BELEIDSANALYSE SESSIE 1 : ONTWIKKELING VAN B ELEIDSWETENSCHAPPEN EN BELEIDSANALYSE Wat zijn de maatschappelijke problemen die op de agenda van de overheid terechtkomen en wat zijn de oplossingen die ervoor worden bedacht als de overheid het probleem aanpakt ? LASWELL = grondlegger van de beleidsanalyse. Heeft de missie geformuleerd : Hoe beleidsmakers kunnen bijdragen aan een betere maatschappij. Hij geloofde in de maakbaarheid van de samenleving (heeft meegewerkt aan de Rechten van de Mens). Beleidsanalyse =/= 1 domein : multi-methodisch ; multidisciplinair ; probleem-oriëntatie ; mapping van context, opties en effecten Onderscheid : Analyse van beleid : theorie. Academische inzichten ontwikkelen om beleid beter te begrijpen en analyseren (= dit vak). TOETSEN. Analyse voor beleid : prescriptief ; toegepast. Zelf een actor in beleid, actief voorbereiden van beleid. AANBEVELEN. « POLICY » EN « BELEID » Policy : wijsheid, staatsmanschap, voorzichtig handelen, verloop van overheidsactiviteiten, tactiek « Policy » als rationeel plan « Policy » als verschillend van « politiek » Politiek = processen van macht Beleid : Middeleeuwen : beleiden ; beleider ; regering ; beheer ; bevelvoering 20e Eeuw = comeback van de term : Activiteiten van de regering Handelingen van een bepaalde organisatie Aanduiding van een gewenste situatie Aanduiding van een plan Aanduiding van effecten DEFINITIES VAN BELEID POLICY-MAKING: Constrained actors attempting to match policy goals with policy means (= middelend) in a process that can be characterized as “applied problem-solving”: Technical dimension: identifying the optimal relationship between goals and tools Political dimension 1 THOMAS DYE : « Beleid is alles wat een overheid kiest om te doen of niet te doen » Geen beleid voeren is ook beleid -> non-decision making (keuzes maken ; prioriteiten stellen) Keuzeproces (kiezen en verliezen) Kort en krachtig Dye benadrukt dat de overheid eindverantwoordelijk is Het doelgerichte en het denkproces ontbreken WILLIAMS JENKINS : « Beleid is een set van verweven beslissingen genomen door een politieke actor of groep van actoren over de selectie van doelstellingen en de wijze waarop de doelstellingen moeten worden gehaald, wat in principe binnen hun bereik moet liggen » Politieke actor/groep van actoren : beleid is niet alleen de overheid Gedetailleerd Doelgericht en procesgedachte zit erin Verweven beslissingen : beleid is complex Haalbaarheid : verwijzing naar beperkingen van beleid JAMES ANDERSON : « Een doelgericht verloop van activiteiten dat een actor of een set actoren volgen in het behandelen van een probleem of een bekommernis » Beleid = proces + doelgericht verloop (Anderson zegt eigenlijk beknopt wat Jenkins zegt) Probleemoriëntatie Onderscheid : Probleem : heeft zich al gesteld in het verleden Bekommernis : kan in de toekomst liggen -> Proactief Sluit zich aan bij de sociaal-constructivistische visie : probleem wordt ook gemaakt als men zich erover bekommerd. Iets komt niet zomaar op de agenda, dat wordt beïnvloedt door de manier waarop men kijkt naar de maatschappij en dat is voor iedereen en elke ideologie anders. METHODOLOGICAL IMPLICATIONS FOR STUDYING PUBLIC POLICY De definities van beleidsanalyse brengen implicaties mee voor de studie ervan: Onderzoekers mogen zich niet enkel baseren op formele documenten en officiële beslissingen. Er moet naar méér gekeken worden (vb. de sociale actoren en hun mate van invloed) Hoe analysten beleidsbeslissingen verklaren hangt af van hun manier van werken en welke aspecten van beleidsanalyse hierin een al dan niet grote rol betekenen Objectieve analyse, sociaalwetenschappelijke methodes om beleid te verklaren Subjectieve interpretaties Gevolg: Policy analysis >< Policy studies Analysis: formeel onderzoek naar de impact van beleid, kwantitatieve technieken, weinig procesmatig Studies: Onderzoek naar oorzaak en aanleiding, het proces dat voorafgaat aan de maatregelen 2 Identificatie van verschillende variabelen bij beleidsvoering (= policy determinants) Studie van hoe het soort probleem bepaald wat de oplossing ervan zal zijn. BELEIDSCYCLUS Een cyclus suggereert dat beleid altijd volgens die stappen verloopt ; terwijl het meer toont hoe het zou moeten. Toch is het een handige hulpmiddel (Marleen = voorstander). Fasen van de beleidscyclus volgens Lasswell (nadruk op “policy learning”; de interacties tussen theorie en praktijk; trial-error proces): Intelligentie : vergaren van informatie (Promotie) Voorschrift : voorschrijven van bepaalde actie Invocatie: beleid treedt in werking, samen met bijbehorende set sancties Toepassing : uitvoering door gerecht en administratie Beëindiging Beoordeling: evaluatie; aanpassingen FOUTE VOLGORDE ! Beoordeling zou vooraf moeten gaan aan beëindiging Fasen van de beleidscyclus volgens Brewer : Beleidsvinding, initiatie : eens probleem is opgemerkt -> oplossingen voorstellen Schatting : technische evaluatie van de normatieve kosten Selectie : oplossing kiezen (Implementatie) Evaluatie : van de resultaten Beëindiging Bijdrage Brewer: Benadrukt dat niet elk beleid alle fasen van de cyclus doorloopt De overheid is niet de enige die problemen opmerkt/aanbrengt Duidelijke terminologie Beleidsproces is een oneindig cyclus 5 fasen van beleidscyclus : toegepaste probleemoplossing Probleemoplossing Fasen van cyclus 1 Probleemerkenning Agendasetting 2 Voorstel voor oplossing Beleidsbepaling 3 Keuze voor oplossing Besluitvorming 4 Van oplossing naar effect Beleidsimplementatie 5 Resultatenmonitoring Beleidsevaluatie Punt 6 zou er nog bij moeten : Beleidsverandering/feedback & leren Key actors Policy universe Policy subsystem Government decisionmakers Policy subsystem Policy universe Voordelen beleidscyclus : Omgaan met complexiteit (opdelen in fasen) Actoren en instellingen in kaart brengen (wie waar betrokken) Nadelen beleidscyclus : 3 Onsystematische en ideosynchratische beleidsbeslissingen Geen lineaire opvolging van fasen Geen klare noties van oorzaak en gevolg Fasen model is vaak fictie : soms worden stappen overgeslagen en het is moeilijk te zeggen wanneer je overgaat naar een volgende fase Beleidsanalisten : wie, waar, wat ? Overheid Politieke partijen Belangengroepen Think thanks Academische beleidsanalyse Verbetering van het cyclusmodel (Howlett & Ramesh) Aandacht voor rollen van beleidsactoren en hun belangen Aandacht voor beleidsinstrumentarium en de rol van ideeën Aandacht voor de rol van leerprocessen MOGELIJKE EXAMENVRAGEN SESSIE 1 Hoe zou je beleidsanalyse definiëren en waarom? Wat is het onderscheid tussen een probleem en een bekommernis en waarom vindt Anderson dit een belangrijk onderscheid? Waarom benadrukt Dye andere factoren dan Anderson en Jenkins? SESSIE 2 : BENADERINGEN VAN BELEID – ANALYTISCHE DENKKADERS BENADERINGEN VAN BELEID Eenheid van analyse : op wat wordt er gefocust? Individuen (microniveau ; gedrag van individuen) Groepen (interactie) Instellingen (structuur) Denkkader : op welke manier wordt het wetenschappelijk inzicht opgebouwd? Deductief : toepassing van concepten (algemeen -> specifiek) Inductief : empirische observatie van fenomenen (specifiek -> algemeen) Zes benaderingen DEDUCTIEF INDIVIDUEN Public choice INDUCTIEF Welfare economics GROEPEN Sociale structuur of klasse-analyse Pluralisme of neocorporatisme INSTELLINGEN Neo-institutionalisme Staatsleer (statism) 4 PUBLIC CHOICE (DEDUCTIEF + INDIVIDUEN) Toepassing van neoklassieke economie (= neoliberale inslag) Basisassumpties: Rationeel handelen en individuele nutsmaximalisatie Eigenbelang van de individuen staat centraal : Eigenbelang van kiezers : wat heeft die kandidaat mij te bieden ? Eigenbelang van politici : macht en aanzien -> willen her verkozen worden Eigenbelang van ambtenaren : willen meer budget Leidt tot meer staatsinterventie Normatief : terugtredende staat ten voordele van de markt (= de toename van de staatsinterventie wordt negatief bevonden door de theoretici, die vinden dat het de vrije markt beschadigt) Uitdaging: ervoor zorgen dat het handelen uit eigenbelang toch ten goede komt van de gehele samenleving Problemen : Over simplificatie : beleid is complexer dan nutsmaximalisatie Kleine voorspellende waarde Amerikaanse inslag : de theorie gaat uit van een twee partijen systeem en negeert de landen met meer dan twee partijen Erg normatief: negeert de grote rol die de staat soms moet spelen en ziet het puur als een parasiet Onderschat de impact van instellingen op gedrag Neoliberale, niet waardevrije inslag SOCIALE STRUCTUUR EN KLASSETHEORIE (DEDUCTIEF + GROEPEN) Focus op collectieve entiteiten: georganiseerde groepen en vereniging die de politieke agenda, opties en uitkomsten trachten te beïnvloeden Economische criterium = gemeenschappelijk met public choice, maar hier staat het belang van groepen centraal Orthodox Marxisme : instrumentele visie op de staat Klassensysteem: degenen die de productiemiddelen bezitten >< degenen die werken Elk klassensysteem zal tenietgaan en vervangen worden door een nieuwe Beleid wordt gevoerd door de kapitalisten in hun eigen belang Neomarxisme : Relatieve autonomie (Poulantzas): Kapitalistische instellingen stemmen in met eisen en vragen van het volk om het kapitalistisch systeem veilig te houden Groter belang van instituties en structurele factoren; staatsactiviteit (?) Problemen : Over simplificatie en extreem deductief Geen duidelijke definitie van klasse Probleem met onderscheid bovenbouw-onderbouw Economisch determinisme (Nieuwe klassenstudies maar niet meer marxistische) (Feminisme is een voorbeeld van een nieuwe toepassing: klassenonderscheid man – vrouw) 5 NEO-INSTITUTIONALISME (DEDUCTIEF + INSTELLINGEN) Neo : verschil met legalistische benadering Deze theorie probeert het volledig sociaal gedrag en de organisatorische activiteit achter beleidsvoering te verklaring Uitgangspunt: instellingen zijn sturend voor bepaalde ontwikkelingen in het beleid. Ze bepalen de interpretatie van een probleem, de oplossingen, de actoren, … Actor-centred institutionalism: benadrukt de autonomie van de politieke instellingen los van de maatschappij waarin zij bestaan Economisch neo-institutionalisme en transactiekosten: instituties zorgen ervoor dat transactiekosten (= kosten tgv asymmetrische informatie of andere marktfalingen) worden rechtgetrokken Legitimering, waarden en standaarden beïnvloeden politiek gedrag. Focus op nurture: menselijk gedrag wordt meer beïnvloed door de maatschappij en instituties dan door de persoon zelf Opties van beleidsmakers zijn « path-dependent »: beslissingen worden beïnvloed door de voorgeschiedenis, de context, de maatschappij, … Internationale en nationale beleidsdeterminanten (erg benadrukt in deze theorie) Problemen : Kip of ei ? Individuele en collectieve voorkeuren worden bepaald door de instituties, maar waren deze niet noodzakelijk om de instituties te stichten? Functionalisme : kritiek op het zich neerleggen bij iets omdat het altijd zo gedaan werd Duidt op beperkingen van beleid, maar niet op doelgerichte acties van beleidsmakers Niet adequaat voor agendasetting, wel voor implementatie, evaluatie en bijsturing WELVAARTSECONOMIE (INDUCTIEF + INDIVIDUEN) Uitgangspunt: Liefst de markt zelf laten draaien, maar als er een marktfaling optreedt moet de overheid wel ingrijpen. MARKTFALING : Monopolie (er moeten meerdere aanbieders zijn, anders ontstaan er monopolie(s) wat leidt tot uitbuiting) -> Transport ; telecom. Als een bedrijf al zoveel schaalvoordelen heeft dat niemand anders hier nog gaat investeren Onvolmaakte informatie -> Voedingswaren, banken en elektriciteitstarieven : de overheid verplicht bedrijven om correcte informatie aan hun klanten te geven Externaliteiten (vb. milieuvervuiling) -> Accijns verhogen op vervuilende zaken Tragedy of the commons (gemeenschappelijk goed -> voor iedereen beschikbaar, wordt uitgeput als er onbeperkt gebruik van gemaakt kan worden vb. vis, water, olie, …) -> Limieten