De kramp voorbij, Borgmans metamorfosen in de praktijk Jannet van der Spek is PKN-gemeentepredikant in Groningen-zuid Van mei 2006 tot en met juni 2007 werkte ik als begeleider van de Buitenwacht in Dordrecht. De Buitenwacht is een multiculturele en interreligieuze gemeenschap, die ooit ontstaan is door drie mannelijke theologen en hun partners die in Krispijn gingen wonen. De mannen zochten werk in de industrie en de vrouwen werden huisvrouw. Na een aantal jaar besloten zij iets te doen met hun verlangen naar gemeenschap en ontmoeting. Kennelijk werd dit door velen herkend en zo is de Buitenwacht ontstaan. Begonnen als beweging van arbeiders, mensen uit de ‘volksbuurt’ en progressieve (ex)- christenen, werd ze in de jaren negentig ook steeds meer multicultureel. Dit alles ging niet zonder slag of stoot. De keus om een open gemeenschap te zijn moet steeds opnieuw weer gemaakt een belichaamd worden. Principieel was en is de keus dat er ruimte moet zijn voor iedereen en die is er nu eenmaal niet vanzelf, met name voor mensen van de onderkant en rand van de samenleving. Vorming, actie en vieren zijn de peilers van deze gemeenschap. In de periode dat ik aan de Buitenwacht verbonden was zat de Buitenwacht in een overgangssituatie. Zijn we een gemeenschap of zijn we een buurthuis? Zijn we nog wel een vrijwilligersorganisatie met al die ID-ers en een vrijgestelde begeleider? Worden we niet te religieus? Zijn we nog wel strijdbaar? Zijn we een gemeenschap of een verzameling eilandjes? Bij mijn afscheid kreeg ik van het bestuur het boek van Borgman cadeau. Een heel goed idee, maar ik had het al. Ik had het ook al gelezen, reizend in de trein tussen Dordrecht en Amsterdam en dat was zeer inspirerend. Waarom zou je het uithouden als verbrokkelde, explosieve en broze gemeenschap van en voor zulke verschillende mensen? Omdat je erin gelooft. Borgman geeft er in zekere zin in theologische basis aan, zowel aan die verbrokkeling als aan het uithouden ervan. Bruikbare theologie Borgman geeft mooie analyses van de metamorfose van religie en de samenleving. Zoals dat religie niet meer de garant is van de morele orde, maar nu juist de chaos en verwarring binnen brengt. Op plekken als het arbeids- en buurtpastoraat, de GGZ enzovoorts was natuurlijk al lang duidelijk dat de hoge opdracht van het vormgeven van het eigen leven allesbehalve maakbaar is. Maar het heerlijke van het boek van Borgman is vooral dat het in tegenstelling tot vele andere theologische boeken nagenoeg geen praktische aanwijzingen geeft en daardoor juist heel praktisch is. En dat heeft te maken met het feit dat Borgman de werkelijkheid – seculier of religieus, daar valt over te twisten – aanvaardt als de gegeven werkelijkheid. Hij gaat er niet stiekem van uit dat de pastor twee lichamen zou moeten hebben of de RK heel andere bisschoppen. Nee, het theologiseren begint al bij het uithouden van het tijdgebrek van de pastor en het uithouden van deze kerk met deze bisschoppen en dan die situatie duiden en vandaar weer verder. Borgman beschrijft een wijze van theologiseren die mijns inziens zeer bruikbaar is voor de theoloog die pastor, opbouwwerker, coördinator,‘presentie-beoefenaar’ of alles tegelijk is. Een wijze van theologiseren die het werk daadwerkelijk kan inspireren en verder helpen. Die werker hoeft niet van alles, maar in wat hij of zij toch al doet kan hij op hermeneutische wijze theoloog zijn, de tekenen van de tijd onderzoeken, de goddelijke presentie op het spoor komen, onderzoeken wat geboden is, in alle voorlopigheid aan het onmogelijke werken. De kern daarbij is de verbondenheid met het aardse leven in het bijzonder met de meest kwetsbaren daarin. In die zin is het ook een diaconaal boek. Aan- en afwezigheid van God als teken en belofte Theologie houdt zich volgens Borgman