Kenmerken van Formatieve assessment

advertisement
1
Colofonpagina
Deze publicatie is ontwikkeld door KPC Groep voor ondersteuning van het regulier en speciaal
onderwijs in opdracht van het ministerie van OCW. KPC Groep vervult op het gebied van R&D een
scharnierfunctie tussen wetenschap en onderwijsveld.
______________________
Het is toegestaan om in het kader van educatieve doelstellingen (delen van) teksten uit deze
publicatie te gebruiken, te verveelvoudigen, op te slaan in een geautomatiseerd gegevensbestand of
openbaar te maken in enige vorm zodanig dat de intentie en de aard van het werk niet worden
aangetast.
Bronvermelding is in alle gevallen vereist en dient als volgt plaats te vinden: Bron: J. Castelijns (2012).
Kenmerken van Formatieve assessment. ’s-Hertogenbosch: KPC Groep, in opdracht van het ministerie
van OCW.
© 2012, KPC Groep, ‘s-Hertogenbosch
2
3
Kenmerken van formatieve assessment
Literatuurstudie
Jos Castelijns
KPC-Groep, ’s-Hertogenbosch
4
Inhoudsopgave
1. Inleiding …………………………………………………………………………………………………………………… 04
1.1. Context …………………………………………………………………………………………………………………. 04
1.2. Probleemstelling …………………………………………………………………………………………………… 04
1.3. Onderzoeksvraag ………………………………………………………………………………………………….. 08
2. Kenmerken van formatieve assessment …………………………………………………………………..
10
2.1. Inleiding ………………………………………………………………………………………………………………..
10
2.2. AfL is verweven met de dagelijkse praktijk in de klas …………………………………………….
11
2.3. AfL legt een focus op het leerproces en de leeropbrengsten …………………………………
13
2.4. AfL bevordert het begrip van doelen en criteria ……………………………………………………. 14
2.5. AfL ondersteunt leerlingen om verder te komen in het leerproces ……………………….
14
2.6. AfL houdt rekening met de emotionele impact van beoordelen ……………………………
15
2.7. AfL bevordert de motivatie …………………………………………………………………………………..
16
2.8. AfL ontwikkelt het vermogen tot self-assessment ………………………………………………..
17
3. Conclusies ……………………………………………………………………………………………………………….
20
Literatuur ……………………………………………………………………………………………………………………
24
5
1. Inleiding
1.1. Context
Deze literatuurstudie is uitgevoerd in het kader van het SLOA-project Formatieve assessment . Het
doel van dit project is praktijkrelevante kennis te ontwikkelen die leraren in het PO en VO
behulpzaam is bij het toepassen van formatieve assessment (als onderdeel van opbrengstgericht
werken) tijdens reguliere lessen rekenen en wiskunde. Bij formatieve assessment staat beoordelen in
functie van het onderwijs en het leren van leerlingen. Formatieve assessment wordt vaak gebruikt als
tegenhanger van summatieve assessment, waarbij beoordelen in functie staat van niveaubepaling en
selectie. Formatieve assesment is idealiter geïntegreerd in de instructie en het onderwijsleerproces.
Summatieve assessment vindt plaats aan het eind van een periode, schooljaar of school (Segers,
2004). Bij formatieve assessment ligt het accent op het toepassen van beoordelen in de groep of klas
(in interactie met leerlingen) met het oog op het realiseren van hoge leerprestaties.
Tot de beoogde opbrengsten van het project Formatieve assessment hoort kennis over de wijze
waarop leraren met betrekking tot dit onderwerp kunnen worden geprofessionaliseerd. Concreet zal
het project een beschrijving van een training voor leraren PO en VO opleveren alsmede een
beoordelingsinstrument aan de hand waarvan zij gecoacht kunnen worden bij de implementatie van
formatieve assessment in hun klas. Voor het ontwerpen van zowel de training als het
beoordelingsinstrument is een overzicht van relevante trainingsdoelen nodig. Een dergelijk overzicht
kan worden ontleend aan de beschikbare academische kennis op het gebied van formatieve
assessement. In dit verslag geven we een overzicht van de uitkomsten van een literatuurstudie naar
kenmerken van formatieve assessment. Dit overzicht zal als uitgangspunt dienen voor de
ontwikkeling van de bedoelde training en het beoordelingsinstrument
1.2. Probleemstelling
De laatste jaren neemt in het landelijk onderwijsbeleid de aandacht voor het streven naar betere
leerprestaties een steeds prominentere plaats in. Dit streven moet worden begrepen tegen de
achtergrond van de steeds terugkerende berichtgeving over de afnemende kwaliteit van het
Nederlandse onderwijs. Zo blijkt uit een recent verschenen rapport van het Centraal PlanBureau
onder meer dat de Nederlandse onderwijsprestaties sinds het begin van deze eeuw dalen, zowel ten
opzichte van andere ontwikkelde landen als in absolute zin. De teruggang is in het basisonderwijs het
sterkst bij het vak lezen (CPB, 2011). Leerlingen in het voortgezet onderwijs slagen met lagere cijfers
voor Nederlands, Engels en wiskunde dan enkele jaren geleden en de absolute scores van
6
Nederlandse leerlingen op PISA 2009 waren minder goed dan die in 2003 (OECD, 2010). Daarnaast
slagen andere goed presterende landen er beter in om hun leerprestaties te verhogen.
De kritiek op de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs raakt vanaf 2005 zowel in de media als in de
politiek sterk gekoppeld aan het debat over de grote onderwijsinnovaties die vanuit de overheid zijn
geïnitieerd (Commissie Dijsselbloem, 2008). Hoewel de kritiek zich vooral richt op het voortgezet
onderwijs, treft deze ook het basisonderwijs (Waslander, 2006).
In 2008 formuleert de Commissie Meijerink voorstellen voor het verbeteren van de leerprestaties
van leerlingen, onder andere het leggen van een sterke focus op de vakken taal en rekenen en het
instellen van referentieniveaus (Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen, 2008). In
dezelfde periode pleit de Onderwijsraad in diverse adviezen voor meer opbrengstgericht werken in
scholen, met name met het oog op het wegwerken van onderwijsachterstanden op het gebied van
de basisvaardigheden in het primair onderwijs (Onderwijsraad, 2008) en dat van de
doorstroomrelevante vakken in het voortgezet onderwijs (Onderwijsraad, 2011). Uit verschillende
onderzoeken (onder andere van de Inspectie van het onderwijs, 2010) wordt duidelijk dat in de
meeste scholen nauwelijks opbrengstgericht gewerkt wordt. Met betrekking tot het VO wijst de
Onderwijsraad met name op het belang van een opbrengstgerichte cultuur, het gebruik van een
leerlingvolgsysteem, de implementatie van de referentieniveaus en het hanteren van benchmarks,
met name voor de doorstroomrelevante vakken.
Inmiddels is opbrengstgericht werken tot speerpunt van landelijk onderwijsbeleid gemaakt.
In het actieplan ‘Basis voor Presteren’ (OCW, 2011) voor het primair onderwijs wordt ingezet op een
forse ambitie. Nu scoort 30% van de scholen in het primair onderwijs voldoende op de inspectieindicatoren voor opbrengstgericht werken. Dit moet in 2015 verdubbelen naar 60%. Voor 2018 is het
streven dat 90% van alle scholen opbrengstgericht werkt. Daarbij ligt de nadruk in het primair
onderwijs op hogere resultaten voor basisvaardigheden taal en rekenen. Voor het voortgezet
onderwijs is het Actieplan Beter Presteren: opbrengstgericht en ambitieus (OCW, 2011b) verschenen.
Hierin zijn de aanbevelingen opgenomen zoals geformuleerd door het Onderwijsraad (2011). Op dit
moment werkt circa 20% van de scholen voor voorgezet onderwijs opbrengstgericht. Het doel is dat
in 2015 minstens de helft van de scholen voor voortgezet onderwijs opbrengstgericht werkt. In 2018
moet dat percentage, net als bij het primair onderwijs, gestegen zijn naar 90%.
Wat wordt verstaan onder opbrengstgericht werken? Opbrengstgericht werken kan gedefinieerd
worden als een cyclische werkwijze waarbij de leraren zich in hun professioneel handelen laten
sturen door relevante data, met het oog op het bereiken van vooraf gestelde leerdoelen.
