Antwoorden De Geo vwo Systeem aarde 3 Landschappen en hun gebruikers Waar gaat het over? Opdracht 1 Bestudeer de paragraaf globaal. Opdracht 2 a Voorbeelden: oerwoud – taiga’s – toendra’s – woestijnen – loofbossen – berglandschappen. b-d Eigen antwoorden en eigen mening. Wel argumenten aandragen. e Op de foto zal een landschap te zien zijn, maar misschien zonder de mens als gebruiker. Opdracht 3 a Voorbeelden: rijst – kiwi’s – sinaasappelen – olijven – bananen enzovoort. b Het is hier te koud voor de fruit- en rijstteelt. c Voorbeelden: akkerbouw – veeteelt – tuinbouw, afhankelijk van de plek van de school. d Voorbeelden: – Akkerbouw: vruchtbare grond ( fysisch) en lage bevolkingsdichtheid (sociaal). – Veeteelt: te nat voor akkerbouw. – Tuinbouw: gunstige bodem, niet te zandig of te kleiig (fysische geografisch); grote afzetmarkt in de buurt (sociaal geografisch). Opdracht 4 a Natuur: storm, bepaalde windrichting en volle maan (hoge vloed). Mens: de dijken waren niet sterk genoeg. Maatregel: als de dijken steviger en hoger waren geweest was dit misschien niet gebeurd. b Natuur: verschuiving langs breuk. Maatregel: schade voorkomen: rekening houden bij de bouw met mogelijk aardbevingen. Er komen niet veel aardbevingen voor dus misschien te duur als afweging. c Natuur: veel regen en smeltwater in stroomgebied. Mens: bouwen in de uiterwaarden. Maatregel: niet in de uiterwaarden bouwen en meer ruimte voor rivieren. d Natuur: veel regen. Mens: kappen van bossen en te dicht bij de rivier bouwen. Maatregel: herbebossing toepassen en ruimte aan rivieren geven. e Mens: gaswinning. Maatregel: meer rekening houden bij de bouw en eventueel de holtes opvullen met CO2. f Natuur: droogte. Mens: onzorgvuldigheid met sigaretten, dan wel brandstichting. Maatregel: beter bosbeheer en nog meer preventie in droge tijden (bewaking via vliegtuigjes), schade verhalen op daders. g Natuur: aardbeving. Mens: slechte woningbouw. Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 3 Landschappen en hun gebruikers Maatregel: betere funderingen bij het bouwen, beter aardbevingsbestendig bouwen. h Natuur: droogte. Mens: aangestoken? Maatregel: schade verhalen op daders, indien gepakt. i Mens: verkeerde landbouwmethoden. Maatregel: duurzame vormen van landbouw in zo’n gebied. Opdracht 5 (bestaat niet in het leer/opdrachtenboek) a Daar schuiven twee platen langs elkaar (Amerikaanse en Pacifische). Dat gaat niet altijd geleidelijk. Soms schuiven ze ineens door: aardbeving. b Voor werkgelegenheid, goede woningen, goed klimaat. c Eigen mening: misschien neem je het gevaar op de koop toe voor een korte periode. d Eigen mening: misschien laat je de economische motieven en carrière mogelijkheden een grotere rol spelen dan het aardbevingsgevaar. Of juist niet. Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 3 Landschappen en hun gebruikers § 3.1 Natuurlijke landschappen op aarde Opdracht 6 a Bestudeer de paragraaf. b Gesteente – reliëf – klimaat – lucht – water – bodem – vegetatie – mens en dier. c Voorbeeld: In een hoog gelegen gebied met bergklimaat met veel reliëf, hard gesteente aan de oppervlakte zullen weinig planten groeien en weinig mensen wonen. Zo krijgt zo’n landschap een bepaald uiterlijk. d De temperatuur. e De aride zone. Opdracht 7 a b – – – – – – – – c – – – – d e f De gematigde zone. Onderstaande antwoorden zijn voorbeelden: er zijn ook andere antwoorden mogelijk. klimaat: zeeklimaat. water: grote rivieren. lucht: gematigde temperaturen. bodem: eerdbodem. planten: loofbomen. dieren: koeien en paarden. substraat: losse sedimenten en weinig reliëf. mens: 16 miljoen. Voorbeelden: waddengebied. gemengde bossen. rivierlandschap. duinlandschap. Plantengroei, water en sedimenten (klei: wadden – zand: duinen). Bijna alle landschappen zijn door de mens beïnvloed. Het substraat (zand en reliëf) en het water (zout van de zee) beïnvloedt de plantengroei. Op te steile hellingen dicht bij de zee groeien geen planten of alleen helmgras. Opdracht 8 a b c d e f Kaart 181D. Fysisch-geografische zones. De indeling komt overeen met een indeling in klimaat en bestrijkt langgerekte zones op aarde. De boreale zone. Bij de gematigde zone. Zie bodem: podzol en vegetatie: de naaldwouden. – tropisch: woestijn ten noorden van Lima. – subtropisch: Sahara. – gematigde zone: Gobiwoestijn. – Lima: te droog door aflandige wind. – Sahara: te droog door dalende lucht. – Gobi: te droog door ligging tussen gebergten. Opdracht 9 a – – Grondsoort: aard van het moedermateriaal, gebaseerd op korrelgrootte. Bodem: bovenste 1,5 meter grond waar planten hun voedsel vandaan halen. Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 3 Landschappen en hun gebruikers b-d Opdracht 10 A Weinig inspoeling hoort er niet bij. Bij podzols worden door de vele neerslag veel mineralen uitgespoeld dus ook in de B-laag ingespoeld. B Weinig vruchtbaar hoort er niet bij. Door de dikke humuslaag is de bodem bij een steppe vruchtbaar. C Uitspoeling ijzer en aluminium hoort er niet bij. Deze elementen blijven juist achter en geven de bodem een rode kleur. D Opeenhoping voedingsstoffen hoort er niet bij. Die vind je in de A1-laag, maar niet bij zure humus en uitspoeling. E Taiga hoort er niet bij. Daar vind je geen latosols en ook niet veel neerslag. Opdracht 11 a – water: beekjes en neerslag – planten: lianen, hoge bomen, onderbegroeiing – dieren: vogels, mieren,slangen, apen – lucht: warmte en vochtigheid – bodem: latosols, slib bij beekjes – substraat: weinig reliëf, zandsteen b Eigen antwoord: voorbeelden: zie d. c Eigen antwoord: voorbeelden: zie d. d Voorbeelden: Vogels drinken uit de beekjes. Vogels zoeken beschutting in de hoge bomen. Apen gebruiken de lianen om van boom tot boom te slingeren. Bomen hebben neerslag nodig om te groeien. De latosols ontstaan door de vele neerslag en de hoge temperatuur. Apen eten mieren. Mieren graven/maken mierenhopen van zand. Opdracht 12 a – – – – – – N.B. het moet zijn opdracht 11 i.p.v. opdracht 6. water: weinig neerslag, poelen met water planten: hooggras, laag gras en struikjes dieren: zebra’s, leeuwen, nijlpaarden, neushoorns, hyena’s, gieren, herten lucht: warm en droog bodem: steppebodem, zwarte aarde substraat: weinig reliëf, löss Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 3 Landschappen en hun gebruikers Voorbeelden van relaties: gras is voedsel voor de zebra’s. Leeuwen vangen zebra’s. Hoog gras biedt beschutting voor kleine herten. De droogte en geringe neerslag biedt bomen geen kans om te groeien. Poelen kunnen uitdrogen. De zwarte aarde is vruchtbaar. Lang gras mogelijk als vegetatie. Poelen: drinkwater voor leeuwen, herten etc. Weinig reliëf, weinig beschutting tegen roofdieren. b Klimaat en vegetatie. Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 3 Landschappen en hun gebruikers § 3.2 Boeren en hun cultuurlandschappen Opdracht 13 A B C D E Commerciële graanbouw Commerciële tuinbouw Nomadische veeteelt Gemengd bedrijf Extensieve commerciële veeteelt Opdracht 14 a Bij de nomadische veeteelt (als er gebrek aan voedsel of water is zal men verder trekken). Natuurlijk zijn alle landbouwzones voor een deel afhankelijk van het klimaat en de bodem. b Bij tuinbouw in kassen kan de mens de klimaatbeheersing helemaal in eigen hand houden. Opdracht 15 a GB 185 E: Bodemgebruik b W2 Gebied Zuid-Amerika Europa Afrika Noord-Amerika Nederland Brazilië % land t.o.v. totale landoppervlakte op aarde 12% 3% 20% 16% _ _ % landbouwgrond t.o.v. totale landoppervlak in dat gebied 34% 44% 35% 28% 60% 9% Opdracht 16 A Fout. Procentueel is het ongeveer gelijk (34-35 %) , maar Afrika is groter dan Zuid-Amerika: dus Afrika heeft meer landbouwgrond. B Goed. Dat is meer dan de 44 en 46% suggereren. Azië is veel groter dan Europa. C Fout. In Zuid-Amerika is het gemiddeld percentage landbouwgrond veel hoger dan in Brazilië (34% ten opzichte van 9%). D Fout. Europa heeft een lager gemiddeld percentage (44%) dan Nederland (9%). Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 3 Landschappen en hun gebruikers Opdracht 17 a-d N.B. De rode mediterrane bodem is een speciale bodem in het Middellandse Zeegebied. Onder de humuslaag ligt een kalkrijke ondergrond. Daar kunnen ook stukken vaste kalk tussen zitten. Ze worden ook wel rendzina’s genoemd. De bodem is zeer erosiegevoelig. Het is ook goed als je op deze plek de bruine bosbodems hebt staan (wereldkaart bodems). e Er bestaat een relatie tussen bodem, klimaat en landbouw. In droge gebieden is weinig landbouw nodig en biedt de bodem hoogstens wat gras voor nomadische veeteelt. Naarmate het naar het noorden toe natter wordt zijn intensieve vormen van veeteelt en gemengde bedrijven mogelijk. Op de steppen is een mix van nomadische veeteelt en zelfvoorzienende akkerbouw mogelijk. Dit laatste heeft overigens ook met het welvaartpeil te maken. Dit geldt ook voor de landbouw in de Aw-klimaatzone. De bodems daar zijn niet zo vruchtbaar (veel mineralisatie) dus intensieve vormen van akkerbouw zouden de bodem snel uitputten. Opdracht 18 a Benin ligt in een zone met primitieve zelfvoorzienende akkerbouw (shifting cultivation en sedentair). b Van zuid naar noord: zelfvoorzienende akkerbouw in de tropische zone, oliepalm-, cacao- en katoenplantage. In de savanne: zelfvoorzienende akkerbouw en extensieve veeteelt (runderen, schapen en geiten). c – Te droog gedurende het hele jaar. – GB147B en C. d Verbouw van Fonio: kan goed tegen de droogte. e – Dorsen is te arbeidsintensief. – Arbeidsproductiviteit is te laag en geeft te weinig winst. f Argument voor: minder afhankelijk: door graansoorten (fonio) te laten groeien die zich aan de natuur aan kunnen passen. Dan is de kans op misoogsten gering. Argument tegen: Meer afhankelijk: je kunt er geen winstgevende andere gewassen telen, die leveren te veel risico. Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 3 Landschappen en hun gebruikers Opdracht 19 a Ananas: niet kouder dan 18 graden, niet warmer dan 35 graden, zandige bodem en genoeg vocht: dus geteeld in warme streken. Bananen: kunnen groeien in de tropen en subtropen. Dus Costa Rica ligt in de juiste zone. b Ananas: irrigatie om gebrek aan regen op te vangen, bemesting, pesticiden voor de monocultuur, middelen om de bloeitijd te synchroniseren. Bananen: blauw plastic ter bescherming tegen insecten en chemicaliën. Spuiten met chemicaliën. c In het boek staat bij deze opdracht ‘Vergelijk je antwoorden met die van opdracht 13f.’ Dit moet echter 18f zijn. Men past zich aan door vruchten te kiezen die in deze landbouwzones kunnen groeien. Men probeert minder afhankelijk te zijn van de natuur door in te grijpen in het groeiproces. Dat vindt men nodig om winstgevend te kunnen produceren. Opdracht 20 a Primitieve zelfvoorzienende akkerbouw en extensieve commerciële veeteelt. b Nee, in het boek wordt gesproken over de sojateelt, die deels door kleine boeren wordt geteeld en deels heel commercieel. Met name die laatste bedrijven worden niet weergegeven op de kaart. Daarvoor is de schaal niet geschikt. Bovendien gaat het om een vrij recente ontwikkeling. c Export van soja naar onder andere Nederland. Wegen worden geschikt gemaakt voor grootschalig vervoer. Er wordt een terminal gebouwd en een haven aangelegd door Amerikaanse MO. Opdracht 21 a Veel nieuwe machines: voor het poten, voor het rooien, voor het spuiten en voor de gewasbescherming. Nieuwe opslagloodsen. Regelmatig worden nieuwe machines gekocht voor het teeltproces. Dus vanaf vijftiger jaren: mechanisatie en teeltverbeteringen. b Afhankelijk van de grondsoort wordt er geploegd of gespit. Aardappels groeien goed in het gebied ten zuiden van Eindhoven. Er wordt gebruik gemaakt van milieuvriendelijke bestrijdingsmiddelen. c Door het gebruik van nieuwe technieken kan de teelt steeds intensiever gebeuren en hoeven er geen nevengewassen verbouwd te worden. Door gewasbescherming en bemesting kunnen ook betere resultaten bereikt worden. Daarnaast zijn er nu zulke goede opslagmogelijkheden in loodsen dat inkuilen niet meer nodig is. Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 3 Landschappen en hun gebruikers Verdiepingsopdracht 22 Voorbeeld Democratische republiek Kongo. De hellingen en het groeiseizoen bepalen het meest de gewaskeuze. In het lage land: te moerassig en te laag en te dichte vegetatie. Op de hoger gelegen delen: wortelgewassen. Op de hoogste hellingen: mais, heeft minder hoge tempraturen nodig. Gegevens over landbouwgewassen Democratische republiek Kongo Landbouwgewas Permanent crop and arable land Reliëf Bevolkingsdichtheid Temperatuur Neerslag Voorbeeld Hellingen Voorbeeld groeiseizoen Bos In het midden van het land Niet veel permanente gewassen Verspreid over het land Erg laag geen gegevens geen gegevens (kaart: hoogte i.p.v. temperatuur 1475 mm2475 mm Tot 5 % Hele jaar Boomculturen (zuidwesten) 400 m 14752475 mm Tot 5 % Hele jaar Gemengd: graan en knolgewassen (cassave) 400 m 14752475 mm Tot 5 % Hele jaar Mais Tot 1600 m 975-1475 mm Meer dan 16 % Half jaar tot ¾ jaar Knolgewassen 1000 m 975-1475 mm 8 –30% Half jaar tot ¾ jaar Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 3 Landschappen en hun gebruikers Voorbeeld Argentinië Er is een relatie tussen droogte en landbouwgewas. In het midden, weinig neerslag, geen intensieve landbouw mogelijk, tenzij er geïrrigeerd wordt. Er is ook een relatie met de hoogte. Naar het oosten toe minder landbouwgewassen, te steile hellingen in de bergen. Mediterrane zone: vlak en goed qua temperatuur: meest intensief. Gegevens over landbouwgewassen Argentinië Landbouwgewas Permanent crop and arable land Reliëf Bevolkings dichtheid Droge lb gemengd 50% Vlak 0-2 Extensieve lb 50% Vlak 0-2 Graan- en veeteelt 50% Vlak 0-2 Temperatuur Neerslag per jaar Hellingen Groeiseizoen Minder dan 225 mm 45% 30 dagen tot ¼ jaar 20-30 graden 225-400 mm 0-5% ½ jaar 20-30 graden 975-1475 mm 0-5% Hele jaar door Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 3 Landschappen en hun gebruikers Gegevens over landbouwgewassen Argentinië (vervolg) Landbouwgewas Permanent crop and arable land Reliëf Bevolkings dichtheid Temperatuur Neerslag per jaar Hellingen Groeiseizoen Mediterrane landbouw Hier veel permanente mogelijkheden vlak 3-10 10-20 graden 700-900 mm 0-5% Hele jaar door Geïrrigeerde lb Overgang Overqangsgebied naar bergen 0-2 10-20 graden 200-400 mm 0-8% ¼ jaar Bos Geen veel 0-2 0-5 graden 400 mm Meer dan 30% 2 maanden Weiden (extensief) Geen veel 0-2 0-5 graden 25-225 mm 8-30% 0-30 dagen Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 3 Landschappen en hun gebruikers Voorbeeld India Er bestaat een relatie tussen temperatuur en groeiseizoen en gewaskeuze (rijst in de zone met 30-35 graden) en langste groeiseizoen. In de bergen: geen rijst, maar gewassen die tegen de kou kunnen. In het korte groeiseizoen in het westen: extensieve beweiding. Gegevens over landbouwgewassen India Landbouwgewas Gemengde lb in hooggebergte Permanent crop and arable land Reliëf Bevolkings dichtheid Temperatuur Neerslag Hellingen Groeiseizoen > 2000 m 0-10 0-9 graden 125-500 mm > 45 % 0-90 dagen spaarzaam Rijst en tarwe > 60 % 200-300 50-100 20-30 graden 975-1475 mm 5-30% 120-180 dagen Regenafhankelijke lb > 60 % 300-500 21-50 20-30 graden 975-1475 mm 5-30% 120-180 dagen Oostkust: rijst > 60 % 0-200 m 21-50 30-35 graden 976-1475 mm 5-30% 180-210 dagen Extensieve beweiding westkant spaarzaam 0-200 0-10 20-30 graden 125-400 mm 5-30% 0-90 dagen Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 3 Landschappen en hun gebruikers Voorbeeld Thailand Relatie tussen hellingen en gewaskeuze. In de bergachtige streken: minder intensieve landbouw, meer gemengde vormen. In de vlakten rijst. Bos op de meest steile hellingen en hoge gebieden. Gegevens over landbouwgewassen Thailand Landbouwgewas Permanent crop and arable land Reliëf Bevolkings dichtheid Temperatuur Neerslag Voorbeeld hellingen Voorbeeld groeiseizoen Extensieve gemengde landbouw in bergen 0-30% veel 3-50 20-30 graden 975-1475 mm 30-45% 240-270 dagen Intensieve gemengde lb in de heuvels 0-30% veel 11-50 20-30 graden 975-2475 mm 16-30% 210-270 dagen bos 0-30% veel 0-10 20-30 graden 975-2475 mm 16-45% 210-240 dagen rijst > 60% weinig 50-100 30-35 graden 975-2475 mm 2-8% 210-270 dagen Boomcultures en gemengde akkerbouwgewassen 0-30% weinig 11-50 3035graden 14752475 mm 8-30% > 300 dagen Er zijn veel overeenkomsten tussen de landen. De lengte van het groeiseizoen is van belang voor de gewaskeuze. In een land als Argentinië heb je een droog gebied: dat bepaalt ook voor dat land de gewaskeuze. Droge gebieden kom je niet in Thailand en Kongo tegen. In India zie je een droog gebied terug in het westen in een smalle zone. Argentinië heeft veel meer klimaatzones, dus ook meer verschillen in landbouwgewassen. Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 3 Landschappen en hun gebruikers § 3.3 Natuurrampen en milieurampen Opdracht 23 a Bestudeer de paragraaf. b Een natuurramp. De mens heeft deze lawines niet veroorzaakt en dit bevolkingsarme gebied zullen geen slachtoffers vallen. c In het leer/opdrachtenboek wordt bij deze opdracht verwezen naar de tekst over de lawine bij Granduc Mine op pagina 120. Dit moet pagina 115 zijn. Milieuramp: voor de mijnen zal veel hout nodig zijn (voor het stutten van de gangen). Wanneer de bossen in de omgeving gekapt worden kunnen op de kale hellingen gemakkelijker sneeuwlawines voorkomen. Door de kap is het dan een milieuramp. d De bodem wordt hier weggespoeld door beekjes. Het land is kaal. De vegetatie kan zijn weggehaald. In droge gebieden zoals op de foto wordt de bodem zo aangetast dat er niets meer op kan groeien: verwoestijning. Opdracht 24 a Door verbranding van fossiele brandstoffen worden extra broeikasgassen in de lucht gebracht. Daardoor komt er minder uitstraling en wordt de warmte meer vastgehouden: versterkt broeikaseffect. b – CO2 door het verbranden van fossiele brandstoffen bij gebruik van auto’s of kolencentrales. – CH4 door bemesting met natuurlijke mest. – Cfk’s door het afdanken van oude koelkasten en spuitbussen (koelmiddel en drijfgas). – N2O door het verbranden van brandstoffen. – O3 (in de onderste luchtlagen) ontstaat in de lucht door uitstoot van gassen (N2) en (CO2) door verbranden van hout of door uitstoot van uitlaatgassen van het verkeer. c Rijke landen. De meeste uitstoot gebeurt bij het verbranden van fossiele brandstoffen. Voor de industrie en woningen en verkeer in rijke landen worden vele fossiele brandstoffen verbrand. d – Het land ligt erg laag, vlak boven de zeespiegel. De kust wordt doorsneden door grote rivieren die in een brede delta in zee uitmonden. – Kaart GB136. De zee kan zo makkelijk het land binnendringen. e China heeft veel meer inwoners. Bij hogere welvaart zal de energiebehoefte stijgen. Dat betekent bij veel meer mensen een toename in het energieverbruik. Dus meer uitstoot van gassen bij het verbranden van fossiele brandstoffen. Opdracht 25 a Tussen de uitstoot van koolzuurgas en de temperatuur. b 0,5 graden in 130 jaar. Dit is gemiddeld 0,0038 graden per jaar. c Dit is wel iets meer dan de 0,0015 graad in de afgelopen 10.000 jaar. En neem je een kortere periode: 1920-1990 dan is de temperatuursstijging: 0,007 per jaar. Dat is meer dan over de afgelopen 10.000 jaar. Dan zou er een verband zijn. d Geen positief verband. De uitschieters naar beneden (bijvoorbeeld in de zeventiger jaren) kwamen voor in een periode met veel CO2 -uitstoot. Opdracht 26 a In veel gebieden zal het vochtiger worden dan voorheen, maar in de oostelijke delen van de continenten juist droger. b Als het warmer wordt en vochtiger zijn er meer mogelijkheden voor de landbouw. c Wanneer het te droog is en het warmer wordt kan graan niet goed groeien. d – Koude zeestroom. – Die zou warmer kunnen worden door het warmere zeewater. e Door het relatief warme water zullen er minder koude onderstromen naar boven komen; dit vermindert de voedselaanvoer voor de ansjovis (algen). Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 3 Landschappen en hun gebruikers Opdracht 27 a Het wordt te nat, daardoor kan de rijst niet goed groeien. Zware buien kunnen de oogsten vernielen. Bovendien erosie (zie c). Rijst is basisvoedsel voor een groot deel van de bevolking in Zuidoost-Azië. Bovendien groeit de bevolking daar snel. Er zullen tekorten aan voedsel kunnen ontstaan. b Bodemerosie door wegspoelen van de bodems. c Kaart 177B. d Het was daar te droog voor de landbouw. Met meer neerslag kunnen nieuwe gebieden als landbouwgrond worden gebruikt. e Overbeweiding. Door meer neerslag zullen de weiden meer gras dragen en van betere kwaliteit zijn en zal overbeweiding minder vaak voorkomen. Opdracht 28 a In Europa is 23% van het totale land dat bedekt is met vegetatie, gedegradeerd. Dus bijvoorbeeld stedelijke gebieden worden niet meegerekend in het totale landoppervlak. b 26,2 % van de gedegradeerde grond (met een oppervlakte van 244 miljoen ha) is in Zuid-Amerika gedegradeerd door mismanagement in de landbouw. c Noord-Amerika: mismanagement in de landbouw. Voorbeelden: – De stofstormen op de prairies door verkeerde akkerbouwtechnieken waarbij de grond te veel kaal lag voor het relatief droge gebied en de wind vrij spel had. – Of verzilting in de droge gebieden door buitensporig gebruik van irrigatiewater. Opdracht 29 a A Latijns-Amerika B Azië C Afrika Toelichting: Afrika heeft relatief grote delen van het continent in de klimatologisch droge gebieden liggen: alleen geschikt voor veeteelt. Overbeweiding geschiedt dan snel: hoogste percentage. Azië heeft het hoogste aandeel in landdegradatie door akkerbouw. Het is een dicht bevolkt werelddeel met veel akkerbouwgronden: ook kans op meer degradatie door te intensief of verkeerd akkerbouwbeleid. b – Bij W5 wordt het gebied niet vergeleken met het totaal oppervlak, maar met het oppervlak in de drie categorieën. – W5 geeft absolute cijfers, figuur 3.16 procentuele cijfers. – W5 geeft informatie over 3 gebieden, figuur 3.16 over de hele wereld. c Voorbeeld onderzoeksvraag bij 3.16: Is de belangrijkste oorzaak in de afname van de bodemkwaliteit in Europa dezelfde als die in Azië en als die in Noord-Amerika? d Voorbeeld onderzoeksvraag bij W5: Welk van de drie werelddelen heeft het grootste aandeel landdegradatie te danken aan verkeerd gebruik van akkerbouwgrond? e Voorbeeld onderzoeksvraag bij beide figuren: Welk landoppervlak is groter: het totale landoppervlak, bedekt met vegetatie in Azië of het totale gedegradeerde en niet gedegradeerde landoppervlak in Azië in de drie genoemde categorieën van W5? Verklaar. f Vraag c: nee. Bij Europa en Azië is het wel de ontbossing, maar in Noord-Amerika is het mismanagement in landbouw. Vraag d: Azië. Vraag e: Totaal niet en wel gedegradeerd land in Azië is ongeveer 2770 miljoen ha (W5) en het totale landoppervlak bedekt met vegetatie is 3730 miljoen ha (figuur 3.16). Figuur 3.16 heeft meer categorieën. W5 heeft er maar drie. Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 3 Landschappen en hun gebruikers Opdracht 30 a 1400 km tussen Cuiaba en Porto Velho. En 780 km in Rondônia. b De weg: Transamazonica naar het noord-noordoosten is voor een groot deel een zandweg in het oerwoud die regelmatig voor een deel is weggespoeld. Via de nieuwe weg kan men via Cuiaba en Brasilia naar Salvador en naar de grote steden in het zuidoosten. c De bevolkingsdruk in de steden verminderen door migratie. d De grote toeloop van vele kleine boeren met bedrijfjes die zelfvoorzienend waren en die verkeerde landbouwtechnieken gebruiken. Grote boeren die bos kapten voor weilanden (GB178). Boeren die koffieplantages aanlegden en de landloze boeren voor zelfvoorziening. e Vroeger was de bevolkingsdruk zeer gering. Het oerwoud kreeg de kans zich te herstellen. Nu wordt op grote schaal het oerwoud gekapt en verdwijnt voorgoed. De latosols zijn niet vruchtbaar. Het oerwoud kent een cyclus van mineralisatie in de bodem die direct door de planten werden opgenomen. Er ligt geen dikke humuslaag. f Het bos keert niet terug. Er zal makkelijk erosie optreden, (watererosie) door het regenwoudklimaat. De bodem is niet vruchtbaar en na korte tijd uitgeput. g De verbouw van permanenten gewassen (die de grond vasthouden) en verbouw van groenten om stikstof in de bodem terug te brengen. Afwisseling van teelten. Dit zijn duurzame methoden die erosie tegengaan. Verdiepingsopdracht 31 a Eigen antwoord, een