Hersenonderzoek naar OCD - NHB-Psy

advertisement
Vizier
Onderzoek
20
Hersenonderzoek
naar OCD
1IrNHB
PSY
‘
- de stand van zaken
door LISETTE KUHPER foto's NHB-PSY
In de vorige uitgave van de Vizier heeft u al over de Nederlandse Hersenbank
voor Psychiatrie (NHB-Psy) kunnen lezen. Wij interviewden toen Kelly, e'en van
onze hersendonoren met obsessieve compulsieve stoornis (OCS of OCD). Graag
brengen wij het belang van ons project nogmaals onder uw aandacht, door in
te gaan op wat er al bekend is door hersenonderzoek naar OCD, en wat er nog
onderzocht moet worden.
e hebben de belangrijkste vragen voor
u geselecteerd en beantwoord met
behulp van dr. Martijn Figee, werkzaam als psychiater en onderzoeker
aan de afdeling Angststoornissen van het Academisch
Medisch Centrum (AMC) Amsterdam.
W
Wat is OCD en is het te
behandelen?
De obsessieve compulsieve stoornis (OCS of OCD) of
dwangstoornis houdt in dat je je gedwongen voelt
om bepaalde dingen te denken (obsessies of dwanggedachten) en/of te doen (compulsies of dwanghandelingen) . Angst speelt een rol in OCD:
dwanggedachten en dwanghandelingen kunnen
mensen bang maken, andersom kan angst (net als
stress en onrust) de drijvende kracht zijn achter de
steeds terugkerende obsessies en compulsies. Vaak
voeren mensen dwanghandelingen uit om aanwezige
angst (tijdelijk) te doen afnemen. OCD ontstaat vaak
op jonge leeftijd. Gemiddeld leidt behandeling tot een
vermindering van klachten van 30-50%. Er blijven dus
vaak veel restklachten aanwezig na de behandeling.
Bovendien slaan de beschikbare behandelingen helemaal niet aan bij naar schatting een op de tien
mensen.
Welke hersengebieden zijn
betrokken bij OCD?
We weten dat bij OCD hoofdzakelijk twee hersensystemen en hun onderlinge samenwerking verstoord
zijn: de basale kernen en de frontaalschors ofwel voorhoofdskwab (zie figuur 1). In de basale kernen ont-
Frontaalschors
Basale kernen
Dopaminebanen
Figuur 1.
staan gedachtes, gevoelens en handelingen en worden
ze op elkaar afgestemd, terwijl de frontaalschors deze
informatie evalueert en omzet in de optimale beslissing of handeling. Samen heten deze twee systemen
het frontostriatale systeem. Bij OCD is sprake van
een uitgave van de ADF stichting
herfst zom
Onderzoek
teveel activiteit in de basale kernen en te weinig regulatie vanuit de frontaalschors. Hoe precies de samenwerking tussen die twee systemen verstoord wordt in
OCD, weten we niet.
Wat weten we door beeldvormend
on
Vanaf de jaren '80 is er veel onderzoek gedaan met
beeldvorming (hersenscans, MRI). Dat begon met
structurele MRI (sMRI), waarmee het volume van hersengebieden kan worden gemeten. Bij analyse van
groepen blijkt dat bij mensen met OCD zowel de basale
kernen als de frontaalschors vergroot zijn ten opzichte van mensen zonder OCD. Echter, het volume van
hersengebieden zegt niets over hun functie. Hersenfunctie onderzoeken is mogelijk door de zuurstofopname van de hersenen te meten met functionele MRI
(fMRI). FMRI scans tonen aan dat zowel de basale
kernen als de frontaalschors te actief zijn wanneer
mensen met OCD dwanggedachten hebben. Echter, als
we diezelfde mensen een taak geven die niet met
dwang te maken heeft, dan blijkt juist dat beide systemen tekort schieten. Het lijkt dus alsof het frontostriatale systeem te actief is wanneer dat niet zou moeten
en juist te weinig actief is wanneer het dat wel zou
moeten. Daarnaast zijn er scans waarmee we neurotransmitters, boodschapperstoffen, in hersengebieden
kunnen onderzoeken (PET en SPECT scans). Het blijkt
dat er twee boodschapperstoffen belangrijk zijn bij
OCD: dopamine (het `aandachts- en beloningsstofje')
en serotonine (het `stemmings-stofje'). Dopamine is in
de basale kernen overactief, terwijl de werking van
serotonine in de frontaalschors juist tekort schiet. Het
lijkt er dus op dat mensen met OCD vaak overmatig
gefocust zijn op dwangprikkels (teveel aan dopamine)
en een onprettige spanning voelen (tekort aan serotonine) .