Maatregelen met het oog op het bevorderen van de opbrengstgerichtheid van scholen hebben veelal
7
betrekking op school- en bestuursniveau (zie onder andere: Inspectie van het onderwijs, 2010). In dat
verband kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het ontwikkelen van een opbrengstgerichte cultuur,
het toepassen van procedures voor het volgen van de leervorderingen, de implementatie van een
leerlingvolgsysteem, het gebruik van de gegevens van het leerlingvolgsysteem voor het maken van
trendanalyses en het stellen van uitdagende doelen1. Op succesvolle scholen buigen schoolteams
zich regelmatig over wat toetsen over de leerlingen zeggen en wordt vervolgens het onderwijs
aangepast om betere resultaten te bereiken (zie onder andere: Fullan, 2000). Uit het
inspectieverslag 2008-2009 (Inspectie van het Onderwijs, 2009) blijkt dat leerlingen op scholen die
opbrengstgericht werken, vaak beter presteren.
Formatieve assessment is een onderdeel van opbrengstgericht werken. Kenmerkend voor formatieve
assessment is dat het om (tussentijdse) interventies op micro-niveau gaat. Formatieve assessment
vindt plaats in de interactie tussen leerling en leraar wanneer leerlingen feedback krijgen op hun
leerproces, in gesprekken met mede-leerlingen (peer-assessment), en via reflectie op het
onderwijsleerproces en de leeropbrengsten door de leerling zelf (self-assessment). Met formatieve
assessment wordt beoogd dat leerlingen zich bewust worden van de leerdoelen en de
beoordelingscriteria, en dat zij inzicht verwerven in de strategieën die zij hanteren alsmede in de
mate waarin die bijdragen aan het behalen van de gestelde doelen (Castelijns, Segers & Struyven,
2011).
Formatieve assessment wordt algemeen beschouwd als een krachtige tool om de ontwikkeling van
zelfregulatie en daarmee het leren te bevorderen. In een review van 250 studies komen Black en
William (1998) tot de conclusie dat formatieve assessment het hart vormt van goed onderwijs. Zij
stellen vast dat alle studies aantonen dat interventies, gericht op het versterken van de formatieve
assessment in scholen, significante en substantiële leeropbrengsten laten zien. Hoewel alle leerlingen
hiervan profiteren, is de leerwinst voor low achievers groter dan voor andere leerlingen.
De kracht van formatieve assessment wordt in de praktijk echter nog nauwelijks benut. Black en
William (1998) komen tot de conclusie dat in de meeste scholen formatieve assessment nog in de
kinderschoenen staat (zie ook Black & William, 2003). Leraren maken bijvoorbeeld nog onvoldoende
1
Zo worden basisscholen in het kader van het FOCUS-project gericht op het benutten van de mogelijkheden
die het CITO-leerlingvolgsysteem biedt, zoals het uitvoeren van diverse analyses op beschikbare data,
waardoor zij antwoord krijgen op vragen als: Waar zijn de prestaties niet naar wens?, Welke elementen van de
leerstof beheersen onze leerlingen wel en welke nog niet?, Hoe kunnen we daarop in ons onderwijs
aansluiten?. Ook het stellen van doelen voor een volgende afname van CITO-toetsen, op basis van bedoelde
analyses, neemt een belangrijke plaats in in de training (Visscher, Peters & Staman, 2010).
8
gebruik van de mogelijkheden die feedback biedt (zie ook Hattie & Timperley, 2007). Segers (2004)
concludeert dat in scholen veelal nog sprake is van een testcultuur in plaats van een
assessmentcultuur. Er wordt vooral gebruik gemaakt van vormen van summatieve beoordeling, die
los staan van het dagelijkse onderwijsleerproces (zoals normgericht toetsen). Met deze wijze van
beoordelen worden in cognitief opzicht eenvoudige kennis en vaardigheden (zoals reproductie)
gemeten. Dergelijke vormen van beoordeling bieden weinig bruikbare informatie op basis waarvan
leerlingen volgende stappen in hun leerproces kunnen maken.
Uit een onderzoek van Baas (2011) in basisscholen die formatieve assessment toepassen door met
leerlingportfolio’s te werken, blijkt dat leerlingen weliswaar een actieve rol spelen in het
assessmentproces (bijvoorbeeld door te reflecteren op het eigen leerproces en leeropbrengsten) en
dat leraren het portfolio gebruiken om feedback te geven, maar ook dat deze feedback niet wordt
gekoppeld aan leerdoelen en beoordelingscriteria. Peer assessment aan de hand van portfolio’s
komt in geen van de scholen voor. Baas concludeert dat portfolio- assessment in de onderzochte
scholen nog geen geïntegreerd onderdeel van het onderwijsleerproces vormt. Het werken met een
portfolio is voor veel leraren en leerlingen iets dat er ‘bovenop’ komt.
Een mogelijke verklaring voor het nauwelijks toepassen van formatieve assessment ligt in de attitude
van leraren. Zij hebben zelf geleerd beoordelen vooral op te vatten in termen van verantwoording
afleggen en het nemen van belangrijke beslissingen met betrekking tot de loopbaan van leerlingen.
Vanzelfsprekend neemt daardoor een opvatting over beoordelen als middel om het leren te
bevorderen een minder prominente plek in in hun referentiekader (Brown & Lake, 2006; Segers &
Tillema, 2011). Een andere verklaring ligt in het gegeven dat in veel lerarenopleidingen het
onderwerp nauwelijks onderdeel van het curriculum is (zie o.a.: Joosten-Ten Brinke, 2010). Er is wel
aandacht, maar nog weinig systematisch of substantieel2. Veel aanstaande leraren ontwikkelen
daardoor niet de competenties die hen in staat stellen de mogelijkheden van formatieve assessment
optimaal te benutten, zoals het plannen van beoordelingen , het observeren van het leren, het
analyseren en interpreteren van gegevens over het leerproces en de leeropbrengsten van leerlingen,
het geven van feedback, het aanmoedigen tot self- en peer-assessment.
2
In de concepttekst van de Generieke Kennisbasis voor de pabo wordt voor het eerst op landelijk niveau
aandacht gevraagd voor toetsing en beoordeling, zowel summatief als formatief. Hierin wordt ook relatie
gelegd met recente leer- en motivatietheorieën. Vanzelfsprekend verkeert de implementatie van deze
generieke kennisbasis nog in een beginfase (Generieke Kennisbasis, 2011).
9
De ontwikkeling van een training voor docenten kan als een belangrijke stap worden gezien om de
kracht van formatieve assessment beter te benutten. De volgende aannamen liggen aan de basis van
een dergelijke training:
1. Door het aanbieden van de training wordt de ontwikkeling van leraren tot competente
beoordelaars van de ontwikkeling en het leren van leerlingen bevorderd.
2. Competente beoordelaars geven in hun de dagelijkse praktijk in de groep vorm aan
formatieve assessment.
3. Formatieve assessment draagt bij aan de motivatie, zelfregulering en daarmee aan de
leerprestaties van leerlingen.
Het doel van de training is bij te dragen aan de implementatie van formatieve asessment tijdens
lessen rekenen en wiskunde in zowel basis- als voortgezet onderwijs. Deze training zal via een
cyclisch proces van ontwerpen, evalueren en reviseren worden ontwikkeld. Dergelijk onderzoek
wordt aangeduid met de term Educational Design Research of ontwerponderzoek (Van den Akker,
Gravemeijer, McKenney & Nieveen, 2006).
1.3. Onderzoeksvraag
Een belangrijke vraag die in het kader van de ontwikkeling van de training beantwoord moet
worden, is die naar de assessmentcompetenties die de leraren dienen te verwerven. Deze vraag is
niet eenvoudig te beantwoorden. Klep, Letschert en Thijs (2004) geven aan dat hiervoor drie
oriëntaties relevant zijn, namelijk die van:
- de leraar: welke onderdelen zijn volgens de leraren zelf van vitaal belang voor hun eigen
ontwikkeling, wat zijn hun behoeften en interesses?
- de samenleving: welke problemen en onderwerpen zijn relevant, gezien de wensen,
behoeften, verwachtingen en trends in de samenleving?
- de gecodificeerde academische kennis over het onderwerp: welke wetenschappelijke kennis
mogen we niet over het hoofd zien?
