappelijke participatie van mensen met dementie in de gemeente Oirschot er uit en welke behoeften heeft deze doelgroep ten aanzien van het participeren in de maatschappij? De deelvragen die hierbij horen zijn: 1. Hoe ziet de maatschappelijke participatie van mensen met dementie in de gemeente Oirschot er uit? 2. Welke behoeften hebben mensen met dementie ten aanzien van hun eigen maatschappelijke participatie? 8 1.5 Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt het theoretisch kader beschreven, waarin achtereenvolgens aandacht wordt besteed aan het begrip maatschappelijke participatie, belemmerende factoren bij maatschappelijke participatie, het ziektebeeld dementie, maatschappelijke participatie van mensen met dementie en dementievriendelijke gemeenten. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de methode beschreven. Hierin staat centraal hoe het onderzoek wordt uitgevoerd. Achtereenvolgens wordt de onderzoeksbenadering, de dataverzamelingstechniek, de zoekstrategie, de onderzoekspopulatie, het onderzoeksinstrument, de dataverwerking en data-analyse, en de kwaliteit van het onderzoek beschreven. In hoofdstuk 4 worden de resultaten beschreven van het empirisch onderzoek. Hoofdstuk 5 bevat de conclusies en discussie die volgen uit het onderzoek en in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de aanbevelingen. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 het implementatieplan uitgewerkt. 2. THEORETISCH KADER In dit hoofdstuk wordt aan de hand van een literatuuronderzoek een beeld gegeven van de begrippen die centraal staan binnen dit onderzoek. Het literatuuronderzoek geeft tevens antwoord op wat de inzichten uit de literatuur zeggen over maatschappelijke participatie bij mensen met dementie. In paragraaf 2.1 wordt ingegaan op het begrip maatschappelijke participatie. Daarna wordt in paragraaf 2.2 ingegaan op de belemmerende factoren bij maatschappelijke participatie, dementie en de gevolgen daarvan (paragraaf 2.3) en maatschappelijke participatie van mensen met dementie (paragraaf 2.4). Als laatste wordt in paragraaf 2.5 ingegaan op wat een dementievriendelijke gemeente is. 2.1 Maatschappelijke participatie In het rapport “Gezondheid en maatschappelijke participatie” uit 2013 van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wordt maatschappelijke participatie beschreven als “actief meedoen aan activiteiten die bijdragen aan de maatschappij”. De invulling van het woord “meedoen” roept echter discussie op. “Meedoen” kan variëren van enige betrokkenheid bij de samenleving tot actief deelnemen aan activiteiten buitenshuis (RIVM, 2013). Ook Van Houtem et al. (2012) geven aan dat participeren “meedoen” is, maar ook dat het iets is waar mensen hun eigen invulling aan willen geven. Vooral de manier waarop mensen participeren is van invloed op de kwaliteit van leven. Het is belangrijk dat mensen tevreden participeren (Van Houtem et al., 2012). In het onderzoek van Raymond et al. (2014) wordt volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (2002, 2007) actieve maatschappelijke participatie omschreven als “een manier om de gezondheid, de onafhankelijkheid en het welzijn van oudere mensen te ondersteunen”. Het Nationaal Kompas (2014) geeft aan dat participatie een containerbegrip is dat staat voor meedoen aan het maatschappelijk leven. Participatie kan daarmee worden ingevuld op verschillende manieren en met verschillende benamingen, zoals sociale participatie, burgerlijk engagement, politieke participatie en cliëntenparticipatie. Participatie kan breed (meedoen aan en op de hoogte blijven van het maatschappelijk leven in al zijn facetten) en smal (deelname aan een activiteit) worden opgevat (Nationaal Kompas, 2014). Participatie kan op verschillende manieren ingedeeld worden. Ook Broese van Groenou (2006) omschrijft sociale participatie als een containerbegrip dat veel verschillende activiteiten omvat. Volgens de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) (2008) betekent participatie letterlijk deelhebben aan “iets”. Hiermee wordt de samenleving of een specifiek segment daarvan bedoeld. Het deelhebben heeft een actieve vorm en participatie staat daarmee voor meedoen. Door het deelnemen worden mensen onderdeel van de samenleving (RMO, 2008). Samenvattend kan gesteld worden dat participatie een begrip is dat op verschillende manieren kan worden ingevuld. In alle omschrijvingen komt terug dat het gaat om “meedoen”. Er zijn meerdere manieren waarop participatie ingedeeld kan worden. 2.1.1 Indelingen en vormen van maatschappelijke participatie Bij maatschappelijke participatie worden meerdere indelingen gehanteerd, zoals participatie naar domein, participatie naar mate van inzet en participatie naar mate van betrokkenheid (activiteiten voor zichzelf, met anderen, of voor anderen) (RIVM, 2013). Het begrip participatie kan zowel breed als smal worden opgevat. Meedoen varieert van enige vorm van betrokkenheid bij de maatschappij tot actief deelnemen aan activiteiten buitenshuis. Bij de brede opvatting bedoelt de RMO (2008) het meedoen aan het maatschappelijke verkeer in al zijn facetten. Hierbij horen ook andere vormen van betrokkenheid zoals het op de hoogte blijven van nieuws en actualiteiten. Bij de smalle opvatting draait het om deelname aan een bepaalde activiteit, zoals bijvoorbeeld arbeid (RMO, 2008). Een andere manier om het begrip participatie af te bakenen is door te kijken naar het participatiedomein. Participatie heeft betrekking op een activiteit in een bepaald (maatschappelijk) domein, zoals bijvoorbeeld sport of politiek. Het Nationaal Kompas (2014) onderscheidt vier maatschappelijke domeinen van participatie: Vrijwilligerswerk Vrijwilligerswerk wordt gezien als vrijwillige activiteiten bij verenigingen zoals politieke partijen, organisaties voor natuur en milieu, zang-, muziek- of toneelverenigingen of sportverenigingen. Mantelzorg Het Nationaal Kompas (2014) hanteert de term mantelzorg als zijnde hulp aan familie en bekenden, waarbij de hulpbehoefte voortvloeit uit een ziekte of aandoening. Arbeid Participatie in het domein arbeid is het verrichten van betaald werk ofwel de deelname aan het arbeidsproces. Onderwijs Participatie in het domein onderwijs houdt in onderwijsdeelname. Hierbij wordt vooral uitgegaan van jongeren. Het Nationaal Kompas hanteert hiermee een indeling in domeinen met activiteiten die tot doel hebben anderen te helpen (vrijwilligerswerk en mantelzorg) en met activiteiten die bij kunnen dragen aan de maatschappij (onderwijs en arbeid). De verschillende domeinen kunnen gecombineerd voorkomen (Nationaal Kompas, 2014). Volgens de RMO (2008) is deelname aan sociale netwerken en deelname/lidmaatschap van een vereniging of club ook te zien als een verband (domein) waarin mensen kunnen participeren. Volgens Movisie (2010) kunnen (betaalde) arbeid, onderwijs, cultuur, sport, milieu, (informele) zorg, economie, politiek of vrijwilligerswerk domeinen van participatie zijn. Volgens Oostelaar en Wolfswinkel (2006) zijn er drie hoofdvormen van participatie: Arbeidsparticipatie Politieke participatie Participatie in verenigingen en organisaties Oostelaar en Wolfswinkel (2006) gaan in op de participatie in verenigingen en organisaties. Volgens hen gaat het bij sociaal-culturele activiteiten om vormen van tijdsbesteding op vrijwillige basis, die vooral gericht zijn op het zelf plezier hebben in de activiteit. Te denken valt aan sport, educatie, gilden, vrijwilligerswerk, gezelligheidsverenigingen of mengvormen daarvan. Putters (2014) noemt als belangrijkste vormen van participatie: arbeidsparticipatie, mantelzorg en vrijwillige inzet en beleidsbeïnvloedende participatie. Beleidsbeïnvloedende participatie betreft de participatie die gericht is op invloed uitoefenen op het beleid van een instantie door bijvoorbeeld stemmen of gebruik maken van inspraak en medezeggenschap (Putters, 2014). In de literatuur wordt ook onderscheid gemaakt naar doel en mate van interactie van een activiteit. Levasseur et al. (2010) onderscheiden verschillende niveaus van het begrip participatie door te kijken naar de mate van interactie met anderen die nodig is voor de activiteit en naar het doel van de activiteit. Er worden zes stappen van minder naar meer interactie onderscheiden: 1. iets doen als voorbereiding voor de verbinding met anderen 2. met anderen zijn 3. interactie hebben met anderen zonder een specifieke activiteit te doen 4. een activiteit met anderen doen om een gedeeld doel te bereiken 11 5. anderen helpen 6. bijdragen aan de maatschappij Volgens Levasseur et al. (2010) is sprake van sociale participatie vanaf niveau vier. Maatschappelijke participatie wordt gezien als een combinatie van het maatschappelijk domein en de mate van inzet van de deelnemer (RIVM, 2013). Participatie is ook in te delen naar de mate van inzet die het vraagt. Bij actieve participatie is de inzet van de deelnemer groot. Passieve participatie vraagt weinig inzet van de deelnemer. Men kan bijvoorbeeld lid zijn van een natuurorganisatie (passieve participatie) of daarvoor in het bestuur zitten (actieve participatie). Deze indeling in passieve en actieve participatie kan betrekking hebben op activiteiten op meerdere maatschappelijke domeinen. Bij de domeinen arbeid, mantelzorg en vrijwilligerswerk gaat het vrijwel altijd om actieve vormen van participatie. Bij deelname aan sociale netwerken betreft het passieve participatie (Nationaal Kompas, 2014). Movisie (2009) maakt een onderscheid tussen maatschappelijke participatie en maatschappelijke bijdragen. Maatschappelijke participatie wordt gezien als deelname aan activiteiten buiten het eigen huis en buiten de eigen sociale kring. Dit betreft vooral sociaal-culturele activiteiten met een recreatief, creatief, educatief of sportief karakter of activiteiten die te maken hebben met de zorg voor eigen persoon en huishouden, zoals winkelen. Maatschappelijke bijdragen zijn activiteiten waarbij door de betrokkene een actieve bijdrage geleverd wordt aan de maatschappij, zoals vrijwilligerswerk en arbeidsmatige dagbesteding. Broese van Groenou (2006) deelt sociale participatie in twee vormen in: maatschappelijke participatie en consumptieve participatie. Met maatschappelijke participatie worden activiteiten bedoeld waarmee men groepen of personen in de samenleving van dienst is (vrijwilligerswerk e.d.). Met consumptieve participatie bedoelt men activiteiten in de samenleving waarmee men vooral de eigen ontplooiing en het eigen welzijn op het oog heeft. Sociaal-culturele participatie is een vorm van consumptieve participatie, het betreft hierbij deelname aan culturele en recreatieve activiteiten (Broese van Groenou, 2006). In een ander artikel wordt naast maatschappelijke participatie en consumptieve participatie ook gesproken over netwerkparticipatie. Netwerkparticipatie betreft de informele omgang met familie, vrienden en buren (Broese-van Groenou, 2015). Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) hanteert in een publicatie over sociale participatie een indeling in economische, sociaal-culturele en maatschappelijke participatie. Van economische participatie is sprake bij deelname aan de formele arbeidsmarkt. Sociaal-culturele participatie heeft betrekking op deelname aan voorzieningen voor onderwijs, scholing en vorming. Maatschappelijke participatie gaat over deelname aan maatschappelijke verbanden, zoals verenigingen, vrijetijdsclubs, belangenorganisaties en andere sociale netwerken (Movisie, 2010). Samenvattend kan gesteld worden dat er veel indelingen en vormen van maatschappelijke participatie gehanteerd worden. Het varieert van meedoen aan activiteiten tot actieve betrokkenheid bij alle facetten van de maatschappij. Er wordt onderscheid gemaakt naar doel en mate van de interactie van een activiteit en naar passieve en actieve participatie. Een andere indeling wordt gemaakt op basis van participatiedomein, zoals vrijwilligerswerk, mantelzorg, onderwijs en arbeid, maar ook sport, politiek en cultuur. Tenslotte wordt ook onderscheid gemaakt naar maatschappelijke participatie, netwerkparticipatie en consumptieve participatie (inclusief sociaalculturele participatie). 2.1.2 Conclusie en begripsafbakening Dit onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van dementievriendelijke gemeenten, waarbij het uitgangspunt is dat mensen met dementie zo lang mogelijk op een bij hen passende wijze kunnen meedoen en erbij horen. Met dit uitgangspunt voor ogen worden de activiteiten waarbij mensen een 12 bijdrage leveren aan de samenleving (door bijvoorbeeld arbeid of vrijwilligerswerk) niet meegenomen, maar is gekozen voor de afbakening van consumptieve participatie, zoals omschreven door Broese van Groenou (2006, 2015): “participatie in de vorm van deelname aan activiteiten en sociale contacten in de samenleving, waarmee men vooral de eigen ontplooiing en het eigen welzijn op het oog heeft”. Het betreft vooral deelname aan culturele en recreatieve activiteiten; betrokkenheid bij anderen in het doen van sociale activiteiten voor zichzelf en met anderen, zoals ook door het RIVM (2013) genoemd wordt als een van de varianten. 2.2 Belemmerende factoren bij maatschappelijke participatie Maatschappelijke participatie wordt door verschillende factoren beïnvloed. In de Participatiemonitor van het Nivel (Meulenkamp et al., 2013) worden de toegankelijkheid van openbare voorzieningen, het gebruik van vervoer, de financiële bestedingsruimte en internetgebruik als condities voor participatie genoemd. Als niet aan deze condities wordt voldaan werkt dit belemmerend op participatie (Meulenkamp et al., 2013). Putters (2014) stelt dat een gebrek aan participatie vaak samenhangt met een gebrek aan werk, inkomen en gezondheid. Een gebrek aan participatie is verbonden met de sociale, economische, ruimtelijke en culturele omstandigheden van mensen. Oostelaar en Wolfswinkel (2006) stellen dat doordat de participatiemaatschappij steeds meer een realiteit wordt, het sociaal netwerk (weer) een belangrijkere rol gaat spelen. Een goed sociaal netwerk is voor ouderen belangrijk om een rol in de samenleving te kunnen blijven spelen. Bij gebrek aan een sociaal netwerk komt de participatie in het geding. Raymond et al. (2014) gaan in hun onderzoek in op structurele en praktische belemmeringen bij participatie van oudere mensen met een handicap. De respondenten noemen drie essentiële voorwaarden ten aanzien van hun maatschappelijke participatie: zelfbeschikking, een toegankelijke omgeving en integratie in de eigen identiteit. Aan deze voorwaarden wordt niet altijd voldaan. Raymond et al. (2014) stellen dat participatiemodellen mensen beperken in hun keuze voor de manier waarop ze willen participeren, bijvoorbeeld in situaties waarbij ouderen willen kiezen voor rustige en observerende activiteiten. Gesteld wordt dat problemen met sociale participatie niet worden veroorzaakt door de fysieke, psychologische of intellectuele beperkingen zelf, maar door de onkunde of onwil van de maatschappij om te voorzien in de behoeften van mensen met een beperking. Daarnaast ervaren mensen met een handicap volgens Raymond et al. (2014) beperkingen in de fysieke, sociale en interpersoonlijke toegankelijkheid. Ze ervaren problemen in het bereiken van voorzieningen voor maatschappelijke participatie en ervaren beperkte consideratie voor hun fysieke of mentale beperkingen. Als derde belemmering wordt genoemd dat ouderen met een beperking niet gezien worden als een persoon met een eigen identiteit, waar hun beperking maar één aspect van is (Raymond et al., 2014). Daarnaast is gezondheid een belangrijke factor bij maatschappelijke participatie. Bij de beschrijving van de relatie tussen maatschappelijke participatie en gezondheid gebruikt de rijksoverheid het ICFraamwerk. De ICF (International Classification of Functioning, Disability and Health) is een classificatie voor het beschrijven van het functioneren van mensen, inclusief factoren die op dat functioneren van invloed zijn. Het ICF-raamwerk (zie figuur 2) geeft de relatie tussen ziekten, functies, anatomische eigenschappen, beperkingen en participatie weer (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2013). 