Beperkingen van beeldvormend
onderzoek
Hoewel we dus al veel weten over OCD dankzij hersenscans, hebben scans ook hun beperkingen. Met MRI
scans kunnen we wel zien welke gebieden betrokken
zijn bij OCD, maar niet wat er precies op cel- en molecuulniveau in die hersengebieden gebeurt. Dit is wel
mogelijk met post mortem onderzoek; onderzoek met
menselijk hersenweefsel na overlijden. Post mortem
onderzoek biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid om de
(zenuw) cellen in beide systemen verder te onderzoeken. Ook kunnen we meer te weten komen over
betrokken neurotransmitters, naast dopamine en serotonine spelen bijvoorbeeld GABA (het `remstofje') en
een uitgave van de ADF stichting
glutamaat (het `gaspedaalstofje') een belangrijke rol
bij OCD, maar dit is moeilijk te onderzoeken met hersenscans, dus hebben we hersenweefsel nodig. Met
deze informatie kunnen we de neurobiologische processen die een rol spelen bij OCD beter begrijpen en
betere medicatie en andere behandelvormen ontwikkelen.
Wat weten we door dieronderzoek?
Naast beeldvorming wordt er dieronderzoek gedaan.
Dieronderzoek heeft twee belangrijke voordelen ten
opzichte van onderzoek met mensen. Ten eerste is het
makkelijker om dierenhersenen onder de microscoop
te bekijken vanwege de grotere beschikbaarheid. Ten
tweede kunnen we bij dieronderzoek de omgeving en
de hersenen van dieren tot in detail manipuleren,
zodat we precies weten waarop het dier reageert.
Optogenetics is bijvoorbeeld een nieuwe techniek
waarbij onderzoekers eiwitten in muizenhersenen
kunnen activeren en deactiveren (aan- en uitzetten)
door licht direct in de hersenen te schijnen. Wanneer
met optogenetics in het frontostriatale systeem wordt
gestimuleerd kunnen we ervoor zorgen dat muizen
zichzelf dwangmatig beginnen te wassen. Met dezelfde techniek kan het "dwanggedrag" weer gestopt
worden. Met optogenetics hebben we dus gevonden
welke zenuwcellen mogelijk betrokken zijn bij `dwanggedrag' in muizen.
Beperkingen van dieronderzoek
De hierboven beschreven bevindingen bieden aanknopingspunten om bij mensen onderzoek naar OCD te
doen. De resultaten uit dieronderzoek zijn echter niet
direct van toepassing op mensen. Zo weten we niet
zeker of dwang in muismodellen vergelijkbaar is met
OCD in mensen. Ten eerste hebben muizen voor zover
we weten geen dwanggedachten. Ten tweede zien we
maar een categorie dwanghandeling, namelijk
wassen, en weten we niet of dit echt een dwanghandeling is of gewoon herhaald gedrag.
Wat weten we door genetisch
on
Met modellen is door onderzoekers uitgerekend dat
OCD voor ongeveer 40% genetisch bepaald is. Daarnaast spelen omgevingsfactoren een rol. Dankzij genetische studies hebben we een beeld van enkele genen
die een rol spelen in OCD. Dat zijn veelal genen betrokken bij de aanmaak of regulatie van dopamine, serotonine, GABA en glutamaat, en genen die betrokken
zijn bij de groei en opbouw van hersenen. Dit duidt
erop dat er door genetische factoren iets mis gaat in de
2
22
Onderzoek
aanleg van de hersenen, wat bijdraagt aan de kwetsbaarheid voor OCD.
Beperkingen van genetisch onderzoek
De genen die we tij dens leven uit het bloed halen, functioneren anders dan de genen in de hersenen. Daarom
is het van groot belang om ook DNA uit de hersenen te
onderzoeken. Met menselijk hersenweefsel is dit
mogelijk. Door het DNA van mensen met OCD te vergelijken met het DNA van familieleden en gezonde
controlepersonen, kan de genetische kwetsbaarheid
verder onderzocht worden.
Vizier
hoe het hersenweefsel bewerkt wordt voordat er
onderzoek mee gedaan kan worden, ziet u in figuur 2.
Zo kunnen we bijvoorbeeld op celniveau onderzoek
doen binnen het frontostriatale circuit: cellen in de
basale kernen, in de frontaalschors, en de verbindingen tussen beide gebieden. Ook kunnen we onderdelen van dopamine, serotonine, GABA en glutamaat
systemen onder de microscoop bestuderen. Hierdoor
hopen we meer te weten te komen over de werldng van
het frontostriatale systeem en hoe dit een rol speelt bij
OCD. Met post mortem hersenmateriaal kan tevens
genetisch onderzoek worden verricht. Als mensen tijdens leven meedoen aan genetisch onderzoek, worden
Figuur 2. 1: Plakjes hersenweefsel snijden, 2: Plakje bevestigen op glaasje, 3: Kleuren, 4: Bekijken onder microscoop
Wat kan onderzocht worden met
post mortem onderzoek?