In deze literatuurstudie richten we ons op het laatste perspectief3.
Zoals hierboven aangegeven is, maakt deze studie deel uit van een ontwerponderzoek. Deze vorm
van onderzoek is niet enkel gericht op het ontwerpen van interventies maar ook op het vinden van
‘design principles (or an intervention theory) that are valid in a certain context’ (Plomp & Nieveen,
2010, p.19). Deze functie stelt eisen aan de formulering van de onderzoeksvraag. Een functionele
3
Het maatschappelijke perspectief (de beleidscontext) is in de probleemstelling al geschetst.
10
vraagstelling in ontwerponderzoek heeft de volgende structuur: ‘What are the characteristics of an
<intervention X > for the purpose/outcome Y (Y1, Y2, …Yn) in context Z’ (Plomp & Nieveen, 2010, p.
19). Onder characteristics (kenmerken) worden begrepen: doelen, inhouden, leeractiviteiten, rol van
de trainer, middelen en materialen, gebruik tijd, gebruik plaats, groeperingsvormen, toetsing en
rationale van de interventie. Deze aspecten vormen samen het curriculaire spinnenweb (Van den
Akker, 2003). In deze literatuurstudie richten we ons op het eerste aspect, de doelen. Deze structuur
toegepast op de hierboven uitgewerkte probleemstelling, levert de volgende onderzoeksvraag op:
Welke doelen heeft een training die bijdraagt aan de implementatie van formatieve assessment in
rekenen- en wiskundelessen, door leraren in zowel basis- als voortgezet onderwijs? Deze vraag
wordt beantwoord door in de literatuur op zoek te gaan naar kenmerken van formatieve assessment
(hoofdstuk 2). Deze kenmerken worden vervolgens geherformuleerd in termen van trainingsdoelen
(hoofdstuk 3). Op basis van het verkregen overzicht van trainingsdoelen zal een
beoordelingsinstrument worden ontworpen, bedoeld om leraren te coachen bij de implementatie
van formatieve assessment in hun klas.
In hoofdstuk 2 geven we een overzicht van de uitkomsten van het literatuuronderzoek naar
kenmerken van formatieve assessment. In hoofdstuk 3 formuleren we enkele conclusies en
leiden daar de doelen voor de training uit af.
11
2. Kenmerken van formatieve assessment
2.1. Inleiding
De laatste decennia is in wetenschappelijke publicaties veel aandacht voor formatieve assessment en
voor de rol die leraren daarbij kunnen spelen (Black & William, 1998; Sadler, 1998; Dochy, Segers &
Sluijsmans, 1999; Dochy, & Segers, 1999; Scriven; 2002; Hopkins, 2004; Stiggins; 2005; Marshall &
Drummond, 2006; Leitch, Gardner, Mitchell, Lundy, Odena, Galanouli, & Clough, 2007, Popham,
2008). Daarbij wordt voor formatieve assessment steeds vaker de term ‘Assessment for Learning’
(AfL) gebruikt4. De Assessment Reform Group - een internationaal platform van wetenschappelijke
experts op het gebied van AfL - hanteert als definitie ‘… the process of seeking and interpreting
evidence for use by learners and their teachers to decide where the learners are in their learning,
where they need to go and how best to get there.’ (Assessment Reform Group, 2002, p. 2). Deze
definitie is opgebouwd uit de volgende elementen: a) AfL is gebaseerd op data over het leren van
leerlingen, b) veronderstelt een actieve rol van zowel leraar als leerlingen, c) is bedoeld om vast te
stellen hoe leerlingen zich in hun leerproces verhouden ten opzichte van de leerdoelen en d) geeft
informatie over hoe die leerdoelen bereikt kunnen worden. Met andere woorden, AfL heeft zowel
een retro- als een prospectief karakter. Op basis van de beschikbare research heeft de Assessment
Reform Group een tiental principes voor het toepassen van AfL in de klas geformuleerd, namelijk: AfL
dient planmatig te worden aangepakt, richt zich zowel op het leerproces als op de leerresultaten, is
een essentieel onderdeel van de dagelijkse praktijk in de klas, houdt rekening met de emotionele
impact van beoordelen, bevordert de leermotivatie, stimuleert het begrip van doelen en
beoordelingscriteria, ondersteunt leerlingen bij het nemen van de volgende stappen in hun
leerproces, ontwikkelt het vermogen tot self-assessment en heeft betrekking op alle aspecten van de
ontwikkeling van leerlingen5. Over het belang van deze kenmerken is in wetenschappelijk opzicht
consensus. We lichten hieronder deze principes nader toe.
4
Assessment for Learning wordt gebruikt als tegenhanger van Assessment of Learning. Deze laatste term
verwijst naar de summatieve functie van beoordelen.
5
De Assessment Reform Group noemt nog een tiende principe, namelijk AfL dient te worden opgevat als een
sleutelvaardigheid waarover leraren zouden moeten beschikken. Leraren dienen over de volgende kennis en
vaardigheden te beschikken: AfL plannen, data met betrekking tot het leerproces verzamelen, analyseren en
interpreteren, feedback geven en self-assessment van leerlingen ondersteunen. Deze vaardigheden dienen ze
te ontwikkelen, zowel in de opleiding als in het kader van hun voortdurende professionele ontwikkeling. Dit
principe heeft betrekking op de professionaliteit van de leraar en omvat alle andere principes.
12
2.2. AfL is verweven met de dagelijkse praktijk in de klas
AfL is verbonden met de dagelijkse onderwijs in de klas. Veel van wat leraren dagelijks tijdens
reguliere lessen doen kan worden opgevat als AfL. Zij geven opdrachten, stellen vragen, en activeren
zo leerlingen opdat zij hun kennis, inzicht en vaardigheden demonstreren. De reacties van de
leerlingen worden door de leraar waargenomen. Langs deze weg verzamelen, analyseren en
interpreteren zij informatie over het leren van leerlingen. Op basis van de uitkomsten van deze
analyse nemen zij vervolgens beslissingen met het oog op de voortgang van het leerproces. Leraren
hanteren bij AfL strategieën waarmee ze leerlingen stimuleren een actief aandeel te nemen in het
assessmentproces (Assessment Reform Group, 2002). Dergelijke activerende strategieën zijn bedoeld
om leerlingen verder te helpen in hun leerproces en kunnen daarom ook als instructiestrategieën
worden gezien.
Er is inmiddels sterk bewijs voor de effectiviteit van een dergelijke activerende aanpak. Hattie (2009)
heeft een synthese uitgevoerd van meer dan 800 meta-analyses waarin verband wordt gelegd tussen
instructiestrategieën en leerprestaties van leerlingen (met name op het gebied van taal en rekenen).
In deze studie vergelijkt hij de effectgroottes van wat hij noemt de activerende leraar met die van de
faciliterende leraar. Hattie drukt de gemiddelde effectgroottes uit in een waarde (d) tussen 0 en 1.
Gemiddeld halen docenten per schooljaar een effect tussen .20 en .40. Effecten boven .40 zijn
betekenisvol en boven .60 hoog te noemen (zie ook Ros & Van der Hoeven, 2009).
Een activerende leraar is niet voortdurend zelf aan het woord, maar betrekt leerlingen bij de
leerproces door het stellen van duidelijke doelen en het geven van feedback, hetgeen leidt tot een
hoge mate van betrokkenheid en meer zelfregulering door leerlingen. Een faciliterende leraar creëert
een omgeving waarin leerlingen kunnen leren, maar bemoeit zich verder nauwelijks met het
leerproces. De effectgroottes voor de activator en de facilitator zijn gemiddeld .60 respectievelijk .17.
Effectieve instructiestrategieën zijn onder andere leerstrategieën aanleren (.74), feedback geven
(.72), leerlingen laten verbaliseren (.67), metacognitieve strategieën aanleren (.67), directe instructie
(.59), uitdagende doelen stellen (.56), regelmatig toetsen en het onderwijs daarop aanpassen (.46) en
duidelijk aangeven wat van leerlingen wordt verwacht (.41).