stellen, quota, vergunning Vernietigende competitie (race to the bottom) -> Regulering 6 Kosten-batenanalyse : Geldelijke schatting van negatieve en positieve gevolgen van een optie Probabiliteitsschatting van gevolgen Inschatting van maatschappelijke gevolgen Berekening van verwacht verlies of winst door vermenigvuldiging Jaarlijkse verdiscontering Pareto-optimum : je mag alleen veranderen als minstens één persoon daar voordeel bij heeft en niemand nadeel. Pareto-optimum is moeilijk haalbaar bij beleid Kaldor-criterium : beleid mag men wel voeren als de totale baten groter zijn dan de totale kosten Niet-geldelijke kosten OVERHEIDSFALING : Principal-agent theorie : overheden overhevelen taken naar administratieve instituties waarop indirecte controle wordt uitgevoerd. De administratieve “agents” leven de regels en wetten vaak niet correct na, wat vaak leidt tot een inefficiënt beleid. Organisatorische doelverplaatsing: administratief agentschap met taak waarop sancties staan vervangt taak/zet taak naar zijn hand om private of organisatorische doelen te bereiken. Toegenomen kosten: geen band tussen inkomsten en uitgaven leidt tot minder zuinigheid. Afgeleide externaliteiten: neveneffecten gerealiseerd door het agentschap verantwoordelijk voor actievoering. Nieuwe typologie: EXHAUSTIVITEIT EXLUSIVITEIT HOOG LAAG HOOG Privaat goed Belastingsgoed LAAG Common pool-goed Publiek goed Exclusiviteit: Gebruikers kunnen uitgesloten worden van consumptie; mogelijkheid de consumptie van een goed/dienst aan een individu toe te wijzen Exhaustiviteit: Verbruik vermindert beschikbaarheid voor anderen; als ik een brood koop kan niemand meer datzelfde brood kopen >< publiek goed Privaat goed: voedsel; geleverd door marktmechanisme Publiek goed (diensten): straatverlichting; geleverd door overheid Belastingsgoed (tollgood): bruggen; geleverd door zowel de markt als de overheid; prijs voor het gebruik van een publiek goed, niet exhaustief, gebruik kan privaat gemaakt worden Common pool-goed: vissen in de zee; niet-markt actor is nodig voor gebruik regulering Problemen: Rationeel-technisch Beperkingen van kennis en beheersing Politiek karakter van instrumenten “Theoretische illusie” 7 PLURALISME EN NEO-CORPORATISME (INDUCTIEF + GROEPEN) PLURALISME: De Tocqueville, Bentley, Truman, Dahl, Polsby Amerikaans georiënteerde theorie Basisveronderstelling: Centrale rol van belangengroepen bij het voeren van beleid Overlappend lidmaatschap: dit zorgt voor conflict oplossing en samenwerking tussen groepen Beleid en politiek zijn dus het resultaat van competitie en samenwerking tussen groepen die de belangen van hun leden willen beschermen Problemen: Weinig oog voor machtsverschillen: niet alle groepen hebben dezelfde invloed op de overheidsdebatten Ontstaan van neo-pluralisme om dit op te lossen: benadrukt wel de ongelijkheid tussen groepen -> Lindblom: business = belangrijk De rol van de overheid in de beleidsvoering is vaag Veronderstelt dat de overheid zelf altijd eensgezind handelt Negeert alle andere belangrijke actoren die het politiek proces beïnvloeden Negeert de rol van het internationaal systeem bij het vormen van beleid De rol van ideologieën wordt onderschat Is te VS-gericht, is te weinig toepasbaar op andere landen. Is corporatisme beter toepasbaar? NEOCORPORATISME: Schmitter Onstaan in Europa Klein aantal belangengroepen (bepaalde groepen hebben een geprivilegieerde positie) Interactie staat-belangengroepen Deze groepen zijn: Enkelvoudig, bindend, niet-competitief, hiërarchisch, goed georganiseerd Functioneel verschillend Erkend door de staat De staat heeft een zekere controle Representatief monopolie: zij claimen de mening van het volk te vertegenwoordigen Problemen: Het verklaart niet wat staten doen en waarom Het geeft geen begrip in de processen achter beleid Het geeft geen definitie van de term “belangengroep” hoewel deze cruciaal is in de theorie Is vaag rond de significantie van de verschillende groepen Heeft toch een grote rol gespeeld in de beleidsanalyse 8 STATISME (INDUCTIEF + INSTITUTIES) Max Weber, Otto Hintze: Het monopolie van de staat op arbeid en middelen zorgt ervoor dat zij de structuur van de sociale relaties en de instellingen kan bepalen en hervormen Hall, Soskice: Elk politiek systeem heeft een onderliggende logica, met een bijbehorende set instituties, die bepaalde beslissingen aanmoedigen en andere verhinderen Groepen zijn formeel, maar hoeven niet uit wetten voort te vloeien State centric VS Society-centric Verschillen met economische, neo-institutionele theorieën: Instituties worden niet gereduceerd tot minder georganiseerde vormen van sociale interactie Instituties worden niet gereduceerd tot het niveau van het individue Instituties worden gezien als gegeven; hun ontstaan wordt niet verklaard Staat als autonome actor Sterke vorm van statisme: de staat domineert alle andere organisaties Bestaan van sociale vrijheden worden genegeerd Er wordt geen uitleg gegeven voor het feit dat de staat niet altijd haar wil kan opleggen De theorie impliceert dat alle sterke staten op dezelfde manier reageren op een zelfde probleem, wat niet zo is Te weinig oog voor maatschappelijke factoren, en ‘civil society’ Zwakkere vorm van statisme: ook andere organisaties zijn van belang en analisten moeten de relatie van de staat met deze organisaties onderzoeken MOGELIJKE EXAMENVRAGEN SESSIE 2 Case ivm een onderhandelingstafel: is de samenstelling van deze tafel pluralistisch of neocorporatistisch? Wat zijn de typische marktfalingen en hoe pakt de regering deze aan? Waarom leidt eigenbelang tot toenemende staatsinterventie bij public choice? Akkoord? Snelwegen zijn publieke goederen. Akkoord? SESSIE 3: ACTOREN EN INSTITUTIES Agency – Actoren: Individuen: welvaartseconomie; public choice Groepen: pluralisme en corporatisme De staat: statisme Structure – Instituties: Marxisme Neo-institutionalisme Neo-institutionele benadering: Agency bepaald door structure Geen a priori voorspellingen Complexiteit 9 Empirische analyse in specifieke gevallen ACTOREN EN INSTELLINGEN IN HET BELEIDSPROCES: Organisatie van de samenleving Beleidsactoren (beleidssubsystemen) Organisatie internationale systeem Organisatie van de staat ACTOREN VERKOZEN POLITICI: REGERING (= uitvoerende macht): centrale rol = land regeren dus beleid implementeren Machtsbronnen Constitutionele rol en formele autoriteit Controle over informatie Controle over fiscale middelen Betere toegang tot de massamedia Permanente ambtelijke ondersteuning Bepaling wanneer wetten in werking treden Factoren die het de regering moeilijk maken: Groei van grootte, impact en complexiteit van de functies Constante stroom aanvragen van de samenleving Gebrek aan organiserende capaciteit voor coherent beleid en implementatie PARLEMENT (= wetgevende macht) Hedendaagse taak is controle Fora Budgettaire controle 10 Partijdiscipline Relatie met regering, interne organisaties, commissies Aard van beleidsproblemen: expertise en geheimhouding; symboliek Speelt vaak een kleine rol in het beleidsproces, tenzij individuele parlementsleden zich toeleggen op een specifiek onderwerp, dan heeft het iets meer inbreng dankzij zijn expertise AANGESTELDE AMBTENAREN: Civil “servants” “Vierde macht” (bij ons niet -> kabinetten): uitvoering/implementatiefase + bereiken doelstellingen Discretionaire bevoegdheden Grote materiële hulpbronnen Specialisme en expertise Continuïteit Toegang tot informatie Beslotenheid Grote kennis van de bureaucratie (in tegenstelling tot nieuw aangestelde politici) Evt. problemen: Vaak niet de capaciteit om complexe problemen aan te pakken (?) Vaak problemen met organisatie en leiderschap Geen homogene groep: verschillen in meningen, beslissingen, … BELANGENGROEPEN: Economisch en/of sociaal belang van de leden verdedigen -> Druk op beleid Kennis en informatie Politieke en organisatorische hulpbronnen (= organisatie macht vb. Financiële steun campagne) Factoren die bepalend zijn voor de invloed die een belangengroep heeft: De grootte Of ze samenwerken met andere groepen of niet De financiële middelen ONDERZOEKSINSTITUTEN: Onafhankelijke organisaties die door middel van multidisciplinair onderzoek het beleid willen beïnvloeden Academische onderzoeksinstituten Think thanks Zijn relatief nieuw in België, maar er zijn veel internationale think thanks aanwezig in Brussel “An independent organization engaged in multidisciplinary research intended to influence public policy” Moeten autonoom blijven willen ze geloofwaardig zijn MASSAMEDIA: Cruciale link tussen de overheid en de samenleving Agendering: nieuwe problemen op de agenda plaatsen Beleidsfalen aan het daglicht brengen (Invloed niet overdrijven, in het beleidsproces zelf heeft de media weinig invloed) 11 PUBLIEK: Kleine directe rol -> Stemmen POLITIEKE PARTIJEN: Scheidingslijn tussen de staat en de sociale actoren; Bemannen de regering en beïnvloeden zo indirect het beleid ORGANISATIE VAN DE STAAT Autonomie: Onafhankelijkheid van particularistische belangen Isolatie van druk uit de samenleving Succes van neocorporatisme en semi-autoritaire regimes Capaciteit: Organisatorische coherentie (uitvoerende organen ed.) Expertise Zwakke staten: Parlement en belangengroepen (VS) >< Sterke staten: Regering en administratie (FR) = een misleidend onderscheid: sterke staten dienen elite; verschillen van sector tot sector Evans: Embedded autonomy: Meest voordelige situatie = sterke staat, sterke samenleving + sterke samenwerking tussen de twee Intergouvernementeel: Federaties of unitair? Unitair: complexiteitsreductie door bevelketen en hiërarchie Federaal: 2 of meer autonome overheden binnen 1 land Effectiviteit en snelheid Intra bestuurlijk: link tussen uitvoerende, wetgevende en juridische machten Presidentiële systemen Parlementaire systemen Rol van rechtbanken Structuur van de administratie ORGANISATIE VAN DE SAMENLEVING Eenheid belangengroepen – stabiele beleidsomgeving Mancur Olson: Paraplubelangengroepen (verzuiling) -> Koepels Combinatie zwakke/sterke staat met zwakke/sterke belangengroepen INVESTEERDERS EN PRODUCENTEN: Business associations; sterke spelers Mobiliteit van kapitaal en investeringen Steunen van politieke partijen Wetenschappelijk onderzoek Organisatie – fragmentatie WERKNEMERSORGANISATIES: Grote invloed; belangen van arbeiders behartigen; vormen van beleid 12 Organisatorisch (collectieve organisaties) Lidmaatschap Leiderschap (mobiliseren) Gecentraliseerde of gedecentraliseerde onderhandelingsstructuur Neocorporatisme -> Vakbonden hebben een geprivilegieerde positie ORGANISATIE VAN HET INTERNATIONALE SYSTEEM Internationale druk = soevereiniteit vrijwaren Groeiend belang van het internationaal systeem voor het lokaal beleid ten gevolge van de globalisering: de mate van invloed wordt bepaald door de structuur van het internationaal systeem en de plaats van het land daarin. De mate van invloed van de internationale actoren hangt af van: De theoretische en praktische expertise van de actor in de beleidssector De financiële middelen De mate waarin de sector waar de internationale actor wil ingrijpen gefragmenteerd is (grote fragmentatie = makkelijker grotere invloed) Internationale beleidssectoren: handel; defensie Andere beleidssectoren Internationale regimes: Internationale standaarden, regels, procedures Internationale handelsregimes, internationale monetaire systemen, multinationals -> set van regeringsovereenkomsten GLOBALISERING ALS BELEIDSACTOR Lasswell (’30) Etzioni (’60) Anthony Giddens Transnationale bedrijven Toename economische integratie Globalisering communicatiemiddelen en media Wereldagenda: drugs; misdaad; aids; milieu; stedelijk verval Convergentiethese: agenda’s van de verschillende landen gaan op elkaar lijken en er worden misschien zelfs dezelfde oplossingen bedacht. In Europa is convergentie: Europeanisering. SESSIE 4: INSTRUMENTEN VAN BELEID Classificatie van instrumenten: te abstract of te specifiek: Kirschen – 64 instrumenten Politicologie: Dahl, Lowi, Lindblom Hood: informatie, gezag, geld, organisatie (wordt vaak gebruikt; behandelen we in deze cursus) Van der Doelen: wortel (incentives, subsidies); stok (repressie, straffen) of sermoen/preek (communicatie, aanmaning) Doern en Phidd: schaal van dwang 13 Vaak is een mix van instrumenten nodig Oefening: bedenk beleidsinstrumenten voor het bestrijden van volgende problemen: Het aantal verkeersdoden (18-30 jarigen) Incentives: controle; boetes; verzekering; verkeersbelastingen Alternatieven bieden: openbaar vervoer; nachtbussen; responsible young drivers (= vrijwilligers -> evt. Subsidiëren); … Communicatieve instrumenten: sensibilisering Sanctionerende instrumenten Het opvang probleem van asielzoekers (= acuut) Plaatsen vrijmaken: legerkazernes, vakantiecomplexen, hotels, … Subsidies Non-profit en vrijwilligers: rode kruis (in crisissituaties heel slagvaardig) CLASSIFICATIE NAAR MATE VAN STAATSINTERVENTIE Vrijwillige instrumenten Gemengde instrumenten Verplichtende instrumenten Familie en gemeenschapsverbanden Vrijwillige organisatie Private markten Informatie en aanmaning Subsidies Eigendomsrechten Gebruikerstaksen en heffingen Regulering Overheidsbedrijven Directe overheidsvoorzieningen VRIJWILLIGE INSTRUMENTEN Geen of weinig staatsbetrokkenheid: het gewenste gedrag wordt vanuit persoonlijke overwegingen gesteld Economische eigenbelang, morele overtuiging of emotionele genoegdoening Weinig/geen dwang nodig Toepassing: Sociaal en economisch beleid Aantrekkelijk in klimaat van privatisering, geloof in individuele vrijheid, kostenbesparing en “communitarianism” Soorten: Familie en gemeenschap (vb. Ouders die zich organiseren om hun kinderen veilig naar school te laten gaan) Vrijwilligersorganisaties (vb. PAL) De markt 14 VERPLICHTENDE INSTRUMENTEN = directieve instrumenten Beperken individuele keuzemogelijkheden Hoge mate van dwang Soorten: Regulering (verbods-gebodsbepaling) Overheidsbedrijven Directe overheidsvoorziening (vb. Afleveren van ID kaart) GEMENGDE INSTRUMENTEN Gedragsverandering: stimuleren =/= direct effect Soorten: Informatie en aanmaning Subsidies (toelagen; belastingvoordelen; vouchers; leningen) Belastingen en heffingen Gemengde instrumenten zijn de instrumenten met de meeste speling. Men moet wachten tot de doelgroep zijn gedrag verandert en men is niet zeker van de impact: de overheid biedt iets aan, maar de doelgroep moet er zelf iets mee doen. Niet veel effect van verwachten in crisistijd want het duurt even voor het doordringt. CLASSIFICATIE VOLGENS HOOD (In H&R is de lijst wat aangepast, maar Marleen vindt die niet goed, dus hou het op deze) Informatie Gezag Geld Organisatie Informatie Aanmaning Benchmarking en prestatie-indicatoren Commissies, onderzoeken, … Regulering Zelfregulering Adviesraden Subsidies: toelage, belastingvoordelen, leningen, … Belastingen en heffingen Belangengroepen en think thanks ondersteunen/advocacy funding Directe overheidsvoorziening Overheidsbedrijven; quango’s; PPS Familie en gemeenschapsverbanden Vrijwillige organisatie De markt Institutionele hervormingen 15 BELEIDSINSTRUMENTEN GEBASEERD OP INFORMATIE INFORMATIE EN AANMANING: Informatie = passief Algemeen -> gedrag verandering Gericht -> bepaalde reactie uitlokken Aanmaning = publieke inspanning om voorkeuren en acties te beïnvloeden Informatiecampagnes Rondetafelgesprekken; consultatie De overheid probeert informatie asymmetrie te corrigeren (= marktfaling) door bv. bedrijven te verplichten om bepaalde informatie te communiceren (etiketten met ingrediënten op voedsel enz.). Informatie wordt soms ook gebruikt als bijkomend instrument -> communiceren over het beleid dat wordt gevoerd. Voordelen: Waar geen definitieve oplossing Kostenbesparend Politieke steun Nadelen: Niet voor crisis Soms niet meer dan symboliek: er wordt de schijn gewekt dat men ergens aan werkt door erover te communiceren terwijl er eigenlijk geen beleid wordt gevoerd. Uit onderzoek blijkt dat campagnes niet altijd tot verandering leiden; er is nood aan extra positieve of negatieve bekrachtigingen. De capaciteit van het publiek om de informatie juist aan te wenden hangt af van de socioeconomische status, de kwantiteit van de info en de manier waarop deze wordt overgebracht. Nudges = “duwtje”: methode om mensen onbewust te beïnvloeden om het juiste gedrag te tonen. Bv. Voetstappen naar een vuilbak (Niet in slides of boek, wel kennen) BELEIDSINSTRUMENTEN GEBASEERD OP GEZAG REGULERING: Wat? Eisen of voorschriften aan doelgroepen (eisen niet voldaan = vaak maatregelen) Wetten of administratieve regels Verschillende vormen: Economische regulering: prijs- en productiecontrole (portemonnee) Sociale regulering (lichamelijk en moreel welzijn; vb. Gokken, discriminatie, …) Milieuregulering als mengvorm Voordelen: Geen grote informatiebehoeften 16 Distributieregulering i.p.v. productiebeperking Efficiëntie Coördinatie omwille van voorspelbaarheid Crisisinstrument Kostenbesparend Politiek aantrekkelijk en symboliek Nadelen: Storende factor in de markt Rem op vooruitgang en innovatie Weinig flexibel naar individuele omstandigheden Overregulering (door politieke aantrekkelijkheid) Toepassing en sanctionering ZELFREGULERING: Bepaalde sector of beroepsgroep stelt zelf regeling op die wordt voorgeschreven voor de leden van deze sector of beroepsgroepen. Vb. Orde van geneesheren; Orde van Vlaamse balies; … Gedelegeerde verordening: regeringen staan toe dat niet-gouvernementele actoren zichzelf reguleren -> Kostenbesparingen, maar vaak wel veel controle kosten (beide moete tegen elkaar worden afgewogen). ADVIESRADEN: Raadgevend comité (Niet echt instrument volgens Marleen) Via vertegenwoordiging (bijzondere rechten) Permanent of ad hoc Consensus Op diverse domeinen (milieu, economie, …) Staat vaak dichter bij de maatschappelijke actoren BELEIDSINSTRUMENTEN GEBASEERD OP GELD SUBSIDIES: Financiële transfers als incentives: Toelagen (budgettering): producent aanzetten om meer te produceren van een bepaald goed Belastingvoordelen (geen budgettering): makkelijk in te voeren; geen extra uitgaven, enkel minder inkomen; makkelijk bij te houden want de administratie is er al Vouchers Leningen (aan een lager interestvoet dan die van de markt) Andere met karakter van subsidies: Productiequota Vaste prijzen Opkopen productieoverschotten Voordelen: Goed bij doelcongruentie 17 Flexibel Innovatie stimuleren Kleine beheers- en administratiekosten Politiek aantrekkelijk -> “Sinterklaaspolitiek” Nadelen: Budgettering Concurrentie Grote informatiebehoeften Niet voor crisis Moeilijk af te schaffen (door politieke aantrekkelijkheid) VEILING VAN EIGENDOMSRECHTEN: Creatie van markten Artificiële creatie van schaarste Extra kost voor recht op gebruik van een bepaald goed Gebruik schadelijk product ontraden: de overheid creëert een schaarste van een bepaald nefast goed door er gebruiksrechten voor te laten kopen. Voordelen: Flexibel Kleine informatiebehoefte Effectief Nadelen: Kan speculatie bevorderen Zwarte markt Ongelijkheid BELASTINGEN EN HEFFINGEN: Belasting = wettelijk voorgeschreven verplichte betaling Vergaren van inkomsten Beleidsinstrument steunend op negatieve incentives (ongewenst gedrag ontmoedigen) Gebruikersheffingen Prijs van ongewenst gedrag (financiële sanctie) Controle van negatieve externaliteiten (vb. Gebruikersrechten op vervuiling) Voordelen: Gemakkelijk in te voeren Continuïteit Stimuleert innovatie (zoektocht naar goedkopere alternatieven) Flexibel Administratief goedkoop 18 Nadelen: Grote informatiebehoeften Mogelijke geldverspilling Niet voor crisismomenten Weinig gerichte planning ADVOCACY FUNDING: Belangengroepen hebben nood aan personeel en werkingsmiddelen Overheid speelt hierbij een belangrijke rol Faciliteren van hun activiteiten Door erkenning en het geven van rechten, zodat ze meer inkomsten kunnen verwerven via een groter ledenaantal Voordelen: Opbouwen van sociale capaciteit Betere informatie vergaren ivm sociale noden en behoeften Nadelen: Kan resulteren in bona-fide praktijken Kan ongelijkheden tussen groepen veroorzaken indien sommige groepen wel gefinancierd worden en anderen niet. BELEIDSORGANISATIE GEBASEERD OP ORGANISATIE DIRECTE OVERHEIDSVOORZIENING: Overheid levert dienst: bureaucratische actie -> rechtstreeks door overheidswerknemers + gefinancierd door overheidskas Voordelen: Kleine informatiebehoeften Accumulatie van expertise Kleine transactiekosten (internalisatie) Nadelen: Gebrek aan flexibiliteit Politieke controle en incoherentie Weinig kostenbewust Conflicten (Marktfaling) OVERHEIDSBEDRIJVEN: (Vb. De Lijn, NMBS, …) Extreme vorm van regulering Graad van overheidsbezit: min. 51 % Graad van overheidscontrole en –management 19 Goederen en diensten verkocht Relatie inkomsten-uitgaven Voordelen: Efficiënt Kleine informatiekost Eenvoudig beheer Mogelijkheid van winsten Nadelen: Verlies van controle door doelverplaatsing Geen dreiging van faillissementen Monopolies: afwenteling hoge kosten op gebruikers Overheidsbedrijven worden soms gebruikt voor tewerkstelling -> pistonnering Druk vanuit de EU om te liberaliseren -> gevaar op monopolies QUANGO’S: Quasi autonome NGO’s Nieuwe vormen van overheidsbedrijven, verder van de overheid af: vaak monopolie, maar licentie kan worden ingetrokken Voordeel: Lokale autoriteiten Nadeel: Controle van de overheid is indirect FAMILIE EN GEMEENSCHAPSVERBANDEN: Zorgen voor goederen en diensten (Vb. Mantelzorg) Overheid kan rol uitbreiden op een manier die hen uitkomt Voordelen: Kostenbesparend Politieke en morele steun Nadelen: Niet voor complexe problemen Geen schaalvoordelen Ongelijkheid: (Vb. Niet elke familie is in staat om mantelzorg te bieden) Financieel Emotionele betrokkenheid VRIJWILLIGERSORGANISATIES: Vrij in dubbele betekenis: vrij van staatsdwang en vrij van economische beperkingen Putnam: sociaal kapitaal: hoe meer mensen in vrijwilligersorganisaties, hoe sterker de samenleving, democratisch kapitaal stijgt 20 Voordelen: Kostenbesparend Flexibel en snel in crisismomenten Gelijkheid Spill-over voor gemeenschap Nadelen: Niet voor complexe problemen Efficiëntie en effectiviteit overschaduwd door bureaucratisering (Geld blijft plakken) Tijdsbeslag Taak overheid = condities creëren waardoor vrijwilligerswerk ontstaat DE MARKT: Volgens de welvaartseconomen: de markt zo veel mogelijk vrij laten functioneren. Maar de overheid moet soms markten creëren of steunen en de rechten van kopers en verkopers veilig stellen. Bv. veiling van eigendomsrechten of het privatiseren van publieke instellingen. Voordelen: Effectief en efficiënt voor private goederen Beste prijs-kwaliteit Nadelen: Niet voor publieke goederen Marktfaling Ongelijkheid INSTITUTIONELE HERVORMINGEN: (Eigenlijk geen beleidsinstrument) Voordelen: Nieuwe structuur Nadelen: Hoge kostprijs Tijdsbeslag Niet te frequent Constitutionele en wettelijke beperkingen SUBSTITUTIE EN CRITERIA Onderling verwisselbare instrumenten O.b.v. criteria: Effectiviteit Efficiëntie Legitimiteit Politieke steun In principe verwisselbaar, maar bij aftoetsing grote verschillen -> =/= neutrale instrumenten 21 DOELGROEPDENKEN Informatie over kennis, waarden en attitudes van doelgroepen: begrijpen wat de mensen in de doelgroep drijft -> psychologisch vb. bedrijf: geen morele argumenten want het draait om inkomens, dus economische argumenten gebruiken en andersom geen economische argumenten gebruiken met vrijwilligers Drie soorten gedrag: Gewoontegedrag: makkelijk bij te sturen, gewoon wakker schudden om verandering te veroorzaken (Informatiecampagne) Gedragsnormen: moeilijk, want maatschappelijk aanvaard -> heel strenge regulering nodig Rationeel gedrag: sturen met financiële regels MOGELIJKE EXAMENVRAGEN SESSIE 4 Wat is doelgroepdenken en waarom is het belangrijk? SESSIE 5: AGENDERING = 1e fase van de beleidscyclus Definitie van Kingdon: “Lijst van onderwerpen en problemen waar openbare ambtsdragers en aan de overheid