voorlopige hypothese. b Democratische republiek Kongo Omgevingsfactoren: Landdegradatiekaart: noorden en midden hoog potentieel voor de landbouw gezien het klimaat. Zuiden: laag tot gemiddeld klimatologisch potentieel. Smalle stroken in het zuiden: ernstige landdegradatie. In het oosten: bodem is niet geschikt. Bodemdegradatie in de smalle stroken. Daar is de bevolkingsdichtheid ook erg groot. Noorden: geen bodemdegradatie. Midden: lichte vormen. Oosten: gemiddeld. Er is dus een samenhang tussen bodemdegradatie en bevolkingsdichtheid. In de smalle stroken met ernstige bodemdegradatie is de bevolkingsdichtheid 211 per km2. In de gebieden zonder bodemdegradatie is de bevolkingsdichtheid 16. Thailand Omgevingsfactoren Bodem in noorden en oosten zijn niet zo geschikt: daar komt gemiddelde bodemdegradatie voor, met een bevolkingsdichtheid van 50. In het midden en zuiden is er ernstige tot zeer ernstige landdegradatie, dat komt door zeer ernstige tot ernstige bodemdegradatie. Daar zijn de bevolkingsdichtheden ook het hoogst: 115-146. Gebieden met risico voor onregelmatige neerslaghoeveelheden en onverwachte koude. Deze gebieden hebben zeer ernstige bodemdegradatie. En een hoge bevolkingsdichtheid: 146. Ook hier is de relatie tussen degradatie en bevolkingsdichtheid duidelijk. India Grootste gevaar, groot gebied: wisselende jaarlijkse neerslag en koude. Ernstige bodemdegradatie: bevolkingsdichtheid: 170. In het noorden en noordwesten: hellingen, ongeschikte bodems en droogte, zeer ernstige bodemdegradatie, hoge bevolkingsdichtheid: 293. Gebieden met ernstige landdegradatie en ernstige bodemdegradatie. En gebieden met laag klimatologisch potentieel, weinig tot geen bodemdegradatie, hoge bevolkingsdichtheid: 422. Hier is de relatie met de bevolkingsdichtheid niet zo duidelijk. De hoogste bevolkingsdichtheid komt voor in de gebieden met minste degradatie: natte rijst. Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 3 Landschappen en hun gebruikers Argentinië Omgevingsfactoren In het zuiden en westen: droogte en kou, gemiddelde degradatie, lage bevolkingsdichtheid: 7. In westen: onregelmatige neerslag en risico op koude, lichte bodemdegradatie, bevolkingsdichtheid: 20. In noorden: lage en gemiddeld klimatologisch landbouwpotentieel, licht en gemiddeld, bevolkingsdichtheden 1820. In het midden en noordoosten: twee gebieden met ernstige landgradatie, dit levert ernstige bodemdegradatie op. Ook hier is de relatie tussen bevolkingsdichtheid en bodemdegradatie niet zo duidelijk. Thailand heeft de ernstigste vormen van bodemdegradatie. Democratische republiek Kongo: de minste vormen. Thailand heeft hogere bevolkingsdichtheden en meer ongunstige omstandigheden. Kongo heeft minder beperkingen ten aanzien van de landbouw, maar ook lagere bevolkingsdichtheden. Kongo heeft zelf gebieden met een hoog klimatologisch potentieel. Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 3 Landschappen en hun gebruikers § 3.4 Het inschatte van natuurlijk gevaren Opdracht 32 a b c d Bestudeer de paragraaf. Nauwkeuriger registratie, hoger bevolkingsdichtheid in kwetsbare gebieden. De economische schade neemt ook toe, maar wisselt sterk van jaar tot jaar. Nee, het aantal rampen is gestaag gestegen. De schade kent uitschieters in jaren waarbij zich een hele grote ramp heeft voorgedaan in een dichtbevolkt en welvarend gebied. Opdracht 33 a – Onderzoekstechnieken en modellen: men had onderzoek gedaan en stond klaar voor verder onderzoek. – Waarschuwingssystemen: werkten niet. – Rampenplannen: er was een plan opgesteld, maar dat werd niet uitgevoerd. – Bouwtechnische maatregelen: waren er niet. – Verzekeringen: waren er niet. b/c Er waren rampenplannen, maar door bureaucratie schatte men het gevaar verkeerd in, wilde men geen internationale hulp van vulkanologen; het waarschuwingssysteem werkte te laat en werd niet gehoord. d Meer gehoor geven aan de waarschuwingen van vulkanologen, minder bureaucratie, waardoor waarschuwingssystemen beter zouden moeten werken. Meer onderzoek en technische middelen. Meer politiekbewustzijn