EUROPESE COMMISSIE Brussel, 30.6.2016 COM(2016) 435 final VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT Samenvatting van de jaarverslagen over de uitvoering van operationele programma's die in 2014 zijn medegefinancierd door het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen NL NL Samenvatting van de jaarverslagen over de uitvoering van operationele programma's die in 2014 zijn medegefinancierd door het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen I. Inleiding Het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD) is ingesteld bij Verordening (EU) nr. 223/20141 en heeft als doel de ergste vormen van armoede in de EU te verlichten, zoals dakloosheid, kinderarmoede en voedselgebrek. In het kader van deze verordening kan het FEAD worden gebruikt om de meest achtergestelde groepen in de samenleving te helpen door het verstrekken van voedsel, basisbenodigdheden zoals kleding, schoeisel en persoonlijke verzorgingsmiddelen of door het organiseren van activiteiten ter bevordering van sociale inclusie. Het FEAD kan tevens worden gebruikt om de inzameling en distributie van levensmiddelenschenkingen te financieren, als maatregel om voedselverspilling te verminderen. In totaal beschikt het FEAD over 3 813 miljoen EUR in lopende prijzen; het bedrag dat aan elke lidstaat wordt toegewezen, staat vermeld in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 223/2014. Het FEAD wordt in de programmeringsperiode 2014-2020 in alle EU-lidstaten ten uitvoer gelegd. Dit gebeurt via operationele programma's die door de Commissie zijn goedgekeurd. Lidstaten mogen de fondsgelden naar eigen inzicht besteden aan een operationeel programma voor voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand (OP I) en/of een operationeel programma voor sociale inclusie van de meest behoeftigen (OP II). Daarnaast mogen lidstaten voor hun programma's zelf de doelgroepen, het type hulp en de geografische dekking bepalen. Hoewel sociale inclusie van de meest behoeftigen centraal staat bij OP II, vormt het ook een wezenlijk onderdeel van OP I. Het verstrekken van materiële bijstand moet aangevuld worden met begeleidende maatregelen om de sociale inclusie van de eindontvangers2 te bevorderen (bijv. doorverwijzing naar de juiste diensten, advisering over een evenwichtig voedingspatroon en over budgetbeheer). Daarmee komt OP I enerzijds tegemoet aan de materiële basisbehoeften van de meest behoeftigen en helpt het hen anderzijds op weg naar herintegratie in de maatschappij. Lidstaten werken bij de uitvoering van de FEAD-programma's samen met partnerorganisaties. Dit kunnen publiekrechtelijke instanties of organisaties zonder winstoogmerk zijn, die de in de programma's beschreven materiële bijstand verstrekken (OP I) of maatregelen voor sociale inclusie instellen en uitvoeren (OP II). Door deze samenwerking draagt het fonds ook bij aan capaciteitsopbouw binnen de partnerorganisaties op het gebied van sociaal beleid. Op grond van de voor het fonds geldende toezichtsmaatregelen moeten de lidstaten uiterlijk 30 juni van elk jaar bij de Commissie een verslag over de uitvoering van hun programma's in het voorafgaande 1 Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (PB L 72 van 12.3.2014, blz. 1). 2 Artikel 7, lid 4, van Verordening (EU) nr. 223/2014 bepaalt dat begeleidende maatregelen niet nodig zijn wanneer de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand uitsluitend wordt verstrekt aan zeer behoeftige kinderen in instellingen voor kinderopvang e.d. 2 kalenderjaar indienen3. De Commissie beoordeelt de uitvoeringsverslagen en verzoekt de lidstaten zo nodig hierin wijzigingen aan te brengen4. Daarnaast moet de Commissie te gepasten tijde een samenvatting van de verslagen van de lidstaten indienen bij het Europees Parlement en de Raad5. Deze samenvatting bevat informatie uit de uitvoeringsverslagen van 2014 zoals zij door de Commissie zijn aanvaard6. Er wordt aan de hand van de door