externe personen of groepen op bepaalde tijdstippen hun aandacht op richten” -> Proces waarbij problemen worden erkend voor overheidsoptreden Studie van agendering: De studie van het proces waarbinnen problemen op de agenda komen te staan: Hoe verschijnen beleidsproblemen op de agenda? Hoe worden zij aangemerkt voor overheidsoptreden? De manier waarop het probleem gedefinieerd en erkend wordt is heel bepalend voor de manier waarop beleid gemaakt zal worden; de definitie draagt al een oplossing in: ONDERWERP 1. Op straat slapende mensen 2. Op straat slapende mensen PROBLEEM Thuislozen Landloperij OPLOSSING Betere en goedkopere huisvesting Politie en gerechtelijke sancties Zeggen dat er veel landlopers zijn dan wordt er al een label geplakt die gaat wegen op de definitie en de oplossing voor het probleem. Pluralisme: agenda wordt bepaald door groepen Kritiek: Overheid start zelf beleidsprogramma’s (de overheid is zelf een actor in de agendasetting) Non-decision making, derde gezicht van macht Soms komen problemen niet op de agenda Vb. Chemische wapens WOI ergens begraven: “best om niets te doen” omdat wet niet weten hoe het zit met de reacties door de roest enz., dus het wordt verzwegen 22 Agendering = het erkennen van een onderwerp als een probleem waarbij verdere overheidsactie ondernomen moet worden. Dit beteken niet dat het probleem dan ook sowieso wordt behandeld en opgelost. De bekommernis wordt een public issue. OORSPRONG VAN BELEIDSPROBLEMEN: POSITIVISME Feiten spreken voor zich; problemen dienen zich automatisch aan op de agenda (Marleen is daar niet mee eens: sommige problemen zijn duidelijk, maar niemand pikt ze op omdat ze niet weten hoe die aan te pakken) Economisch en technologisch determinisme: de problemen van moderne landen convergeren naar eenzelfde set Convergentiethesis (Sharansky, Wilensky): “as countries industrialize, they tend to converge toward the same policy mix”; de structuur van de economie van een land zal bepalen welk beleid er wordt gevoerd Kritiek: Weinig aandacht voor politieke, culturele en ideologische factoren Politiek ontwikkelingsproces wordt te simplistisch voorgesteld Politieke economie: de interactie tussen economische en politieke cycli bepalen welke problemen op de agenda komen Political business cycles: men zet als beleidsmakers liever iets niet populairs op begin van legislatuur op de agenda en aan het einde van de legislatuur populaire zaken. Politieke economie en politieke actoren Kritiek: Moeilijk toepasbaar op democratische landen waar geen vaste verkiezingscyli zijn Dit model duidt op de afhankelijkheid van de politiek en de economie, maar brengt niet nieuws bij OORSPRONG VAN BELEIDSPROBLEMEN: CONSTRUCTIVISME De definitie van een probleem wordt heel erg beïnvloedt door: Rol van ideeën en ideologie Discours en taal Impact van professionals en experten Centrale rol van argumentatie Beleidsproblemen als verhalen Media en beleidsconstructies Strijd om iets op de agenda te krijgen; belangen van de actoren 23 EXPERTEN, PROFESSIONALS EN DE MARKETING VAN IDEEËN Kennis is macht Kennis kost geld: mensen met geld kunnen kennis generen Toegang kan worden ontnomen: anderzijds kunnen experten ook afgewezen geworden vb. Tatcher die veel onderzoek financiering heeft stopgezet Think thanks Postmodern Kritiek: Verdringen van democratische agendering Burgerpanels als democratisch alternatief Theoretisch gezien kunnen burgers nu ook zaken op de agenda zetten via burgerpanels vb. G1000; heeft wel niet zo veel impact gehad. VERSPREIDING VAN IDEEËN (NIET GEZIEN IN DE LES) (John Stuart Mill; Milton Keynes) Model van Hall: condities voor verspreiding van ideeën Economische, politieke en bestuurlijke haalbaarheid Metaforen van Coats en Colander: Besmettelijke ziekte Markt Informatiestroom Verspreiding van ideeën via netwerken: Lidmaatschap van beleidsnetwerken of beleidssubsystemen Haas: onderscheid positieve en humane wetenschappers DISCOURS EN ARGUMENTATIE Brendan Bruce Tegenstrevers onderuit halen met woorden: adviseur van Tatcher die heeft uitgelegd hoe je tegenstanders in debatten onderuit kunt halen door het plakken van een label. Vb. Europa werd altijd gezien als een trein waar je beter op moest stappen. Geeft een zekere mobilisatiekracht. Vb. Community charge: lokale belasting, maar je kon je evt. onttrekken van het betalen van die belasting, maar dan mocht je niet meer stemmen. Hele heisa daar omheen, werd gelabeld als een taks. (Vreemd vb) Images of power Murrey Edelman Beleid is creëren van een illusie Words that succeed and policies that fail Fisher en Forester Argumentative turn in policy analysis Deborah Stone The policy paradox: niet is wat het lijkt Agendering als verhalen: men komt altijd maar een paar verhalen tegen 24 NARRATIEVE STRUCTUUR VAN PROBLEEMDEFINIËRING Deborah Stone 1. Verhaal van de neergang (story of decline): aandacht vragen voor een probleem door te zeggen dat niets doen tot verschrikkelijke gevolgen zal leiden, of omgekeerd: Verhaal van de gestoorde vooruitgang (stymied progress story): er is een obstakel op weg naar de vooruitgang. Vb. Bedrijven die tegen regulering zijn; protest tegen invoeren van bepaalde belastingen/besparingen/… Verhaal dat verandering maar een illusie is (change is only an illusion): vb. Subsidies voor kankeronderzoek zijn nog nodig, ook al daalt het aantal doden. 2. Verhaal van hulpeloosheid en controle: pleiten om geen beleid te voeren Samenzweringsverhaal (conspiracy): De idee dat bepaalde problemen hun weg niet vinden naar de agenda doordat economische belangen daar in de weg staan. Vb. Klimaatverandering: er kunnen dingen verandert worden, maar dat wordt niet gedaan omdat het economisch niet rendabel is. Veiligheidsprobleem: auto-industrie zou eraan kunnen meewerken, maar het is voor hun wel economisch van belang dat er toch nog een aantal auto’s crashen. Steek het op het slachtoffer (blame the victim): Vb. India: “Vrouwen worden verkracht door hun eigen schuld”, dus beleid is niet nodig. Tegenstanders van ontwikkelingshulp: de landen waar het naartoe gaat zijn lui en hun politieke klasse is corrupt; investering is niet nodig want het helpt toch niet. MEDIA EN PROBLEEMCONSTRUCTIE o o o o Probleemversterkers (journalisten zijn niet altijd objectieve rapporteurs van problemen) Probleemproducenten (probleem creëren waar er geen is) Gatekeepers (probleem van de agenda houden als het niet interessant genoeg is door er geen berichtgeving over te doen; ze kunnen ook een “hype” creëren met iets onbestaand) Pluralisme tegenover kritische analyse Nelson: professionele literatuur en kindermishandeling (Parsons, 109): kindermishandeling was lange tijd een privézaak waardoor er geen beleid over gemaakt werd. Sociale constructivistische visie: problemen kunnen er zijn zonder dat ze op de agenda vanzelf verschijnen. McComb en Shaw: media-aandacht en de publieke agenda (Parsons, 113) Rogers en Dearing: 3 agenda’s: media-agenda; publieke agenda; beleidsagenda (Parsons, 115) Downs: issue attention cycle (Parsons, 115) NAMEN NIET KENNEN MEDIA, PROBLEEMCONSTRUCTIE EN OVERHEIDSORGANISATIES (NIET KENNEN) Peters en Hogwood: oprichting organisaties en continuering probleem op de agenda (Parsons, 118) Cook en Skogan: rol van beleidsgemeenschappen (Parsons, 120) 25 AARD VAN BELEIDSKWESTIES EN AGENDERING Typologieën van beleidskwesties: Wilson: spreiding of concentratie van kosten en baten Lowi: verdelende, herverdelende, regulerende beleidskwesties Hogwood: kosten en baten, uitkomsten, onderhandeling en conflict, opties Geluidsoverlast van vliegtuigen -> de kosten liggen heel erg geconcentreerd bij bepaalde groepen (de buurtbewoners van het vliegveld), terwijl de baten meer verspreid zijn (er zijn wel meer directe baten bij de luchthaven zelf). NIMBY: Not In My Backyard: iedereen is er voor dat het er komt, maar liefst niet bij hun in de buurt (tramnetwerk enz.). Kosten en baten van beleidstypes: Opties Principe Lumpy Ja/Nee Locatie Onderhandelings- Minimaal ruimte Minimaal Uitkomst voor Winst of verlies Winst of verlies deelnemers Principe issues: (vb. Euthanasie, abortus, rookverbod, …) Herverdelend, besparend Verdeelbaar maar beperkt Onderhandeling over relatieve besparingen (negatief of zero sum) Variabel verlies Toename Verdeelbaar Onderhandeling over relatieve toename Variabele winst Ethische kwesties Weinig onderhandelingsruimte Lumpy issues: (vb. Waar plaats je een luchthaven of verbrandingsoven?) “Not in my backyard”, maar ik ben wel voor Weinig onderhandelingsruimte Strijd laten afnemen door te compenseren Herverdelend/besparend: Meer onderhandelingsruimte (Als ik me goed herinner is het dossier van geluidsoverlast bij Brussels Airport een herverdelende issue, was een examenvraag) Toename: Meestal niet veel strijd over “Meevallers” waardoor men ineens over geld beschikt waar dingen mee gedaan kunnen worden Probeer stil te staan over wat van een soort issue het gaat. Je kunt zo de positie van de actoren ontrafelen en bepaalde groepen ook onderuit halen. 26 AGENDERINGSPROCESSEN COBB EN ELDER 2 AGENDA’S 1. Systemische agenda (iedereen ligt ervan wakker = informeel) 2. Institutionele agenda (specifieker; politiek = formeel) 4 FASEN 1. Initiatie 3 MODELLEN 1. Externe initiatie 2. Specificatie 2. Mobiliseringsmodel 3. Draagvlakverruiming 4. Plaatsing op institutionele agenda 3. Interne initiatie HOWLETT EN RAMESH INITIATOR Maatschappelijke actoren Overheid PUBLIEKE STEUN Hoog Laag Externe initiatie: Interne initiatie: - Maatschappelijke - Doorgevoerd via actoren lanceren lobbying; via - Hoge politieke steun connecties met de overheid - Afkomstig van maatschappelijke actoren Niet transparant/sluiks Consolidatie: Mobilisatie: - Politiek lanceert het - Ideeën van de politiek - Niemand heeft er iets - Niet veel steun op tegen Inspiratie van Cobb en Elder KINGDON Zijn typologie is heel herkenbaar voor ambtenaren ed. 3 Stromen: Problemenstroom: de perceptie van een probleem als zijnde een publiek probleem Beleidsstroom: experten/analisten onderzoeken een probleem en stellen oplossingen voor Politieke stroom: nationale instellingen; administratieve veranderingen; campagnes van sociale groeperingen; … Beleidsvensters: een probleem komt op de agenda op het moment dat een beleidsvenster opent. Dit gebeurt als de 3 stromen samenkomen. Wanneer/hoe komen de stromen samen? Percussing/focussing events: crisis vb. Dutroux; ramp. Downs: na een tijdje verzwakt die aandacht wel, waardoor het probleem weer van de agenda verdwijnt. (Tot dat er opnieuw een focussing event zich voordoet, zoals de ontsnapping van Dutroux). 