Vanwege de hierboven beschreven beperldngen van
beeldvorming, dieronderzoek en genetisch onderzoek
bij leven, is het noodzakelijk om post mortem onderzoek te doen. Dit is alleen mogelijk met hersenweefsel
beschikbaar gesteld voor wetenschappelijk onderzoek
door hersendonoren. We kunnen met post mortem
onderzoek de hersenen op een directe manier onderzoeken op cel- en molecuulniveau. Fen voorbeeld van
daarvoor genen uit het bloed onderzocht. Deze genen
functioneren deels anders dan de genen in het brein.
Post mortem onderzoek is van groot belang om ook
genen uit het brein te kunnen onderzoeken. Bijzonder
interessant zou zijn om de genen van mensen met OCD
te vergelijken met de genen van hun familieleden. We
kunnen daarmee meer te weten komen over de vraag
waarom de een wel OCD ontwikkelt en de ander niet,
ondanks een deels gelijke genetische kwetsbaarheid.
Door hersenweefsel van mensen met OCD te vergelijeen uitgave van de ADF stichting
herfst 2014
Onderzoek
ken met hersenweefsel van mensen zonder OCD gaan
we beter begrijpen wat er op cel- en molecuulniveau
gebeurt in de hersenen van mensen met OCD. Daarnaast kunnen resultaten van post mortem onderzoek
gekoppeld worden aan klinische gegevens van de
donoren, zoals de duur van de OCD, leeftijd bij het
ontstaan van de OCD, ernst van de klachten, het type
aanwezige obsessies en compulsies en eventuele
behandelingen die mensen hebben gehad. Bij het koppelen van deze gegevens kunnen verbanden tussen de
cellen en moleculen van de hersenen en deze klinische
symptomen onderzocht worden. Ter illustratie: misschien kunt u zich voorstellen dat de hersenen van
iemand die al 30 jaar last heeft van ernstige symptomen van OCD er op cel- en molecuulniveau anders uitzien dan de hersenen van iemand die 1 jaar milde
symptomen heeft gehad en er middels behandeling
volledig vanaf is gekomen.
Wat hopen we te bereiken met de
kennis uit post mortem onderzoek?
Wanneer we meer te weten komen over wat er gebeurt
op cel- en molecuulniveau in de hersenen van mensen
met OCD, kunnen we bestaande medicamenteuze
behandelingen daarop aanpassen. Hierdoor kunnen
behandelingen effectiever en gerichter worden. Daarnaast kunnen met deze kennis andere behandelmethoden, zoals diepe hersenstimulatie, verder
ontwikkeld worden. We hopen dat post mortem onderzoek leidt tot de ontwikkeling van betere en wellicht
zelfs nieuwe behandelingen die de kwaliteit van leven
van mensen met OCD verbetert. Het zou fantastisch
zijn als we op de lange termijn OCD niet alleen beter
kunnen behandelen, maar ook preventieve maatregelen kunnen ontwikkelen, waarmee we kunnen screenen op een kwetsbaarheid voor OCD. Maar voordat we
zover zijn, moeten we eerst begrijpen wat er anders
gaat in de hersenen van mensen met OCD. Daar is post
mortem onderzoek voor nodig.
Hoe kom ik meer te weten over
hersendonatie?
Wij hopen dat wij met dit artikel het belang van post
mortem onderzoek en de noodzaak van hersendonatie
hebben kunnen overbrengen. Bent u geinteresseerd in
meer informatie over hersendonatie? Neemt u gerust
contact op met Lisette Kuij per (zie kader). Zij voorziet
u en uw naasten graag van de benodigde informatie. U
kunt eveneens terecht op onze website wvvw.nhbpsy.nl, waar ook een korte film over hersendonatie te
bekijken is.
een uitgave van de ADF stichting
Wie zijn wij?
Dr. Martijn Figee is psychiater en onderzoeker in
het AMC Amsterdam aan
de afdeling Angststoornissen. Martijn is betrokken bij het benaderen
van mensen met OCD
over hersendonatie.
Dr. Saskia Palmen is
kinder- en jeugdpsychiater in het UMC Utrecht
Hersencentrum en de klinisch coordinator van
NHB-Psy. Saskia is verantwoordelijk voor de
donorwerving.
Drs. Marleen Rademaker
is de projectcoi5rdinator
van NHB-Psy. Marleen is
verantwoordelijk voor de
voortgang van het project en betroldcen bij
donorwerving en PR.
Lisette Kuijper is onderzoeksassistent bij NHBPsy.
Lisette is contactpersoon
voor mensen met OCD,
hun familieleden en
betrokkenen voor alle vragen over hersendonatie.
U kunt geheel vrijblijvend contact met haar
opnemen via telefoon 020 - 891 38 65 of e-mail
[email protected].
Download