de lidstaten verstrekte informatie een algemeen beeld in geschetst van de ontwikkelingen inzake het FEAD op EU-niveau, waarbij de structuur van de verslagen wordt gevolgd. De voor de gemeenschappelijke indicatoren gerapporteerde waarden zijn te vinden in de bijlage. II. Algemene ontwikkelingen De FEAD-verordening is in maart 2014 gepubliceerd. Het grootste gedeelte van dat jaar werd besteed aan onderhandelingen tussen de lidstaten en de Commissie over de inhoud van de programma's. Als begindatum voor subsidiabiliteit was 1 december 2013 vastgesteld,7 maar al voordat sommige operationele programma's waren goedgekeurd, werden dienaangaande al activiteiten ontplooid. Begin september 2014 was het merendeel van de operationele programma's door de Commissie ontvangen. Tegen het einde van het jaar waren in totaal 25 programma's vastgesteld, terwijl de resterende drie programma's (DE, SE, UK) vroeg in 2015 zijn goedgekeurd. Na goedkeuring van elk programma heeft de Commissie aan de betrokken lidstaat bovendien 11 % van het programmabudget bij wijze van voorfinanciering uitgekeerd. Daarmee kon de meest behoeftigen de meest noodzakelijke hulp worden geboden. Uiteindelijk kozen 24 lidstaten voor een OP I en vier voor een OP II. Met deze programma's beogen zij de volgende bijstand te bieden: Type OP Soort bijstand Lidstaten OP I Voedsel BG, EE, ES, FR, MT, PL, SI, FI, UK (9) OP I Fundamentele materiële bijstand8 AT, CY (2) OP I Voedsel en fundamentele materiële bijstand BE, CZ, IE, EL, HR, IT, LV, LT, LU, HU, PT, RO, SK (13) OP II Activiteiten ter bevordering van sociale inclusie DE, DK, NL, SE (4) 3 Artikel 13, lid 1, van Verordening (EU) nr. 223/2014. De Commissie kon op 11 april 2016 de laatste verslagen van 2014 van de lidstaten aanvaarden. Dat was bepalend voor het moment van aanneming van dit verslag van de Commissie. 5 Artikel 13, lid 9, van Verordening (EU) nr. 223/2014. 6 Op het moment dat deze samenvatting werd geschreven, was nog geen jaarlijks uitvoeringsverslag van het Verenigd Koninkrijk ontvangen. 7 Artikel 22, lid 2, van Verordening (EU) nr. 223/2014. 8 Artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) nr. 223/2014 definieert "fundamentele materiële bijstand" als basisconsumentengoederen met een geringe waarde voor het persoonlijk gebruik door de meest behoeftigen, zoals kleding, schoeisel, toiletartikelen, schoolbenodigdheden en slaapzakken. 4 3 III. Uitvoeringsniveau van de operationele programma's In lijn met de hiervoor beschreven ontwikkelingen geeft het merendeel van de lidstaten in hun verslagen aan dat zij zich in 2014 hebben toegelegd op de voorbereiding van programma's, op overleg met de betrokken partijen en op onderhandelingen met de Commissie. Tot de voorbereiding van het programma behoorde ook het aanwijzen van autoriteiten voor het programma (beheer- en certificeringsautoriteiten)9. Bovendien is een aantal lidstaten begonnen met de aanpak van hun informatiesystemen en zijn met belanghebbenden gesprekken gevoerd over de aard van de bijstand die met FEAD-gelden moet worden geboden. Omdat uitgaven in het kader van het FEAD per 1 december 2013 subsidiabel waren, vermeldden de verslagen van een aantal lidstaten die een OP I uitvoeren dat de uitvoering van de programma's was begonnen in 2014, terwijl de voorbereidende werkzaamheden nog bezig waren. Derhalve werden positieve waarden gerapporteerd voor de gemeenschappelijke input-, output- en resultaatindicatoren10. In totaal 13 lidstaten (BE, CY, ES, FR, IT, LT, LU, LV, NL, PL, PT, RO en SI) zijn betalingsverplichtingen voor concrete acties aangegaan. Eind 2014 lag het totale bedrag van deze betalingsverplichtingen op 330,7 miljoen EUR. Acht lidstaten (BE, ES, FR, LT, RO, PL, PT en SI) zijn al in 2014 begonnen met het bieden van hulp. In vijf lidstaten (BE, ES, FR, LT, RO) is in totaal 95,9 miljoen EUR uitbetaald voor concrete acties waarbij voedsel werd verstrekt. In 2014 werd ook in IT bijstand aangekocht, maar