Eén, twee en veel... De volgende dagen maakte hij nog meer woordjes. Boom en brood. Bloem. Groen. Gras. Op een avond was het heel koud. Het regende hevig. Dan maakte hij vuur en bed. Tafel, stoel en kist. Daar was hij een hele avond zoet mee. Want het valt niet mee een stoel een stoel te noemen. Niemand heeft je gezegd dat dat een stoel is. Daarna trok de tovenaar naar de stad. Hij nam zijn boekje mee. Daar stonden de eerste woordjes in. De mensen in de stad vonden hem een rare kwast. Hij hoestte of kuchte niet, zoals zij. Maar hij p-r-a-a-t-t-e! Hij wees naar de zon en zei: ‘Z-o-n!’ Hij plukte een bloem en zei: ‘B-l-o-e-m!’ Ze stonden verbaasd naar hem te kijken. Ze wilden hem uitlachen. Ze wilden hem de stad uitjagen. Maar hij schreef vreemde tekens in het zand. Hij maakte plechtige gebaren. En dat maakte de mensen bang. De kinderen waren er het eerst mee weg. Ze hielden van de vrolijke man. De man met de lange baard en met zijn beweeglijke mond. Een mond waar hij prachtige dingen mee deed. De kinderen bootsten hem na. Net als jonge vogels die leren fluiten. De tovenaar leerde de kinderen al de woorden die hij had gemaakt. Dan trok hij terug naar het bos. Naar het bos van Touland. Een hele tijd gebeurde er niets. Toch wel! Hij maakte maan en ster en beest. Daarna begon de tovenaar zich te vervelen. Tot hij iets nieuws ontdekte. Onder bloem zaten wel duizend verschillende bloemen. Onder boom zaten wel duizend bomen. Dus trok hij eropuit. Met zijn letterzakje. En dan bracht hij mee: hondsdraf en lelie, iep en beuk, dotterbloem en herderstasje, mastboom en linde. boterbloem en anemoon. Hij was verbaasd hoeveel dingen een naam moesten krijgen. Tot een man uit de stad bij hem kwam. Hij kwam om woorden vragen. Dat vond de tovenaar prachtig. Hij schonk er hem een heleboel. Na die eerste man kwamen meer mensen. Soms reisden ze dagen ver om tot bij de tovenaar te komen. Om hem een woord te vragen voor iets wat ze meebrachten. De tovenaar zat aan een tafel. Hij schoof met de letters, heen en weer. Soms zat hij muisstil te denken. Dan probeerde hij een woord of zocht een ander. Sommige woorden waren als kaartenhuisjes. Zo slap en broos. Andere waren stevige woorden. Die stonden met beide voeten op de grond. Die schreef de tovenaar dan neer in het zand voor de haard. En hij zag hoe de bezoeker het woord proefde. En het mooi vond. ,,Hoeveel moet ik je?” vroegen de mensen dan. De tovenaar glimlachte. ,,Niets!” Want hij was best tevreden en kwam goed rond.