13 Figuur 2: het ICF-schema (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2013). Volgens de ICF leiden gezondheidsproblemen niet altijd tot participatieproblemen, maar zijn er ook persoonlijke factoren (persoonlijke eigenschappen, gedrag, zelfredzaamheid) en externe factoren (omstandigheden op werk of bij zorgverlening) van invloed op participatie. Ook kan de sociale omgeving van invloed zijn (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2013). Hoeijmans (2009) beschrijft dat lichamelijke ziekten zorgen voor minder maatschappelijke participatie. Het zijn dan met name de met de ziekte samenhangende functionele beperkingen die de maatschappelijke participatie negatief beïnvloeden. De beperkingen hebben vooral invloed op participatie in de vorm van arbeid, vrijwilligerswerk en mantelzorg. Psychische problemen blijken nog meer invloed te hebben op de participatie van mensen, waarbij opvalt dat dit geldt voor alle vormen van participatie. Ouderen met psychische problematiek, zoals een cognitieve stoornis, ervaren zelfs belemmeringen in het onderhouden van sociale contacten. Hoeijmans (2009) stelt dat uit onderzoek is gebleken dat de relatie tussen beperkingen en participatie sterker is dan de relatie tussen ziekten en participatie. Dit sluit aan bij de beschrijving van het ICF-raamwerk. Ook van Campen (2011) stelt dat uit onderzoek is gebleken dat gezondheidsproblemen bij ouderen kunnen leiden tot inkrimping van hun sociale netwerk. Ook trekken ouderen zich als gevolg van gezondheidsproblemen terug uit sociale verbanden. Sociale kwetsbaarheid wordt door ouderen genoemd als mogelijk belangrijk gevolg van fysieke beperkingen. Volgens van Campen (2011) heeft rond de 30% van de ouderen geheugenklachten. Deze kunnen samenhangen met de leeftijd of met een slechte lichamelijke of psychische gezondheid. Geheugenklachten kunnen echter ook een eerste teken van dementie zijn. 2.3 Dementie 2.3.1 Het ziektebeeld dementie Dementie is een syndroom dat wordt gekenmerkt door stoornissen in het korte- en langetermijngeheugen, het abstractievermogen en het oordeelsvermogen. Daarnaast is sprake van stoornissen van andere corticale functies, zoals taal en rekenen, terwijl het bewustzijn ongestoord is. Niet alle stoornissen komen bij alle mensen met dementie in gelijke mate voor. De stoornissen zorgen voor een duidelijke verstoring van het dagelijks functioneren, zoals werk, relaties, hobby’s en huishouden (Eulderink et al. 2004). Verbraeck en Van der Plaats (2008) omschrijven dementie als een proces van achteruitgang van de hersenfuncties. De hersencellen sterven af en de hersenen raken onherstelbaar beschadigd. Uiteindelijk tast dementie alle hersengebieden aan. Niet alle soorten dementie verlopen op dezelfde 14 wijze. Vaak begint dementie met stoornissen in het opnemen van nieuwe informatie (een inprentingsstoornis), soms zijn gedragsveranderingen de eerste verschijnselen. Kenmerkend voor alle soorten dementie is een voortschrijdend verlies van het denk- en oordeelsvermogen. Vaak zijn de eerste tekenen van geheugenverlies gericht op de toekomst en weet degene niet meer wat hij/zij wou gaan doen. In een later stadium beschadigt dementie ook de gebieden waar de oudere gegevens zijn opgeslagen. Zo verdwijnen op den duur alle herinneringen. Eerst verdwijnen gebeurtenissen uit recent verleden, daarna uit een verder verleden. De geheugenstoornissen veroorzaken gaten in het geheugen. De persoon met dementie vult de gaten in het geheugen vaak met verhalen die niet overeenkomen met de werkelijkheid. Naarmate de dementie vordert gaat de persoon met dementie vertellen uit een vroeger geheugen (confabuleren) (Verbraeck en Van der Plaats, 2008). Van der Plaats en De Boer (2014) beschrijven dat de hersenen zijn opgebouwd uit vier lagen, die boven elkaar liggen. De opbouw van de hersenen begint onderaan in laag één. In laag één en twee (het onderbrein) worden de basale functies van de hersenen georganiseerd en komen de prikkels binnen. Daar zitten de reacties “Bang, Boos, Blij en Bedroefd”. In laag drie en vier (het bovenbrein) zit het denken en begrijpen. Volgens Van der Plaats neemt bij mensen met dementie de werking van de lagen drie en vier steeds verder af tot deze lagen bijna niet meer werken (Van der Plaats en De Boer, 2014). In de NHG standaard dementie van Moll van Charante et al. (2012) staan de criteria uit de DSM-IV beschreven waaraan een persoon moet voldoen om de diagnose dementie te krijgen. Deze criteria zijn als volgt: 1. Geheugenstoornissen: verminderd vermogen nieuwe informatie te leren (inprentingsstoornis) of zich eerder geleerde informatie te herinneren (stoornis in de reproductie). 2. Een of meer van de andere cognitieve stoornissen: Afasie: verminderd taalbegrip en problemen met taalexpressie; Apraxie: verminderd vermogen handelingen uit te voeren ondanks intacte motorische functies; Agnosie: verminderd vermogen objecten te herkennen ondanks intacte sensorische functies; Stoornis in uitvoerende functies: verminderd vermogen plannen te maken, te organiseren, logische conclusies te trekken en abstract te denken. 3. Beperkingen in het dagelijks functioneren door de cognitieve stoornissen. (Moll van Charante et al., 2012) In de DSM-V wordt niet meer gesproken over dementie maar over een neurocognitieve stoornis. Volgens de DSM-V moet sprake zijn van een significante cognitieve achteruitgang ten opzichte van een eerder niveau van functioneren, in een of meerdere cognitieve domeinen (complexe aandacht, executieve functies, leervermogen en geheugen, taal, perceptueel-motorisch, of sociaal-cognitief). De achteruitgang is gebaseerd op zorgen van de betrokkene, iemand die de betrokkene goed kent of een arts én op een duidelijke beperking die aangetoond is door gestandaardiseerde tests of klinisch onderzoek. Daarnaast moeten de cognitieve beperkingen het onafhankelijk functioneren beperken bij alledaagse activiteiten. De cognitieve beperkingen mogen zich niet alleen voordoen in de context van een delirium en mogen niet worden verklaard door een andere psychische stoornis (DSM-V, 2014). Dementie is een verzamelnaam voor symptomen waarbij de hersenen worden aangetast, waardoor de zenuwcellen hun werk niet meer goed doen en iemands verstandelijke vermogens achteruitgaan. Bij dementie is sprake van een ernstige geheugenstoornis in combinatie met een verstoord 15 taalbegrip, het niet meer kunnen herkennen van voorwerpen en handelingen niet meer kunnen uitvoeren. Er ontstaan problemen met lezen, praten, schrijven, rekenen, abstract denken, plannen en regelen. In het begin tast dementie vooral het kortetermijngeheugen aan. Later breiden de problemen zich ook uit naar het langetermijngeheugen. Het opnemen van nieuwe informatie lukt niet meer. Daarnaast kunnen ook gedrags- en persoonlijkheidsveranderingen optreden. Sociale vaardigheden gaan verloren en vaak raakt iemand gedesoriënteerd in tijd en/of plaats. In de laatste fase van de dementie herkent de persoon met dementie zijn familie en omgeving niet meer. Dementie maakt iemand langzaam maar zeker volledig afhankelijk van de zorg van anderen (Alzheimer Nederland, 2015). Het dementiesyndroom heeft verschillende oorzaken. De meest voorkomende oorzaken van dementie zijn de ziekte van Alzheimer, vasculaire dementie, frontotemporale dementie en Lewybody dementie. Ook komen veelvuldig mengvormen voor (Alzheimer Nederland, 2015; Trimbos, 2015). De ziekte van Alzheimer is de meest voorkomende vorm van dementie. De ziekte van Alzheimer is een degeneratieve aandoening van de hersenen. Door schade aan de hersenschors kunnen mensen met Alzheimer allerlei complexe en intellectuele functies niet meer uitvoeren en zijn mensen niet meer in staat ingewikkelde problemen op te lossen, initiatieven te nemen en te plannen. In de beginfase zijn er vooral problemen met het kortetermijngeheugen. Het onthouden van nieuwe informatie wordt steeds moeilijker. Ook kan er sprake zijn van karakterveranderingen: iemand wordt bijvoorbeeld agressief of achterdochtig of raakt wat meer in zichzelf gekeerd. In de middenfase treden ook stoornissen in het langetermijngeheugen op en verdwijnt ook kennis die al langer in het geheugen was opgenomen. Daarnaast is sprake van een gestoorde oriëntatie in tijd en plaats. Andere kenmerken zijn afasie (stoornis in het gebruiken en begrijpen van taal), agnosie (niet herkennen van voorwerpen en geluiden), apraxie (problemen met het uitvoeren van handelingen), lichamelijke problemen, stemmingswisselingen en problemen met logisch denken. Uiteindelijk wordt de persoon met dementie geheel afhankelijk van de omgeving (Alzheimer Nederland, 2015; Trimbos, 2015). Bij mensen met vasculaire dementie zijn de bloedvaten in de hersenen beschadigd. Deze beschadiging zorgt ervoor dat hersenweefsel afsterft. Mensen met vasculaire dementie hebben dan ook vaak een voorgeschiedenis van hart- en vaatproblemen. Vasculaire dementie ontstaat meestal plotseling en verergert stap voor stap. Ook kunnen de symptomen toenemen of afnemen van dag tot dag. Het geheugen van iemand met vasculaire dementie functioneert vaak wisselend. Er is sprake van een afname in het tempo van denken, spreken en handelen. Er is een combinatie van geestelijke achteruitgang en lichamelijke verschijnselen. Als gevolg van de hersenbeschadiging kan een verlamming, spierverstijving of gevoelsverlies ontstaan. Er is niet altijd sprake van geheugenproblemen of persoonlijkheidsveranderingen. Hierdoor hebben mensen met vasculaire dementie nog lang een goed besef van hun ziekte (Alzheimer Nederland, 2015; Trimbos, 2015). Frontotemporale dementie (FTD) is een aandoening van het voorste deel van de hersenen (de frontaalkwab) en/of de temporaalkwab. Deze hersengebieden zijn verantwoordelijk voor onze besluitvorming en coördinatie en voor onze emotionele reacties en taalvaardigheid. FTD begint meestal tussen de 40 en 50 jaar. De stoornis begint sluipend en ontwikkelt zich langzaam. Frontotemporale stoornissen kunnen worden ingedeeld in drie groepen, afhankelijk van de eerste symptomen die optreden: veranderingen in persoonlijkheid, gedrag, emoties en het beoordelen van situaties; veranderingen in taalvaardigheid, zoals spreken, begrijpen, lezen en schrijven; moeilijkheden met bewegen, zoals trillen, moeite met lopen, vaak vallen en problemen met de coördinatie. (Alzheimer Nederland, 2015; Trimbos, 2015) 16 Lewy-Body dementie wordt gekenmerkt door verschijnselen die te zien zijn bij mensen met de ziekte van Parkinson, ook wel Parkinsonisme genoemd, zoals trillen, stijfheid, langzame beweging, een gebogen houding en een afwijkende manier van lopen. In het begin van de ziekte is vooral sprake van aandachtstoornissen en problemen met benoemen. Het geheugen en het uitvoeren van handelingen blijven meestal lange tijd goed. Er is vaak sprake van visuele hallucinaties, vaak vroeg in het ziekteproces. Als deze behandeld worden met antipsychotica of neuroleptica werken deze averechts door een overgevoeligheid voor deze medicatie. De mate van ziekteverschijnselen wisselt per dag en er zijn vaak perioden van verwardheid. Ook komen depressiviteit en wanen vaak voor (Alzheimer Nederland, 2015; Trimbos, 2015). Dementie heeft grote gevolgen voor de personen die er aan lijden, hun families en de samenleving. Mensen uit de directe omgeving van een persoon met dementie ervaren vaak een grote emotionele belasting. De ziektelast van dementie is groter dan bij andere veel voorkomende ziekten omdat dementie naast het verlies van het geheugen en andere cognitieve functies ook leidt tot verlies van mobiliteit en identiteit. Het ziekteproces duurt gemiddeld 7 tot 8 jaar, maar verschilt enorm per persoon. Dementie is op dit moment nog niet te genezen, maar medicijnen kunnen de ziekte mogelijk vertragen. Ook kunnen begeleiding en therapieën de ziekte draaglijker maken (Trimbos, 2015). Eulderink (2004) geeft aan dat met medicatie wel neuro-psychiatrische verschijnselen (zoals depressie, angst, wanen en hallucinaties) behandeld kunnen worden. Ook is het zinvol somatische aandoeningen te behandelen (met medicatie) om de lichamelijke conditie zo optimaal mogelijk te houden. Dit voorkomt verslechtering van het cognitief functioneren. Daarnaast is ondersteuning met hulpmiddelen zoals geheugensteuntjes en een goede begeleiding erg belangrijk. Aangezien mensen met dementie steeds langer thuis blijven wonen moet veel aandacht gegeven worden aan de naasten van mensen met dementie, die de zorg lange tijd op zich nemen (Eulderink et al. 2004). 2.3.2 Gevolgen van dementie Volgens Scheres en De Rijdt (2011) kunnen de taal- en begripsproblemen bij dementie leiden tot onder andere communicatieproblemen. Contact met anderen verloopt steeds minder met woorden, het initiatief tot een gesprek moet steeds meer komen van de omgeving, en geleidelijk aan lukt contact alleen nog via aanraken en zintuiglijke prikkels. Er ontstaan bij dementie problemen op taalgebied, zoals het niet kunnen benoemen van dingen, niet vinden van de juiste woorden, niet begrijpen wat een ander zegt en anderen en zichzelf herhalen. Daarnaast ontstaan problemen in de pragmatiek, zoals nooit het initiatief nemen voor een gesprek of voortdurend wisselen van gespreksonderwerp. Er komen steeds meer gaten in de werkelijkheid en op een bepaald moment kunnen geen herinneringen meer gedeeld worden. De persoon met dementie gaat steeds meer in een eigen wereld leven, geïsoleerd van onze werkelijkheid (Scheres en De Rijdt, 2011). Naast de cognitieve stoornissen die bij dementie optreden als directe gevolgen van de hersendegeneratie is er bij mensen met dementie ook sprake van andere ontregelingen in het psychisch functioneren en het gedrag. Te denken valt aan depressief en angstig gedrag, agitatie, dwaalgedrag en achterdocht. Deze ontregelingen ontstaan mede doordat mensen met dementie moeite hebben met het omgaan (coping) met de stress veroorzakende veranderingen (Droës, 1998). Volgens Wiranto-Go et al. (2010) kan dementie gepaard gaan met veranderingen in emotie, gedrag en karakter. Deze veranderingen kunnen leiden tot grote onzekerheid, hulpeloosheid en achterdocht (Wiranto-Go et al., 2010). Volgens Van der Plaats en De Boer (2014) is er pas in laag vier van het brein sprake van bewustwording en zelfinzicht. Bij mensen met dementie neemt de werking van laag drie en vier echter steeds verder af. Mensen met dementie begrijpen daardoor de wereld om hen heen niet meer en kunnen niet meer denken. Ze beseffen meestal niet eens dat ze de situatie niet begrijpen, 17 maar voelen hun eigen onbegrip wel aan! Dit kan leiden tot angst, die zich uit in boosheid en verzet. Van der Plaats en De Boer (2014) leggen verder uit dat een teveel aan prikkels niet meer door “het demente brein” gefilterd kan worden, waardoor mensen met dementie snel overprikkeld raken. Daarentegen leidt een prikkelarme omgeving tot verveling en van daaruit tot probleemgedrag. Een juist gedoseerde mix van prikkels is belangrijk (Van der Plaats en De Boer, 2014). Scherder en Eggermont (2009) stellen dat uit onderzoek is gebleken dat lopen een beroep doet op aandacht, planning, geheugen en andere perceptuele en cognitieve functies. Een afname in lichamelijke activiteit, zoals lopen, vertoont een relatie met een afname in cognitief functioneren en kan zelfs een vroeg kenmerk zijn van dementie. Motorische stoornissen, zoals bij dementie, kunnen deelname aan fysieke activiteiten ernstig belemmeren (Scherder en Eggermont, 2009). Eggermont en Scherder (2008) stellen dat bekend is dat fysieke activiteit een gunstig effect op de lichamelijke conditie en de hersenen heeft en daarmee op het cognitieve en fysieke functioneren. Scherder (2001) gebruikt het motto “use it or lose it”. Uit onderzoek blijkt volgens Scherder (2001) dat een zogenaamde “verrijkte omgeving” een positief effect heeft op ouderen. Activiteiten zorgen voor een verrijkte omgeving. Resultaten lieten zien dat ouderen die in de verrijkte omgeving verbleven een veel hoger activiteitenniveau hadden behouden. Een verrijkte omgeving blijkt ook een gunstig effect te hebben op ouderen met dementie (Scherder, 2001). Passief gedrag komt volgens (Droës, 2004) veel voor bij mensen met de ziekte van Alzheimer. Als voorbeelden van passief gedrag worden onder meer een verminderd activiteitsniveau, minder praten, terugtrekgedrag, minder sociaal contact en verminderde interesse in activiteiten genoemd. Uit het onderzoek kwam naar voren dat het passieve gedrag van de personen met dementie zowel versterkt werd door alleen zijn als door een toename van omgevingsstimuli. Ook gevoelens van hulpeloosheid en controleverlies bleken passief gedrag te bevorderen (Droës, 2004). Omgaan met personen met dementie vereist dat iemand de onvoorwaardelijke intentie heeft om de ander met dementie te begrijpen en aan te sluiten bij diens signalen en betekenissen. In contact met personen met dementie is het belangrijk aan te voelen welke reactie passend is. Het is respect tonen voor de individuele persoon met zijn waarden en normen, zijn eigen interesses en mogelijkheden, zijn eigen persoonlijkheid en levensgeschiedenis, zijn gevoelens en emoties op dat moment (Scheres en De Rijdt, 2011). De benoemde gevolgen van dementie hebben invloed op de maatschappelijke participatie van mensen met dementie. 