met de hele geleefde werkelijkheid en dus niet alleen met de klassieke religieuze verschijnselen, zoals de nieuwe religiositeit. En ook is theologie niet het nog eens een al voorgegeven traditie bij de tijd brengen, maar vanuit die traditie in de wereld staan en zo wereld en traditie herontdekken. Zij vertrouwt zich toe aan de soms chaotische werkelijkheid en ontdekt daar sporen van God. ‘Zij richt zich daarenboven op sporen van verlangen naar heil die schuilgaan in het verzet tegen wat in de bestaande verhoudingen mensen gevangen houdt en vernedert, en hen God vaak vooral als afwezige doet ervaren.’ ‘In deze ervaring van afwezigheid wordt mede Gods presentie gelokaliseerd’. ‘De aandacht voor ‘contrastervaring’ (Schillebeeckx) blijft van fundamenteel belang. Deze contrastervaring heeft een kritisch en negatief aspect, een aspect van afkeer van en verzet tegen het bestaande. Het impliceert tegelijkertijd een positief aspect, een aspect van vertrouwen in deze afkeer en een geloof in de zinvolheid van dit verzet.’ (p. 80,81). Een theologie van de aanwezigheid van God, is tegelijk een theologie van het missen van God. Het is niet mijn taak om hier het boek geheel weer te geven, maar ik vind het fascinerend hoe Borgman weet te spelen met de Aan- en afwezigheid van God als teken en belofte. En hoe hij het belang van uithouden en verwachten benoemt en het belang van het leven open leven naar God toe inclusief de eigen projecten en dierbare en met veel pijn en moeite gevonden vormen van gemeenschap. In die zin is de theologie van Borgman een kramp voorbij die langdurig in het werkveld van het buurt- en arbeidspastoraat heeft bestaan. Die kramp bestond er uit dat zo gauw je iets theologisch zou zeggen dat je die werkelijkheid iets op wilde leggen. In praktijk betekende dat vaak dat alle theologische of zelfs maar gelovige taal ondergronds ging. Borgman theologiseert vanuit de verbondenheid met die werkelijkheid en hij doet dat overtuigend. Spelregels in het publieke debat Uiterst belangrijk vind ik de wijze waarop Borgman de noodzaak en de voorwaarden voor debat formuleert. Mijns inziens komt hij werkelijk aan de spanning voorbij die op dit moment in Nederland tot in het absurde wordt opgevoerd. In dat debat wordt ‘zeggen wat je denkt’ – of dat wat op dat moment in je opkomt – als enig alternatief opgevoerd voor ‘de realiteit met een naïeve mantel der liefde bedekken’. Er zijn er maar weinig die in het publieke debat aan dit dilemma ontsnappen. Borgman geeft daar een aantal belangrijke aanwijzingen voor. Allereerst erkent hij dat de verschillen in visie op het goede leven in de samenleving groot zijn. Debat begint bij de verscheidenheid. Niemand heeft de waarheid in pacht, maar alleen door met elkaar in debat te gaan kom je dichter bij de waarheid. Zeggen wat je denkt is een belangrijk begin, maar om verder te komen, ben je daadwerkelijk afhankelijk van de reactie van de ander. Sterker gezegd: Dan kan het waarheid worden. Daaronder ligt het (christelijke) geloof in de onderlinge verbondenheid van concrete mensen. Een verbondenheid waar elke generatie in elke tijd weer nieuwe partiële vormen voor zal moeten vinden, vormen die altijd voorlopig blijven. Voor Borgman is het debat een religieuze onderneming Borgman constateert in zijn inleiding dat de- op zich niet denkbeeldige -angst voor een machtsgreep van ‘groepen, individuen of naties’ die een gelijk claimen en met dit gelijk een einde willen maken aan het verwarde en het verwarrende, heeft geleid tot ‘ongeloof’ in de zinvolheid van het debat en de mogelijkheid via gesprek en confrontatie ‘de gemeenschap’te versterken. Het tegenovergestelde hiervan, namelijk het geloof dat gesprek en confrontatie juist wel de gemeenschap kunnen bouwen is bij uitstek het bestaansrecht van de Buitenwacht. De