Op basis van zijn review concludeert Hattie (2009) onder andere dat leraren zowel sturend, zorgend
als actief betrokken zouden moeten zijn bij het leren van leerlingen. Ook Scheerens (2007) pleit op
basis van zijn review van effectieve instructievormen voor een combinatie van directe instructie en
activerende didactiek. In dezelfde zin pleiten Dochy en Segers (1999) voor co-assessment. Coassessment is een beoordelings- of instructiestrategie die door de leraar samen met leerlingen wordt
uitgevoerd. Dochy en Segers onderscheiden in dit verband een zwak en een sterk model. In het
13
zwakke model liggen de beoordelingscriteria op voorhand vast. In het sterke model worden ze door
de leerling zelf aangedragen.
Concluderend stelt Hattie (2009) dat leraren:
-
zich bewust dienen te zijn van wat leerlingen weten en denken. Interactie (dialoog) met
leerlingen is daarvoor essentieel;
-
over voldoende kennis en inzicht moeten beschikken om leerlingen adequate feedback te
kunnen geven;
-
de doelen en succescriteria van hun lessen dienen te kennen;
-
moeten weten hoe de kloof tussen huidige kennis en beoogde leerdoelen overbrugd kan
worden;
-
ervoor dienen te zorgen dat leerlingen zelf leren hoe ze complexe ideeën en kennis (bijvoorbeeld
over hun eigen leerproces) kunnen opbouwen;
-
een leeromgeving moeten kunnen creëren waarin fouten worden gezien als kans om van te
leren en waarin leerlingen zich veilig voelen.
AfL maakt deel uit van de alledaagse praktijk in de klas. Voor een deel ontstaat AfL spontaan in de
interactie tussen leraren en leerlingen of tussen leerlingen. Voor een ander deel wordt AfL bewust in
de planning van het onderwijsleerproces opgenomen. De Assessment Reform Group (2002, p. 2)
pleit ervoor dat leraren in een planning aangeven hoe informatie wordt verzameld over het
leerproces in relatie tot de gestelde doelen. Een dergelijk plan dient flexibel te zijn zodat het kan
worden afgestemd op de behoeften en de competenties van leerlingen. De planning bevat ook een
omschrijving van maatregelen die inzicht in de doelen en de beoordelingscriteria beogen, van de
wijze waarop leerlingen feedback zullen krijgen, hoe ze actief betrokken zullen worden in het
assessmentproces en welk aandeel ze leveren bij het nemen van beslissingen voor de volgende
stappen in het proces. Ook Tillema en Segers (2011) bepleiten in hun overzicht van bouwstenen voor
‘Evalueren om te Leren’6 het bewust plannen en ontwerpen van AfL door leraren bij de voorbereiding
van de lessen.
6
Tillema en Segers gebruiken ‘Evalueren om te leren’ als vertaling van ‘Assessment for Learning’. Zij baseren
hun overzicht van bouwstenen op de uitkomsten van een reeks expertmeetings op de International Conference
on Classroom Assessment, gehouden in 2001 (Chester), 2006 (Portland) en 2009 (Auckland). De bouwstenen
zijn in drie niveaus geordend: dat van het primaire proces (Evalueren om te leren in de groep), het niveau van
de opleiding en professionalisering van leraren en het niveau van het schoolbeleid.
14
2.3. AfL legt een focus op het leerproces en de leeropbrengsten.
Het is van belang dat de leraar zich bewust is van hoe leerlingen leren en waar zij zich in het
leerproces bevinden ten opzichte van de doelen die gesteld zijn. Ook leerlingen dienen inzicht te
hebben in de wijze waarop hun leerstrategieën bijdragen aan de beoogde leeropbrengsten. ‘The
process of learning has to be in the minds of both learner and teacher’ (Assessment Reform Group,
2011, p. 2). Deze gemeenschappelijke focus op het leerproces en de leeropbrengsten wordt
bevorderd door het aanleren van leerstrategieën en (daarmee samenhangend) het geven van
gerichte feedback (Hattie, 2009; zie hierboven). Op basis van een review van 12 meta-analyses
ontwikkelden Hattie en Timperley (2007) een model waarin vier vormen van feedback worden
onderscheiden: feedback op taakniveau, procesniveau, niveau van de zelfregulatie en op persoonlijk
niveau. Feedback op taakniveau is het meest effectief wanneer sprake is van misinterpretatie van de
taak en dient in dit geval om de leerling aanwijzingen (cues) te geven om tot een juiste interpretatie
van de taak te komen. Feedback op het procesniveau is het meest effectief wanneer leerlingen op
zoek zijn naar een strategie om een bepaalde taak uit te voeren. Het richt hen op leerstrategieën die
bruikbaar zijn om de taak uit te voeren. Feedback op het niveau van de zelfregulatie ondersteunt de
leerling bij het vasthouden van de aandacht en inzet bij de uitoefening van de taak, bij het intern
attribueren van succes en de positieve feedback van de leraar en daarmee bij het vergroten van het
zelfvertrouwen. Feedback op persoonlijk niveau tenslotte (‘Wat ben jij knap!’) is zelden effectief.
Feedback die betrekking heeft op het persoonlijk niveau resulteert in het algemeen in het vermijden
van lastige taken, het minimaliseren van inzet en een toename van faalangst. Ook Black en William
(1998) benadrukken dat de feedback die leerlingen van hun leraren krijgen betrekking dient te
hebben op specifieke kwaliteiten of aspecten van het werk en niet op de persoon van de leerling.
Ook dienen leraren vergelijking met andere leerlingen te vermijden.
Hattie en Timperley (2007) onderscheiden naast feedback ook feed-up en feed-forward. Onder Feedup verstaan zij informatie over de te bereiken doelen en de gehanteerde beoordelingscriteria. Feedforward is informatie over hoe leerlingen de gestelde leerdoelen kunnen bereiken. Feed-up en feedforward weerspiegelen het prospectieve karakter van AfL. Feedback is informatie over hoe leerlingen
de taak hebben uitgevoerd: welke voortgang wordt geboekt in vergelijking met de vorige situatie?
Wat kunnen, weten en begrijpen ze al? Feedback verwijst naar het retrospectieve karakter van AfL.
15
2.4. AfL bevordert het begrip van doelen en criteria
De Assessment Reform Group benadrukt dat het voor een effectief leerproces van belang is dat
leerlingeninzicht hebben in de leerdoelen die worden nagestreefd. Begrip van en commitment aan
de doelen worden bereikt door leerlingen een actieve rol toe te kennen in het bepalen van de doelen
en het vaststellen van de beoordelingscriteria. Het is van belang dat leraren met leerlingen de doelen
en de criteria bespreekt op een manier die zij kunnen begrijpen en dat zij voorbeelden geven van hoe
in de praktijk aan de criteria voldaan kan worden. Door doelen en criteria met leerlingen te
bespreken, dagen leraren leerlingen uit tot peer- en self assessment. ‘Assessment for learning should
promote commitment to learning goals and a shared understanding of the criteria by which they are
assessed.’ (Assessment Reform Group, 2002, p.2). Ook uit het onderzoek van Hattie (2009) komt naar
voren dat het stellen van heldere en uitdagende leerdoelen een effectieve instructiestrategie is.
Heldere en uitdagende doelen oriënteren leerlingen op de leeractiviteit en bieden een kader voor de
beoordeling van het leerproces en de leeropbrengsten. Hattie en Timperley (2007) spreken in dit
verband van feed-up, informatie over de na te streven doelen en de beoordelingscriteria.
Ook Tillema en Segers (2011) benadrukken het belang van praten met leerlingen over doelen en
criteria. Evalueren om te Leren vraagt volgens hen een gerichtheid op leer- en ontwikkeldoelen en
afstemming met beoordelingsciteria. Onder het eerste verstaan zij het samen met de leerlingen
bespreken van de leerdoelen, waardoor leerlingen begrijpen waar zij naar toe werken en waar zij
tijdens het proces kunnen bijsturen; met het tweede wordt bedoeld dat de leraar samen met de
leerlingen het leerproces en de opbrengsten beoordeelt aan de hand van vooraf vastgestelde
criteria. In dit verband is ook de door Stevens, Van Werkhoven en Castelijns (2001) ontwikkelde
Afstemmingsstrategie van belang. Deze professionaliseringsstrategie richt leraren op het verhelderen
van de doelen en het expliciteren van de beoordelingscriteria, samen met de leerlingen met als doel
de leerlingen zowel cognitief als motivationeel op de taakuitvoering voor te bereiden.