27 Beleidsmakelaars verbinden de stromen: er wordt gepusht door netwerken en media Toevelligheden, context Coalitiewijzigingen: vensters kunnen ook geopend worden bij een machtswisseling van partijen. Soorten beleidsvensters: Routinized political windows Discretionary political windows: gedrag van individuele politieke actoren opent een venster Spillover problem windows: gerelateerde problemen openen een venster Randow problem windows De mate waarin een venster geïnstitutionaliseerd is bepaald hoe vaak het open gaat SESSIE 6: BELEIDSBEPALING = 2e fase van de beleidscyclus Beleidsbepaling = definitie, afweging, aanvaarding, verwerping van beleidsopties (= zoeken naar een oplossing) Minder rationeel dan voorgesteld, politieke ambiguïteiten (=/= politiek neutraal): perceptie van het probleem is heel belangrijk Grenzen bepalen is cruciaal: Dominante actoren in de beleidsgemeenschap Moraliteit Karakteristieken (Jones): Geen monopolie van één groep Beleidsbepaling zonder doelgroep contact Beleidsbepaling zonder draagvlak Beleidsbepaling als winnen en verliezen Beperkingen: Substantiële: aard van beleidsproblemen -> beperkte set oplossingen Procedurele: institutioneel (3 gewesten = verschillende normen) en tactisch (politiek electorale motieven) Vb.: geluidsoverlast vliegtuigen: verschillende gewesten = andere normen -> kunnen niet dezelfde oplossing vinden (institutioneel); om politiek electorale redenen bepaalde maatregelen wel/niet uitvoeren (tactisch) Fasen van beleidsbepaling: Appraisal phase: date en bewijs wordt geïdentificeerd en in overweging genomen Dialogue phase: er is communicatie tussen de verschillende actoren en er worden potentiële oplossingen voorgesteld Formulation phase: de verschillende opties worden overwogen en er wordt een voorstel geformuleerd dat naar de volgende fase gaat Consolidation phase: actoren hebben de mogelijkheid om feedback te geven ivm de verschillende opties 28 BELEIDSSUBSYSTEMEN >< Beleidsuniversum = alle mogelijke actoren Beleidssubsystemen = actoren en instituties uit een bepaalde sector of probleemzone, binnen het grote politiek-economische systeem Sub overheden (pluralistische kritiek) of “ijzeren driehoeken”: “Groupings of societal and state actors in routinized patterns of interaction, and as a key player in policy development” Klein aantal participanten (= een paar actoren bepalen het beleid) Stabiele interactie Controle in beleidssector Issue networks (Heclo): Groter aantal participanten Groter verloop (= configuratie van actoren die komen en gaan naargelang de issue) Minder controle DISCOURSCOALITIES Sabatier en Jenkins-Smith -> Advocacy coalition: bij beleidsbepaling zijn er een aantal groepen/actoren die eenzelfde visie op een bepaald probleem hebben (= betoog coalitie) Belief systems en eigenbelang: normen en waarden bepalen beslissing Succes afhankelijk van externe factoren Voorbeelden: Nederland: stroperigheidsvertoog en poldermodel België: Nieuwe politieke cultuur Inrichting Europese wijk – Brussel BELEIDSGEMEENSCHAPPEN Delen van visie en ideeën eerder dan belangen; gemeenschappelijke beleidsfocus Allen betrokken bij formuleren van beleidsproblemen en –oplossingen Geen gestructureerde interactie Voorbeelden: Repressie-preventie bij justitie Overheid en markt bij relance beleid Integratie en arbeidsmarkt: aanbod-vraag BELEIDSNETWERKEN Katzenstein (term) R.A.W. Rhodes (uitdieping concept) Netwerken variëren naargeland hun mate van integratie (stabiliteit van het lidmaatschap, openheid voor nieuwe leden, mate van interactie met ander netwerken en het publiek, middelen, …) Wilks and Wright (stabiliteit netwerken en interacties) Netwerken variëren rond 5 dimensies: (1) de interesse van de mensen die tot het netwerk behoren; (2) het lidmaatschap; (3) de afhankelijkheid tussen de leden; (4) de mate van onafhankelijkheid van andere netwerken; (5) variaties in middelen 29 Onderscheid netwerken-gemeenschappen: Onderscheid netwerk en gemeenschap Onderscheid netwerk en coalitie Onderscheid motivaties actoren: Kennis Expertise Belangenverdediging Netwerken delen beleidsfocus plus belangenverdediging Typologie beleidsnetwerken: Criteria: Aantal en type participanten Relaties tussen participanten: staatsgeleid = overheid bepaalt agenda; groepsgeleid = overheid is eerder ontvanger van oplossing, belangengroepen pushen hun idee 8 soorten: Bureaucratische netwerken (overheidsdiensten): Bestrijding van criminaliteit; terrorisme -> Juridisch systeem; zo goed al geen externe actoren Participatorische staatsnetwerken (overheidsdiensten): Niet zo belangrijk, komt amper voor. Bv.: beleid dat wordt ontworpen op niveau van de gemeenschap, maar op vraag van lokale actoren Cliëntelistisch netwerken (1 maatschappelijke groep mee aan tafel): Overheid beschouwd de groep als cliënt = doelgroep. Overheid kan wel nog sturend optreden. Vb.: heel lang zo geweest met landbouw (EU) Gevangen netwerken (1 maatschappelijke groep mee aan tafel): Overheid zit gevangen in de macht van die groep en kan alleen aannemen wat ze zeggen; komt niet voor in een democratie. Vb.: Religieuze leiders zijn in sommige landen beleidsbepalers Triadische netwerken (2 maatschappelijke groepen mee aan tafel): Staat kan nog veel sturen Corporatistische netwerken (2 maatschappelijke groepen mee aan tafel): Staat heeft niet meer veel te zeggen. Vb.: lang zo geweest dat wat er in de CAO’s werd vastgelegd bijna letterlijk werd overgenomen door de overheid Pluralistische netwerken (meerdere maatschappelijke groepen mee aan tafel): Overheid speelt sturende rol Kwestienetwerken (meerdere maatschappelijke groepen mee aan tafel): Overheid neemt niet het voortouw, behandelt het pas door druk van lobbying Aard en aantal netwerkparticipanten Relaties tussen Overheidsdiensten 1 2 staat en groepen maatschappelijke maatschappelijke in het newerk groep groepen Staatsgeleid Bureaucratisch Cliëntelistisch Triadisch netwerk netwerk netwerk Groepsgeleid Participatorisch Gevangen Corporatistisch netwerk netwerk netwerk 3 of meer maatschappelijke groepen Pluralistisch netwerk Kwestienetwerk Verschillende types van veranderingen in economisch beleid (Hall): (Staat niet in de slides, maar wel in het boek in het stuk van beleidsbepaling) 30 First-order change: alleen de “settings” van de beleidsinstrumenten variëren Second-order change: de basis types van instrumenten veranderen Third-order change: doel van het beleid veranderd SESSIE 7: BESLUITVORMING = 3e fase van de beleidscyclus Keuze tussen beleidsalternatieven Meest politieke fase (actoren zijn gemandateerden) Non-decision making even belangrijk (keuze om iets te doen/niet te doen) Positieven besluiten: daadwerkelijk iets willen veranderen Non-decision making: geen actie ondernemen Negatieve besluiten: keuze om de status quo te behouden Geen alleenstaande fase: gegrond in voorafgaande fasen Niet technisch: winnaars en verliezers BESLUITVORMINGSMODELLEN 3 klassieke modellen: Rationele model Incrementele model Irrationele model Alternatieve modellen: Forester Howlett en Ramesh RATIONELE MODEL Besluitvorming = maximaliseren van de uitkomsten van de gemaakte keuzes Vastleggen doel voor oplossing probleem Exploratie alle mogelijke strategieën om doel te bereiken Voorspelling van alle belangrijke gevolgen van beleidsalternatieven; inschatten van waarschijnlijkheid van gevolgen Keuze strategie met grootste baten en kleinste kosten Filosofische achtergronden: verlichting; positivisme Wetenschappelijke methode, ingenieursmethode, manager methode (beslissing nemer = technieker, manager) Oorsprong: Fayol, Gulick en Urwick Kritiek: Cognitieve beperkingen – bounded rationality (Simon): we kunnen niet alles verwerken wat nodig is om een rationele beslissing te nemen -> besluit is altijd politiek Intrinsiek ambigu en politiek – politieke rationaliteit Satisfycing i.p.v. maximizing: beslissing bevorderlijk voor de meeste besluitnemers -> besluiten zijn dus altijd suboptimaal =/= maximalisering 31 INCREMENTELE MODEL (LINDBLOM) Besluitvorming = optimale in plaats van maximale oplossing Alleen vertrouwde alternatieven (de andere worden niet overwogen) Vermenging beleidsdoelstellingen met andere waarden Remediëren i.p.v. proactief optreden -> Loodgieter methode: probleem pas aanpakken als het zich stelt Trial and error Beperkt aantal gevolgen in overweging genomen Fragmentatie analytisch proces door deelname meerdere actoren “Science of muddling through”: besluiten voortbouwen op de bestaande situatie Kleine wijzigingen t.o.v. de status quo Door onderhandelingen Door standaardprocedures Geen onderscheid middelen-doelstellingen Probleemoplossing i.p.v. doelstellingvinding Normatieve kritiek: Geen oog voor richting Conservatief Ondemocratisch Kortzichtig Analytische kritiek: Alleen voor situaties met continuïteit en beschikbaarheid van middelen Alleen voor stabiele beleidsomgeving -> KLOPT NIET: in tijden van crisis wel rationele en soms radicale beslissingen mogelijk ANDERE: MIXED SCANNING MODEL (ETZIONI) Combinatie rationeel en incrementeel model Kijken naar verschillende aanpakken (in andere landen; andere overheden), modellen met elkaar vergelijken Tamelijk rationeel Bestaat uit 2 fasen: Pre-beslissingsfase: probleem wordt benoemd (incrementeel) en verschillende alternatieven worden onderzocht Analytische fase: oplossingen worden voorzichtiger benaderd (rationeel), er wordt gedetailleerd onderzoek gevoerd naar de meest geschikte alternatieven Vb.: Bij de oprichting van het federaal voedselagentschap (nav de dioxinecrisis) was het verboden om naar de VS te kijken uit principe/ideologisch (van de minister uit), omdat Bush Jr aan de macht was. Er wordt dus al vrij vroeg in het proces een bepaald alternatief afgewezen. Toen heeft Verhofstadt beslist om het Deens model over te nemen, omdat hij bevriend was met Rasmussen. Het is niet helemaal rationeel, want het was Verhofstadt die pushte om het Deens model over te nemen. Beperkt rationeel want politieke voorkeuren spelen. Kritiek: Verschilt onvoldoende van de vorige modellen 32 Problemen van het rationele model worden niet overkomen, maximaliseren kan immers niet zolang met niet alle mogelijke oplossingen in overweging heeft genomen (Er is ook een Poliheuristisch model: Beslissingen worden genomen aan de hand van heuristieken die een oplossing bieden voor de kennisbeperking In een tweede fase worden bepaalde alternatieven meer rationeel “gemaximaliseerd”) IRRATIONEEL MODEL: GARBAGE CAN MODEL (MARCH EN OLSEN) Ad hoc; toevalligheden Doelstellingen zijn niet gekend Geen zicht op relatie oorzaak-gevolg De organisatie = een vuilnisvat waarin problemen en oplossingen ronddrijven. Oplossingen worden verbonden aan problemen op basis van toevalligheden: bepaalde zaken gaan aan elkaar “klitten” als je dat vuilnisvat lang laat staan, of je dat nu wilt of niet. Goede strategen kunnen deze irrationele processen wel naar hun hand zetten. THE “DECISION ACCRETION” MODEL OF DECISION-MAKING Niet in slides, wel in het boek Grondlegger = Carol Weiss Beslissingen worden stukje bij beetje genomen, zonder een overkoepelend plan of bewuste overwegingen Beslissingen ontstaan ten gevolge van de natuur van de te nemen beslissing en de organisatie er rond Elke persoon neemt een klein stapje in de beslissing met kleine gevolgen. Al deze stapjes samen zorgen (bijna onbewust) voor een uiteindelijke behandeling van het probleem “Multiple arenas” + “multiple rounds” of decision making ALTERNATIEF MODEL: FORESTER Voorwaarden voor rationele besluitvorming: Klein aantal participanten Eenvoudige organisatie Probleem goed gedefinieerd Perfecte informatie Geen urgentie Variabelen Actor Organisatie Probleem Informatie Tijd Dimensie Enkelvoudig Enkelvoudig, gesloten Goed gedefinieerd Perfect Oneindig Meervoudig Meervoudig, open Meervoudig en vaag Betwist Gemanipuleerd 33 Rationeel besluit is mogelijk, maar weinig voldaan. “Wat rationeel is te doen voor de actoren, is afhankelijk van de situatie waarin ze werken” -> 5 mogelijke besluitvormingsstijlen (er is een spectrum van mogelijkheden om beslissingen te nemen): Optimization: alle condities voldaan Satisfying: cognitieve beperkingen Search strategy: vaag probleem Bargaining strategy: verschillende actoren beschikken over beperkte tijd en informatie Organisational strategy: meerdere actoren en settings met meerdere problemen ALTERNATIEF MODEL: HOWLETT EN RAMESH Ernst van beperkingen Hoog Laag Complexiteit beleidssubsysteem Hoog Laag Incrementele Satisfycing zoeken aanpassing Optimaliserende Rationeel zoeken aanpassing Besluitvorming wordt beïnvloedt door de natuur van het politiek systeem waarin zij plaatsvindt en door de beperkingen onder welke de beslissingsnemers handelen SESSIE 8: IMPLEMENTATIE = 4e fase van de beleidscyclus Proces waarbinnen beleidsprogramma’s worden uitgevoerd Relatief onder bestudeerd domein tot de jaren ‘70 Studie van verandering “Policy is being made as it is being administered and administered as it is being made” “Implementatie is het voortzetten van beleid met andere middelen” Heel politieke fase waarbij veel mis kan gaan. Studie van beleidsuitvoering is eigenlijk studie van verandering: wat gaat er mis/goed, … Breuk met de klassieke visie: Breuk met dichotomie politiek – administratie: ambtenaren zijn geen neutrale technocraten. Vroeger was er sprake van een sterke