2.4 Maatschappelijke participatie van mensen met dementie 2.4.1 Maatschappelijke participatie van kwetsbare ouderen Om de zorg ook in de toekomst betaalbaar te houden en te zorgen voor meer maatwerk, meer zorg in de buurt en meer samenwerking tussen de verschillende instanties, heeft de overheid de langdurige zorg per 2015 anders georganiseerd. In de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) is vastgelegd dat gemeenten ondersteuning bieden bij zelfstandig wonen en meedoen in de maatschappij. Gemeenten zijn vanuit de Wmo verantwoordelijk voor het bevorderen van de maatschappelijke participatie van kwetsbare burgers (Rijksoverheid, 2015). De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) noemt mensen “zeer kwetsbaar” als zij onvoldoende hulpbronnen hebben om op eigen kracht bepaalde moeilijkheden en tegenslagen te overwinnen en om hun leven op de door hen gewenste manier vorm te geven. Mensen kunnen worden ingedeeld in de groep “zeer kwetsbaar” als er sprake is van samenhang in of risico’s op de volgende aspecten: 18 1. een beperkte sociale steunstructuur: weinig betekenisvolle sociale relaties; 2. weinig veerkracht: de draaglast is groter dan de draagkracht; 3. gering vermogen tot eigen regie voeren: in beperkte mate eigen wensen en behoeften duidelijk kunnen maken. Deze definitie betekent dat de mate van kwetsbaarheid sterk afhangt van de persoonlijke omstandigheden van een cliënt en zijn huishouden (Stalman en Beltman, 2014, p5). Geschat wordt dat ongeveer een kwart van de zelfstandig wonende ouderen kwetsbaar is voor ernstige gezondheidsproblemen (Van Campen, 2011). Van Campen (2011) beschrijft 3 vormen van kwetsbaarheid bij ouderen: fysieke, psychische en sociale kwetsbaarheid. Hij geeft aan dat beleidsmakers spreken over participatie van kwetsbare ouderen in plaats van over sociale kwetsbaarheid. Volgens Van Campen is sociale kwetsbaarheid het niet of onvoldoende meedoen in sociale verbanden en het ervaren van een tekort aan contacten en steun. Iemand met sociale kwetsbaarheid participeert weinig in sociale verbanden, zoals familie, organisaties en de buurt. Gezondheidsproblemen leiden volgens Van Campen tot een verminderd contact met vrienden, kennissen en bekenden binnen organisaties. Veroudering gaat daarnaast vaak samen met een toename van psychische klachten en cognitieve beperkingen. De cognitieve achteruitgang verloopt erg verschillend bij mensen, deze hangt ook samen met de psychische en lichamelijke gezondheid. Cognitieve beperkingen kunnen het dagelijks functioneren ernstig belemmeren. Daarnaast leiden cognitieve beperkingen tot een vermindering van alle soorten contacten. Sociale kwetsbaarheid gaat samen met het ontbreken van verschillende typen relaties. Ouderen die behoren tot een kerkelijke gemeenschap lijken minder vaak blijvend kwetsbaar te zijn. Het participeren in bredere verbanden, zoals een kerkgemeenschap of vrijwilligerswerk, lijkt sociale kwetsbaarheid te kunnen voorkomen. Daarentegen kunnen gezondheidsproblemen ervoor zorgen dat ouderen zich terugtrekken uit diverse sociale verbanden (Van Campen, 2011). Een goed netwerk draagt bij aan kwaliteit van leven. Helaas is het met de kwaliteit van het netwerk van kwetsbare burgers en/of mensen met een beperking niet altijd goed gesteld. Vaak zie je bij mensen die op ondersteuning aangewezen zijn, dat zij geïsoleerder leven en minder (verschillende) mensen kennen dan de gemiddelde Nederlander. Daarnaast is er onvoldoende erkenning voor hun behoefte aan een goed sociaal netwerk (Verdoorn en Vulpen, 2011). Ook Oldenkamp et al. (2013) stellen dat mensen met een functionele beperking minder sociale contacten hebben en dat de frequentie van de contacten geringer is naarmate de beperking ernstiger is. Een uitzondering hierop vormt de frequentie van de contacten met buren, deze neemt niet af. Verder valt op dat het sociale netwerk van mensen met een functionele beperking meer gericht is op de binnencirkel (familie en goede vrienden) dan dat van mensen zonder functionele beperking (Oldenkamp et al., 2013). Uit de Participatiemonitor van het Nivel (2013) blijkt dat ruim een derde van de ouderen onvoldoende geld heeft om deel te nemen aan verenigingen zoals zang-, muziek- of hobbyvereniging. Verder blijkt dat een derde van de ouderen vaker ergens naar toe wil gaan, 86% ontmoet voldoende mensen en 6% van de ouderen is (zeer) sterk eenzaam. 2.4.2 Maatschappelijke participatie van mensen met dementie In een onderzoek van Gerritsen et al. (2010) geven mensen met dementie aan dat sociaal contact belangrijk is voor kwaliteit van leven bij dementie. Ze benoemen vooral de contacten met kinderen en kleinkinderen, het hebben van liefdesrelaties, intieme contacten en echte vrienden. Ze geven expliciet de negatieve invloed van het verlies van familie en vrienden aan (Gerritsen et. al, 2010). In het Britse onderzoek “Dementia 2013: The hidden voice of loneline” van de Alzheimers’s Society (2013) is onderzoek gedaan naar de kwaliteit van leven voor mensen met dementie in Engeland, Wales en Noord-Ierland. Het onderzoek richt zich ook op het effect van eenzaamheid en sociaal 19 isolement op mensen die alleen leven. Bijna twee derde (62%) van de mensen met dementie die alleen woont, voelt zich eenzaam. Problemen bij het handhaven van sociale relaties dragen hieraan bij. Mensen met dementie willen leven in een omgeving waar ze zich gewaardeerd en begrepen voelen en waar ze een gewaardeerd onderdeel van het maatschappelijk leven zijn. De kans op sociaal isolement en eenzaamheid is groter bij mensen met dementie (Alzheimers’s Society, 2013). Als mensen te maken krijgen met dementie verloopt hun aanpassingsproces volgens mensen uit hun omgeving niet altijd adequaat en het gedrag van de dementerende wordt dan door anderen als problematisch ervaren (Droës, 1998). Volgens Brannelly (2011) moet een burger bekwaam zijn om sociaal actief en betrokken te zijn bij andere burgers. Oudere mensen met dementie worden in de samenleving neergezet als inactieve deelnemers, als gevolg van de beperkende effecten van de dementie op hun cognitie en communicatie. Hiermee wordt de mogelijkheid tot sociale participatie (actief burgerschap) ontkent. Hoe mensen sociaal met elkaar omgaan maakt deel uit van de sociale participatie. Mensen met dementie worden hierin volgens Brannelly continu gediscrimineerd. Als mensen met dementie sociaal actief blijven, wordt communicatie soms niet beantwoord of verkeerd opgevat. De achteruitgang die geassocieerd wordt met dementie gaat samen met een ontmenselijking van de persoon met dementie. Er is volgens Brannelly sprake van “sociale dood” aangezien er vanuit gegaan wordt dat mensen het niet waard zijn om deel te nemen aan de maatschappij. Als mogelijke reden waarom fittere, jongere en gezondere mensen oudere en zieke mensen uitsluiten wordt genoemd dat de gezondere, jongere persoon een beschermende afstand creëert tussen zichzelf en de oudere persoon met gebreken. De gezondere, jongere persoon wil zichzelf niet associëren met een dergelijke positie en/of hier empathie voor hebben. Deze afstand die de jongere, gezondere persoon creëert zorgt ervoor dat deze niet in staat is zich betrokken te voelen bij de oudere persoon met gebreken (Brannelly, 2011). Volgens een onderzoek van de Britse Alzheimer’s Society (2013) hebben mensen met dementie vaak een gebrek aan activiteiten doordat zij als gevolg van de dementie stoppen met deelname aan activiteiten die zij graag deden. Sommige mensen missen de motivatie om activiteiten te ondernemen. Zij blijven thuis en doen dingen rond het huis, gaan alleen een wandeling maken, maar nemen weinig deel aan activiteiten en hebben weinig contact met andere mensen. Veel mensen met dementie willen meer actief betrokken zijn bij hun gemeenschap. Resultaten die in het onderzoek van de Alzheimer’s Society (2013) genoemd worden zijn: 68% van de mensen met dementie is gestopt met activiteiten die ze graag deden omdat ze bang zijn verward te raken. 60% van de mensen met dementie is gestopt met activiteiten die ze graag deden omdat ze bang zijn te verdwalen, vooral bij het gebruik van openbaar vervoer. Bijna de helft van de mensen met dementie gaat elke week eenmaal of minder naar buiten om activiteiten te doen. 70% van de mensen met dementie is gestopt met activiteiten als gevolg van een gebrek aan vertrouwen. Bijna 60% van de mensen met dementie is gestopt met het doen van activiteiten wegens mobiliteitsproblemen. Prof. Droës geeft in het boek van Van Heck en Stoop (2009) aan dat het belangrijk is dat mensen met dementie actief deel kunnen blijven nemen aan sociale netwerken in de samenleving, zodat ze zich nuttig kunnen voelen. Empowerment is hierbij belangrijk. Empowerment houdt in dat er niet over de hoofden van de mensen met dementie wordt heen gepraat, maar dat er naar hen geluisterd wordt. Empowerment is dat mensen met dementie in de eerste plaats zelf (en samen met de omgeving) aangeven wat ze willen en bij welke zaken ze betrokken willen worden. Empowerment kan ertoe bijdragen dat alles wat aan mensen met dementie aangeboden wordt meer aansluit bij wat ze zelf willen (Van Heck en Stoop, 2009). 20 2.5 Dementievriendelijke gemeenten De Programmaraad Zorgvernieuwing Psychogeriatrie geeft de volgende definitie van een dementievriendelijke samenleving: “Een samenleving waarin mensen ontspannen met elkaar omgaan en waarin er volop plaats is voor mensen die ‘anders’ zijn. Een ‘dementievriendelijke’ gemeente is een ‘mensvriendelijke’ gemeente. Door de aandacht voor het omgaan met dementie en voor het bevorderen van de levenskwaliteit van mensen met dementie en hun familie en mantelzorgers te vergroten” (Programmaraad Zorgvernieuwing Psychogeriatrie, 2015). Het Expertisecentrum Dementie Vlaanderen omschrijft een dementievriendelijke gemeente als een gemeente waar mensen met dementie zo lang mogelijk op een bij hen passende wijze kunnen meedoen en erbij horen, een gemeente waar inwoners bekend zijn met dementie en waar het taboe op dementie besproken wordt. In de dementievriendelijke gemeenschap draait het om het gemakkelijker maken van het dagelijkse leven van mensen met dementie (Expertisecentrum Dementie Vlaanderen, 2015). De eerste initiatieven voor een dementievriendelijke samenleving ontstonden in 2001. De Schotse Alzheimervereniging bracht een boekje uit met mogelijke initiatieven voor het tot stand komen van een dementievriendelijke gemeente. Hun doelstelling was dat mensen met dementie binnen het grote sociale netwerk van de lokale gemeenschap zo lang mogelijk als volwaardige burgers kunnen participeren aan de plaatselijke samenleving. In 2005 werd in Japan een grote campagne gelanceerd om de gemeenschap dementie te laten begrijpen en gemeentelijke netwerken op te richten. Voornaamste doelstellingen waren het trainen van miljoenen dementie-ondersteuners, instellen van casemanagement en het opzetten van dementievriendelijke gemeenschappen. In die tijd startte in Duitsland een burgerbeweging die de verhoging van de levenskwaliteit van mensen met dementie en hun omgeving tot doel had. Onderdeel hiervan was het bevorderen van de dementievriendelijke gemeente. Intussen zijn er ongeveer 150 projecten gestart in honderden dorpen, steden en gemeenten. Er worden concrete mogelijkheden geboden aan mensen met dementie (en hun mantelzorger) om deel uit te blijven maken van de samenleving. Einde 2009 startte in België de Koning Boudewijnstichting met initiatieven voor dementievriendelijke gemeenten. Organisaties in de samenleving zoals de horeca, toeristische diensten, gemeenten, wijkcomités en burengroepen konden een project indienen (Expertisecentrum Dementie Vlaanderen, 2015). In Nederland duurde het nog enkele jaren voordat er projecten werden gestart. Begin 2012 ging een vierjarig project van start in de provincie Noord-Brabant om gemeenten dementievriendelijk te maken. Stichting Zet biedt ondersteuning aan vier Brabantse koplopers: Bladel, Oisterwijk, Waalwijk en Steenbergen (Programmaraad Zorgvernieuwing Psychogeriatrie, 2014). De gemeente Oirschot, bestaand uit de dorpskernen Spoordonk, Middelbeers, Oostelbeers en Westelbeers heeft 17.985 inwoners (Gemeente Oirschot, 2014). Doelstelling van de gemeente Oirschot is een samenleving te bereiken waarin iedereen meedoet en niemand wordt buitengesloten (Gemeente Oirschot, 2015). In de conceptvisie van de gemeente Oirschot staat de volgende ambitie beschreven: “Iedere burger, ieder gezin en iedere jeugdige wordt vanaf 2015 door de gemeente Oirschot geholpen. Geen burger, gezin of jeugdige valt tussen wal en schip”. Uit een gesprek met een beleidsmedewerker van de gemeente Oirschot blijkt dat de gemeente inzet op kwaliteit van leven en vroegsignalering en preventie van eenzaamheid bij alleenstaanden. Er zijn geen concrete plannen met betrekking tot het worden van een dementievriendelijke gemeente. De gemeente Oirschot geeft wel subsidie voor het Alzheimer Café en het project “Zorg met een Lach” (de miMakkus methode). De gemeente Oirschot vindt dat iedereen dezelfde rechten en mogelijkheden heeft voor een gewoon leven, ongeacht hun beperking. Insteek van de gemeente Oirschot is dan ook een inclusief beleid. Het doel van inclusief beleid is dat mensen met een beperking (waaronder mensen met dementie) vanzelfsprekend op een gelijkwaardige manier kunnen deelnemen aan alle aspecten in het dagelijkse leven (WMO adviesraad Oirschot, 2014). 21 3. METHODE 3.1 Onderzoeksbenadering In dit onderzoek is gekozen voor kwalitatief onderzoek. Volgens Boeije (2014) is kwalitatief onderzoek een strategie voor de systematische verzameling, organisatie en interpretatie van materiaal. Het materiaal is verkregen door gesprekken of observaties met het doel concepten te ontwikkelingen. Deze concepten helpen sociale verschijnselen te begrijpen. De nadruk ligt hierbij op betekenissen, ervaringen en gezichtspunten van alle betrokkenen. Volgens Verhoeven (2007) is het belangrijkste aspect van kwalitatief onderzoek dat waarde wordt gehecht aan de betekenis die deelnemers aan zaken geven. Verhoeven noemt als ander kenmerk dat onderzoek in het “veld” (de werkelijkheid) wordt uitgevoerd (Verhoeven, 2007) en Boeije (2014) beschrijft dat voor het begrijpen van menselijke overwegingen het onontbeerlijk is dat onderzoekers zelf als mens betrokken zijn bij het verzamelen van de gegevens (Baarda, 2014). Er is gekozen voor kwalitatief onderzoek aangezien kwalitatief onderzoek geschikt is om inzicht te krijgen in de beleving van de respondenten. Er is weinig bekend over de behoeften van mensen met dementie ten aanzien van de gewenste deelname aan de lokale voorzieningen en dienstverlening. Met dit kwalitatief onderzoek wordt naar de behoeften en de beleving van mensen met dementie gevraagd ten aanzien van hun deelname aan de samenleving. In de literatuur is hier weinig tot geen informatie over gevonden. Met dit explorerend onderzoek wordt geïnventariseerd hoe burgers met dementie hun maatschappelijke participatie wensen. Volgens Baarda en De Goede (2006) is explorerend onderzoek een tussenvorm tussen beschrijvend en toetsend onderzoek. Explorerend onderzoek is geschikt om verbanden aan te tonen die kunnen helpen een antwoord te vinden op een open onderzoeksvraag. Het is bij explorerend onderzoek nog te vroeg een theorie toe te passen. Explorerend onderzoek past bij dit onderzoek omdat er nog weinig bekend is over de behoeften van mensen met dementie. De gegevens uit dit explorerend onderzoek worden geanalyseerd. Daarnaast wordt in kaart gebracht met welke problemen zij te maken hebben en de belemmeringen die zij ervaren ten aanzien van deelname aan de lokale voorzieningen en dienstverlening. Vervolgens wordt een implementatieplan opgesteld waarin de verkregen inzichten worden vertaald naar aanbevelingen voor het Huis van de Brabantse Kempen. Het implementatieplan zal de gemeente Oirschot ondersteunen om aan te sluiten bij de behoeften van de doelgroep. 3.2 Dataverzamelingstechniek Het onderzoek is gedaan door middel van een literatuuronderzoek en interviews onder burgers met dementie in de gemeente Oirschot en hun mantelzorgers. Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag is eerst literatuuronderzoek gedaan. Literatuuronderzoek wordt gebruikt om de huidige stand van zaken (state of the art) te weten te komen. De belangrijkste functie van literatuuronderzoek is na te gaan wat er al over een bepaald onderwerp bekend is en welke kennis nog ontbreekt (Boeije, 2014). Er is literatuuronderzoek gedaan naar het ziektebeeld dementie. In het literatuuronderzoek is bekeken welke inzichten in de literatuur te vinden zijn over maatschappelijke participatie in zijn algemeenheid en vanuit de invalshoek van mensen met dementie. Ook is literatuuronderzoek gedaan naar de behoeften van mensen met dementie ten aanzien van participatie en de belemmeringen die zij ervaren bij deelname aan het maatschappelijke leven. Het literatuuronderzoek heeft geleid tot topics voor de interviews. Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag is vervolgens gekozen voor face-to-face semigestructureerde interviews. Bij een semigestructureerd interview wordt het interview grondig 22 voorbereid door een lijst van onderwerpen (topics) en/of vragen op te stellen. Hiermee bepaalt de interviewer vooraf de inhoud, de formulering en volgorde van de vragen. En zorgt zo voor enige structuur van de interviews (Boeije, 2014). Er wordt deels gebruik gemaakt van open vragen, waarmee ruimte wordt gegeven aan het verhaal van de respondent. Er is gekozen voor face-to-face semigestructureerde interviews, omdat de beleving van de burgers met dementie voorop staat. Bij het semigestructureerd interview wordt ruimte gegeven voor de beleving en vraagt de interviewer hierop door. Wanneer het interview afwijkt van het onderwerp stuurt de interviewer bij. Bij deze semigestructureerde interviews is gebruik gemaakt van een topiclijst. De topiclijst bestaat uit een lijst met onderwerpen die tijdens het gesprek als uitgangspunt dienen (Verhoeven, 2011). De onderwerpen op de topiclijst komen voort uit het literatuuronderzoek. Er is daarnaast ingegaan op zaken die geen verband hebben met de topics (afdwalingen), maar door het gebruik van een topiclijst zullen aan het einde van het interview alle topics aan bod gekomen zijn. Op deze manier kan nieuwe informatie gevonden worden die niet in de literatuur staat. In de literatuur is ook gezocht naar methodiekproblemen en validiteit bij het houden van interviews met mensen met dementie. De gevonden informatie hierover wordt beschreven bij de onderzoekspopulatie in paragraaf 3.4. De interviews duurden gemiddeld 45 tot 60 minuten. Bij de interviews kon ter ondersteuning een mantelzorger aanwezig zijn, maar de antwoorden moesten door de personen met dementie gegeven worden. Tijdens de interviews is gebruik gemaakt van geluidsopnamen. Dit om een juiste en volledige weergave en interpretatie te kunnen doen van de gegevens uit het interview. Ook zorgde dit ervoor dat de onderzoeker tijdens het interview zich nergens anders op hoefde te concentreren dan op wat de respondent vertelde. 