multiculturele gespreksgroep Er was een groepje op maandagmiddag waar mensen die de Nederlandse taal beter wilden leren spreken gezamenlijk krantenartikelen lazen. Om allerlei redenen was dat vastgelopen. Samen met Cletus Thuraisingham, een vluchteling uit Sri Lanka, Rooms-katholiek met zeer goede herinneringen aan de religieuzen uit zijn inmiddels door oorlogsgeweld verwoeste dorp, en daarnaast een grote affiniteit met het Hindoeïsme, besloten wij de taalgroep om te zetten in een gespreksgroep, waar nadrukkelijk ook mensen aan mee konden doen die de Nederlandse taal nog niet geheel machtig zijn. Cletus had die gespreksgroep eigenlijk Geloof, hoop en liefde willen noemen. Dat sluit aan bij wat Borgman belijden noemt, namelijk ‘de vraag stellen wat er in de actuele constellatie te geloven, te hopen en lief te hebben valt’(p. 25). Ik vond die naam te hoog gegrepen, in die zin dat ik vreesde dat dit weer te exclusief christelijk zou overkomen en daarom mensen zou kunnen afstoten, maar in zekere zin beschrijft het wel wat er in de gespreksgroep geregeld gebeurde. Deelnemers kwamen voor de helft uit Nederland, het merendeel daarvan was geboren en getogen in Krispijn of directe omgeving, zoals Wielwijk of De Staart. De andere helft kwam uit Turkije, Marokko, de Dominicaanse republiek en Suriname. Wij waren ‘niets’, christelijk, Hindoe, Moslim, New Age-achtig en anti-religieus en een aantal combineerde het een en ander. Naast Cletus en mij had nog één ander iemand een betaalde baan (bij een slagerij), sommigen zaten in trajecten vanuit de Sociale Dienst. Twee of drie kwamen min of meer uit de GGZ. Eén iemand vond werk en kon niet langer meer komen. Er was een min of meer vaste kern van vijf personen, sommigen schoven aan als ze tijd en zin hadden, anderen wanneer ze daartoe in staat waren. Ook haakten mensen om allerlei redenen af. Heel gewoon dus allemaal en tegelijk uniek. In de groep werden alledaagse onderwerpen besproken die de deelnemers zelf aandroegen. Dat varieerde van rondkomen met weinig geld tot hoe ga je om met een depressieve partner. En vrijwel altijd kwamen er verrassende gesprekken tot stand. In een gesprek over het naar het zich liet aanzien ongevaarlijke en ietwat moralistische onderwerp als ‘; gezonde voeding’ kwamen we door de inbreng van de Hindoes op ‘eerbied voor het leven van dieren’, maar ook over de generatiekloof tussen eerste en tweede generatie, bijna-volwassen kinderen eten het door hun moeder gekookte eten niet meer. In de bijeenkomst over kunst danste een door ziekte behoorlijk beperkte vrouw in de kapel en liet een Turkse haar fenomenale boorduurwerk zien. Moslims vertelde hoe 11 september hun leven had veranderd. In deze super-alledaagse gespreksgroep lichtte geregeld de waarheid op. Deze gespreksgroep kwam voort uit de gemeenschap van de Buitenwacht, maar tegelijk droeg ze bij aan de gemeenschap. Wan Pipel Er was ook een plek waar het niet (meer) lukte. De Wan Pipel was één keer per maand op zondagmorgen bedoeld als moment van vieren en bezinning. Het idee was om ook met verschillende religies en culturen samen te vieren. Een tijd lang was dat ook gelukt, maar het kostte veel tijd en energie om het steeds weer voor elkaar te krijgen. Op het moment dat ik aankwam werd de Wan Pipel vooral bezocht door autochtone gelovigen en ongelovigen. Vooraf aan de Wan Pipel werd met een aantal mensen een thema verkend en vervolgens werden daar een vorm en liederen, teksten en muziek bijgezocht. Er was een structuur die heel erg op een kerkdienst leek. Ik vond dat erg lastig, omdat verder verwijzingen naar de christelijke traditie zeer omstreden waren. Ik vond het ook lastig omdat het multicultureel en interreligieus moest zijn en er in praktijk er vooral Nederlanders meededen. Dat hing samen met het moment van de week Voor