tweedeling tussen politiek en administratie waarbij de uitvoering als een neutraal, technocratisch proces werd gezien waarbij actoren gewoon uitvoerden wat hen gevraagd werd. Deze visie is veranderd. Actoren zijn niet neutraal. Breuk met black-box model van David Easton: ambtenaren zorgen voor “withinputs”; daar had Easton geen oog voor. 34 In het klassiek black-box model van Easton ziet men het volgende patroon: Inputs komen via gatekeepers het politieke systeem binnen. De gatekeepers filtreren wat wel/niet in het systeem komt. Het politieke systeem zelf vormde een black-box, omdat Easton niet zo geïnteresseerd was in wat zich daarin afspeelde. Vervolgens produceert het systeem outputs, die via feedback teruggekoppeld worden aan inputs. Dit vindt allemaal plaats in een omgeving, waardoor er ook externe factoren zich voordoen: zaken die men niet voorzien had die de beleidsontwikkeling beïnvloeden. Er komt een breuk met het black-box model van Easton in die zin dat de black-box van “het politieke systeem” wordt ingevuld met “withinputs”: actoren binnen het systeem hebben ook belangen; beleid wordt wel eens van binnenuit geblokkeerd “opposition through the backdoor”; … De manier waarop processen en actoren binnen het systeem een invloed hebben op de outputs van het systeem, dus het beleid, is heel belangrijk. Bv. Conflicten; machtsstrijd; … Ontwikkeling implementatieonderzoek: Top down: hiërarchie Bottom-up: aandacht voor specifieke werkomstandigheden Alternatieve benaderingen: Synthese top down en bottom-up Beleidsinstrumentenkeuze DÉ KLASSIEKER Pressman en Wildavsky, 1973 “How great expectations in Washington are dashed in Oakland; or why it’s amazing that Federal programs work at all, this being a saga of the Economic Development Administration as told by two sympathetic observers who seek to build morals on foundation of ruined hopes.” Economisch en sociaal ontwikkelingsprogramma (Oakland, California) Implementatie: Interactie tussen bepaling van doelstellingen en inzet van middelen Wordt minder effectief naarmate de verbanden tussen alle uitvoerende instanties implementatiedeficieten vertonen Oplossing = TOP DOWN Duidelijke doelstellingen Duidelijke gezagslijnen 35 Goede communicatie Controle van de uitvoerders WAAROM IS IMPLEMENTATIE COMPLEX? AARD VAN DE PROBLEMEN 1. Technische problemen: nu minder een probleem, maar kan toch voor vertraging zorgen in de beleidsuitvoering. Vb. Aanleg van trams is niet zo gemakkelijk als er op lastige plaatsen gasleidingen zijn. Soms zijn er hele complexe, andere werken nodig voordat de aanleg zelf mogelijk is. 2. Verdelend, herverdelend of regulerend karakter van beleid: Vb. Bij geluidshinder worden er altijd mensen belast, dus bots je steeds weer op protesten. 3. Verscheidenheid van problemen: en ook veel verschillende doelgroepen. Dat maakt de uitvoering moeilijk. Problemen kunnen ook verschillende oorzaken hebben. 4. Grootte van de doelgroep 5. Verwachtte mate van gedragsverandering: wordt verwacht groot te zijn, maar is heel moeilijk te sturen/controleren. Onrealistisch om te denken dat men op korte termijn veel zal bereiken met het beleid. Vb.: SOA je kunt moeilijk in de slaapkamer gaan controleren of mensen veilig vrijen. SPECIFIEKE OMSTANDIGHEDEN Zorgen ervoor dat beleid niet kan worden uitgevoerd zoals gepland: Maatschappelijke ontwikkelingen: Sociaal: Vb. Pensioenstelsel: zit eigenlijk goed in elkaar, maar door demografische veranderingen (vergrijzing) is het financieel niet meer haalbaar. Economisch: Vb. In tijden van economische recessie willen mensen bv geen energiebesparende investeringen uitvoeren in hun huis, waardoor de subsidies blijven liggen. Niet omdat ze slecht ontworpen zijn, maar door de conjunctuur. Technologisch: Vb. Misdaad opsporen via GSM, PC, … Er zijn dan ook verschillende nieuwe soorten misdaad mogelijk: beleid loopt meestal achter op de realiteit. Recent heeft defensie een cel tegen cybercrime ontwikkeld. Je kunt moeilijk zeggen dat beleid slecht is, je kunt wel zeggen dat beleid zich te traag aanpast aan veranderingen. Politieke omstandigheden: Vb. Regeringswissel: Politiek kan niet ingrijpen als er een tijdelijke regering (= regering van lopende zaken) is. Vb. Als private actoren verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van beleid: soms moeilijk omdat/als ze hier zelf geen voordeel bij hebben. Kan soms zelfs afhangen van persoonlijke zaken: machtsstrijden; sfeer op het werk; … KENMERKEN VAN UITVOERENDE INSTANTIES Uitvoerende organisaties: Binnen-organisatorische conflicten 36 Tussen-organisatorische conflicten “Voortzetten van strijd die men verloor in een eerdere fase van het beleidsproces” Politieke en economische macht van doelgroepen: Onttrekken van steun Noodzaak compromis BENADERINGEN VAN IMPLEMENTATIE BELEID BETER ONTWERPEN = voorwaarden voor succes inbouwen TOP DOWN Duidelijke doelstellingen en instructies Middelen en procedures 5 voorwaarden van perfecte implementatie (Hood): (=ideaalbeeld, zeer zelden aanwezig) 1. 2. 3. 4. 5. Uitvoerende organisatie werkt als een leger Initiële standaarden en objectieven worden gevolgd Uitvoerders doen wat van hen wordt gevraagd Organisatie-eenheden communiceren perfect Er is geen tijdsdruk Discretionaire bevoegdheid van de beleidsuitvoerder (LIPSKY): Manier waarop degene die het dichtst bij de uitvoering staat beïnvloedt hoe het beleid wordt uitgevoerd. Vb. Politieagent kiest zelf of hij een boete of een waarschuwing geeft bij kapot licht. 10 voorwaarden van perfecte implementatie (Gunn in Parsons): 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. Externe beperkingen zijn afwezig Er is voldoende tijd Er zijn voldoende middelen, in elke stap van de uitvoering De theorie die achter het beleid schuilt is plausibel De relatie tussen oorzaak en gevolg is direct Uitvoerende instanties zijn niet afhankelijk van elkaar Alle uitvoerders gaan akkoord over de objectieven Alle objectieven kunnen worden gespecificeerd in concrete acties Uitvoerende instanties communiceren met elkaar Iedereen respecteert gezag en is gehoorzaam Achterliggende visie en kritiek: “Alles is goed wanneer het de handen van de schepper verlaat; alles wordt slecht in de handen van de mens.” (Rousseau’s Emile) Doelstellingen zijn vaag of tegenstrijdig Te weinig aandacht voor de lagere uitvoerende instanties 37 BOTTOM-UP Benadering: heb aandacht voor de situaties waarin mensen moeten werken, want anders gaan ze toch zelf selecteren wat ze uitvoeren en wat niet. Lagere uitvoeringsechelons Veelheid van publieke en private actoren Persoonlijke en organisatorische doelstellingen, netwerken, strategieën Succes afhankelijk van betrokkenheid en capaciteiten van actoren onderaan het uitvoeringsproces ALTERNATIEVEN: SYNTHESE TOP DOWN BOTTOM-UP (Sabatier) 6 voorwaarden van succesvolle uitvoering: 1. 2. 3. 4. 5. 6. Duidelijke en consistente objectieven Adequate causale theorie Adequate implementatiestructuren Enthousiaste en bekwame uitvoerders Steun van belangengroepen en politiek verkozenen Stabiele sociaaleconomische omstandigheden Oog voor: Implementatie van bovenaf Omstandigheden van uitvoerende instanties BEELDEN VAN UITVOERING (Morgan) 1. Machine metafoor: radars die op elkaar zijn afgestemd, als er te weinig olie is ofzo, start het beleid -> veel mogelijkheden tot verbetering 2. Organisme metafoor: organisme wil overleven -> Coping strategies (LIPSKY): mensen willen overleven in hun functie en passen de doelstellingen dus aan naar wat mogelijk is voor hen. 3. Hersenenmetafoor: goede communicatie nodig 4. Dominantiemetafoor: conflict tussen top en werkvloer. Vb. Copernicusplan: belangrijk dat de top rekening houdt met de noden van de lagere ambtenaren. 5. Psychische metafoor: relaties tussen mensen in de organisatie. Vb. Persoonlijke verhoudingen tussen mensen die bepalen wat wel en niet gedaan wordt. Vb. Spoor naar R. Janssen werd niet onderzocht door conflict tussen 2 agenten. 6. Autopoietische metafoor: zelfsturend, zelfregulerend: iets kijkt vooral naar zichzelf vanuit bekende standaarden -> organisaties reageren alleen op zaken die op hen afkomen in hun eigen standaarden => geen beleid ontwerpen dat niet aansluit bij de gedachtegang van de doelgroep. 7. Machtsmetafoor: schrik om status te verliezen. 8. Cultuurmetafoor: andere vorming, andere soorten mensen = moeilijke samenwerking. Culturen tussen verschillende organisaties verschillen. 38 BELEID BETER OPVOLGEN EN BIJSTUREN = door management (niet in deze cursus) Contractmanagement Personeelsmanagement Corporate management SESSIE 9: EVALUATIE = 5e fase van de beleidscyclus Beleid beoordelen. Bedoeling is lessen trekken + aanpassing, maar vaak routines. Verandering die volgt op evaluatie: feedback en leren. Einde van de beleidscyclus. Hier vindt de evaluatie ex post plaats, na de implementatie. Maar het kan ook plaatsvinden doorheen het cyclus of vooraf. Het wordt vaak gezien als een aparte fase, maar het moet eigenlijk in de verschillende fasen gebeuren. Nader bekijken van: Proces in actie Middelen Resultaten Bereiken van doelstellingen Door ambtenaren, politici, externe actoren Na evaluatie: Terug naar agendasetting Status quo Bijsturing (evaluatie heeft een groot invloed op veranderingen van het beleid) Beëindiging RATIONEEL OF POLITIEK PROCES? Verleden: Dominantie rationaal model (maar met beperkingen) Evaluatie gezien als een neutrale, technische oefening die succes of falen van de overheid beoordeelt Objectief, systematisch, empirisch Erg rationele – positivistische invalshoek Heden: Beleidsevaluatie is een intrinsieke politieke activiteit, maar met een technische invalshoek Erkenning van subjectieve factoren, maar evaluatie wel nog steeds nuttig Klassieke grenzen aan rationaliteit: subjectieve interpretatie; maatstaf moeilijk Politieke grenzen aan rationaliteit: beleidsevaluatie is niet altijd bedoeld om de effecten van een beleid bloot te leggen Vermommen van slecht overheidsbeleid Manier van evaluatie aanpassen zodat de overheid in positief daglicht komt Grootste voordeel is lerend vermogen Extreme post-positivisten: er is geen manier om een correcte evaluatie methode te bepalen (want verschillende evaluatoren zullen altijd verschillende interpretaties hebben) 39 3 soorten evaluatie: administratieve, juridische en politieke (verschillen in manier van uitvoering, actoren en effecten) 1. RATIONELE OF ADMINISTRATIEVE EVALUATIE Vormen: Evaluatie van inspanningen: inputs Prestatiemeting: outputs Vb. OCMW tewerkstelling: output meten door #deelnemers #uren opleiding Effectiviteitsevaluatie: outcome Vb. OCMW: #mensen die effectief werk hebben gevonden na opleiding = veel moeilijker, wordt minder gedaan Efficiëntie evaluatie: kijkt naar verhoudingen met ingezette middelen Procesevaluatie: heel leerrijk voor als men de volgende keer een soortgelijk iets wilt organiseren, want het kan overal fout lopen -> veel niet opnames van beleidsmaatregelen kan je begrijpen vanuit procesevaluatie. Technieken: PPBS; Zero-base budgetting; MBO Kritiek: Positivisme, geloof in objectiviteit Grenzen aan objectieve kennis Doelstellingen vaag Doelstellingen meervoudig Verbondenheid sociale en economische problemen Ongewilde effecten opnemen in evaluatie Steeds waardeoordelen Al deze aspecten maken het evalueren heel moeilijk (de methode wordt dan ook steeds minder gebruikt). 2. JURIDISCHE EVALUATIE Evaluatie door juridische instanties Mogelijke conflicten beleid en grondwettelijke standaarden, bestuurlijke standaarden en individuele rechten beoordelen Eigen initiatief of op vraag van personen en instellingen Actor is een rechter op vraag van individuen, gebeurt dus niet in de politiek. Wordt steeds belangrijker ! Vb. Omwoners tegen Tomorrowland; Sinksenfoor; … LET OP ! Het is geen evaluatie van een wet ! 