3.3 Zoekstrategie Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag is een literatuuronderzoek gedaan. Deze vraag wordt tevens gebruikt als zoekvraag voor het literatuuronderzoek. Termen Dementie Participatie Synoniem Alzheimer Engelstalig Dementia Deelnemen Meedoen Participation Maatschappelijke participatie Sociale participatie Social participation Gemeentelijk Activiteiten Lokaal Plaatselijk Municipal Local Bezigheid Activities Tabel 1: Zoekwoorden. Databanken en bronnen die worden geraadpleegd voor het literatuuronderzoek zijn BSL vakbibliotheek, het Sociaal Cultureel Planbureau, Bieb.nu, Pubmed, Cochrane en Cinahl. 3.4 Onderzoekspopulatie De interviews zijn gehouden met twaalf mensen met dementie in de gemeente Oirschot. Bij elk interview kon indien gewenst een mantelzorger aanwezig zijn ter ondersteuning van de persoon met dementie. In verband met de tijd en de haalbaarheid is gekozen voor twaalf respondenten. De mogelijkheid bestaat dat met twaalf respondenten de saturatie niet wordt bereikt, maar gezien de tijd en haalbaarheid is het niet mogelijk meer interviews af te nemen. Saturatie of verzadiging betekent volgens Boeije (2014) dat dataverzameling bij nieuwe interviews geen nieuwe informatie meer oplevert. 23 Van Baalen et al. (2011) geven in een metastudie een overzicht van literatuur ten aanzien van kwaliteit van zorg vanuit het perspectief van mensen met dementie. Ze beschrijven hierin dat er weinig studies zijn die uitgaan van het perspectief van de mensen met dementie. De kwaliteit van het onderzoek wordt beïnvloed door de kwaliteit van de interviews. Ablitt et. al. (2009) stellen dat beperkingen in de taalvaardigheden (het verwoorden en begrijpen van taal) als gevolg van dementie zijn invloed heeft op het vermogen van mensen met dementie om hun ervaringen te verwoorden aan de onderzoeker (Ablitt et. al., 2009). Van Baalen et al. (2011) geven in een metastudie een overzicht van literatuur ten aanzien van kwaliteit van zorg vanuit het perspectief van mensen met dementie. In deze metastudie trekken Van Baalen et. al de conclusie dat de belangrijkste voorwaarde om betrouwbare data te verzamelen van ouderen met cognitieve problemen niet het niveau van cognitief functioneren is, maar een minimumniveau van oriëntatie in plaats, aandacht en taalvaardigheid. Het is dus belangrijk dat de mensen met dementie over deze drie vaardigheden beschikken om voldoende betrouwbare informatie te kunnen verzamelen. Deze drie voorwaarden zijn meegenomen in de selectie van de mensen met wie de interviews gehouden worden. Om de betrouwbaarheid van de informatie zo hoog mogelijk te krijgen zorgde de interviewer voor een sfeer van vertrouwen, warmte en empathie tijdens het gesprek. Ook hield de interviewer rekening met taalproblemen bij de persoon met dementie en speelde in op non-verbale signalen, lichtte vragen toe, vroeg door, reflecteerde en vatte samen. Voor de respondenten worden in- en exclusiecriteria gehanteerd. De inclusiecriteria zijn: mannen en vrouwen woonachtig in de gemeente Oirschot de respondent woont zelfstandig de respondent is in staat zijn participatie te beschrijven en zijn behoeften te verwoorden. Dit houdt in dat de respondent een minimumniveau heeft van oriëntatie in plaats, aandacht en taalvaardigheid Een exclusiecriteria is: personen die spraakproblemen hebben De benaderde zorgaanbieders, zoals aanbieders dagopvang en zorgtrajectbegeleiders (casemanagers) van de Zorgketen Dementie Eindhoven e.o. (team Oirschot) maakten een selectie op basis van deze in- en exclusiecriteria. Zij maakten vanuit hun kennis en ervaring met de doelgroep een inschatting welke respondenten aan de criteria voldeden. Selectie van de steekproef In 2015 heeft de gemeente Oirschot 289 inwoners met dementie (Programmaraad Zorgvernieuwing Psychogeriatrie, 2015). Er is een steekproef getrokken onder twaalf inwoners uit deze doelgroep, die voldoen aan de inclusiecriteria. Een steekproef betekent volgens Boeije (2014) dat de onderzoeker uit de gehele onderzoekspopulatie waarin ze geïnteresseerd is, eenheden kiest die ze daadwerkelijk bestudeert. De manier waarop de steekproef genomen wordt, wordt toegelicht bij de werving. De bevindingen uit het onderzoek kunnen niet buiten de context van het onderzoek gebruikt worden, generaliseren is niet mogelijk. Van de onderzoekspopulatie is de gemiddelde leeftijd en de verhouding mannen en vrouwen niet bekend. Ook is niet bekend hoeveel mensen zich in welke fasen van het ziekteproces bevinden. Daardoor is niet na te gaan of de steekproef representatief is voor de onderzoekspopulatie. Werving De respondenten zijn niet rechtstreeks benaderbaar vanwege privacy redenen. Zorgaanbieders, zoals aanbieders dagopvang, thuiszorg en zorgtrajectbegeleiders (casemanagers) van de Zorgketen Dementie Eindhoven e.o. (team Oirschot) zijn telefonisch benaderd met het 24 verzoek mensen met dementie en hun mantelzorger te vragen om hun medewerking aan een interview. Ook werd aanvullende informatie per e-mail gestuurd. De zorgaanbieders maakten een selectie op basis van de in- en exclusiecriteria en benaderden de geselecteerde cliënten met de vraag of ze mee wilden werken aan het onderzoek. Een nadeel van de methode van werving is dat de steekproef gekleurd wordt door de zorgaanbieders die de respondenten aanleverden. Met de respondenten die deelnamen aan het onderzoek, is een afspraak gemaakt bij de respondenten thuis of op de dagopvang. Respondenten zijn daarnaast benaderd via het Alzheimer café (een maandelijkse informele bijeenkomst voor mensen met dementie, hun naasten, hulpverleners en belangstellenden) in Oirschot. De gespreksleider van het Alzheimer café heeft het onderzoek benoemd en de informatiebrief met contactgegevens onder de aandacht gebracht. Een respondent is via het netwerk van de praktijkbegeleider gevonden. Er zijn 13 personen bereid gevonden om een interview te geven. Een persoon bleek tijdens afname van het interview niet in staat te zijn haar manier van participeren en haar behoeften te verwoorden en viel af. Het proefinterview (respondent 1) is gehouden met twee zussen samen. Zij wonen samen en doen alles samen. De resultaten van het kwalitatieve onderzoek zijn dus uiteindelijk gebaseerd op de analyse van de gegevens van 12 personen, maar worden gezien als 11 respondenten. Respondenten De onderzoekspopulatie bestaat uit elf vrouwen en één man. De respondenten wonen allen zelfstandig. De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 80 jaar. De burgerlijke staat van de respondenten is als volgt: vijf respondenten zijn gehuwd; vijf respondenten zijn weduwe en twee respondenten (zussen) zijn alleenstaand, maar wonen samen met hun broer. Tien respondenten maken gebruik van een vorm van dagbesteding, twee respondenten maken hier geen gebruik van. In bijlage 1 is een tabel opgenomen met de kenmerken van de respondenten. Ethiek De respondenten ontvingen een brief met uitleg over het onderzoek. Voorafgaand aan het onderzoek kregen de respondenten mondeling opnieuw uitleg over het onderzoek, zodat zij voor de afname van het interview volledig geïnformeerd waren. Alle verzamelde resultaten zijn anoniem verwerkt. De respondenten hadden te allen tijde het recht om hun deelname aan het onderzoek te beëindigen. Daarnaast werd voorafgaand aan het interview mondeling nog specifiek toestemming gevraagd om audio-opnames te maken. Na afloop van het gehele onderzoek zullen de audio-opnames vernietigd worden. 3.5 Onderzoeksinstrument Er is een topiclijst (zie bijlage 2) opgesteld met onderwerpen die tijdens het interview aan bod moesten komen. Topiclijsten zijn volgens Boeije (2014) interviewinstrumenten voor kwalitatief onderzoek die richting geven aan een interview maar ruimte openlaten om het interview aan te passen aan de specifieke geïnterviewde. De topics komen voort uit de literatuurstudie en staan beschreven in het theoretische kader. Vanuit het Huis van de Brabantse Kempen zijn de volgende denkrichtingen voor de topics genoemd: de behoeften ten aanzien van maatschappelijke participatie, de ervaren belemmeringen ten aanzien van maatschappelijke participatie, mogelijkheden tot maatschappelijke participatie binnen de gemeente en punten van verbetering. Gebaseerd op de onderzoeksvraag en aan de hand van de topics zijn ter ondersteuning bij de interviews vragen opgesteld (zie bijlage 3). De onderzoeker maakte bij de interviews gebruik van 25 deze vragen om ervoor te zorgen dat alle topics besproken werden, maar de vragen hoefden niet (op deze volgorde) gesteld te worden als de respondent zelf op de topics in ging. De semigestructureerde interviews met de vragenlijst zijn de meetinstrumenten van het onderzoek. Daarnaast is ook de onderzoeker/interviewer een meetinstrument, aangezien deze het vertelde interpreteert, om toelichting of verduidelijking vraagt en de mening van de respondent samenvat. Het nadeel is dat er sprake is van subjectiviteit. Om deze subjectiviteit te beperken wordt het gesprek opgenomen en vastgehouden aan een vragenlijst tijdens het gesprek. Het feit dat onderzoekers deel zijn van het meetinstrument heeft consequenties voor de personen en de situaties die we bestuderen. De waarnemingen die onderzoekers doen kunnen consequent op een manier geïnterpreteerd worden die de onderzoeker voor ogen heeft, waardoor conclusies gekleurd kunnen zijn (Boeije, 2014). 3.6 Dataverwerking en data-analyse De geluidsopnamen van de interviews zijn letterlijk overgenomen in een transcript. Deze verzamelde gegevens worden uiteengerafeld in kleine fragmenten die in één woord samen te vatten zijn. Vervolgens worden de fragmenten gecodeerd. Bij het coderen onderscheidt de onderzoeker thema’s of categorieën in de onderzoeksgegevens en benoemt deze met een code (Boeije, 2014). De codering van de data gebeurt tijdens de analysefase. Voor de verwerking van de data van het onderzoek wordt gebruik gemaakt van de Grounded Theorie approach ofwel de gefundeerde theoriebenadering. De gefundeerde theoriebenadering is een proces van systematisch analyseren van onderzoeksgegevens door deze uiteen te rafelen en te ordenen in thema’s. Vervolgens wordt bekeken wat belangrijk is, welke patronen te herkennen zijn en worden de thema’s geïntegreerd (Boeije, 2014). De gefundeerde theoriebenadering wordt gebruikt omdat deze methode geschikt is om verschijnselen te beschrijven en verbanden te leggen. Na het transcriberen van de interviews markeert de interviewer, met de onderzoeksvraag in het achterhoofd, de relevante informatie systematisch en noteert deze op post-its (open coderen). Op de post-its wordt het nummer van de respondent vermeld, antwoorden van de respondent en quotes. Volgens Boeije (2014) is open coderen het proces waarbij alle verzamelde data in fragmenten (codes) uiteen worden gerafeld. De relevante fragmenten worden geclusterd gelabeld (figuur 3). Figuur 3: Open coderen Vervolgens heeft de onderzoeker alle post-its op flapovers geplakt en de post-its geclusterd op sociale contacten, activiteiten, winkelbezoek en voorzieningen, behoeften, welzijn, veranderingen, belemmeringen, meedoen/participatie, eigen regie, afhankelijkheid/hinderen, ondersteuning, veiligheid, samen en dementie. Daarna is de clustering beperkter gemaakt op de volgende thema’s: de huidige participatie van mensen met dementie; veranderingen, belemmeringen en behoefte aan ondersteuning; behoefte aan participatie en als laatste thema: eigen regie. De uitkomsten zijn per thema beschreven. 26 3.7 Kwaliteit van het onderzoek De kwaliteit van het onderzoek wordt gewaarborgd door middel van: Methodische verantwoording: de onderzoeker beschrijft alle stappen en beslissingen die zijn gedaan. Member checks: tijdens het onderzoek zijn de letterlijk uitgeschreven interviews voorgelegd aan de respondenten met de vraag of de informatie correct is. Peer review: tijdens het beschrijven van het onderzoek bekijken collega-onderzoekers het verslag en voorzien dit van feedback. Reflectie op de rol van de onderzoeker: relevante aspecten van de onderzoeker als persoon, de praktische gang van zaken en persoonlijke belevingen en emoties worden beschreven. Het betreft aspecten die van invloed zijn op het onderzoek en de uitkomsten kunnen beïnvloeden. Proefinterview: het eerste interview dient als een oefeninterview. Dit om na te gaan of de onderzoeker een juiste topiclijst heeft opgesteld en om te kijken of de onderzoeker met de gestelde vragen voldoende en relevante informatie kan achterhalen over datgene wat de onderzoeker graag wil weten. Uit dit proefinterview is gebleken dat het interview de juiste topics bevat. Wel is naar voren gekomen dat de onderzoeker rekening moet houden met het verminderd vermogen tot abstract denken bij de respondenten. 27 4. RESULTATEN In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de onderzoeksresultaten die antwoord geven op deelvraag één en twee. De beschrijving in paragraaf 4.1 en 4.2 geeft antwoord op deelvraag één: Hoe ziet de maatschappelijke participatie van mensen met dementie in de gemeente Oirschot er uit? In paragraaf 4.1 wordt de huidige participatie beschreven, ingedeeld naar sociale contacten, activiteiten, gebruik van winkels en voorzieningen en de mate waarin mensen met dementie hun maatschappelijke participatie bepalen. Vervolgens wordt in paragraaf 4.2 ingegaan op de belemmeringen en de veranderingen die mensen met dementie ervaren ten aanzien van hun participatie. In paragraaf 4.3 wordt antwoord gegeven op deelvraag twee: Welke behoeften hebben mensen met dementie uit de gemeente Oirschot ten aanzien van hun maatschappelijke participatie? Het doel van dit hoofdstuk is kenmerkende resultaten uit dit onderzoek te beschrijven. Omdat op sommige thema’s de informatie van de respondenten nogal uiteen loopt is er in sommige gevallen geen sprake van een eenduidig resultaat. In deze gevallen zal de analyse daarom wat meer op respondentniveau ingestoken worden. 4.1 Maatschappelijke participatie van mensen met dementie in de gemeente Oirschot Voor het weergeven van de resultaten wordt, conform de afbakening van het begrip “participatie” zoals gesteld in het theoretisch kader, de indeling naar activiteiten en sociale contacten naar Broese van Groenou (2006, 2015) aangehouden. 4.1.1 Sociale contacten De respondenten hebben vooral contacten met familieleden. De meeste contacten zijn met partner, kinderen en kleinkinderen. Het familienetwerk is groter dan alleen kinderen en kleinkinderen, maar bestaat juist ook uit broers/zussen en neven/nichten. Het blijkt dat de contacten met de familie belangrijk gevonden worden. Een enkeling heeft juist een klein familienetwerk doordat familie op grotere afstand woont of broers en zussen zijn overleden. Het volgende citaat illustreert de contacten met de familie: “Eigenlijk de familie, hè, de hele familie. Broers en zussen en neven en nichten, die zijn er ook heel veel. Nou kun je niet overal naartoe gaan, dat hoeft nou ook niet. En dan zijn er nog de nichtjes en neven die ook nog regelmatig binnen lopen. Dat zijn dan wel van onze leeftijd, dan. Wij hebben met iedereen eigenlijk nog wel contact. “ (R5) De meerderheid van de respondenten ziet de meeste familieleden regelmatig. Hierbij gaat het vaak om kinderen en kleinkinderen die in de directe omgeving wonen en regelmatig even binnen komen vallen. Deze bezoekjes worden ook gecombineerd met oppassen op de kleinkinderen, komen poetsen of boodschappen doen. Ook kleinkinderen komen geregeld langs. Enkele respondenten hebben minder intensief contact en zien hun kinderen en kleinkinderen vooral in het weekend, aangezien hun kinderen door de week allemaal werken. Alle respondenten zijn tevreden met de intensiteit van de familiecontacten. Het volgende citaat onderschrijft dit: “Ik zie ze niet zo vaak. De oudste die zit in Nuenen en die heeft werk, vorige week is ie naar weet ik veel, weit weg, dan is hij heel de week weg. Zij moet ook weg, die hebben 2 kinderen, dus die is dan ooit weg. Die oudste die komt dan natuurlijk ook als ze thuis zijn. En de jongste, in Nuenen, die heeft het daar ook naar zijn zin. Dan is het toch goed. “ (R10) Naast de contacten met de familie hebben enkele respondenten ook contacten met vrienden of bekenden van vroeger. In de loop der jaren zijn de contacten met de kinderen en kleinkinderen vaak toegenomen en de contacten met vrienden wat afgenomen. 