die werd pas in 2015 verstrekt. Door de vroege datum voor subsidiabiliteit van de uitgaven en het hoge niveau van voorfinanciering waarin de FEAD-verordening voorziet, konden deze acht lidstaten zeer snel resultaat boeken. De eerdere ervaring met de regeling voor de voedselverstrekking aan de meest hulpbehoevenden die tot 2013 werd uitgevoerd, droeg ook bij aan de snelle start van de programma's. In totaal werd door de acht voornoemde lidstaten in 2014 228 707 ton voedsel verstrekt, waarvan RO, FR en ES respectievelijk 42,3 %, 28,8 % en 21,3 % voor hun rekening namen. De outputindicatoren geven aan dat de lidstaten voor de verstrekking van verschillende producten kozen: sommige kozen voor een klein aantal productgroepen, terwijl andere zich richtten op een bredere variëteit aan voedsel. FR verstrekte als enige lidstaat producten uit alle zeven categorieën waarop de gemeenschappelijke indicatoren van het FEAD betrekking hebben. Alle acht lidstaten verstrekten voedsel in de vorm van pakketten, terwijl twee lidstaten (BE, ES) ook maaltijden aan de eindontvangers ter beschikking stelden. Voorbeelden van de inhoud van een voedselpakket: BE: halfvolle melk, zalm in blik, makreelfilets in tomatensaus, rundvlees, macaroni, aardappelvlokken, gepelde tomaten, erwten en wortelen, paddenstoelen, fruitcocktail op lichte siroop, arachideolie, jam, ontbijtgranen, vanillepuddingpoeder. 9 Artikel 31 van Verordening (EU) nr. 223/2014. Zoals beschreven in de bijlage bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1255/2014 van 17 juli 2014 ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen door vaststelling van de inhoud van de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering, met inbegrip van de lijst van gemeenschappelijke indicatoren (PB L 337 van 25.11.2014, blz. 48) 10 4 ES: voedsel voor volwassenen — 2 kg rijst, 2 kg linzen, 2 liter melk, 1 kg pasta, een doos met 800 g biscuits, een blik met 780 g sperziebonen, een blik met 500 g houdbare tomaten; babyvoeding — 4 blikken opvolgmelk (800 g), babyvoeding in potten (8 pakken van elk 250 g). RO: 3 kg meel, 3 kg maismeel, pasta, 2 liter olie, 2 kg suiker, 12 stuks vleesconserven. In de meeste lidstaten wordt bijstand centraal aangekocht en vervolgens door partnerorganisaties verstrekt en verdeeld. Indien bij de aankoop volgens de regels inzake overheidsopdrachten moet worden gehandeld, is het essentieel dat de nationale autoriteiten snel en efficiënt aanbestedingsprocedures kunnen organiseren, zodat de bijstand op regelmatige wijze kan worden verleend. Naar schatting profiteerden in 2014 in totaal 10 964 726 mensen, onder wie 5 612 926 vrouwen, van bijstand uit het FEAD. Kinderen van 15 jaar of jonger maakten naar schatting circa een kwart van de ontvangers uit (3 092 695 mensen), en 1 220 615 ontvangers waren 65 jaar of ouder. Onder de ontvangers bevonden zich naar schatting 621 979 mensen met een handicap, 719 708 migranten, mensen met een buitenlandse achtergrond (waaronder vluchtelingen) en minderheden, en 69 451 daklozen. Het aantal mensen waaraan in 2014 uit het FEAD bijstand is verstrekt, overtreft de aanvankelijke prognose nu al aanzienlijk. In de effectbeoordeling van het voorstel voor een verordening inzake het FEAD11 werd ervan uitgegaan dat het fonds tussen 1,96 miljoen en 2,13 miljoen mensen per jaar kon ondersteunen. Opgemerkt zij dat overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1255/2014 de waarden die worden gerapporteerd voor de gemeenschappelijke indicatoren voor het aantal mensen dat uit het FEAD steun ontvangt, gebaseerd zijn op door de partnerorganisaties opgegeven ramingen. De lidstaten hebben uiteenlopende begeleidende maatregelen in aanvulling op de verlening van voedselhulp gerapporteerd. Het ging onder meer om: ─ advies over de bereiding en bewaring van voedsel, advies over persoonlijke hygiëne (LT); ─ doorverwijzing naar de juiste maatschappelijke diensten (BE en FR); ─ individuele begeleiding