3. POLITIEKE EVALUATIE Niet systematisch, geen gesofisticeerde methoden Eenzijdig en vertekend, maar wel relevant 40 Niet gericht op verbetering van beleid Gericht op steun of verwerping van beleid In verkiezingstijd of bij referenda Consultaties met leden van beleidssubsystemen KRITISCHE BENADERINGEN VAN EVALUATIE Multiplistische benadering (Cook) Design benadering Miller (performance management) Bobrow en Dryzek: o Expliciteren van waarden o Verbetering van debat Naturalistische benadering (Guba en Lincoln): vier generaties evaluatie: Technische Descriptieve Beoordeling Vierde generatie, responsieve evaluatie SESSIE 10: FEEDBACK, OPVOLGING EN LEREND BELEID = “6e fase” van de beleidscyclus (zit er niet in, maar hoort er eigenlijk wel bij) BELEIDSCYCLYS EN DE POST-EVALUATIEVE FASE Aandacht van jaren ‘70 Kaufmann: “organizations never die” Bardach: “beleid wordt zelden beëindigd” Peters en Hogwood: “types van beleidsverandering” IDEAALTYPES VAN BELEIDSVERANDERING (Peters en Hogwood) Beleidsinnovatie: iets nieuws doen om tegemoet te komen aan vastgestelde problemen Beleidsopvolging: verderzetten zoals men al bezig was, want het is goed Beleidsonderhoud: communicatief verband: extra instrumenten inzetten/instrumenten wijzigen, maar het beleid zelf blijft hetzelfde Beleidsbeëindiging: gebeurt zelden BELEIDSVERANDERING OP EEN CONTINUÜM Als ideaaltypes komen innovatie en beëindiging zelden voor. Op een continuüm komt innovatie wel voor: Nieuwe instrumenten Expansie van beleid naar nieuwe doelgroepen of andere sectoren (vb. Vaderschapsverlof) 41 Op een continuüm komt beëindiging wel voor: Minder investering in geld en personeel Onttrekken van doelgroep (vb. Geen gratis bus meer voor studenten) BELEIDSBEËINDIGING (Hogwood en Gunn) Functionele beleidsbeëindiging (vb. Defensie heeft steeds meer aandacht voor humanitaire hulp terwijl de militaire functie steeds minder belangrijk wordt) Organisationele beleidsbeëindiging (vb. Een departement dat wordt geschrapt in een universiteit) Beëindiging van visie (vb. Stoppen met de economische groei steeds voorop te stellen) Ideaaltypische beleidsbeëindiging REMMEN OP BEËNDIGING (Hogwood en Gunn) Remmen: Intellectueel verzet: mensen laten gewoontes niet graag los -> Path dependency Gebrek aan politiek initiatief Institutionele continuïteit: als iets eenmaal in instellingen zit is het moeilijk om ervan af te komen Dynamisch conservatisme: mensen willen niet veranderen en zullen veel ondernemen om dat te voorkomen, vooral door psychologisch verzet: verandering = onzekerheid = verzet Anti-beëindigingscoalities Wettelijke obstakels Hoge opstartkosten Ongewenste gevolgen Onwil en weigering Oorzaken: Psychologisch: identiteitsbewaring Macht: gevestigde belangen TIPS VOOR BELEIDSBEËINDIGING Behn geïnspireerd door Machiavelli (Behn was Thatcher’s adivseur) 1. Herdefinieer het discours: anti-beëindigingscoalities discrediteren 2. Beëindiging aan begin van legislatuur of gedurende crisis (is er geen crisis, creëer er dan een) 3. Creëer incentives voor beëindiging: compensatie maakt onderhandelingen over einde makkelijker 4. Maak sunset bepalingen: tijdslimiet op het beleid vastplakken waarna evaluatie plaatsvindt met mogelijkheid om beleid dan te beëindigen. Ook horizontsbepalingen: nieuw en verstandig, ook voor politiek en gemakkelijk voor coalities: “ik wil wel mee gaan, maar over 2 jaar gaan we de hele zaak herzien” 42 5. Kies de zwaksten: Vb. Griekenland: de zwaksten worden het hardst aangepakt (Machiavelli) LEREN EN BELEID Leren: Andere manier om naar evaluatie te kijken: zien als een belangrijke fase van eer groter leerproces Erkennen van gewilde en ongewilde gevolgen van beleid Erkennen van positieve en negatieve implicaties voor de status quo Doel: fouten niet herhalen, het beleid dichter bij haar doel brengen DEFINITIES Instrumentele definitie (Hall): Leren om doeleinden beter te bereiken Behoort tot formele, normale beleidsproces Pogingen om beleid bij te sturen in het licht van resultaten van gevoerd beleid = endogeen leren: leren vanuit de evaluaties van het eigen beleid Leren als onbewust proces (Heclo): Continue gedragsverandering in respons op stimuli uit omgeving Reactie op externe omstandigheden = exogeen leren: doelstellingen zelf wijzigen door druk van buiten af; is ook gebaseerd op evaluaties, maar deze hebben niet intern plaatsgevonden. Vb. Door crisis; klimaat; druk om nieuwe doelstellingen aan te nemen; … EXOGEEN EN ENDOGEEN LEREN – HOWLETT EN RAMESH Endogeen leren Kleine, technische gespecialiseerde beleidsnetwerken Beleidsruimten of -instrumenten Exogeen leren Grote, publieksparticipatieve beleidsgemeenschappen Perceptie van problemen of doelstellingen Onderwerp van leren (Wie leert ?) Voorwerp van leren (Wat wordt geleerd?) Endogeen: instrumentenwijzigingen, kleinere basis Exogeen: meer maatschappelijk debat, eerder aanpassen van doelstellingen LESSEN TREKKEN Endogeen leren Binnen het beleidsproces zelfs Betrekking op keuzen van middelen om doelstellingen te bereiken (Administratieve evaluatie) Welke instrument zijn geslaagd/mislukt in welke omstandigheden ? 43 SOCIAAL LEREN Exogeen leren Veranderingen in perceptie van problemen Herdefiniëring van doelstellingen (Juridische en politieke evaluatie) Beleidsvoerders die trachten de maatschappij te veranderen los van het formele beleidsproces. MODEL VAN EVALUATIE EN LEREN Administratieve capaciteit van de overheid Hoog Laag Banden tussen overheid en maatschappelijke actoren in beleidssystemen Hoog Laag Sociaal leren Lessen trekken Formele evaluaties Informele evaluaties GASTLES 1: VISSERIJBELEID IN EU – SARA VANDAMME EUROPEAN FISHERIES MANAGEMENT: AN OVERVIEW Is there a problem? Policy: Centuries of fisheries policy International commitment to sustainable harvest European Fisheries: a special case Prospects with the reform of the CFP Why is management so challenging? Theory >< practice Ecosystem Behavior Moving forward A HISTORICAL PERSPECTIVE Oldest proof of fishing activity: Jerimalai Cave, Oost-Timor “That the cold fishery, the herring fishery, the pilchard fishery, the mackerel fishery, and probably all the great sea-fisheries, are inexhaustible; that is to say that nothing we do seriously affects the number of fish” “We have … to face the established fact that the bottom fisheries are … in rapid and continuous process of exhaustion; that the rate at which sea fishes multiply and grow, even in favorable seasons, is exceeded by the rate of capture” 44 WHERE DOES IT GO WRONG? Het is moeilijk in te schatten hoeveel vis er eigenlijk nog is Na de Tweede Wereldoorlog kwamen gemotoriseerde schepen: de aantallen namen toe, de technologie evolueerde, maar de vangsten stagneerde na verloop van tijd. Gezien de technologie gaat het vissen dus eigenlijk steeds achteruit. Fishing down the foodweb: Oorspronkelijk gaat de mens altijd voor de top-predatoren, als die zijn weggevist gaan we naar beneden (in de voedselketen). Shifting baselines: grootst mogelijk vis vissen: de grootte van de vissen is serieus vermindert. Bottom impact: serieuze impact op de bodem. Decline stocks Bycatch Per jaar wordt er vastgesteld hoeveel men mag vissen = quota, eens bereikt mogen ze niet meer vissen. Minimum landing size: te kleine vissen die gevangen worden, worden overboord gegooid. High-grading: minder economische waarde Niet commercieel -> worden overboord gegooid. Where does it go wrong? Summary: Fish stock are overexploited Top-predators are disappearing Biodiversity is disappearing Habitat destruction RACE TO FISH: THE TRAGEDY OF THE COMMONS Fish only behold value for humans once they are extracted from their habitat High substractability: eens gevist is het niet meer beschikbaar voor anderen Low exclusion: iedereen kan vissen, je kan dat moeilijk verbieden of er een tol op heffen Fish stocks do not recognize national borders: er is nood aan een internationale regelgeving CENTURIES OF FISHERIES POLICY 1291: Philip I de Castile “Filip de Schone” prohibits fishing with mesh size smaller than a silver coin 1489: Trading and mritime traty between Henry VII of England, Archiduke Philips, and the cities of Ghent, Bruges and Ypres -> providing free access to the sea and fishing practices 1499: Ban on trawling as they are devastating for benthic organisms and young fish hiding in seaweeds INTERNATIONAL COMMITMENTS The Law of the Sea (UNCLOS 1982) “The whom does the sea actually belong to?” EEZ: Exclusive Economic Zone: recht alles te exploiteren + landen uit te sluiten. Men hield geen rekening met ecosysteem. Rio de Janeiro Convention (1992): Highlight 3 point: 45 Conservation of biological diversity Sustainable use of natural resources Utilization of genetic reouserces is equally beneficial for all countries Reykjavik Decleration (2001): Ecosystem Approach to Fisheries Management (EAFM) Sustainability – Society – Ecology – Economy EU FISHERIES POLICY EEZ = 1982 >< IJsland vaarder = 1951 (?) Some of the problems of the EU (and world) fishery: Poor state of the stocks Fleet overcapacity Race to fish Politiek korte termijn beslissingen EU MANAGEMENT TOOLS 3 methodes van reguleren: Input controls -> Fishing effort Number and size of fishing vessels Amount of time at sea Capacity power Output control -> Limit catches Total allowable catches (TAC & quota) Individual Transferable Quota (ITQ) Technical measures Gear restriction Minimum landing size Time restriction and closed areas EU COMMITMENTS TOWARDS EAFM 3 pijlers: Environment: Maximum sustainable yield Landing obligation Good Environmental Status Social: Multiannual harvest plans Regionalisation Science – Fisheries partnership Economic: Structural support: EMFF Protecting the economic market 46 WHY IS FISHERIES MANAGEMENT SO CHALLENGING Maximum sustainable yield: theory >< practice -> Bepalen per stock wat de maximale vangst is. Wat je best kan beheren is mortaliteit, maar daarvoor moet je weten hoeveel er is. Problemen: (1) het gaat over single stock benadering en we willen naar een volledig plaatje gaan; (2) het gaat over “produceren”; (3) single-species concept: je moet eigenlijk rekening houden met het gehele ecosysteem Policy ill-described -> MSY in regulation is ill-described: “Maintain or restore stocks to levels that can produce the maximum sustainable yield with the aim of achieving these goals for depleted stocks on an urgent basis and where possible not later than 2015” Scientific uncertainty … but the practice is (at least) confusing Complex ecosystem Social considerations: Conservation versus Social Objectives EU wilt naar MSY, maar Maximum Economic Yield is mogelijk: hoe meer vissen in de zee, hoe makkelijker en goedkoper vissen is en dus meer opbrengst (Australië = voorstander). Zo eenvoudig is het echter niet: het sociaal aspect speelt mee. Er zijn gemeenschappen die ervan leven. Hoe oplossen? Willen we een duurzame visserij bereiken dan moet er gecommuniceerd worden en is er samenwerking nodig. De vrouw gelooft wel dat we nog vis mogen eten, maar we moeten gewoon onze handen in elkaar slaan. Visserij is wel nog steeds het duurzaamst, tegenover veeteelt enz. 47 GASTLES 2: TWEE BELGISCHE DOSSIERS – JAN CORNILIE Let op: beleidscyclus fases; beleidsissues; agendering; … DOSSIER 1: GELUIDSHINDER ROND BRUSSELS AIRPORT = voorbeeld policy failure SITUATIESCHETS Economie: luchtvaart; vliegtuigmaatschappijen >< Milieu: geluid; omwonenden (= typisch probleem) Stakeholders aan beide kanten (rechtstreekse belanghebbenden) Overheid: moet beide partijen verzoenen Gewestelijke regeringen: bevoegd voor geluid Federale regering: bevoegd voor Brussels Airport + luchtvaart + ruim Gemeenten Parlementen en administraties van alle overheden EU Parlement + Commissie: richtlijnen Rechterlijke macht: moet mediëren als regering er niet uit raakt, maar ook daar tegenstellingen; géén lijn. Wetenschappelijke instellingen Actie comités (zeer professioneel geworden; expertise) Ombudsdiensten (maar dit conflict is te groot voor een oplossing door ombuds) Milieugroeperingen Publieke spelers Economische actoren Media: Franstalig EN Nederlandstalig = kluwen BESLUITVORMING Wie Neemt het initiatief en