28 Ongeveer de helft van de respondenten maakt regelmatig een praatje met buren of op straat met bekenden. De respondenten vinden deze contacten leuk en ze vormen een gewenste aanvulling op hun structurele contacten. Voor twee van deze respondenten geldt dat ze zelfs veel contact met hun buren hebben. Tien respondenten gaan een of twee keer per week naar een vorm van dagbesteding. Zij gaan allen graag naar deze dagbesteding om de sociale contacten en gezelligheid die ze hier hebben. De dagbesteding vormt voor sommigen een belangrijk onderdeel van hun sociale contacten buitenshuis en is voor de meesten een welkome aanvulling op de al bestaande contacten. Een respondent maakte hierover de volgende opmerking: “Daarom ben ik ook hier, zodat ik andere mensen ontmoet.” (R3) 4.1.2 Activiteiten Alle respondenten noemen activiteiten die thuis en alleen gedaan worden, zoals werken in huis en in de tuin, puzzelen, lezen, handwerken, breien en het verzorgen van het kleinvee. Deze activiteiten hebben geen (direct) verband met participatie in de samenleving. Tien respondenten gaan een of twee keer per week naar een vorm van dagbesteding. Naast de sociale contacten die de respondenten hier hebben worden ook activiteiten aangeboden, zoals yoga, kaarten, wandelen, boodschappen doen, eten koken en geheugentraining. Een andere respondent gaat niet naar een dagbesteding, maar sluit aan bij activiteiten die voor ouderen georganiseerd worden. De dagbesteding levert een belangrijk aandeel in de activiteiten die de respondenten met anderen doen. De respondenten gaan zonder uitzondering graag naar de dagbesteding. Een respondent vertelt over de dagbesteding: “Dan gaan we ’s morgens wandelen en boodschappen doen voor tussen de middag, voor onszelf, en dan ’s middags krijgen we geheugentraining. Dan eten we daar, en effe kletsen.“ (R11) De helft van de respondenten is nog lid van een club of vereniging. Gesproken wordt over de koersbalclub, in groepsverband midgetgolfen, kook- en eetclub “Erpel en Klets”, Probus, zingen bij een koor of een wekelijkse gymclub. De meeste van deze respondenten zijn van vroeger uit actief binnen deze club of vereniging en zijn van plan actief te blijven zolang ze dit kunnen. Ongeveer de helft van de respondenten is nog actief met wandelen, fietsen of wielrennen. Wandelen doen ze vaak alleen of met een familielid of bekende. Ook fietsen wordt bij voorkeur vaak met anderen gedaan. De respondenten ondernemen deze activiteiten als ontspanning, maar ook omdat ze het belangrijk vinden in beweging te blijven. Een respondent zegt hier het volgende over: “En dan ga ik ook veel wandelen, en zo. Alleen, of met mijn zus. Of dan wandel ik daar naartoe, dat is nogal een eindje weg. Dus dan loop ik daar elke keer naar toe. Ja, dat zijn dan ook allemaal leuke dingen, dan. We doen toch alles samen, bijna. Want dan komt zij hier of ik ga daar naartoe.” (R6) Incidenteel gaan enkele respondenten naar een voorstelling in de Enck, een bijeenkomst van de KBO of evenementen op de Markt. Enkele respondenten gaan nog op vakantie, dit varieert van een jaarlijkse verre reis tot een weekje weg met de Zonnebloem. Enkele respondenten noemen weinig activiteiten. Hun activiteiten buitenshuis betreffen voornamelijk familiebezoeken en familiecontacten. Tijdens deze activiteiten gaat het de respondenten meer om de gezelligheid van de sociale contacten dan om de activiteit op zich. 4.1.3 Winkels en voorzieningen Tien van de respondenten gaan nog alleen de wekelijkse boodschappen bij de supermarkt halen. Bij de meeste respondenten hebben de echtgenoot of (schoon)dochters deze taak overgenomen. Als 29 redenen wordt genoemd dat ze het zelf niet meer kunnen, dat ze zelf niet veel meer nodig hebben en dat het wel makkelijk is als anderen het meteen met hun eigen boodschappen meenemen. Al deze respondenten zijn tevreden met deze gang van zaken. Enkele respondenten doen de inkopen samen met echtgenoot of (schoon)dochter. Voor sommigen is dit wekelijks, anderen gaan maar af en toe mee. Zo zegt een respondent het volgende: “Die doet mijn dochter altijd, want die moet voor haar toch boodschappen doen. En die doet dan boodschappen voor mij mee. Ik zou het zelf nog wel kunnen, maar die zei, dat doe ik wel mee. Die is met de auto, dus die heeft dat veel hendiger dan ik, hè. Ik doe wel ooit kleine boodschapjes maar anders nee, dan doet zij dat voor mij.” (R9) De meeste respondenten gaan wel zelfstandig op pad voor kleinere inkopen zoals bakker, slager of apotheek. Het kopen van kleding en schoenen gebeurt vaak samen met een (schoon)dochter of een zus. Hiervoor gaat men meestal naar winkels buiten Oirschot, omdat er weinig aanbod van kledingzaken voor hun generatie is. Enkele respondenten vinden het nog leuk naar winkels te gaan, enkele andere respondenten gaan alleen als het nodig is. Het blijkt dat er weinig sprake is van regelmatig kerkbezoek. Een respondent geeft aan niet naar de kerk te gaan, maar de mis op televisie te kijken omdat ze deze mooier vindt. Een andere respondent komt alleen incidenteel in de kerk als dit nodig is. Een respondent geeft aan regelmatig de mis te bezoeken in de kerk of bij Sint Joris. 4.1.4 Eigen regie De vraag of de respondenten zelf kunnen bepalen hoe ze in de maatschappij mee willen doen wordt maar door enkele respondenten beantwoord. Drie respondenten geven duidelijk aan zelf nog hun leven te regelen. Een respondent geeft hierbij aan dat het haar nog lukt alles zelf te regelen en dat haar kinderen haar vrij laten dit ook zelf te doen. Een andere respondent geeft aan dat ze haar leven zelf bepaalt. Ze geeft bij mensen aan wanneer iets haar niet naar de zin is. Ook geeft ze duidelijk aan of ze iets wel of niet wil. De laatste respondent van deze drie geeft aan dat hij zelf regelt waar hij heen wil. Ook geeft hij in het gesprek aan zijn eigen baas te zijn en zijn eigen levenseinde te regelen. Bij een vierde respondent moest de familie na een verhuizing erg stimuleren om naar buiten te gaan voor activiteiten en sociale contacten. Uiteindelijk bepaalde de respondent zelf, nadat de familie gestopt was om haar te stimuleren, om activiteiten op te pakken. Deze respondent vult zelf haar dagen in en doet de dingen die ze echt graag doet. Opvallend is dat alleen de drie respondenten die duidelijk aangeven nog zelf hun eigen leven te regelen, hun dementie en de daaruit voortkomende problemen benoemen. De andere respondenten leken niet over dit ziekte-inzicht te beschikken. Zo praat een respondent reëel over zijn toekomst en benoemt dat hij “naar de knoppen gaat” (R2). Een andere respondent benoemt dat ze de ziekte van Alzheimer heeft. Deze respondent kreeg in het ziekenhuis het advies om te vertellen dat ze dementie heeft. Ze geeft aan dat ze vrienden heeft die ervaring hebben met dementie, met hen kan ze over haar dementie praten. Dit maakt het voor haar makkelijker. Daarentegen vindt ze het vervelend dat haar zussen nooit vragen hoe het met haar ziekte gaat. Ze mist hun belangstelling hiervoor. Weer een andere respondent vertelt dat ze niet geheimzinnig over haar dementie doet en het niet verstopt. Ook gaf een respondent aan dat haar vader en anderen in haar familie ook de ziekte van Alzheimer hadden. Deze respondent beseft hierdoor goed wat de toekomst gaat brengen. 30 4.2 Ervaren belemmeringen en veranderingen ten aanzien van participeren in de maatschappij 4.2.1. Ervaren belemmeringen ten aanzien van participeren in de maatschappij Door de helft van de respondenten wordt verteld dat het door lichamelijke oorzaken moeilijk is om activiteiten te doen. Bij deze respondenten is hun mobiliteit in zijn algemeenheid achteruit gegaan door hun leeftijd. Daarnaast is er bij deze respondenten ook sprake van lichamelijke problematiek, zoals slecht kunnen zien, evenwichtsproblemen, duizeligheid, aangetaste voeten als gevolg van diabetes en rugklachten. Deze lichamelijke problemen werken belemmerend op hun participatie. Daarnaast worden er cognitieve problemen genoemd. Zo wordt deelname aan het verkeer moeilijk omdat het verkeer druk is. Het verkeer wordt steeds meer als moeilijk ervaren. Hierdoor durven respondenten niet meer (goed) te fietsen of autorijden of mogen ze geen auto meer rijden. Een respondent gaf aan bij het wielrennen voorzichtiger te worden in de bochten, waardoor hij niet meer met de groep mee kan komen. Een andere respondent gaf aan het niet meer goed te zien en daarom niet meer met de fiets weg te durven. Deze respondent ziet haar slechtere zicht als een lichamelijke klacht, terwijl dit ook vanuit haar cognitieve achteruitgang verklaard kan worden. Ook worden door twee respondenten oriëntatieproblemen genoemd als belemmerende factor. Dit wordt door één respondent opgelost door een vaste route te fietsen, de andere respondent durft hierdoor niet meer alleen van huis te gaan. Hierdoor is voor deze respondent haar wekelijkse bezoek aan haar schoonzus weggevallen. Het contact met haar schoonzus is hierdoor grotendeels weg, ook omdat haar schoonzus niet naar haar toe komt. Ook geeft één respondent aan dat ze problemen heeft met het tempo dat anderen hebben. Anderen zijn te snel voor haar. Ze illustreert dat in de volgende opmerking: “Mijn dochter die gaat dan mee. Die gaat mee boodschappen doen, en ook voor kleren kopen. Maar zij zijn eigenlijk allemaal te vlug voor mij. Dan hebben ze die dingen gekeken, maar dat gaat zo niet eigenlijk. Zo kan ik het niet. Ik kan dat niet bijhouden.” (R5) 4.2.2. Ervaren veranderingen ten aanzien van participeren in de maatschappij Respondenten ervaren verschillende veranderingen in hun participatie die te maken hebben met hun dementie. Zo geven enkele respondenten veranderingen in hun sociale contacten aan. Deze veranderingen worden veroorzaakt door verschillende redenen. Zo geeft een respondent aan dat ze gestopt is met het kaarten met vrienden omdat dit te moeilijk werd. Ze moest te veel opletten en dat kon ze niet meer. De beslissing om niet meer mee te doen met kaarten werd door de respondent zelf genomen toen zij merkte dat het kaartspelen niet meer lukte. Een andere respondent geeft aan dat sommige bekenden afwachtend reageren en over in plaats van met haar praten. Ook geeft een respondent aan dat ze moeite heeft met het navertellen van wat anderen tegen haar vertellen. Hierdoor kan deze respondent niet meer voldoende bijdrage leveren aan gesprekken. Ook een andere respondent ervaart dat hij niet voldoende meer kan bijdragen, maar heeft het dan over bestuursfuncties bij vrijwilligersorganisaties en bijeenkomsten van Probus. Ook hij heeft zelf besloten zijn vrijwilligerswerk op dit vlak te minderen. Hij omschrijft deze veranderingen als volgt: “Ik had bij het Rode Kruis en bij de verstandelijk gehandicapten, ik had ook veel contacten in Nederland, voor de ouders van verstandelijk gehandicapten. Daar heb ik altijd veel aan gedaan. Dat soort werk en die contacten, ja die mis je wel. Je hebt ook niet meer, om dat goed bij te houden en om die nieuwe plannen te zetten, en dat gaat niet meer.” (R2) Ongeveer de helft van de respondenten maakt minder uitstapjes, zoals bustochten en gaat minder op vakantie. Als redenen worden genoemd het niet gezellig te vinden alleen mee te moeten gaan, op te zien tegen de reis er naartoe en angst dat er op vakantie iets kan gebeuren. Er is onzekerheid over hoe hier dan mee om te gaan. Twee van deze respondenten gingen eerder regelmatig met de trein weg voor familiebezoek of uitstapjes. Dit is voor beide niet meer mogelijk door mobiliteits- en 31 cognitieve problemen. Voor een van deze respondenten heeft dit tot gevolg dat de contacten met haar broers en zussen verminderd zijn omdat zij op grote afstand wonen. Daarnaast waren er voor twee respondenten op het persoonlijke vlak grote veranderingen. Deze veranderingen zijn geen (direct) gevolg van de dementie, maar de dementie heeft mogelijk wel invloed op hoe deze respondenten met de veranderingen om zijn gegaan. Zo is een respondent naar een aanleunwoning van Sint Joris verhuisd. De respondent had moeite om in haar nieuwe omgeving initiatieven te nemen om nieuwe contacten te maken en activiteiten te ondernemen. Haar familie heeft haar erg gestimuleerd activiteiten buitenshuis op te pakken. Deze respondent heeft daarna toch nieuwe activiteiten opgepakt en hierdoor een nieuwe kennissenkring opgebouwd. Voor een andere respondent was het overlijden van haar man een grote verandering. Zij wilde in de periode na het overlijden van haar man het liefst binnen blijven zitten. Haar kinderen hebben haar ondersteund totdat ze weer in staat was haar leven op te pakken. 4.3 Behoefte aan participatie Drie-vierde van de respondenten geeft aan minder weg te gaan, maar graag thuis te zijn. Zij kunnen zich thuis goed bezig houden en zich goed vermaken. Ze vertellen dat ze niet overal bij hoeven te zijn. Een respondent geeft zelfs zeer resoluut aan er alleen behoefte aan te hebben thuis te zijn met haar man. Ze heeft geen behoefte aan meedoen in Oirschot. Opvallend is dat voor de meeste respondenten de contacten en activiteiten minder geworden zijn, maar dat zij dit geen probleem vinden. Bijna alle respondenten geven afzonderlijk van elkaar aan dat ze voldoende hebben aan hun huidige activiteiten en contacten. Ze hebben minder behoeften aan activiteiten en contacten en vinden het wel goed op deze manier. Enkele opmerkingen die dit illustreren: “Ik heb niks geen behoefte aan dat allemaal. Om nog meer dingen te doen.” (R1) “Daar heb ik in die zin ook nooit behoefte aan gehad. Ja, goed, ik ontmoette veel mensen. Maar dat ik nou ook fijn vind dat ik die heb, nou nee.” (R2) “Ik heb niet zo’n behoefte om veel vreemden om me heen te hebben.” (R5) “Ik heb nou genoeg en ik hoef niet meer. Ge moet het ook aankunnen, hè. Ge kunt allemaal wel zeggen, dat doe ik, daar ga ik heen, maar dat kan altijd niet, hè. Daar hedde de leeftijd niet meer voor, hè. Dat kan niet. Ik heb het zo zat en ik hoop dat ik het nog wel kan doen. En dan is het mij goed.” (R9) Wat verder opvalt is dat de meeste respondenten een of twee dagen per week gebruik maken van een vorm van dagbesteding, zoals een zorgboerderij of ontmoetingscentrum. De contacten die ze daar hebben en de activiteiten die ze daar doen vinden de deelnemers erg leuk. De dagbesteding levert een aandeel aan de huidige sociale contacten en activiteiten en wordt als positief beoordeeld. Ook als de respondent in eerste instantie geen gebruik van dagbesteding wilde maken. Een respondent geeft specifiek aan naar de dagbesteding te gaan zodat ze andere mensen ontmoet. Het blijkt dat de respondenten overwegend positief denken over hun participatie. Enkele respondenten vinden dat ze er nog bij horen en nog overal aan mee kunnen doen. Zij voelen zich niet beperkt. Een van de respondenten geeft aan nog dagelijks de deur uit te gaan. Ook geeft een respondent aan dat ze activiteiten wil blijven houden zolang het kan. Een andere respondent vertelt dat de geheugenklachten niet zorgen voor minder participatie. Nog een andere respondent vertelt 32 zich nog betrokken te voelen bij het leven in Oirschot, maar dat dit vroeger meer was. De behoefte om meer betrokken te zijn is er niet meer en deze respondent is dan ook tevreden over de huidige participatie. Twee respondenten hebben een andere mening. Zij geven aan geen behoefte te hebben om mee te doen. Alle respondenten blijken tevreden te zijn met hun leven, met hoe het nu gaat en hoe ze hun leven leiden. Een respondent geeft aan dat ze het jammer vond minder actief te kunnen zijn, maar dat ze dit nu niet meer zo ervaart. Een andere respondent vertelt gelukkig te zijn als haar leven blijft zoals het nu is. Verder geeft een respondent aan een “goei leven” te leiden. Een van de respondenten vertelt dat hij tevreden is over zijn leven, ondanks dat hij weet dat hij dementie heeft. Voor een van de respondenten is het belangrijk dat zij eerder overlijdt dan haar echtgenoot. Op de vraag of deze respondent tevreden is met hoe zij haar leven leidt geeft zij het volgende antwoord: “Ja. Vandaag heel erg maar morgen dat weet ik niet. Dat weette niet, hè.” (R10) Respondenten ervaren steun of hulp van anderen bij hun participatie. Zo wordt een respondent elke week opgehaald om naar het koor te gaan en na afloop weer thuis gebracht. Voor een ander geldt dat voor activiteiten bij de KBO. Ook echtgenoten, kinderen en kleinkinderen staan meestal klaar om hen te ondersteunen door ze ergens naar toe te brengen, op te halen en ergens mee naar toe te nemen. De ondersteuning voorziet in de behoeften van alle respondenten. Een enkeling vindt het vervelend afhankelijk van anderen te zijn en vraagt dan geen hulp. Enkele respondenten ervaren een behoefte aan meer veiligheid. Zij vertellen dat ze zich niet veilig voelen. Ze zijn bang om zelf geld te halen bij de bank. Dit heeft te maken met angst om beroofd te worden, maar ook door problemen met de handelingen die nodig zijn om geld op te nemen. Een andere respondent is in haar aanleunwoning bestolen terwijl ze thuis was. Als de bel bij de centrale voordeur gaat zie je niet wie er belt en de bewoners horen vaak slecht. Bij twee respondenten valt op dat zij herhaaldelijk aangeven niet lastig gevonden te willen worden of niet tot last te willen zijn. Een respondent geeft aan dat ze niet mag klagen en niet moet mopperen. Ze is van mening dat familie en bekenden niet meer komen als je alles afkeurt. Een andere respondent geeft op een andere manier aan anderen niet tot last te willen zijn. Deze respondent is gestopt met wielrennen in een grotere groep omdat zij anders rekening met hem moeten gaan houden. Ook wil hij zijn naasten niet belasten en geeft aan dat hij er op een bepaald moment een eind aan laat maken. 