2.5. AfL ondersteunt leerlingen om verder te komen in het leerproces.
AfL heeft een prospectief aspect (zie paragraaf 2.4). Essentieel is dat leraren niet alleen feedback
geven op waar de leerling zich in het leerproces bevindt met het oog op het bereiken van de gestelde
leerdoelen en hen inzicht geeft in de strategieën die zij daarvoor hanteren, maar ook dat zij
leerlingen gerichte aanwijzingen geven om verder te komen. ‘Learners should receive constructive
guidance about how to improve.’ (Assessment Reform Group). Leerlingen hebben informatie en
ondersteuning nodig om de volgende stappen in hun leerproces te kunnen zetten. Met het oog
daarop is het van belang dat leraren de sterke aspecten in de leeraanpak van leerlingen benadrukken
16
en hen adviseren over hoe die verder ontwikkeld kunnen worden. Daarnaast is het ook belangrijk dat
leraren duidelijk zijn over de zwakke aspecten in de aanpak van leerlingen en met hen bespreken hoe
die verbeterd kunnen worden. Leerlingen moeten ruim gelegenheid hebben om hun werk te
verbeteren.
Het prospectieve aspect van AfL wordt ook benadrukt door Hattie en Timperley (2007) die naast
feedback ook feed- up en feed-forward onderscheiden (zie paragraaf 2.4). Met betrekking tot het
ondersteunen van leerlingen om verder te komen in het leerproces is met name feed-forward van
belang. Onder feed-forward verstaan Hattie en Timperley informatie over de aanpak die nodig is om
tot verder leren te komen of om tot een optimaler gebruik van leerstrategieën te komen. Tillema en
Segers (2011) wijzen in dit verband op het belang van het bijsturen van het leren tijdens het
leerproces en op het leggen van verband tussen leerprestaties en de stappen in het leerproces. Dat
vraagt naast vaststellen van waar een leerling staat, ook nagaan wat het doel is waar leerlingen naar
toe werken en het bepalen van hoe leerlingen van hun huidig presteren tot het bereiken van de
leerdoelen kunnen komen.
2.6. AfL houdt rekening met de emotionele impact van beoordelen
De Assessment Reform Group wijst erop dat het essentieel is dat leraren zich bewust zijn van de
impact die hun opmerkingen cijfers en scores kunnen hebben op het zelfvertrouwen en het
enthousiasme van leerlingen. Hun feedback dient daarom zo constructief mogelijk te zijn. Feedback
gericht op het leren heeft een positieve uitwerking op de motivatie en het leren van leerlingen, dit in
tegenstelling tot persoonlijke feedback (zie paragraaf 2.3; Hattie & Timperley, 2007). Rekening
houden met de emotionele impact van belonen hoeft zich niet alleen te beperken tot het belonen
sec. Ook aan het begin van het leerproces, wanneer de leraar met de leerlingen praat over
leerdoelen en beoordelingscriteria kunnen leraren het zelfvertrouwen van leerlingen stimuleren,
door hen bij de doelen en beoordelingscriteria te betrekken (zie paragraaf 2.4) maar ook door
expliciet de wederzijdse verwachtingen op elkaar af te stemmen. Uit Hatties review blijkt de
effectiviteit van het expliciteren van verwachtingen voor het leren van leerlingen (Hattie 2009). Het
vooraf duidelijk aangeven wat van leerlingen wordt verwacht is een effectieve instructiestrategie.
Tillema en Segers (2011) geven aan dat het van belang is bij Evalueren om te Leren rekening te
houden met gevoelens en verwachtingen van leerlingen. Leraren kunnen samen met leerlingen
praten over hoe reëel en uitdagend de verwachtingen zijn en deze indien nodig bij te stellen. Stevens
et al. (2001) hanteren ‘Vragen naar motivatie en succesverwachtingen’ als onderdeel van de
Afstemmingsstrategie. Op deze wijze daagt de leraar leerlingen uit te verhelderen hoe zij de taak
17
ervaren, wat hun verwachtingen zijn en in welke mate zij gemotiveerd zijn zich voor de taak in te
spannen. Hierdoor is het voor de leraar mogelijk instructie en ondersteuning af te stemmen op hun
behoeften.
2.7 AfL bevordert de motivatie
Intrinsieke motivatie is voor leren een sleutelvariabele voor de ontwikkeling van zelfregulatie en
daarmee voor schoolsucces, zo laten Borkowski en Thorpe (1994) zien. De betekenis van intrinsieke
motivatie voor menselijke ontwikkeling wordt uitvoerig beschreven en gedocumenteerd in de SelfDetermination Theory (Deci & Ryan, 2000). Deze theorie gaat uit van de aanname dat mensen van
nature actieve organismen zijn die op psychologische ontwikkeling zijn ingesteld. Die wordt door Deci
en Ryan opgevat als het streven naar integratie van psychische elementen (denken, voelen, handelen
etc.) en integratie van mensen met hun sociale context. Mensen ontwikkelen zich van nature omdat
ze dat willen. Zij hebben geen externe druk of beloning nodig om zich in te spannen of om
inspanningen vol te houden als dat vereist is. Ze zijn intrinsiek gemotiveerd. De sociale omgeving kan
de intrinsieke motivatie bevorderen maar ook frustreren, bijvoorbeeld door te hoge of te lage eisen
te stellen, door overmatige controle of afwijzing. Demotivatie ontstaat wanneer mensen
onvoldoende door hun omgeving worden ondersteund of zelfs tegengewerkt in hun streven naar
vervulling van hun psychologische basisbehoeften. Deci en Ryan onderscheiden drie psychologische
basisbehoeften: de behoefte aan relatie (of sociale verbondenheid), competentie (effectief kunnen
omgaan met de omgeving en betekenisvolle resultaten te kunnen realiseren) en autonomie
(zelfbepaling, zelfregulatie, eigen identiteit). Deci en Ryan (2000) beschouwen deze psychologische
basisbehoeften als aangeboren en universeel. Mensen zoeken voor de vervulling ervan de interactie
met hun sociale context. In deze interactie ontwikkelen zij zich als gevolg van de ondersteuning die
de omgeving biedt. Stevens, Beekers, Evers, Wentzel en Van Werkhoven (2004) werken –op basis van
honderden interviews met leerlingen en leraren in het primair en voortgezet onderwijs- een model
uit voor de pedagogische afstemming (door leraren) op de psychologische basisbehoeften van
leerlingen. Deze afstemming vindt plaats in de interactie tussen beiden. In deze interactie
veranderen leerlingen als gevolg van de feedback en ondersteuning die zij van hun omgeving
ontvangen. Omgekeerd veranderen zij ook hun omgeving (hun leraar in het bijzonder), omdat hun
reactie op de ondersteuning -of het onthouden daarvan- een terugkoppelingseffect heeft. Zo kan in
school gebrek aan inzet bijvoorbeeld, door de leraar worden beantwoord met controle (in de vorm
van straffen, reprimandes etc.). Deze reactie kan bij de leerling vervolgens boosheid of frustratie
18
oproepen en de bereidheid om zich in te spannen doen afnemen. Dergelijk gedrag kan ertoe leiden
dat de leraar nog meer controle gaat uitoefenen, enzovoorts.
AfL kan een belangrijke rol spelen bij het bevorderen van de leermotivatie van leerlingen
(Assessment Reform Group, 2002). AfL moedigt leerlingen aan, legt nadruk op de vorderingen die zij
maken en op wat zij al kunnen, in plaats van op wat nog niet lukt. Vergelijken met andere leerlingen
is in dit opzicht contraproductief en zal leerlingen eerder demotiveren dan enthousiasmeren. Nadruk
leggen op wat niet goed gaat resulteert in het terugtrekken uit of vermijden van uitdagende
leersituaties. Motivatie kan bevorderd worden door het toepassen van assessmentmethoden die
ruimte bieden aan de autonomie van leerlingen, die enige keuzevrijheid geven en constructieve
feedback en die gelegenheid bieden voor zelfregulering. Dat kan door leerlingen te benaderen als coassessors van hun eigen ontwikkeling. Het hebben van een aandeel in het assessment proces, door
leerlingen te betrekken bij beslissingen wordt eigenaarschap bevorderd alsmede commitment aan
de leerdoelen. Met leerlingen spreken over doelen en criteria en het verhelderen van verwachtingen
kunnen ertoe bijdragen dat de leerlingen niet alleen cognitief, maar ook motivationeel op de
opdracht gericht worden. Maar ook met leerlingen verband leggen tussen leersucces en door hen
toegepaste leerstrategieën kan helpen de successen toe te schrijven aan zichzelf en daarmee het
zelfvertrouwen en de motivatie van leerlingen te vergroten. In dit kader stellen Stevens et al. voor
om na afloop van de opdracht met leerlingen te praten over hoe zij hun successen en falen ervaren
en welke verklaringen zij hebben voor hun succes of falen. De door Stevens et al (2001) ontwikkelde
afstemmingsstrategie is bedoeld om leraren te leren het leerproces te zien vanuit het perspectief van
de leerlingen en hun eigen verwachtingen, beoordelingen en attributies daarop af te stemmen.