waarom? Bereid het dossier voor? Geeft de technische input? Onderhandelt het akkoord? Voert het beleid uit? Toegepast op Concentratieplan Spreidingsplan Schouppe-plan Plan Wathelet 48 In de meeste luchthavens (in de VS) concentreert men vluchten over een gebied die men leeghoudt om de overlast te minimaliseren. In België was er oorspronkelijk ook zo’n plan, maar de hinder nam toe. CONCENTRATIE: DURANT 2000-2003 In 1999 ontwikkelde men een plan om de vluchten te concentreren en de woningen van de overvlogen gebieden te isoleren of mensen te laten vertrekken met een compensatie. Maar de verkiezingen kwamen in zicht en Durant voelde zich onder druk. Ze voerde de luchtroutes uit voor dat de isolatie/compensatie plaats had gevonden. Dit zorgde voor een directe tegenreactie en het luchtverkeer werd weer gespreid. SPREIDING: ANCIAUX & LANDUYT 2003-2007 In het regeerakkoord stond een nieuw plan om te spreiden, maar dat stootte op tegenreacties. De hele zaak was heel onstabiel, want de boze reacties kwamen uit (letterlijk) verschillende hoeken naargelang het weer bv. Probleem: er was geen wetgevend kader, waardoor het juridisch vast kwam te liggen (tegenstrijdige arresten, etc.). Het enig orgaan die het nog kon oplossen was het parlement. Een samenwerkingsakkoord werd bereikt voor juridische consolidatie, maar de onderhandelingen liepen daarna vast. Einde Paars 2, verkiezingen. - Ondertussen verhaal van DHL die uiteindelijk naar Leipzig gaat ipv Brussel LUCHTHAVENAKKOORD: SCHOUPPE & WATHELET 2007-NU SCHOUPPE-PLAN 1ste ronde (december 2008): Beslissing van februari 2004 finaal niet vernietigd door de Raad van State Nieuw politiek akkoord binnen federale regering Administratieve beslissingen in voorbeireiding 2e ronde (februari 2010): Exploitatiebeperkingen ingevoerd Vliegprocedures worden bestudeerd De wet wordt nog eens naar de Raad van State verzonden Uitzicht op samenwerkingsakkoord Het akkoord, dat nog niet was uitgevoerd, zorgde voor rust. PLAN WATHELET Uitvoering van Schouppe-plan Nieuwe windnormen Nieuwe routes Geen vooruitgang met wet, samenwerkingsakkoord Voorstel van geluidsinstituut Implementatie in 2014 Crisis in aanloop van verkiezingen: FR-kant idee: de geluidsnormen kloppen niet; luchtverkeersleiders volgen de regels niet Regering van lopende zaken: voorstel om buiten Brussel te vliegen, geen akkoord bereikt, Wathelet deed het toch. Toen greep de Vlaamse regering in: belangenconflict, waardoor Wathelet zijn actie onmogelijk werd gemaakt. Kortom: alles is nog steeds zoals in 2013. 49 BOUWSTENEN VOOR EEN DUURZAME OPLOSSING Stabilisering Herstel vertrouwen in procedures en instellingen Objectivering en afbakening van het fenomeen Gebruik van het EU wetgevend kader Depolitisering van de beleidsvoorbereiding Open communicatie en dialoog Akkoord over de fundamentele keuzes Samenwerking Dialoog Adviescomité DOSSIER 2: DE AANPAK VAN DE ENERGIEPRIJZEN = voorbeeld policy succes Is deze evolutie toeval of zit er beleid achter? 1e deel = regulering: bevriezing 2e deel = markt: door dreiging van regeling hebben bedrijven zelf hun prijzen aangepast 3e deel = regulering: ontkoppeling olieprijs HISTORIEK Europese elektriciteits- en gasrichtlijnen: geleidelijke openmaking van de markt sinds 1999 Pax Electrica II: verkoop Electrabel aan GDF SUEZ in 2006 Protocol Belgische Staat – GDF Suez in 2009 Centrales open Nucleaire rente Vangnetregulering (omzetting enrgiepakket) 50 De energieprijzen in toom houden om ze tot het gemiddelde van de prijzen in de buurlanden te brengen Studie Creg Nieuwe vangnetregulering Maart 2012 Regeerakkoord Januari 2012 November 2011 HET SCHARNIERJAAR 2012 Bevriezing en hervorming Elektriciteit- en gasprijs van olieprijs ontkoppeld Regeerakkoord november 2011: de prijzen in toom houden Studie CREG januari 2012 Bevriezing februari 2012 Dreiging maximumprijzen december 2012 KB parameters 1 april 2013 ECONOMISCHE CONTEXT Economische crisis: lage groothandelsprijs voor gas Samenaankopen Bankencrisis Fukushima Kost hernieuwbare energie Druk op de loonkosten via index POLITIEKE CONTEXT Discussie nucleaire rente Dominantie Franse energiegroepen CREG: 10 jaar ervaring Sp.a eerst samen met Groen! in oppositie, dan zonder Groen! in regering Discussie indexering 51 GASTLES 3: POLICY LEARNING AND POLICY TRANSFERS IN FAMILY POLICY – THE CASE OF GERMANY AND AUSTRIA – SONJA BLUM FAMILY POLICY AND POLICY LEARNING WHAT IS FAMILY POLICY? Usually understood as a part of social policy Cross-cutting area including fields such as childcare, family taxation, marriage law, but also intersecting with housing or education policy Focus her on: parental leave policy =/= Maternity leave, paternity leave “Generally understood tob e a care measure, intended to give parents the opportunity to spend time caring for a young child; it usually can only be taken after the end of Maternity leave. In same cases, parents can choose to take all or part of their Parental leave on a parttime basis” EU Directive 20120/18/EU: min. 4 months of Parental leave per parent Countries differ decisevely in lengt hand payment of Parental leave, reflecting different cultures and policy pathways. HOW IS POLICY LEARNING RELEVANT Ideas and ideologies are of particular importance when analysing normative policy areas such as family policy Other examples? Immigration policy, energy policy, … There is a correspondence between family policy and what is defined tob e or ought tob e a family. For example: mothers’ employment and parental leave, adoption rights for same-sex couples, etc. SOCIAL LEARNING IN GERMAN FAMILY POLICY Germany traditionally characterised as “strong male breadwinner country”: Low level of mothers’ employment Derived rights of mothers in social insurance systems (rather than individual rights) Lack of childcare facilities However, important family policy reforms from the mid-2000s. Most important example: parental leave policies (and the expansion of public childcare) THE PARENTAL BENEFIT REFORM IN GERMANY 1 January 1986: Childcare benefit 36 months of leave, employment protection At introduction: 10 months flat-rate benefit (€300) 1988: extension to 12 months, then successive extension to 24 months 52 2001: Introduction of a second vanant 24 months standard amount €300 12 months budget amount €450 Parental Benefit 1 January 2007: 12 + 2 months ca 67% max. €1800 Income replacement Still 36 months of leave, employment protection Part-time employment up to 30 hours allowed for parental benefit recipients; then 67% of the lost income paid up to an income ceiling of €2700 For formerly non-employed parents, ther is a minimum sum of €300 (but abolished for social assistance recipients in 2010) HOW HAS GERMAN FAMILY POLICY CHANGED? First-, second- or third-order change? Policy learning according to Hall takes place if policy changes as a result of a “deliberate attempt to adjust the goals or techniques of policy in response to past experience and new information” 3rd order change, if not only new instruments are introduced (2nd), but altered guiding interpretative framework THE OLD AND NEW PARENTAL LEAVE REGULATION Parental leave introduced by Christian-liberal governing coalition in 1986 Goal to introduce ‘freedom of choice’ and allow working mothers to care for their children at home at least for the first two or three years of their lives Very low participation of fathers The new parental benefit introduced by Conservative/Social-democrat governing coalition in 2007 Aims at a quicker return of mothers into paid employment (after 12 months) and a higher participation of fathers (through the partner months and the wage-replacement character) NEW GOALS OF GERMAN FAMILY POLICY Several evaluations: both quicker return into paid work and higher father’s participation. Federal Statistical Office: For children born in the third quarter of 2013…: … 32,3% of fathers took up parental benefit (as compared to 96% of the mothers) … almost 4 of 5 fathers receiving parental benefit did so for 2 months (79%) … for parents employed before, the average parental benefit was €900 for mothers and €1,249 for fathers 53 THIRD-ORDER LEARNING IN GERMAN FAMILY POLICY New instrument and ideas based on a new interpretative framework – which is good summarised in the following quotation by Renate Schmidt (former family minister): “In Germany we have almost exactly the same public spending on families as Swede. And yet in Swede, birth rates are higher, more women are employed, there is less child poverty and more fathers are taking parental leave. (…) In Sweden, they have a parental benefit, which is higher and paid for a shorter time, about one year. That’s why we will check whether this income-dependent parental benefit model is viable in Germany.” Pushed through by her conservative successor von der Leyden, also for electoral reasons (female and urban electorate). POLICY TRANSFERS IN PARENTAL LEAVE “LEARNING FROM ABROAD” AS A CONCEPT IN EUROPEAN FAMILY POLICIES Political focus on international comparison: e.g. discussion on “efficiency” of family policies, given the overall expenditure and the use of different policy instruments (cash benefits, childcare benefits, etc.) Politicians, researchers, etc. engaged in spreading “best practices” Increased activity of the EU in the soft-law-area (open method of coordination) Vertical – Horizontal THEORETICAL FRAMEWORK: POLICY TRANSFERS AS A SPECIFIC TYPE OF POLICY LEARNING Policy transfer is a “process in which knowledge about policies, administrative arrangements, institutions and ideas in one political setting (past or present) is used in the development of these elements in another political setting” POLICY TRANSFERS IN THE GERMAN PARENTAL BENEFIT REFORM (2007) Role model of the Nordic countries (in particular Sweden) High exchange on the ministerial and parliamentary levels in the stage of policy formulation “We had an international exchange in the sense that, also in the years prior to the introduction of the parental benefit, we always looked at what regulations exist abroad. There were also trips of the ministry top level to Scandinavia and so on. (…) It is obvious that you have to find your own regulation. But what we did, indeed, is to look at some detailed regulations there. For example, what are the eligibility criteria? How long are the partner months in Sweden?” Steering effect of Swedish regulation on German policy POLICY TRANSFER OF THE GERMAN PARENTAL BENEFIT TO AUSTRIA (2010) “Spontaneous” policy transfer from Germany in the run-up to the elections (also: female and urban voters!) 54 High exchange on the ministerial level “The German family minister von der Leyden was even invited by the ÖVP (Austrian conservative party) in the run-up to the 2008 elections. She gave a speech on the parental benefit, its implementation and its effects – and then the ÖVP jumped on the bandwagon.” Steering effect of German regulation on Austrian reform, but “combination” with existing policy REFORM OF THE CHILDCARE BENEFIT IN AUSTRIA INTRODUCTION OF AN INCOME-DEPENDENT VARIANT Flat-rate variants (additional eranings limit of €16,200 annually – or individualized additional earnings limit of 60% of the income in the calendar year before birth of one child): 1 January 2002: 30 + 6 months ca. €436 1 January 2008: 20 + 4 months ca. €524 1 January 2008: 15 + 3 months ca. €800 1 January 2010: 12 + 2 months ca. €1,000 Income-dependent variant (additional earnings limit of €6,100) 1 January 2010: 12 + 2 months ca. 80% max. €2,000 CONCLUSIONS Policy transfers as important factor for the reforms Knowledge on and spreading of good practices However, actual transfers contingent also on: Beneficial transfers conditions (e.g. here, similar institutional backgrounds, geographical closeness, language and media) Support by national actors and chance to insert idea into the policy process (“window of opportunity”) Adaptation to national situation 55