33 5. CONCLUSIE EN DISCUSSIE In dit hoofdstuk worden vanuit de resultaten van dit onderzoek conclusies getrokken. Deze conclusies hebben betrekking op de deelvragen van dit onderzoek. Paragraaf 5.1 geeft antwoord op deelvraag 1 en paragraaf 5.2 geeft antwoord op deelvraag 2. Vervolgens worden in paragraaf 5.3 kanttekeningen geplaatst bij het onderzoeksproces. Tenslotte worden in paragraaf 5.4 aanbeveling voor vervolgonderzoek beschreven. 5.1 Maatschappelijke participatie van mensen met dementie in de gemeente Oirschot Deze paragraaf geeft vanuit de resultaten van het empirisch onderzoek antwoord op deelvraag één van het onderzoek. Uit dit onderzoek blijkt dat de meeste mensen met dementie nog redelijk wat activiteiten en sociale contacten hebben. De meeste contacten zijn met familieleden en dan vooral partner, kinderen en kleinkinderen, broers en zussen. De contacten met familie worden erg belangrijk gevonden. Deze bevindingen sluiten aan bij Gerritsen et al. (2010), die benoemen dat sociale contacten belangrijk zijn voor de kwaliteit van leven bij mensen met dementie. Ook past dit bij de bevindingen van Oldenkamp et al. (2013) dat het sociale netwerk meer gericht is op de binnencirkel (familie en goede vrienden). Familiebezoeken nemen een belangrijk deel van de activiteiten in. Daarnaast gaan veel van de respondenten een of twee keer per week naar een vorm van dagbesteding. In dit onderzoek geven respondenten aan dat hun contacten en activiteiten minder zijn geworden. Net als in het onderzoek van de Alzheimers’s Society (2013) geven de respondenten aan vaker thuis te blijven. In dit onderzoek valt een verschuiving te zien van contacten en activiteiten die buitenshuis gedaan worden naar contacten en activiteiten die thuis plaats vinden. Respondenten uit dit onderzoek zoeken een balans in hun activiteiten buitenshuis en wat zij nog (lichamelijk en mentaal) aan kunnen. In tegenstelling tot het onderzoek van de Alzheimers’s Society (2013) geven de respondenten uit dit onderzoek aan dat ze tevreden zijn met de hoeveelheid activiteiten. Opvallend is dat geen van de respondenten nog alleen de wekelijkse boodschappen bij de supermarkt doet. Familieleden ondersteunen hierbij of nemen taken van hen over. Hoewel respondenten aangeven dat dit te maken heeft met slechte mobiliteit en dat het gemakkelijk is als anderen dit mee doen, kan dit ook op een andere manier verklaard worden. Mensen met dementie hebben steeds meer problemen met cognitieve en uitvoerende taken (Moll van Charante et al., 2012). Ook kunnen zij steeds minder prikkels verwerken (Van der Plaats en De Boer, 2014). Zoals één respondent al aangaf is het tempo in de supermarkt te hoog. Ook is er in een supermarkt veel drukte en hectiek om hen heen. De respondenten gaan vaak nog wel zelfstandig op pad voor kleinere inkopen. In deze kleinere winkels kunnen de respondenten zich waarschijnlijk (nog) beter redden, aangezien deze winkels overzichtelijker en minder druk zijn. In dit onderzoek noemen de respondenten zelf naast leeftijd en slechte mobiliteit vooral cognitieve problemen als reden van de vermindering van de activiteiten. Cognitieve problemen die de respondenten noemen, zoals stoornissen in het kortetermijngeheugen, problemen met (af)rekenen in de winkel en problemen met het oordeelsvermogen bij het kaarten zijn te verklaren vanuit het ziektebeeld zoals dit beschreven wordt in de literatuur. Respondenten ervaren dat het door de cognitieve problemen moeilijker wordt om mee te kunnen doen op het niveau en tempo van anderen. Zij stoppen op eigen initiatief met deelname aan activiteiten die ze niet meer (goed) kunnen. Dit sluit aan bij de conclusie van de Alzheimers’s Society (2013) dat 50% van de mensen met dementie de buurt vermijdt omdat ze zich gehinderd voelen door hun eigen beperkingen. Een 34 andere redenatie kan zijn, zoals Droës (2004) beschrijft, dat het uitingen zijn van passief gedrag bij de ziekte van Alzheimer, in de vorm van een verminderd activiteitsniveau, terugtrekgedrag en verminderde interesse in activiteiten. Minder duidelijk zijn de respondenten in dit onderzoek over het hebben van eigen regie ten aanzien van hun participatie. Enkele respondenten gaven aan dat ze zelf bepalen hoe ze hun deelname aan de maatschappij vorm geven. Opvallend was dat dezelfde respondenten tijdens de interviews hun dementie en de hieruit voortkomende cognitieve problemen benoemden. De andere respondenten waren niet in staat aan te geven of zij nog zelf hun participatie bepalen. Van der Plaats en De Boer (2014) verklaren dit vanuit de verminderde werking van het bovenbrein, waardoor bewustwording en inzicht in zichzelf verdwijnt. Empowerment is als mensen zelf aangeven wat ze willen (Van Heck en Stoop, 2009). Empowerment vraagt echter juist ook om deze bewustwording en inzicht in zichzelf. Met het verdwijnen van het bovenbrein verdwijnt ook het vermogen tot empowerment. 5.2 Behoeften aan participatie Deze paragraaf geeft vanuit de resultaten van het empirisch onderzoek antwoord op deelvraag twee van het onderzoek. In dit onderzoek gaf het merendeel van de respondenten aan dat ze minder contacten en activiteiten hebben. In tegenstelling tot de deelnemers aan het onderzoek van de Britse Alzheimer’s Society (2013) hebben de respondenten uit dit onderzoek géén behoefte aan meer contacten en activiteiten. De respondenten uit dit onderzoek zeggen minder behoeften aan sociale contacten en activiteiten te hebben dan voorheen. Van Campen (2011) stelt dat cognitieve beperkingen leiden tot een vermindering van alle soorten contacten en dat gezondheidsproblemen ervoor zorgen dat ouderen zich terugtrekken uit diverse sociale verbanden. Van Campen geeft niet aan hoe dit mechanisme bij ouderen werkt. Ondanks dat hun leefwereld kleiner wordt, zijn de respondenten uit dit onderzoek hier tevreden over. De respondenten denken ook overwegend positief over hun participatie. Ook ten aanzien van hun participatie geven de respondenten aan dat de betrokkenheid minder wordt maar het zo wel goed te vinden. Alle respondenten (ook degenen die alleenstaand zijn) zijn tevreden met hun leven en hoe ze dit leiden. Een enkeling heeft behoefte aan meer contacten. Alle respondenten uit dit onderzoek, ook de alleenstaanden, zijn tevredenheid met de kwaliteit van hun leven. Dit in tegenstelling tot de deelnemers aan het onderzoek van de Alzheimer’s Society (2013). Daaruit bleek dat twee-derde van de alleenwonende mensen met dementie zich eenzaam voelt. De vraag kan gesteld worden of de overwegend positieve kijk van de respondenten te maken heeft met cohortkenmerken. Een cohort is een groep personen die gedurende een bepaalde periode eenzelfde (demografische) gebeurtenis heeft meegemaakt. Bij een geboortecohort bestaat de groep uit personen die allemaal in een zelfde periode zijn geboren en daarmee van dezelfde “generatie” zijn (CBS, 2015). De respondenten uit dit onderzoek behoren grotendeels tot de zogenaamde “stille generatie” (Dingemans en Kremers, 2012). De stille generatie is geboren tussen 1925 en 1940. De ouderen uit de stille generatie zijn gewend hard te werken, niet te klagen, willen graag iets voor een ander betekenen en zijn plichtsgetrouw. Zij hebben vaak een zwaar leven gehad (Dingemans en Kremers, 2012). Deze generatie blijkt niet gewend te zijn voor zichzelf op te komen en is tevreden met wat ze heeft. Dit sluit aan bij de algehele tendens van tevredenheid in dit onderzoek en wordt verder geïllustreerd door de respondenten die niet willen klagen en niet tot last willen zijn. De meeste respondenten uit het onderzoek maken gebruik van een vorm van dagbesteding. De dagbesteding wordt door al deze respondenten als positief ervaren. De respondenten zeggen geen behoefte te hebben aan meer activiteiten. De conclusie kan hierbij getrokken worden dat de dagbesteding bij de respondenten (deels) in de behoefte aan sociale contacten en activiteiten voorziet. Volgens Alzheimer Nederland (2014) maakt maar 5% van de Nederlanders met dementie 35 gebruik van dagbesteding. Het deel van de respondenten uit dit onderzoek dat gebruik maakt van dagbesteding ligt veel hoger dan dit landelijke percentage. Dat kan verklaren dat de uitkomsten van dit onderzoek anders zijn dan de uitkomsten van het onderzoek van de Alzheimer’s Society (2013). 5.3 Sterkten en zwaktes van het onderzoek De resultaten en conclusies uit dit onderzoek zijn gebaseerd op elf interviews met twaalf mensen met dementie uit de gemeente Oirschot. Dit kan gezien worden als een beperkt aantal respondenten. Alle gesprekken gaven echter eenzelfde beeld, afkomstig vanuit de belevingswereld van twaalf mensen met beginnende dementie. Ondanks dat dit vooraf niet verwacht werd, lijkt er sprake van verzadiging ofwel saturatie, aangezien nieuwe interviews geen nieuwe data meer opleverden (Boeije, 2014). Hoewel participatie mondiaal een centrale rol speelt in ouderdomsbeleid en onderzoek, is minder bekend wat ouderen zelf vinden van hun participatie (Raymond et al., 2014). In dit onderzoek wordt specifiek ingegaan op onder andere de behoeften tot maatschappelijke participatie van mensen met dementie. Dit onderzoek genereert daarmee meer inzicht in het thema participatie, gezien vanuit de belevingswereld van de mensen met dementie zelf. De onderzoeker heeft weinig onderzoek kunnen vinden waarin mensen met dementie zelf bevraagd worden. Een sterkte van dit onderzoek is dan ook dat het de belangen van de ouder wordende mensen met dementie vertegenwoordigt. Een opmerking die hierbij wel moet worden gemaakt, is dat de resultaten van het onderzoek niet representatief zijn voor alle ouderen met dementie in Nederland, maar alleen voor de respondenten van het onderzoek. Dit komt doordat het aantal betrokken ouderen met dementie in dit onderzoek gering is en door de inclusiecriteria, die ouderen die zich in een later stadium van het ziekteproces bevinden uitsluit. Een andere kanttekening die kan worden gemaakt is dat de selectie van de respondenten is gedaan door andere personen dan de onderzoeker, die een onafhankelijke en neutrale positie in het onderzoek heeft. Dit kan ertoe hebben geleid dat de onderzoeksresultaten mogelijk wat vertekend zijn. Hierdoor moeten de onderzoeksresultaten met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Tevens kan er geconcludeerd worden dat de gemiddelde leeftijd van de respondenten in dit onderzoek vrij hoog ligt en er geen respondenten uit de groep “jong dementerenden” zijn opgenomen in dit onderzoek. Ook met dit gegeven dient rekening gehouden te worden bij de interpretatie van de resultaten. Jongere mensen met dementie staan anders in het leven (Dingemans en Kremers, 2012). Het is dan ook de vraag of andere mensen met dementie uit de gemeente Oirschot dezelfde ervaringen en behoeften hebben. Tot slot dient te worden vermeld dat de Zorgketen Dementie Eindhoven e.o. in verband met de belasting voor de mantelzorgers en de werkdruk van de zorgtrajectbegeleiders niet bereid was medewerking te verlenen aan het vinden van respondenten voor het onderzoek. Uiteindelijk zijn veel van de respondenten gevonden via aanbieders van dagopvang. Ook in dit opzicht zijn de resultaten niet representatief voor de populatie. Het was voor de onderzoeker lastig mensen met dementie te vinden die in staat waren hun behoefte te verwoorden. Alle gevonden respondenten voldoen echter aan de inclusiecriteria. De respondenten beschikten over voldoende niveau van oriëntatie in plaats en voldoende aandacht en taalvaardigheid (Van Baalen et al., 2011). Desondanks bleek informatie over de kwaliteit van de participatie lastig te achterhalen. Respondenten waren namelijk wel in staat aan te geven hoe ze meedoen in de samenleving maar niet (goed) in staat aan te geven wat dit (kwalitatief) voor hen betekent. Het onderwerp van dit onderzoek (behoeften) bleek door de aard van het ziektebeeld dementie voor veel respondenten een te abstract begrip. Volgens Van der Plaats en De Boer (2014) is er pas in laag vier van het brein sprake van bewustwording en zelfinzicht. Bij mensen met dementie 36 neemt de werking van laag drie en vier echter steeds verder af. Ook in de DSM-IV wordt een verlies van verlies van abstract denken genoemd (Moll van Charante et al., 2012). De vragen in het interview zijn daarom door de onderzoeker concreter gemaakt, waarbij de onderzoeker mogelijk meer sturend dan gewenst is geweest op de kwantiteit van de participatie. Er kwam onvoldoende diepgang in de gesprekken tot stand. Mogelijk heeft ook een gebrek aan ervaring van de onderzoeker in het interviewen van deze specifieke doelgroep er voor gezorgd dat het onvoldoende gelukt is om in te gaan op het kwalitatieve onderdeel van participatie van mensen met dementie. Met name als het gaat om hun beleving van de eigen participatie en de wat dieper gelegen behoeften die ze daarin hebben. 5.4 Suggesties voor vervolgonderzoek Het is zinvol om aan mensen met dementie zelf te blijven vragen wat hun behoeften ten aanzien van hun participatie zijn. Hierbij is het niet zozeer belangrijk het onderzoek te richten op de gemeente Oirschot, maar ligt de meerwaarde meer in een steekproef die representatief is voor de populatie in de gehele Brabantse Kempen. Om een representatieve steekproef te kunnen houden is het belangrijk dat het onderzoek in samenwerking met de Zorgketen Dementie Eindhoven e.o. gedaan wordt. De Zorgketen Dementie Eindhoven e.o. heeft (als enige) een overzicht van alle mensen met dementie in hun werkgebied. Ander vervolgonderzoek kan zich richten op de behoeften van “jong dementerenden”. Mensen die op jonge leeftijd (tussen 40 en 65 jaar) de diagnose dementie krijgen staan vaak nog midden in het leven. Anders dan bij oudere mensen met dementie hebben jongere mensen vaak nog een gezin en werk. Hun behoeften om te participeren in de maatschappij is daardoor totaal anders dan de behoeften van ouderen met dementie. Daarom is het voor deze doelgroep extra van belang om onderzoek te doen naar hoe zij hun participatie ervaren en welke behoeften ze daarin hebben. Ook hier is de medewerking van de Zorgketen Dementie Eindhoven e.o. nodig. 37 6. AANBEVELINGEN De inzichten uit dit empirisch onderzoek moeten leiden tot aanbevelingen voor de gemeente Oirschot. De gemeente Oirschot kan de resultaten gebruiken bij het uitzetten van acties ten aanzien van participatie, die aansluiten bij de behoefte van mensen met dementie. Dit past bij het doel van “Dementievriendelijke Kempen” om de levenskwaliteit van mensen met dementie en hun familie en mantelzorgers te vergroten (Programmaraad Zorgvernieuwing Psychogeriatrie, 2015). Het voorkomt dat er projecten worden opgezet waar mensen met dementie geen gebruik van maken omdat zij hier geen behoefte aan hebben. Het overheersende beeld uit het onderzoek is dat er tevredenheid is over de sociale contacten, activiteiten en de deelname aan het leven in Oirschot. Kanttekening hierbij is dat bijna alle respondenten uit het onderzoek gebruik maken van dagbesteding of aansluiten bij activiteiten van een zorgcentrum. Zij ontvangen met deze dagbesteding en activiteiten ondersteuning bij hun participatie. Ondanks dat de dagbesteding niet genoemd wordt als een behoefte, voorziet de dagbesteding hier wel duidelijk in. Als belangrijke redenen voor het inzetten van dagbesteding voor mensen met dementie wordt in de regel uitgegaan van het ontlasten van de mantelzorger. Voor de mantelzorger van de persoon met dementie geldt dat, naast het verminderen van de zorglast, de dagbesteding het mogelijk maakt eigen activiteiten te ondernemen en sociale contacten te onderhouden. Het vergroot de vrijheid van de mantelzorger (RIVM, 2015). Behalve dat de dagbesteding een behoefte aan participatie van de mensen met dementie vervult, vervult het ook een behoefte aan participatie van de mantelzorger. Om recht te doen aan de persoon met dementie is het belangrijk dat bij de keuze van de dagbesteding uitgegaan wordt van de behoeften en interesses van de persoon met dementie. In de Dementiemonitor Mantelzorg 2013 (Nivel, 2014) uiten mantelzorgers wensen voor “passende” dagbesteding, afgestemd op de behoefte van de naaste met dementie. Het komt namelijk relatief vaak voor dat de persoon met dementie dagopvang of dagactiviteiten weigert, omdat deze niet passen bij de behoeften en interesses van de persoon met dementie. Uit de Factsheet Dagbesteding op zorgboerderijen van het RIVM (2015) blijkt dat bij het inzetten van dagbesteding op een zorgboerderij in de regel wordt uitgegaan van de eigenschappen van de persoon met dementie. Bij mensen die naar een reguliere dagbesteding gaan lijkt die keuze vooral gebaseerd op de overweging of deze voorziening voor dagbesteding in de buurt was. De gemeente Oirschot wordt dan ook aanbevolen om in hun beleidsvorming rekening te houden met het belang van passende dagbesteding voor mensen met dementie. Nu wordt dagbesteding nog te vaak gezien als een vorm van respijtzorg om de mantelzorger te ontlasten (RIVM, 2015). Daarbij wordt voorbij gegaan aan de behoeften en interesses die de persoon met dementie heeft. Voorkomen van overbelasting van de mantelzorger én ondersteuning in de behoeften ten aanzien van sociale contacten en activiteiten van de mensen met dementie moet beide uitgangspunt zijn bij de realisatie van dagbesteding. Het is belangrijk dat er een aanbod is van “dagactiviteiten op maat” die passend is bij de behoeften en mogelijkheden van de persoon met dementie. Daarbij moeten ook andere vormen van dagbesteding onderzocht worden dan de zorgboerderijen en de reguliere dagbesteding bij zorginstellingen. Om een passend aanbod van dagactiviteiten en dagbesteding te realiseren zijn eerst andere stappen nodig. Zo is een goede structuur nodig in de samenwerking met alle betrokken partijen, om tot een transparante, effectieve en efficiënte samenwerking te komen. Daarnaast is het nodig eerst in kaart te brengen welke behoeften en interesses mensen met dementie in de gemeente Oirschot hebben ten aanzien van dagactiviteiten en dagbesteding. Ook zal een inventarisatie nodig zijn van het huidige aanbod. 