Leerlingen ervaren door een dergelijke aanpak dat zij affectief en motivationeel ondersteund
worden bij het leren. Dit bevordert hun bereidheid om actief aan het leerproces deel te nemen.
Tillema en Segers (2011) benadrukken dat feedback zo gegeven dient te worden dat deze
geaccepteerd wordt door de leerlingen en dat zij gemotiveerd worden de aanbevelingen van de
leraar toe te passen. Leraren zouden AfL niet alleen moeten beperken tot basisvaardigheden of
doorstroomrelevante vakken. Zij zouden AfL moeten gebruiken om het leren in allerlei gebieden te
bevorderen en elke leerling gelegenheid te bieden voor het opdoen van succeservaringen
(Assessment Reform Group, 2002).
2.8. AfL ontwikkelt het vermogen tot self-assessment
Zelfregulering geldt als belangrijke factor voor schoolsucces ( zie onder andere: Schunk &
Zimmerman, 1994 en 1998; Elliot & Dweck, 2007; Schunk, Pintrich & Meece, 2008). Zimmerman
19
(1994) geeft aan dat het construct van zelfregulatie ‘…refers to the degree that individuals are
metacognitively, motivationally, and behaviorally active participants in their own learning process’ (p.
3). Zelfregulerend leren veronderstelt dat het individu kennis heeft van leerstrategieën, begrijpt
welke leerstrategieën in welke situaties adequaat zijn, zichzelf leerdoelen stelt, het toepassen van
leerstrategieën bewust plant en evalueert, overtuigd is van het belang van eigen inzet en
zorgvuldigheid, intrinsiek gemotiveerd en taakgeoriënteerd is. Borkowski en Thorpe (1994) werken
een integraal model uit waarin ze de zelfregulatie, attributies, possible selves (verwachtingen ten
aanzien van zichzelf als persoon, als leerling, als lid van de samenleving etc.) en het bewust gebruik
van leerstrategieën beschrijven als één samenhangend en zichzelf bevestigend systeem. In het model
worden vier kritische verbindingen aangegeven.
Ten eerste wordt de feedback die succesvolle leerlingen krijgen op het verband tussen hun prestaties
en het gebruik van leerstrategieën, intern geattribueerd, dat wil zeggen, toegeschreven aan eigen
aanleg en/of inspanning. Weiner (1986) maakt onderscheid tussen interne en externe, stabiele en
niet-stabiele, beïnvloedbare en niet-beïnvloedbare attributies. Bij het toeschrijven van successen aan
eigen aanleg is sprake van een stabiele, niet-beïnvloedbare, interne attributie (‘Ik ben er nu eenmaal
goed in.’), bij het toeschrijven aan inzet aan interne, stabiele en beïnvloedbare attributie (‘Ik doe er
meestal goed mijn best voor’). Ten tweede jagen deze attributies de ontwikkeling van de
zelfregulatie (executive processes) aan. Leerlingen leren hierdoor, onafhankelijk van externe
bekrachtiging, hun eigen gedrag reguleren. Deze zelfregulatie is intrinsiek gemotiveerd. Ten derde
vergroot het bewust toepassen van leerstrategieën de kansen op leersucces. Ten vierde ontstaat op
de lange termijn verband tussen succes en de feedback daarop, en de verwachtingen die het
individu ten aanzien van zichzelf heeft (possible selves). Deci en Ryan (2000) definiëren die
verwachtingen als ‘perceived competence’, de mate waarin het individu zichzelf ziet als competent,
als iemand die in staat is belangrijke opbrengsten te realiseren en effectief met de omgeving om te
gaan.
Zelfregulerend leren veronderstelt het bewust zijn van het eigen leerproces. De leerling is een
actieve participant in de planning, uitvoering en evaluatie van het eigen leerproces. Leerlingen die
zichzelf sturen bij het leren, hebben het vermogen om zichzelf nieuwe doelen te stellen, zelf kennis
inzicht en vaardigheden te verwerven. Ze kunnen op hun eigen leerervaringen reflecteren en zelf de
volgende stappen in hun leerproces bepalen
‘Teachers should equip learners with the desire and the capacity to take charge of their learning
through developing the skills of self-assessment’ (Assessment Reform Group, 2002, p. 2). Selfassessment wordt algemeen gezien als een essentieel aspect van AfL (zie o.a. Black & William, 1998).
20
Self-assessment helpt leerlingen inzicht te krijgen in de leerdoelen en in wat nodig is om die te
bereiken. Self-assessment veronderstelt dat leerlingen gelegenheid krijgen om hun eigen
opvattingen, motieven en behoeften in relatie tot leren naar voren te brengen. Naar een dergelijke
participerende rol van de leerling, wordt in de Angelsaxische literatuur verwezen met de termen
‘students voice’ of ‘pupils voice’. Rudduck en Flutter (2000) laten zien hoe het consulteren van
leerlingen over het onderwijsleerproces (inclusief het eigen leren) bijdraagt aan hun commitment to
learning en aan een positief zelfbeeld als learner. Deze worden beschouwd als belangrijke
voorwaarden voor hoge leerprestaties (Borkowski & Thorpe, 1994; Boekaerts & Simons, 1995). De
afstemmingsstrategie van Stevens et al. (2001) is gebaseerd op het principe dat leerlingen worden
uitgedaagd hun perspectief op de taak te verwoorden. Tillema en Segers (2011) benadrukken de
actieve rol van leerlingen in het assessment proces. Leraren kunnen hen leren te letten op wat goed
gaat in het leerproces en na te gaan welke problemen zij ervaren. Dat kan via een gestructureerde
aanpak, waarbij leerlingen gaandeweg hun eigen leren en dat van leerlingen leren beoordelen
(Joosten - Ten Brinke, Blom & Meusen, 2011), via peer-assesent (Van Gennip & Van der Wal-Maris,
2011) of bijvoorbeeld aan de hand van portfolio’s (Haenen & Schipper, 2011).
21
3. Conclusies
De onderzoeksvraag: Welke doelen heeft een training die bijdraagt aan de implementatie van
formatieve assessment in rekenen- en wiskundelessen, door leraren in zowel basis- als voortgezet
onderwijs? kan worden beantwoord aan de hand van de resultaten van het literatuuronderzoek naar
effectieve kenmerken van formatieve assessment.
Formatieve assessment of AfL is … the process of seeking and interpreting evidence for use by
learners and their teachers to decide where the learners are in their learning, where they need to go
and how best to get there.’ (Assessment Reform Group, 2002, p. 2). Deze definitie bevat een aantal
essentiële aspecten, namelijk AfL a) is gebaseerd op data over het leren van leerlingen, b)
veronderstelt een actieve rol van zowel leraar als leerlingen, c) is bedoeld om vast te stellen hoe
leerlingen zich in hun leerproces verhouden ten opzichte van de leerdoelen en d) geeft informatie
over hoe die bereikt kunnen worden. Met andere woorden, AfL heeft zowel een retro- als een
prospectief karakter. AfL heeft een aantal kenmerken. Deze vorm van assessment:
-
is verweven met de dagelijkse praktijk in de klas, meer specifiek met de instructie. Een effectieve
toepassing van AfL vraagt om een doordacht ontwerp en een planning, net als dat bij instructie
het geval is.