en workshops over beschikbare programma's voor de eindontvangers op het gebied van een gezonde levensstijl en de omgang met stress (SI); ─ psychologische en therapeutische ondersteuning, kookworkshops, voedingsvoorlichting, aanpak van voedselverspilling en beheer van huishoudbudgetten (PL). Begeleidende maatregelen maken integraal deel uit van de uitvoering van OP I, en de Commissie verwacht daarom van alle lidstaten in hun verslagen voor 2015 gedetailleerde informatie over de genomen maatregelen. Uit de verslagen van lidstaten die gekozen hebben voor OP II, blijkt dat de programma's in 2014 slechts gedeeltelijk zijn uitgevoerd. Dit is mede te wijten aan de relatief late vaststelling van het programma in DE en SE (pas in 2015). IV. Horizontale beginselen 11 SWD(2012) 350 final. 5 Coördinatie met het ESF en met andere relevante EU-beleidsmaatregelen12 Al in het stadium van de programmavoorbereiding is nagedacht over de coördinatie van de FEAD- en ESF-steun. Elke lidstaat moest in zijn programma toelichten hoe een goede coördinatie zou worden gewaarborgd. Sommige lidstaten richtten zich op het voorkomen van dubbele financiering, terwijl andere een stap verder gingen en de mogelijkheid van aanvullende activiteiten onderzochten. Dit wordt door de Commissie ten zeerste toegejuicht. In het algemeen bestaat er een duidelijke scheidslijn tussen de activiteiten die uit hoofde van elk van beide fondsen subsidiabel zijn (AT en LT). Bovendien hebben lidstaten een verscheidenheid aan coördinatiemechanismen ontwikkeld, zoals gedeelde beheer- en controlesystemen voor beide fondsen, gezamenlijke selectiecomités voor projecten (LU) en adviesgroepen die advies bieden over samenwerkingsmogelijkheden tussen begunstigden (PL). In ES worden eindontvangers van FEADprogramma's gestimuleerd deel te nemen aan acties ter bevordering van sociale inclusie van het ESF. Gelijkheid van mannen en vrouwen, integratie van het genderperspectief en preventie van discriminatie13 De meeste lidstaten beschrijven hoe zij gelijkheid van mannen en vrouwen en non-discriminatie in de uitvoeringsbepalingen van de programma's hebben geïntegreerd. In de meeste gevallen wordt aan de hand van economische criteria bepaald wie voor bijstand in aanmerking komt, wat voorkomt dat bij de toekenning van hulp discriminatie plaatsvindt op geslacht, afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap of seksuele geaardheid. Sommige lidstaten (BG en MT) hanteren eveneens sociale criteria (bijv. gezinnen met kinderen en alleenstaande ouders) bij de toekenning van bijstand. Bovendien zijn er landen die hun bijstand zo hebben opgezet dat aan de behoeften van verschillende groepen van meest behoeftigen kan worden tegemoetgekomen (zo biedt AT verschillende schooltassen voor jongens en meisjes). Het selectieproces voor concrete acties is in CZ en PT specifiek toegespitst op het waarborgen van de gelijkheid van mannen en vrouwen en het voorkomen van discriminatie. Tot slot spelen partnerorganisaties een belangrijke rol wat betreft het waarborgen van gendergelijkheid en nondiscriminatie bij de verstrekking van bijstand. In LV kunnen partnerorganisaties de ontvanger desgevraagd op diens woonadres voedsel en fundamentele materiële bijstand verstrekken. Klimatologische en ecologische aspecten, met het oog op de vermindering van voedselverspilling14 Om voedselverspilling tegen te gaan, hanteren de lidstaten selectiecriteria voor voedsel, waaronder de eis dat het duurzaam, gemakkelijk te bewaren en lang houdbaar moet zijn. LU voert bovendien bewustwordingscampagnes onder levensmiddelenwinkels om schenkingen te bevorderen. PL bevordert de aankoop van voedsel dat verpakt is in milieuvriendelijk papier, omdat dit snel biologisch afbreekbaar en recyclebaar is. Op een vergelijkbare wijze bevordert het programma voor voedselverstrekking in RO de reductie van het papierverbruik en het hergebruik van materialen. Bijdrage aan een evenwichtig voedingspatroon van de meest behoeftigen15 12 Artikel 5, lid 6, van Verordening (EU) nr. 223/2014. Artikel 5, lid 11, van Verordening (EU) nr. 223/2014. 