mijzelf stuitte ik op een grens dat ik wel van harte allerlei groepen kan ontmoeten, maar dat ik niet namens hen kan gaan vieren. Ik kan heel veel vertellen over de Islam of het Hindoeïsme, maar ik kan ze niet representeren in een viering. Ook vond ik het lastig dat het inbrengen van de christelijke traditie zo omstreden was. De vrijwilligers van de Wan Pipel waren het trekken ook moe. Na mijn vertrek werd de Wan Pipel opgeheven. De manier van vieren sloot niet meer aan op het leven van de gemeenschap door de week of het leven op straat. Ik denk dat zich wel weer een nieuwe vorm zal ontwikkelen. Ander woord voor multireligieus Waar ik vanuit de Buitenwacht wel naar op zoek ben is een ander woord voor multireligieuze debat of ontmoeting. Een woord dat ook recht doet aan de seculiere bijdrage aan dat debat. In die zin ben ik het niet eens met Borgman dat het zoeken naar wat ons bindt per definitie een religieuze activiteit is. Je zou dat zo kunnen noemen in een omgeving waar de geïnstitutionaliseerde religie inderdaad alle macht en gezag verloren heeft en het niet meer nodig is om je van haar te bevrijden. Zolang dat nog niet zo is, meen ik dat mensen het recht hebben om te bestrijden dat ze religieus zijn en moeten we hen ook niet tegen hun wil als zodanig benoemen. In de Buitenwacht hangt een wandkleed met daarop een groot ‘ei’, waarop de symbolen van de grote wereldreligies op staan afgebeeld. Er staat ook een leeg grijs vak op, voor de agnosten en ongelovigen. Het midden is open. Het ei blijkt voor velen te symboliseren dat ze welkom zijn in de Buitenwacht en ook voor wie het wil zien, dat niet de waarheid in het midden ligt, maar nog open staat. Kerk Na de Buitenwacht werd ik predikant in Groningen. Voor het eerst in een ‘gewone’ gemeente. Groot, wit en grijs. Het is enorm vreemd om predikant te zijn en niet meer die alledaagse verbondenheid te hebben met mensen van de onderkant en de rand. Ik werd weer predikant omdat ik toch graag de christelijke geloofstaal wilde gebruiken en mee wilde ontwikkelen en moet op deze nieuwe plek weer geheel opnieuw uitvinden wat ik dan zou moeten zeggen. Toch heb ik ook hier al iets aan de theologie van Borgman gehad en ik noem het maar, want het ging over het Avondmaal en dat is toch ook diaconaal, of niet soms? Jaarlijks is er een oecumenische viering van de twee PKN-kerken en de RK parochie van Groningen-zuid. Dit jaar was het in de parochie. We hadden al afgesproken dat we in de viering eucharistie / avondmaal zouden vieren. Twee dagen later belde de pastoraal werkster mij op dat ze het toch niet zag zitten. Ze had nog een tijdelijk contract en de parochie had al zoveel problemen en een lange vacaturetijd achter de rug. We besloten de Tafel niet te vieren. Zowel de RK pastor als ik spraken in ronde maar weloverwogen woorden uit dat het vanwege de bisschop en de kwetsbare positie van parochie was dat wij niet gezamenlijk avondmaal / eucharistie vierden. De tekst van die dag was de roeping van de leerlingen (Matth. 4). Wij nodigden iedereen uit als antwoord op die roeping een kaars aan te steken. Als geloof in onze verbondenheid niet alleen met elkaar maar ook met mensen die nog meer van ons verschillen. Als teken van het licht van God dat komt in de wereld. ‘Dat wij het ontvangen, ontdekken, behoeden, doorgeven, delen, leven.’ Het werkte wonderwel. Een aantal mensen sprak uit dat het teken nog meer gesproken had dan het sacrament had kunnen doen. Ik schrijf dit niet op om u een truc aan de hand te doen om oecumenische problemen op een makkelijke manier te omzeilen. Wel dat ik mede van de theologie van Borgman geleerd wat het ambt van bisschop kan belichamen, een verwijzing naar ‘het heilige - altijd weer nieuwe - begin’ van de kerk, dat buiten haar ligt, en onze roeping dat in de wereld te zoeken.