-
legt een focus op het leerproces en de leeropbrengsten. AfL maakt leerlingen bewust van de
leerstrategieën zie zij hanteren en de effectiviteit daarvan in te schatten.
-
bevordert het begrip van doelen en criteria, waardoor leerlingen
-
ondersteunt leerlingen om verder te komen in het leerproces.
-
houdt rekening met de emotionele impact van beoordelen
-
bevordert de motivatie en maakt prestaties van leerlingen op alle terreinen zichtbaar.
-
ontwikkelt het vermogen tot self-assessment.
AfL veronderstelt dat leerlingen en leraar samen participeren in het assessmentproces.
Deze kenmerken kunnen vervolgens worden geherformuleerd in termen van trainingsgdoelen (zie
Figuur 1). De te ontwikkelen training heeft als algemeen doel leraren zodanig toe te rusten dat zij
over de kennis en vaardigheden beschikken om AfL in hun reguliere rekenen- en wiskunde lessen toe
te passen. Dit algemene doel kan worden uitgesplitst in specifieke doelen. Figuur 1 laat zien dat de
specifieke doelen zijn gekoppeld aan het verloop van de les. Hiermee wordt integratie van AfL in de
alledaagse praktijk in de klas bevorderd. Aan het begin van de les stellen leraren heldere en
uitdagende doelen, stellen de beoordelingscriteria vast en vragen leerlingen hun
22
succesverwachtingen te expliciteren. Tijdens het maken van de taak of de opdracht geven leraren
feedback op het gebruik van leer- en metacognitieve strategieën met het oog op het bereiken van de
gestelde doelen. Deze feedback bevat een combinatie van informatie over de taak, het proces en de
zelfregulering van de leerlingen. Op basis van deze feedback geeft de leraar leerlingen aanwijzingen
om verder te komen in het leerproces (feed-forward). Ook deze feed-forward heeft betrekking op de
genoemde niveaus. Aan het eind van de les, wanneer de taak klaar is, beoordeelt de leraar de
leeropbrengsten aan de hand van de beoordelingscriteria en verklaart succes of falen van de leerling
door opbrengsten op constructieve wijze te attribueren aan de gehanteerde leer- en metacognitieve
strategieën. De leraar vraagt leerlingen vervolgens naar de resultaatbeleving en de betekenis
daarvan voor de ervaren competentie. Tenslotte stimuleert de leraar de leerlingen vooruit te blikken
naar de volgende taak, en vraagt leerlingen welke strategieën zij, gelet op hun ervaringen bij deze
taak daarbij zullen inzetten.
23
Figuur 1. Trainingsdoelen
Algemeen doel: leraren zodanig toerusten dat zij over de kennis en vaardigheden beschikken om AfL in hun
reguliere rekenen- en wiskunde lessen toe te passen.
Specifieke vaardigheidsdoelen
Kwaliteitscriteria
Begin van de les
De leraar stelt heldere en uitdagende leerdoelen
(feed-up)
De leraar stelt beoordelingscriteria vast
De leraar vraagt leerlingen hun succesverwachtingen
te expliciteren
Tijdens het maken van de taak of de opdracht
De leraar:
De leraar geeft tussentijds informatie over het leren
(feedback op het gebruik van leer- en
metacognitieve strategieën met het oog op de te
a) betrekt leerlingen actief bij het assessmentproces
(co-assessment);
bereiken doelen)
De leraar geeft leerlingen aanwijzingen om verder te
komen in het leerproces (feed-forward)
b) commiteert leerlingen aan de doelen en
beoordelingscriteria;
Aan het eind van de les
De leraar beoordeelt het leerresultaat aan de hand
c) bevordert de motivatie van leerlingen
van de beoordelingscriteria
De leraar geeft een constructieve verklaring voor het
leerresultaat (attributie van leerresultaten aan
gebruikte leer- en metacognitieve strategieën)
De leraar vraagt leerlingen de resultaatbeleving en
de betekenis hiervan voor de door hen ervaren
competentie te expliciteren
De leraar stimuleert leerlingen vooruit te blikken
naar de volgende leersituatie (functionele leer- en
metacognitieve strategieën)
Figuur 1 laat zien dat ten aanzien van de genoemde trainingsdoelen drie kwaliteitscriteria gelden.
Deze criteria richten de leraar bij elk van de trainingsdoelen op het stimuleren van de actieve
betrokkenheid van leerlingen bij het assessementproces, het commiteren van leerlingen aan de taak
24
(in het bijzonder de gestelde leerdoelen en de beoordelingscriteria) en het bevorderen van de
motivatie.
Genoemde trainingsdoelen plaatsen AfL in de context van opbrengstgericht werken. Dat wordt
duidelijk als we de doelen vergelijken met de cyclus van opbrengstgericht werken op lesniveau die
mede op basis van de studies van Hattie (2009) en Hattie en Timperley (2007) door Ros en
Timmermans (2010) is ontwikkeld. Deze cyclus omvat:
-
Het formuleren van concrete doelen, afgeleid uit leerlijnen. Ook worden bijbehorende
succescriteria geformuleerd (‘ wanneer ben ik tevreden’). Hierbij wordt gedifferentieerd tussen
leerlingen op verschillende niveaus.
-
Het ontwerpen van leeractiviteiten die passen bij de leerdoelen, rekening houdend met
verschillen tussen leerlingen.
-
Uitvoering van de leeractiviteiten. Het geven van goede feedback gericht op het behalen van de
doelen is hierbij een belangrijke procesvariabele.
-
Formatieve evaluatie: nagaan of de doelen zijn behaald en welke consequenties hieruit
getrokken kunnen worden voor de volgende les.
Belangrijke accentverschillen zijn de cognitief-motivationele inkleuring van de genoemde doelen in
elke fase van de les, de nadruk die wordt gelegd op het stimuleren van de actieve en betrokken rol
van de leerling in het assessmentproces (co-assessment), het belang van self-assessment, het
aanleren van metacognitieve strategieën en het ondersteunen van leerlingen zodat zij worden
uitgedaagd zich in te zetten voor het leerproces.
25
Literatuur
Assessment Reform Group (2002). Gevonden op 15 maart 2012 op:
http://www.aaia.org.uk/content/uploads/2010/06/Assessment-for-Learning-10-principles.pdf
Baas, D. (2011a). ICT en portfolio’s. Tussenrapportage. Maastricht: Maastricht University.
Black, P., & William, D. (1998). Assessment and classroom learning. Assessment in Education, 5, 7-73.
Black, P., & William, D. (2003). In praise of educational research: Formative assessment. British
Educational Research Journal, 29, 623-637.
Boekaerts, M., & Simons, R.P. J. (1995). Leren en instructie. Assen: Van Gorkum.
Borkowski, J.G., & Thorpe, P.K. (1994). Self-Regulation and Motivation: A Life-Span Perspective on
Underachievement. In: Schunk, D.H., & Zimmerman B.J. (Eds.). Self-Regulation of Learning and
Performance. Issues and Educational Applications. Hillsdale, NJ/Hove UK: Lawrence Erlbaum
Associates.
Brown, G., & Lake, R. (2006). Queensland Teachers’ Conceptions of Teaching, Learning, Curriculum
and Assessement: Comparison with New Zealand Teachers. Paper presented at the AARE, Adelaide,
2006.
Castelijns, J., Segers, M., & Struyven, K. (2011). Evalueren om te leren. Toetsen en beoordelen op
school. Bussum: Coutinho.
Commissie Dijsselbloem (2008). Tijd voor onderwijs. Eindrapport parlementair onderzoek
onderwijsvernieuwingen.
Gevonden op 10 mei 2008 op: www.tweedekamer.nl/images/kst113842.8s_tcm118-149847.PDF.
CPB (2011). Nederlandse onderwijsprestaties in perspectief. Den Haag: CPB
Deci, E.L., & Ryan, R.M. (2000). The ‘What’ and ‘Why’ of Goal Pursuits: Human Needs and the SelfDetermination of Behavior. Psychological Inquiry, 11, 227-268.
26
Dochy, F. & Moerkerke, G. (1997). Assessment as a major influence on learning and instruction.
International Journal of Educational research, 27, 415-432
Dochy, F. & Segers, M. (1999). Innnovatieve toetsvormen als gevolg van constructiegericht onderwijs:
op weg naar een assessment-cultuur. In: De Boeck, P., & Lacante,M. (Red.). Meer kansen creëren
voor het hoger onderwijs. Dordrecht: Kluwer.
