HELFRICH wetsbesluit OP CEYLON C 39 (6 mei '42) dat dan wel het 'algemeen bestuur' van Nedermaar diens bevoegdheden ietwat uitgehold had - wij bedoelen artikel 3, waar 'het opperbevel over de in Nederlands-Indië aanwezige zee- en landmacht' was komen te berusten 'bij de gezaghebbende, door Ons daartoe aangewezen'. Met de bewoordingen 'in Nederlands-Indië aanwezige' (traditionele bewoordingen die van oudsher in de regeringsreglementen waren gebruikt) werd bedoeld: 'aanwezig beoosten Kaap de Goede Hoop'. Gezaghebbende werd admiraal Furstner, bevelhebber der Nederlandse zeestrijdkrachten en minister van marine; zijn benoeming tot 'gezaghebbende' geschiedde evenwel niet door middel van een normaal koninklijk besluit, maar werd hem louter mondeling meegedeeld; daarbij kreeg Furstner krachtens de wens van de koningin de titel van 'algemeen bevelhebber' ('opperbevelhebber' was in Indië steeds de gouverneur-generaal) . Het enig effect van deze gang van zaken was dat een onduidelijke situatie ontstond waarin met name admiraal Helfrich, die bij zijn komst op Ceylon tot Bevelhebber der Strijdkrachten in het Oosten benoemd was, niet wist waar hij aan toe was. Het aangehaalde artikel 3 had bij de toewijzing van het opperbevel aan 'de gezaghebbende, door Ons daartoe aangewezen', nog de beperking gemaakt: 'behoudens de terzake bestaande verhoudingen tot andere gezaghebbenden'. Die beperking sloeg op de gezagsverhouding tussen de gouverneurs van de Nederlandse Antillen en van Suriname en het aldaar aanwezige Knil-personeel, maar volgens Helfrich 'kon', zo verklaarde deze aan de Enquêtecommissie, 'wat het leger betreft, niet anders worden bedoeld dan dat de bestaande verhoudingen van het I{nil tot de gouverneurgeneraal, C.q. de minister van koloniën' (alsof dat dezelfde autoriteiten waren!) 'bleven bestaan. Het beheer daarvan werd dus aan mij onttrokken.' 1 Dat werd het ons inziens geenszins, maar tegen het feit dat Helfrich zulks op Ceylon zo zag, had van Mook die een groot deel van zijn tijd in Australië zou doorbrengen, geen enkel bezwaar, integendeel. Helfrich werd door van Mook als een ouderwetse vechtjas beschouwd, verstoken van alle begrip voor de politieke moeilijkheden die men bij de terugkeer in Indië wellicht zou hebben op te lossen, en het was van Mook dus alleen maar aangenaam dat Helfrich eigener beweging zijn bevoegdheden zo beperkt interpreteerde. Niet minder aangenaam was het hem dat Helfrich op Ceylon bleef zitten. Aangezien heel Nederlands-Indië behalve Sumatra in het commandogebied van MacArthur was komen te liggen, zou het logisch geweest zijn lands-Indië aan de minister van koloniën opgedragen 1 Getuige C. E. L. Helfrich, Enq., dl. VIII c, p. 1097. 1123