38 Concreet kunnen voor de gemeente Oirschot de volgende aanbevelingen geformuleerd worden: 1. Realiseer een effectieve samenwerkingsstructuur met alle betrokken partijen; 2. Inventariseer de behoeften aan aanbod van dagbesteding en dagactiviteiten onder de doelgroep; 3. Inventariseer het huidige aanbod aan dagbesteding en dagactiviteiten; 4. Houdt in de beleidsvorming rekening met het belang van passende dagbesteding en dagactiviteiten voor mensen met dementie. De implementatie van deze aanbevelingen wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 7. 39 7. IMPLEMENTATIEPLAN In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de implementatie van de aanbevelingen plaats kan vinden. Het implementatieplan wordt beschreven aan de hand van Grol en Wensing (2006). Zij beschrijven in zeven stappen het proces dat doorlopen moet worden voor een succesvolle implementatie. De aanbevelingen, gebaseerd op de resultaten uit dit onderzoek, lenen zich echter niet voor een volledig implementatieplan waarin alle stappen van Grol en Wensing doorlopen worden. Daarom is besloten alleen de relevante stappen te beschrijven. In paragraaf 7.1 worden de voorstellen en het doel beschreven. In paragraaf 7.2 wordt de analyse van de setting en de doelgroep beschreven. Vervolgens wordt in paragraaf 7.3 kort ingegaan op de strategieën die toegepast worden voor de implementatie. Paragraaf 7.4 bevat het activiteitenplan, waarin de te nemen acties beschreven worden. 7.1 Ontwikkelen van een voorstel voor verandering en analyse De aanbevelingen uit dit onderzoek voor de gemeente Oirschot ten aanzien van de maatschappelijke participatie van mensen met dementie zijn beschreven in hoofdstuk 6. De aanbevelingen en het bijbehorende doel worden schematisch aangegeven in tabel 2. Thema Dagbesteding (als middel tot participatie) Aanbeveling Realiseer een effectieve samenwerkingsstructuur met alle betrokken partijen. Inventariseer de behoeften aan aanbod van dagactiviteiten en dagbesteding onder de doelgroep. Inventariseer het huidige aanbod aan dagbesteding en dagactiviteiten. Doel Een gevarieerd aanbod van dagbesteding en dagactiviteiten die aansluit bij de behoefte aan participatie van mensen met dementie in de gemeente Oirschot. Houdt in de beleidsvorming rekening met het belang van passende dagbesteding en dagactiviteiten voor mensen met dementie. Tabel 2: Aanbevelingen en doel. Dit onderzoek was een eerste aanzet om onder andere de behoeften van mensen met dementie ten aanzien van hun participatie inzichtelijk te maken. Hierbij wordt voor participatie de indeling naar activiteiten en sociale contacten naar Broese van Groenou (2006, 2015) gehanteerd. Uit het onderzoek blijkt dat de meeste respondenten gebruik maken van een vorm van dagbesteding of dagactiviteiten en positief zijn over de hoeveelheid sociale contacten en activiteiten. Een voorzichtige conclusie kan zijn dat de dagbesteding een positieve rol speelt in de participatie van mensen met dementie. Het uiteindelijke doel is een gevarieerd aanbod van dagbesteding en dagactiviteiten die aansluit bij de behoeften aan participatie. Om dit doel te kunnen bereiken is verder onderzoek naar de behoeften aan dagbesteding en activiteiten van mensen met dementie nodig, om een duidelijk beeld te krijgen welke behoeften mensen met dementie op dit vlak hebben. Ook is een inventarisatie van het huidige aanbod nodig om te kunnen beoordelen welke leemten er in het aanbod zitten. Pas daarna kan bekeken worden hoe de gemeente Oirschot de behoeften kan vertalen naar een beleid ten aanzien van aanbod in dagbesteding en dagactiviteiten. Om alle stappen te kunnen zetten is allereerst een effectieve samenwerkingsstructuur met alle betrokken partijen nodig. Er is voor gekozen om in het implementatieplan de eerste drie aanbevelingen uit te werken. 40 7.2 Analyse van de setting en doelgroep In deze paragraaf wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan het beschrijven van de setting, de doelgroep en de belemmerende en bevorderende factoren van de implementatie. 7.2.1 De setting Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Huis van De Brabantse Kempen. Het Huis van de Brabantse Kempen is het uitvoeringsorgaan van het Streekplatform, een samenwerkingsverband van de Kempengemeenten (Eersel, Bergeijk, Bladel, Reusel-De Mierden, Oirschot, Hilvarenbeek en Moergestel), ondernemingen en (zorg)organisaties in de Kempen. Het Huis van de Brabantse Kempen ondersteunt het project “Dementievriendelijke Kempen” (Brabantse Kempen, 2014). Het project “Dementievriendelijke Kempen” wil in samenwerking met formele en informele organisaties binnen de Brabantse Kempen mogelijkheden creëren zodat mensen met dementie zo lang mogelijk als volwaardige burgers aan de samenleving kunnen blijven deelnemen. Het onderzoek heeft plaats gevonden in de gemeente Oirschot. De gemeente Oirschot wil een samenleving bereiken waarin iedereen meedoet en niemand wordt buitengesloten (Gemeente Oirschot, 2015). Insteek van de gemeente Oirschot is dan ook een inclusief beleid. Het doel van inclusief beleid is dat mensen met een beperking (waaronder mensen met dementie) vanzelfsprekend op een gelijkwaardige manier kunnen deelnemen aan alle aspecten in het dagelijkse leven (WMO adviesraad Oirschot, 2014). Binnen het inclusieve beleid van de gemeente Oirschot is geen specifieke aandacht voor de doelgroep mensen met dementie. In de regio van de gemeente Oirschot is de Zorgketen Dementie Eindhoven e.o. actief. Huisartsen, ziekenhuizen, GGZ, gemeenten (Wmo-loketten), welzijnsorganisaties, steunpunten informele zorg en cliëntenorganisaties horen bij de dementieketen. De Zorgketen Dementie Eindhoven e.o. wil volgens hun website met alle betrokken organisaties een goede samenwerking en afstemming realiseren. De Zorgketen Dementie Eindhoven e.o. is dan ook een belangrijke partner in het realiseren van een effectieve samenwerkingsstructuur, die nodig is voor verder onderzoek, inventarisatie en realisatie van doelen. In de gemeente Oirschot zijn diverse aanbieders van dagbesteding en dagactiviteiten voor mensen met dementie of ouderen in zijn algemeenheid. Er zijn in Oirschot twee zorgboerderijen die samenwerken met zorgorganisatie Joris Zorg. Joris Welzijn is onderdeel van Joris Zorg en biedt naast de zorgboerderijen voor de doelgroep mensen met dementie ook activiteiten voor ouderen in zijn algemeenheid. Daarnaast biedt ook zorgcentrum Amaliazorg activiteiten voor ouderen en mensen met dementie. In de gemeente Oirschot zijn daarnaast ook twee kleinschalige dagbestedingen: Atelier de Tuinkamer en Ontmoetingscentrum de Hoeven. Naast deze reguliere en gebruikelijke vormen van dagbesteding heeft de onderzoeker geen zicht op andere mogelijke vormen. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan vrijwilligerswerk door mensen met dementie, begeleiding door buddy’s, museumbezoeken, dagbesteding met kunstzinnige/creatieve invulling of dagbesteding met een technische/ambachtelijke invulling. 7.2.2 De doelgroep Landelijk is sprake van een toename van het aantal mensen met dementie. De verwachting is dat in Oirschot het aantal mensen met dementie toeneemt van 289 in 2015 tot 464 in 2030 (Programmaraad Zorgvernieuwing Psychogeriatrie, 2015). Om de zorg betaalbaar te houden moeten gemeenten vanuit de Wmo ervoor zorgen dat mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen en mee kunnen blijven doen in de maatschappij (Rijksoverheid, 2015). De gemeente Oirschot krijgt te maken met diverse vraagstukken om dit te realiseren. Het gebruik van dagbesteding en dagactiviteiten is een van deze vraagstukken. Bij het realiseren van een gevarieerd aanbod van dagbesteding en dagactiviteiten die aansluit bij de behoefte aan participatie van mensen met dementie in de gemeente Oirschot zijn de beleidsmakers van de gemeente betrokken. Daarnaast zijn 41 zorgaanbieders betrokken bij het realiseren van het te ontwikkelen aanbod. De ketenregisseur en de zorgtrajectbegeleiders van de Zorgketen Dementie Eindhoven e.o. kunnen als inhoudsdeskundigen waardevol advies geven. Om te komen tot een passend aanbod is verder onderzoek nodig naar de behoeften van mensen met dementie. Bij het realiseren van verdere onderzoek zijn onderzoekers nodig. Het Huis van de Brabantse Kempen kan wederom ondersteunen door verder onderzoek te faciliteren. Verder onderzoek kan opgepakt worden door Stichting Zet. Stichting Zet is betrokken bij het realiseren van “Dementievriendelijke Kempen” en thuis in het geven van advies, training en begeleiding van projecten. Een andere mogelijkheid is studenten in de gelegenheid te stellen dit onderzoek op te pakken, waarbij Stichting Zet de studenten met hun kennis kan ondersteunen. 7.2.3 Belemmerende en bevorderende factoren Er zijn verschillende factoren die het implementatieproces kunnen belemmeren of bevorderen. De verschillende factoren worden benoemd in tabel 3. Belemmerende factoren Bevorderende factoren Ten aanzien van realisatie van een effectieve samenwerkingsstructuur: Ten aanzien van realisatie van een effectieve samenwerkingsstructuur: *Verschillende belangen van de samenwerkingspartners. *Er is al een samenwerkingsstructuur bij de Zorgketen Dementie Eindhoven e.o. De gemeente Oirschot maakt deel uit van deze zorgketen. *een gezamenlijk doel: de cliënt met dementie en zijn mantelzorger. Ten aanzien van inventarisatie behoeften: Ten aanzien van inventarisatie behoeften: *Bereidheid van de Zorgketen Dementie Eindhoven e.o. om mee te werken aan externe onderzoeken. *Mensen en (financiële) middelen. *De doelgroep is moeilijk te bereiken. *Het is voor de doelgroep lastig hun behoeften te verwoorden. *Uitgaan van het aanbod en niet vanuit de vraag van de doelgroep. Ten aanzien van inventarisatie huidig aanbod: *De gemeente Oirschot maakt deel uit van de Zorgketen Dementie. *Ondersteuning Huis van de Brabantse Kempen: via het Studentenbureau van het Huis van de Brabantse Kempen kan een opdracht uitgezet worden. Ten aanzien van inventarisatie huidig aanbod: *Mensen en (financiële) middelen. *Ondersteuning Huis van de Brabantse Kempen: via het Studentenbureau van het Huis van de Brabantse Kempen kan een opdracht uitgezet worden. Tabel 3: Belemmerende en bevorderende factoren bij het implementatieproces. 7.3 Selectie van strategieën en interventies Een eerste stap is het realiseren van een effectieve samenwerkingsstructuur met alle betrokken partijen. Door proactief de samenwerking aan te gaan worden initiatieven kansrijker. Voor het 42 opzetten van een effectieve samenwerkingsstructuur is een organisatorische strategie nodig. Binnen deze strategie wordt een projectleider aangesteld die de implementatie van een effectieve samenwerkingsstructuur gaat aansturen en coördineren. De projectleider zal alle partijen bijeen brengen en met deze partijen de afzonderlijke en gezamenlijke belangen, de verwachtingen en het gezamenlijke doel in kaart brengen. Het is nodig al deze punten te bespreken om een gezamenlijk draagvlak te creëren. Na deze stap moet de structuur opgezet worden: de verdeling van de taken en verantwoordelijkheden, de overlegvorm en -frequentie, de inzet van mensen en middelen en de informatievoorziening. Ook moet er borging van de afspraken plaats vinden door op vaste tijden de samenwerkingsstructuur te evalueren. Bij het inventariseren van de behoeften aan aanbod van dagactiviteiten en dagbesteding onder de doelgroep en de inventarisatie van het huidige aanbod aan dagbesteding en dagactiviteiten wordt gekozen voor een faciliterende en inventariserende strategie. De gemeente zal in eerste instantie door middel van verder onderzoek explorerend en inventariserend bezig zijn. Het Huis van de Brabantse Kempen kan deze inventarisatie faciliteren door studenten in de gelegenheid te stellen deze onderzoeken uit te voeren. Stichting Zet kan ondersteuning bieden aan deze studenten, zodat zij voldoende diepgang in de gesprekken tot stand kunnen brengen. 7.4 Activiteitenplan Alle te ondernemen acties voor het realiseren van een effectieve samenwerkingsstructuur, het inventariseren van de behoeften aan aanbod van dagactiviteiten en dagbesteding onder de doelgroep en het inventariseren van het huidige aanbod aan dagbesteding en dagactiviteiten in Oirschot, worden beschreven in een activiteitenplan (tabel 4). Daarin is ook beschreven door wie de activiteiten worden uitgevoerd en welk tijdspad hierbij past. Het activiteitenplan behelst ook de stappen “integratie” en “evaluatie”. Bij de evaluatie is het van belang te bepalen of het gewenste doel bereikt is. Dit moet niet alleen aan het eind van het proces plaats vinden, maar ook tussentijds. Doel Activiteit Een effectieve Aanstellen van een samenwerkings neutrale projectleider structuur realiseren Inventarisatie maken van de benodigde samenwerkingspartners De benodigde samenwerkingspartners informeren en een overleg plannen Bespreken van de belangen, verwachtingen en het doel van de samenwerking. Door wie Wanneer Beleidsmedewerker gemeente Augustus 2015 Projectleider September 2015 Projectleider September 2015 Evaluatie Oktober 2015 Projectgroep (van alle September- November deelnemende partijen) Oktober 2015 onder leiding van de 2015 projectleider Praktische zaken Projectgroep onder bespreken en vastleggen: leiding van de *taakverdeling projectleider *inzet middelen en mensen *overlegvorm en -frequentie *informatievoorziening OktoberDecember 2015 Januari 2016 43 Inventarisatie van behoefte aan dagactiviteiten en dagbesteding van mensen met dementie Inventarisatie van het huidige aanbod aan dagbesteding en dagactiviteiten *evalueren structuur Onderzoeksopdracht uitzetten Beleidsmedewerker gemeente/Huis van de Brabantse Kempen December 2015 Ondersteuning voor de interviews door Stichting Zet regelen Onderzoek uitvoeren Beleidsmedewerker gemeente/Huis van de Brabantse Kempen Student (Toegepaste Gerontologie) of een externe onderzoeker December 2015 Verspreiden onderzoeksverslag onder stakeholders Betrokkenen uitnodigen voor presentatie van de resultaten Presentatie houden en toelichting geven op onderzoeksresultaten Onderzoeksopdracht uitzetten Student (Toegepaste Gerontologie) of een externe onderzoeker Student (Toegepaste Gerontologie) of een externe onderzoeker Student (Toegepaste Gerontologie) of een externe onderzoeker Beleidsmedewerker gemeente/Huis van de Brabantse Kempen Juni 2016 Onderzoek uitvoeren Student (Toegepaste Gerontologie) of een externe onderzoeker Verspreiden onderzoeksverslag onder stakeholders Betrokkenen uitnodigen voor presentatie van de resultaten Presentatie houden en toelichting geven op onderzoeksresultaten Student (Toegepaste Gerontologie) of een externe onderzoeker Student (Toegepaste Gerontologie) of een externe onderzoeker Student (Toegepaste Gerontologie) of een externe onderzoeker September 2016 Januari 2017 Januari 2017 Februari Juni 2016 Mei 2016 Juni 2016 Juli 2016 Mei 2016 December 2016 Januari 2017 Februari 2017 Tabel 4: Activiteitenplan 44 LITERATUUR Ablitt, A., Jones, G. & Muers, J. (2009). Living with dementie: A systematic review of the influence of relationship factors. Aging & Mental Health, 4, 497-511. Alzheimer Nederland. Factsheet cijfers en feiten over dementie. Gezien op 15-02-2015, http://www.alzheimer-nederland.nl/media/840711/factsheet_dementie_algemeen__publieksversie_03-02-2015.pdf Alzheimer Nederland, 2014. Handreiking (dag)activiteiten bij dementie. Gezien op 26-2-2015, http://www.alzheimernederland.nl/media/21165/AlzheimerNederland_Paper_%20activiteiten_%20bij_%20dementie_201 4.pdf Alzheimer Nederland. Wat is dementie. Gezien op 15-2-2015, http://www.alzheimernederland.nl/informatie/wat-is-dementie/vormen-van-dementie.aspx Alzheimers’s Society (2013). Dementia 2013: The hidden voice of lonelines. Gezien op 8-3-2015, http://www.alzheimers.org.uk/site/scripts/download_info.php?downloadID=1056 Baarda, D & De Goede, M. (2006). Basisboek Methoden en Technieken. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwantitatief onderzoek. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers. Baarda, D. (2014) Dit is onderzoek! Handleiding voor kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers. Boeije, H. (2014). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Denken en doen. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers. Brabantse Kempen. (2014). De kracht van de Brabantse Kempen. Voortgangsverslag 2012-2014. Middelbeers: Het Huis van De Brabantse Kempen. Brannelly, T ( 2011). Sustaining citizenship: People with dementia and the phenomenon of social death. Nursing Ethics 18(5), 662-671. Broese van Groenou, M. (2006). Sociale participatie van 55-64 jarigen: is de huidige generatie sociaal actiever dan de vorige? Gerontologie en Geriatrie, 37, Issue 6, pp 275-282. Broese van Groenou, M. (2015). De Canon van Gerontologie. Gezien 17-4-2015, http://www.canongerontologie.nl/samenleving/sociale_participatie Centraal Bureau voor de Statistiek (2015). Begrippen. Gezien 12-6-2015, http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/methoden/begrippen/default.htm?conceptid=192 Centraal Bureau voor de Statistiek (2014), Regionale kerncijfers Nederland. Gezien op 20-6-2015, http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=70072ned&D1=0,911,23&D2=156,169,312,466,496,510,541,568,623,631,653,687,720&D3=19&HDR=T&STB=G1,G2&V W=T Dingemans, E. & Kremers, M. (2012). Maatwerk. Grijs goud 45 Dirkse, R. & Renes, M. (2012) De versnippering te lijf, Rapportage quickscan dementiebeleid Gemeente Utrecht. Gezien op 21-2-2015, http://www.alzheimer-nederland.nl/media/464918/rapportage_utrecht__definitief.pdf Droës, R. (2004). Effectieve interventies voor passief gedrag bij dementie. Denkbeeld, 16, Issue 5, 141-142 Droës, R. (1998). Omgaan met dementie. Neuropraxis, 2, 121-127 American Psychiatric Association. (2014). Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen (DSM-5). Amsterdam: Uitgeverij Boom. Eggermont, L. & Scherder, E. (2008). Lichamelijke activiteit, cognitie en dementie. Neuropraxis, April 2008, Volume 12, Issue 2, pp 37-42. Eulderink, F. (2004). Inleiding gerontologie en geriatrie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum Expertisecentrum Dementie Vlaanderen. Dementievriendelijke gemeente. Gezien op 14-02-2015, http://www.dementie.be/default.asp?page=136 Gemeente Oirschot. Gezien op 21-3-2015, http://www.oirschot.nl/document.php?m=37&fileid=64449&f=5422f3f4f09d12e84d68366b6256710 e&attachment=0 Gerritsen, D., Dröes, R., Ettema, T., Boelens, D., Bos, J., Meihuizen, L., de Lange, J., SchölzelDorenbos, C. & Hoogeveen, F. (2010). Kwaliteit van leven bij dementie. Opvattingen onder mensen met dementie, hun zorgverleners en in de literatuur. Tijdschrift Gerontologie en Geriatrie, 41, 241255. Grol, R., & Wensing, M. (2006). Implementatie: effectieve verandering in de patiëntenzorg. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg. Hoeijmans, N. (2009). Maatschappelijke participatie bij ouderen. TPEdigitaal: 3(2) 53-66. Huijsman, R. (2013). Ouderenzorg verenigt zeven generaties. Skipr, Juli 2013, 07/08. Levasseur, M., Richard, L., Gauvin, L. & Raymond, E. (2010). Inventory and analysis of definitions of social participation found in the aging literature: proposed taxonomy of social activities. Social Science and Medicine, 71, 2141-2149. McKeown, J., Clarke, A., Ingleton, C. & Repper, J. (2009). Actively involving people with dementia in qualitative research. Journal of Clinical Nursing, 19, 1935-1943. Meulenkamp, T., Van der Hoek, L. & Cardol, M. (2013). Deelname aan de samenleving van mensen met een beperking, ouderen en de algemene bevolking. Rapportage participatiemonitor 2013. Utrecht: Nivel. Moll van Charante, E., Perry, M., Vernooij-Dassen, M., Boswijk, D., Stoffels, J., Achthoven, L. & Luning-Koster, M. (2012). NHG-Standaard Dementie. Gezien op 8-3-2015, https://www.nhg.org/standaarden/volledig/nhg-standaard-dementie 46 Movisie. (2009). Maatschappelijke participatie individuele activeringsmethoden groepsgerichte activeringsmethoden. Gezien 16-4-2015, https://www.movisie.nl/sites/default/files/alfresco_files/Verkenning%20Maatschappelijke%20partici patie%20[MOV-225254-0.3].pdf Nationaal Kompas. (2014). Participatie. Gezien op 10-4-2015, http://www.nationaalkompas.nl/participatie/ Nimwegen van, N., & Van Praag, C. (2012). Bevolkingsvraagstukken in Nederland anno 2012; actief ouder worden in Nederland. Amsterdam: Nederlands interdisciplinair demografisch instituut. Oldenkamp, M., De Klerk, M. & Wagemakers, A. (2013). Beperkt contact? De relatie tussen functionele beperkingen en netwerkkenmerken. Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, 91,8, pp 478-488. Oostelaar, D. & Wolfswinkel, G. (2006). Ouderen in de samenleving. Bussum: Uitgeverij Coutinho. Programmaraad Zorgvernieuwing Psychogeriatrie. Dementievriendelijke inspiraties. Gezien op 14-22015, www.dementievriendelijk.nl Programmaraad Zorgvernieuwing Psychogeriatrie. Nieuwsbrief najaar 2014. Programmaraad Zorgvernieuwing Psychogeriatrie. Gemeente Oirschot. Facts & Figures Dementie 2015. Gezien op 4-6-2015, http://www.pgraad.com/images/factsheets/hist-w5430293e15%20oirschot%20factsheet%20dementie%202015.pdf Putters, K. (2014). Rijk geschakeerd. Op weg naar de participatiesamenleving. Den Haag: SCP. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. (2008). Verkenning Participatie. Arbeid, vrijwillige inzet en mantelzorg in perspectief. Gezien 16-4-2015, http://www.adviesorgaanrmo.nl/Publicaties/Onderzoeken/Verkenning_participatie_november_2008 Raymond, E., Grenier, A. & Hanley, J. (2014). Community Participation of Older Adults with Disabilities. Journal of Community & Applied Social Psychology, 24, 50-62. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. (2015). Dagbesteding op zorgboerderijen. Gezien 7-62015, http://www.rivm.nl/Documenten_en_publicaties/Algemeen_Actueel/Nieuwsberichten/2015/Zorgbo erderij_waardevolle_dagbesteding_voor_mensen_met_dementie Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. (2013). Gezondheid en maatschappelijke participatie. Gezien 13-3-2015, http://www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/rapporten/2013/12/19/gezondheid-en-maatschappelijke-participatie.html Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. (2015). Sociaal-culturele participatie. Gezien 29-32015, http://www.eengezondernederland.nl/Heden_en_verleden/Participatie/Sociaal_culturele_participat ie Rijksoverheid. Veranderingen in de langdurige zorg. Gezien op 18-2-2015, http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/hervorming-langdurige-zorg/veranderingen-in-delangdurige-zorg 47 Scherder, E. (2001). Veroudering en de ziekte van Alzheimer. Assen: Koninklijke van Gorcum & Comp. B.V. Scherder, E. & Eggermont, L. (2009). Stilstaan is achteruitgaan. Denkbeeld,21,4,10-12. Scheres, W. & De Rijdt, C. (2011). Ondersteunend communiceren bij dementie. Amsterdam: Reed Business. Stalman, P. & Beltman, H. (2014). Kwaliteitseisen bij Wmo-ondersteuning voor zeer kwetsbare burgers. Gezien op 19-4-2015, https://iederin.nl/hulp-en-advies/handreikingen/ Trimbos instituut. Dementie. Gezien op 28-2-2015, http://www.trimbos.nl/onderwerpen/psychischegezondheid/dementie Van Baalen, A., Vingerhoets, A., Sixma, H. & De Lange, J. (2010). How to evaluate quality of care from the perspective of people with dementia: An overview of the literature. Dementia, 10 (1), 112-137. Van Campen, C. (2011). Kwetsbare ouderen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Van der Plaats, A. & De Boer, G. (2014). Het demente brein. Gytsjerk: Rekladruk. Van Heck, G. & Stoop, H. (2009). Vergeet me niet. Tilburg: Programmaraad Zorgvernieuwing Psychogeriatrie. Van Houtem, L., Cardol, M. & De Jong, J. (2012). Ondanks ‘keuzebiografie’ blijft de keuze beperkt: participatie naar levensfase. Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, 90, issue 4, pp 245-252. Verbraeck, B. & Van der Plaats, A. (2008). De wondere wereld van dementie. Maarssen: Elsevier gezondheidszorg. Verdoorn, P. & Van Vulpen, A. (2011). Werken aan kwaliteit van bestaan. Amsterdam: Uitgeverij Boom Nelissen. Verhoeven, N. (2007). Wat is onderzoek? Praktijkboek methoden en technieken voor het hoger beroepsonderwijs. Amsterdam: Boom. Wiranto-Go, S., Wiranto, R., Schols, J. & De Baat, C. (2010). Het tandheelkundig jaar. Het dementiesyndroom. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. WMO Adviesraad Oirschot (2014). Conceptvisie op sociaal domein Oirschot. Gezien op 26-2-2015 http://www.wmoadviesraadoirschot.nl/projecten-en-adviezen/projecten-en-adviezen-2014/sociaalbeleidskader-oirschot 48 BIJLAGEN Burgerlijke staat Verkregen via Maakt gebruik van 1929 Alleenstaand Ontmoetingscentrum De Hoeven Ja Vrouw 1932 Alleenstaand Ontmoetingscentrum De Hoeven Ja R2 Man 1937 Gehuwd Ontmoetingscentrum De Hoeven Ja R3 Vrouw 1935 Weduwe Ontmoetingscentrum De Hoeven Ja R4 Vrouw 1934 Gehuwd Joris Zorg Nee R5 Vrouw 1943 Gehuwd Ontmoetingscentrum De Hoeven Ja R6 Vrouw 1925 Weduwe Joris Zorg Nee R7 Vrouw 1937 Weduwe Ontmoetingscentrum De Hoeven Ja R8 Vrouw 1938 Weduwe Ontmoetingscentrum De Hoeven Ja R9 Vrouw 1931 Weduwe Zorgboerderij Het Scheiend Ja R10 Vrouw 1938 Gehuwd Zorgboerderij Het Scheiend Ja R11 Vrouw 1940 Gehuwd Praktijkbegeleider Ja R1 dagbesteding Geboortejaar Vrouw Respondent Geslacht Bijlage 1 Tabel respondenten 49 Bijlage 2 Topiclijst Topics Onderwerpen Vragen Maatschappelijke Participatie (Broese van Groenou, 2006) (van Houtem et al., 2012) Hoe ziet participatie eruit voor de (individuele) mensen met dementie? Belemmerende factoren (Raymond et al., 2014) (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu,2013) Behoeften (Gerritsen et. al, 2010) (Scherder, 2001) Welke belemmerende factoren worden ervaren? Sociale contacten Activiteiten Dagelijkse voorzieningen Verschil vroeger en nu (Droës, 2004) (Alzheimers’s Society, 2013). Verschil in sociale contacten Verschil in activiteiten Redenen van eventueel verschil Empowerment/ Zelfbeschikking (Raymond et al., 2014) (van Heck en Stoop, 2009). Kunnen mensen met dementie aangeven wat ze willen (t.a.v. hun participatie)? Hoe ziet uw huidige deelname aan de samenleving eruit: *Heeft u sociale contacten? *Doet u mee aan activiteiten? *Maakt u uitstapjes? *Gaat u naar een (sport)vereniging? Hoe voelt u zich over uw huidige deelname aan de maatschappij? Hoe tevreden bent u hierover? Hoe beïnvloedt uw deelname aan de maatschappij uw welzijn? Welke problemen ervaart u, waardoor u niet kunt meedoen in de maatschappij? *lichamelijke gezondheid? *financiën? *cognitieve problemen? Wat zijn uw behoeften aan sociale contacten? Wat zijn uw behoeften aan activiteiten? Wat zijn uw behoeften aan gebruik van de dagelijkse voorzieningen (winkels, openbaar vervoer, ed.) Hoe wilt u ondersteund worden bij deze behoeften? Is er een verschil in sociale contacten voordat u dementie had en nu? Is er een verschil in activiteiten voordat u dementie had en nu? Wat zijn de redenen van het verschil? (belemmerende/bevorderende factoren) Wordt er aan u gevraagd op welke manier u mee wilt doen in de maatschappij? Ervaart u voldoende eigen regie? 50 Bijlage 3 Vragenlijst Beeld van de geïnterviewde 1. Geslacht: 2. Geboortejaar: 3. Geboorteland: 4. Burgerlijke staat: vrijgezel/samenwonend/LAT relatie/gehuwd/gescheiden/weduwe(naar) 5. Kinderen: ja/nee 6. Zo ja, aantal kinderen: Hoe ziet uw huidige deelname aan de samenleving eruit: o Heeft u sociale contacten? o Doet u mee aan activiteiten? o Maakt u uitstapjes? o Gaat u naar een (sport)vereniging? Hoe voelt u zich over uw huidige deelname aan de maatschappij? Hoe tevreden bent u hierover? Hoe beïnvloedt uw deelname aan de maatschappij uw welzijn? Wat zijn uw behoeften aan sociale contacten? Wat zijn uw behoeften aan activiteiten? Wat zijn uw behoeften aan gebruik van de dagelijkse voorzieningen (winkels, openbaar vervoer, ed.) Hoe wilt u ondersteund worden bij deze behoeften? Welke problemen ervaart u, waardoor u niet kunt meedoen in de maatschappij? o Factoren van de persoon zelf: Zorgen problemen met uw lichamelijke gezondheid er voor dat u niet mee kunt doen? Zorgen financiële problemen er voor dat u niet of minder mee kunt doen? Zorgen uw geheugenklachten er voor dat u niet of minder mee kunt doen? o Omgevingsfactoren: Netwerk Praktische nabijheid van de voorzieningen, ed. Is er een verschil in sociale contacten voordat u dementie had en nu? Is er een verschil in activiteiten voordat u dementie had en nu? Wat zijn de redenen van het verschil? (belemmerende/bevorderende factoren) Wordt er aan u gevraagd op welke manier u mee wilt doen in de maatschappij? Ervaart u voldoende eigen regie om uw maatschappelijke participatie vorm te geven? Kunt u zelf bepalen hoe u nog mee wilt doen met de maatschappij? 51 Bijlage 4 Sociale kaart De gemeente Oirschot bestaat uit de kernen Oirschot, Spoordonk en Oost-, West- en Middelbeers. In het verleden waren Oirschot en Spoordonk één gemeente en was Oost-, West- en Middelbeers een gemeente. In het beschrijven van de voorzieningen is deze indeling aangehouden omdat dit een beter beeld geeft van de beschikbare voorzieningen in de eigen kern. Gemeente Oirschot Ontmoetingscentra Sociaal Cultureel Centrum De Enck In De Enck zit het theater, het theatercafé, het theaterrestaurant, de bibliotheek , het centrum voor kunsteducatie (dans , theater muziekschool) en de Filmclub. Verder herbergt De Enck huurders op het gebied van zorg, cultuur en maatschappelijke instellingen, zoals maatschappelijk werk, vrijwilligerswerk en mantelzorgondersteuning. Ook bieden zorgverleners zoals fysiotherapeut, diëtist, logopedie en een zorgorganisatie vanuit De Enck hun diensten aan. Dorpshuis Spoordonk Oirschot heeft een groot aanbod aan cafés, restaurants en andere horecagelegenheden Culturele organisaties diverse culturele organisaties die zich inzetten voor het behoud van musea, erfgoed, e.d. zes carnavalsverenigingen, waaronder Carnavalsvereniging 65-plus vijf gilden in Oirschot een fanfare, een bigband, een muziekvereniging en zes orkesten, waaronder één seniorenorkest zeven (kerk)koren en/of zanggroepen twee toneelverenigingen Recreatie een oldtimerclub een tuiniersvereniging creatieve workshops bloemschikken een vogelvereniging een kynologenclub een jachthondenopleiding een jagersvereniging Organisaties KBO Oirschot, met een activiteitencentrum dat van maandag tot vrijdag open is Het Rode Kruis, afdeling Oirschot Katholieke Vrouwen Organisatie (KVO) De Zonnebloem 14 buurtverenigingen enkele landelijke en enkele lokale politieke partijen 52 Dagbesteding Atelier de Tuinkamer: kleinschalige dagbesteding Zorgboerderij Het Scheiend (Spoordonk) Zorgcentrum Sint Joris (Joriszorg) Deelname aan activiteiten, maandelijkse soosavonden, vieringen d.m.v. een welzijnspakket. Kempenhaeve (Amaliazorg) biedt een activiteitenprogramma waar ook bewoners uit Oirschot aan deel kunnen nemen. Ontmoetingscentrum de Hoeven: kleinschalige dagbesteding Religie Protestantse Kerk in Nederland (PKN) Room-Katholieke Parochie Sint-Odulphus van Brabant Sport Manege ‘t Vierspan Sport- en recreatiecentrum De Kemmer een fitnesscentrum en een Centrum voor sport & gezondheid (Corpus Novum) 2 vis-accommodaties een hengelsportvereniging een atletiekvereniging Stichting Rally Racing Oirschot een motorclub een badmintonclub (locatie de Kemmer) en een badmintongroep die speelt op zaterdag. een basketbalclub (locatie de Kemmer) een hockeyclub een korfbalclub (geen ouderen) 7 biljartverenigingen 3 bridgeclubs een schaakvereniging een gymnastiekvereniging in Oirschot en een vereniging in Spoordonk 2 handboogverenigingen 4 jeu de boules clubs een judoschool midgetgolf 3 verenigingen voor paardensport een tennisclub met een eigen tennispark een vereniging voor vechtsport/verdedigingssport 2 voetbalverenigingen in Oirschot en een voetbalvereniging in Spoordonk een yogavereniging een zwemclub en een Ouderen Zwemclub 53 Oost-, West- en Middelbeers Ontmoetingscentra Ontmoetingscentrum Ons Mevrouw (Middelbeers) Het ontmoetingscentrum biedt ruimte aan verenigingen en clubs. Daarnaast worden er allerlei activiteiten georganiseerd, zoals cursussen, gymclub, kienen, biljarten, voorlichtingsavonden, ontspanningsmiddagen/avonden en buurtactiviteiten Gemeenschapshuis (Oostelbeers) Zaal ’t Dorpsplein (Oostelbeers) Verder zijn er 2 cafés (Middelbeers) Evenementen Er worden jaarlijks twee festivals georganiseerd op het gebied van cultuur en muziek Culturele organisaties vier gilden in de kernen Oost-, West- en Middelbeers drie carnavalsverenigingen een harmonie/drumband drie koren en een zangvereniging een toneelvereniging Recreatie een Solex-club een vogelvereniging een postduivenvereniging Dagbesteding Zorgboerderij Wilton’s Hof (Joriszorg) Zorgcentrum Vestakker (Joriszorg) Organisaties KBO Oost-, West- en Middelbeers Het Rode Kruis, afdeling de Beerzen Katholieke Vrouwen Organisatie (KVO) De Zonnebloem 22 buurtverenigingen Er zijn enkele landelijke en enkele lokale politieke partijen actief Religie Room-Katholieke Parochie Heilige Andreas Oostelbeers Room-Katholieke Parochie Heilige Willibrordus in Middel- en Westelbeers Sport Manege Soethout Multifunctioneel centrum De Klep 54 een sport- en bewegingscentrum 6 biljartverenigingen (waarvan 1 bij café de Zwaan) 2 bridgeclubs een dartsclub (bij café de Zwaan) een judoclub een hengelsportvereniging een jeu de boules club een handboogvereniging 4 verenigingen voor paardensport een tennisvereniging op het sportcomplex een voetbalvereniging op het sportcomplex een volleybalclub een ren- en tourclub (wielersport) 55 Bijlage 5 Generaties (Bron: Skipr, 2013). 56