Dochy, F., Segers, M., & Sluijsmans, D. M.A. (1999). The use of self-, peer-, and co-asssessment in
higher education: a review. Studies in Higher Education, 24, 3, 331-350.
Elliot, A.J., & Dweck, C.S. (2007). Handbook of Competence and Motivation. New York: The Guilford
Press.
Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen (2008). Over de drempels met taal en rekenen.
Hoofdrapport. Enschede: Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen
Fullan, M. (2000). Leiderschap in een cultuur van verandering. Amsterdam: Reed Business.
Generieke Kennisbasis (2011). Gevonden op 16 december 2011 op:
http://s3.amazonaws.com/assets.paboweb.nl/assets/327/Kennisbasis_Generiek_def_11.01.11.pdf.
Haenen, J., & Schipper, N. (2011). Werken met portfolio’s. In: Castelijns, J., Segers, M., & Struyven, K.
(Red.). Evalueren om te leren. Toetsen en beoordelen op school. Bussum: Coutinho.
Hattie, J. (2009). Visible learning: A synthesis of over 800 meta-analyses relating to achievement.
London: Taylor & Francis.
Hattie, J., & Timperley, H. (2007). The Power of Feedback. Review of Educational Research, 77, 81112.
Hopkins, D. (2004). Assessment for personalized learning: The quiet revolution. GTC conference
paper, London, 29 november 2004.
27
Inspectie van het Onderwijs (2009). Onderwijsverslag 2008 / 2009. De Meern: Inspectie van het
Onderwijs.
Inspectie van het Onderwijs (2010). Onderwijsverslag 2009/2010. De Meern: Inspectie van het
Onderwijs.
Joosten-Ten Brinke, D. (2010). Eigentijds toetsen en beoordelen. Lectorale rede. Tilburg: Fontys
Joosten-Ten Brinke, D., Blom, S., & Meusen, K. (2011). Hoe goed ken je jezelf? Zelfbeoordeling en
zelfreflectie in het onderwijs. In: Castelijns, J., Segers, M., & Struyven, K. (Red.). Evalueren om te
leren. Toetsen en beoordelen op school. Bussum: Coutinho.
Klep, J., Letschert, A. & Thijs, A. (2004). Wat gaan we leren? Enschede: SLO
Leitch, R., Gardner, J., Mitchell, S., Lundy, L., Odena, O., Galanouli, D., & Clough, P. (2007). Consulting
pupils in assessment for learning classrooms: The twists and turns of working with students as coresearchers. Educational Action Research, 15, 459-478.
Marshall, B., & Drummond, M.J. (2006). How teachers engage with Assessment for Learning: lessons
from the classroom. Research Papers in Education, 21, 133-149
OCW (2011a). Actieplan PO. Basis voor Presteren. Naar een ambitieuze leercultuur voor alle
leerlingen. Den Haag: OCW.
OCW (2011b). Actieplan VO. ‘Beter Presteren’: opbrengstgericht en ambitieus Het beste uit leerlingen
halen. Den Haag: OCW.
OECD(2010). PISA 2009 Results: What Students Know and Can Do: Student Performance in Reading,
Mathematics and Science. Paris: OECD.
Onderwijsraad (2008). Opbrengstgerichtheid en het wegwerken van tekorten. Den Haag:
Onderwijsraad.
Onderwijsraad (2011). Naar hogere prestaties in het voortgezet onderwijs. Den Haag: Onderwijsraad.
28
Plomp, T., & Nieveen , N. (Eds.) (2010). An Introduction to Educational Design Reserach. Proceedings
of the seminar conducted at the East China Normal University, Shanghar (PR China), November 23-26,
2007. Enschede: SLO
Popham, J. (2008). Transformative assessment. Alexandria, VA: ASCD.
Ros, A., & Timmermans, R. (2010). SLOA Projectplan ‘Condities opbrengstgericht werken’. ’sHertogenbosch: KPC-Groep.
Ros, A., & Van der Hoeven, J. (2009). Evidence voor onderwijsvormen. In: Ros, A., Timmermans, R.,
Van der Hoeven, J. & Vermeulen, M. (Red.). Leren en laten leren. Ontwerpen van leeractiviteiten voor
leerlingen en docenten. Alphen aan den Rijn: Kluwer (p 21-35).
Rudduck, J., & Flutter, J. (2000). Pupil Participation and Pupil Perspective: ‘carving a new order of
experience’. Cambridge Journal of Education, 30, 75-89.
Sadler, R.D. (1998). Formative assessment: Revisiting the territory. Assessment in Education, 5, 77-84.
Scheerens, J. (2007). Een overzichtsstudie naar school- en instructie-effectiviteit. Enschede:
universiteit Twente.
Scriven, M. (2002). Evaluation ideologies. In: Stufflebeam, D.L, Madaus, G.F., & Kellaghan (Eds.).
Evaluation: viewpoints on educational and human services evaluation models, 249-278. Boston, MA:
Kluwer Academic Publishers.
Schunk, D.H., Pintrich, P.H., & Meece, J.L. (2008). Motivation in Education. Theory, Research, and
Applications. Upper Saddle River, New Jersey / Columbus, Ohio.
Schunk, D.H., & Zimmerman, B.J. (Eds.). (1994). Self-Regulation of Learning and Performance. Issues
and Practical Applications. Hillsdale, NJ/Hove, UK: Lawrence Earlbaum Associates, Publishers.
Segers, M. (2004). Assessment en leren als twee-eenheid. Oratie. Leiden: Universiteit Leiden.
29
Segers, M., & Tillema, H. (2011). How do Dutch secondary teachers and students conceive the
purpose of assessment? Studies in Educational Evaluation. In press.
Stevens, L.M, Beekers, P., Van Werkhoven, W., & Wentzel, M. (2004). Zin in School. Amersfoort: CPS.
Stevens, L. M., Van Werkhoven, W. & Castelijns, J. (2001). The Attunement Strategy: Reclaiming
Children’s Motivation by Responsive Instruction. Geneva: International Bureau of Education,
UNESCO.
Stiggins, R.J. (2005). From formative assessment to assessment for learning: A path to succes in
standards-based schools. Phi Delta Kappan, 87, 324-328.
Tillema, H., & Segers, M. (2011). Evalueren om te Leren: wat bedoel je? In: Castelijns, J., Segers, M., &
Struyven, K. (Red.). Evalueren om te Leren. Toetsen en beoordelen op school. Bussum: Coutinho.
Van den Akker, J. (2003). Curriculum Perspectives: An Introduction. In: Van den Akker, J., Kuiper, W.,
& Hameyer, U. (Eds.). Curriculum Landscapes and Trends (1-10). Dordrecht: Kluwer Academic
Publishers.
Van den Akker, J., Gravemeijer, K., McKenney, S., & Nieveen, N. (Eds.) (2006). Educational Design
Research. London: Routledge.
Van Gennip, N., & Van der Wal-Maris, S. (2011). De inzet van peer assessment. In: Castelijns, J.,
Segers, M., & Struyven, K. (Red.). Evalueren om te leren. Toetsen en beoordelen op school. Bussum:
Coutinho.
Visscher, A., M. Peters, & L. Staman (2010). Het FOCUS-project: OpbrengstGericht Werken op basis
van prestatie-feedback. Panama-Post, 29, 4, 55-60.
Waslander, S. (2006). Van Polmanhuis tot Polemiek. Een inhoudsanalyse van het debat over ‘het
nieuwe leren’ 1995 – 2005. In: Van Dieten, H., & Van der Geest, W. (Red.). De Waarde van Slash 21.
Bespiegelingen over het onderwijsinnovatieproject. Uitgave: KPC Groep, ‘s-Hertogenbosch
Weiner, B. (1986). An Attributional Theory of Motivation and Emotion. New York: Springer Verlag
Zimmerman, B.J. (1994). Dimensions of Academic Self-Regulation: A Conceptual Framework for
Education. In: Schunk, D.H. & Zimmerman, B.J. (Eds.). Self-regulation of Learning and Performance:
30
Issues and Educational Applications. Hillsdale, New Jeresey: Lawrence Earlbaum Associates,
Publishers.
Download