14 Artikel 5, lid 13, van Verordening (EU) nr. 223/2014. 15 Artikel 5, lid 13, van Verordening (EU) nr. 223/2014. 13 6 De lidstaten hebben voor de aankoop van voedsel gezondheids- en voedselveiligheidsvoorschriften geïntroduceerd. Zij plegen met partnerorganisaties, sociale partners, bevoegde autoriteiten en deskundigen overleg over de selectie van te verstrekken voedingsproducten. BE heeft zijn productenlijst aangevuld na overleg met gezondheidsdeskundigen. LU heeft een platform in het leven geroepen waar met partnerorganisaties kwesties kunnen worden besproken met betrekking tot voeding, voedselveiligheid, gelijkheid en non-discriminatie. IT heeft de lijst van voedselproducten aangepast aan regionale diëten, terwijl ES bij de keuze van producten voor voedselhulp rekening houdt met het nationale beleid op het gebied van voeding, lichaamsbeweging en het voorkomen van overgewicht. In FR omvat de aanbestedingsprocedure voor bepaalde producten smaakproeven, die ervoor moeten zorgen dat de kwaliteit aan de vereiste normen voor verstrekking voldoet. BG hanteert bij de selectie van gaarkeukens voor deelname aan het programma onder meer het criterium dat zij aan de eisen voor voedselveiligheid moeten kunnen voldoen en een bijdrage moeten kunnen leveren aan een evenwichtig voedingspatroon van de eindontvangers. De lidstaten en de Commissie zullen gedurende de programmeringsperiode moeten nagaan of het opportuun is FEAD-middelen in te zetten voor het verstrekken van vers voedsel aan de meest behoeftigen en moeten beoordelen in hoeverre het fonds daarvoor geschikt is. V. Conclusie De FEAD-programma's zijn speciaal opgezet om binnen de grenzen van de bijstand die het fonds kan bieden, de ergste vormen van armoede te verlichten. De programma's richten zich op de groepen mensen die het moeilijkst te bereiken zijn en beogen hun direct de meest noodzakelijke hulp te bieden. Daarnaast richten de programma's zich op sociale inclusie, om kansarmen te helpen bij hun integratie in de samenleving. Deze kenmerken van de FEAD-programma's vormen ook de toegevoegde waarde van het fonds: het biedt gerichte hulp aan een groep mensen die geen directe toegang hebben tot en niet kunnen profiteren van andere EU-financieringsinstrumenten, zoals de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI) De FEAD-outputindicatoren laten zien dat in 2014 al een groot aantal mensen met bijstand uit het FEAD is geholpen. Tegelijkertijd is het budget van het FEAD in relatie tot de omvangrijke populaties in de EU waarvoor armoede dreigt (122,3 miljoen mensen in 201416), dusdanig bescheiden dat slechts een kleine bijdrage wordt geleverd aan de algemene inspanningen om de armoede in de EU te bestrijden. Het is daarom essentieel dat het fonds op EU- en nationaal niveau samen met andere instrumenten en maatregelen wordt ingezet. De verwachting is dat in de verslagen voor 2015 meer FEAD-programma's in een groeiend aantal lidstaten zullen voorkomen. Dit zal ook tot uitdrukking komen in het aantal betalingsaanvragen bij de Commissie en in de uitvoering van OP II. De Commissie streeft voor 2015 naar verslagen die volledige en toereikende informatie bevatten over de wijze waarop de FEAD-programma's in alle lidstaten zijn uitgevoerd. Dit is essentieel om een nauwkeurig overzicht te krijgen van de tenuitvoerlegging van het fonds op EU-niveau. 16 Gegevensbron: Eurostat. . 7 Het FEAD is altijd bedoeld geweest als een eenvoudig te beheren instrument waarmee sociale nood kan worden aangepakt. Daarom zijn de regels voor het FEAD in vergelijking met die voor ESI-fondsen eenvoudig gehouden. FEAD-acties zullen succesvol zijn zolang de lidstaten de uitvoeringsbepalingen in de programmeringsperiode simpel houden en niet meer administratieve lasten opleggen dan binnen het wetgevend kader voor het FEAD nodig is. 8