voor dit probleem. e De politieke wil om hieraan meer te werken ontbreekt in het rijtje. Opdracht 34 a Het risico was kleiner. men had meer apparatuur en men was zich bewust van de mogelijke gevaren en men had het voorbeeld van Ruiz. b Men schatte nu het risico beter in en had het negatieve voorbeeld van Ruiz. Misschien dat ook een rol heeft gespeeld dat er veel Amerikanen op het eiland waren (militaire basis). Het westen zou nooit zo’n ramp willen laten gebeuren en dan later beticht willen worden van nalatigheid. c – De dorpsbewoners schatten de risico’s niet goed in. – Zij laten zich voorlichten door de sleutelbewaarder. Wanneer je de berg niet verstoort, kan je niets gebeuren. – En met offers kan veel gedaan/voorkomen worden. – De uitbarsting laat ook lang op zich wachten en blijft tot nu toe beperkt tot kleine uitbarstingen. – Er ontstaat een gevoel van ‘het gaat toch niet gebeuren.’ Opdracht 35 a De orkaan trof met name de zwarte bevolking. De blanken waren rijker en hadden het geld en de mogelijkheden om uit de stad weg te trekken. b Men onderschatte het gevaar. Openbaar vervoer is er niet veel in de VS: dus te weinig bussen. En men had niet verwacht dat de zwakke dijken bij het meer zouden doorbreken. c Stormschade is wel verzekerd, maar schade door overstromingen niet. Veel schade werd veroorzaakt door het water door de overstromingen. Die werden wel veroorzaakt door de storm. Maar het zaait tweedracht en verzekeringsmaatschappijen zullen het willen afschuiven op overstromingen. Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 3 Landschappen en hun gebruikers Opdracht 36 a De aantallen zijn te groot om met een ononderbroken pijl aan te geven. b De schalen verschillen, miljoenen en duizendtallen. c Meeste doden in 2004: de tsunami door de aardbeving bij Sumatra. Tsunami in Indonesië, Thailand, oostkust Afrika, India, Sri Lanka en eilanden in de oceaan. 226.435 doden. d Aardbeving in Pakistan: 76.241 doden. e – Orkanen. – Verschil van bijna 40 miljoen. – Onder andere New Orleans (als gevolg van orkaan Katrina) in de Verenigde Staten. f – De meeste mensen waren betrokken bij overstromingen in twee jaar tijd. – 191.275.443 mensen. g Aantal doden in twee jaar: 336.540 mensen. h Aantal betrokkenen: 307.948.429 mensen. Opdracht 37 – Stelling 1 is fout. Voorbeeld: Katarina heeft heel veel economische schade opgeleverd, maar relatief weinig doden. De aardbeving in Pakistan veel doden, maar relatief weinig economische schade. – Stelling 2 klopt ook niet altijd. Voorbeeld: aardbeving in Japan veel schade (2004), relatief weinig betrokkenen. Voor de tsunami veel mensen getroffen, relatief weinig schade. De schade hangt samen met de economische welvaart en de bouw van de gebouwen. In rijke landen is de economische welvaart vaak erg hoog dus vaak veel schade. Opdracht 38 a Waarschijnlijk waren er dan veel minder doden geweest. Er bestaat een uitgebreid metingsysteem en waarschuwingssysteem in en rondom de Grote Oceaan. b – Er zal in een land met een laag ontwikkelingspeil vaak minder gedaan worden aan evacuatiesystemen en waarschuwingsystemen. – De bevolking zal wonen op plekken die minder geschikt zijn (krottenwijken op hellingen) en gevoeliger voor natuurrampen en in woningen die niet rampbestendig zijn. c In een welvarend land kan de overheid laks zijn op het gebied van bescherming bij rampen. In een welvarend land met hoog ontwikkelingspeil kunnen de zwakken van de samenleving verwaarloosd worden op dit gebied. d Eigen antwoord (argumenten gebruiken). e Eigen antwoord. Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 3 Landschappen en hun gebruikers Afsluiting Slotopdracht 39 a – – b – Geografische zone, tropische zone, subtropische zone, aride zone, gematigde zone. Kaart GB181D. Natuurlijke plantengroei, mediterrane vegetatie, woestijn en steppen, savanne, grassteppe, zomergroen loofwoud, mangrove. – Kaart GB184. c Eigen antwoord. Voorbeeld 1 In de woestijnklimaatzone is weinig of geen landbouw mogelijk door de droogte. Door deze droogte vind je geen uitspoeling en inspoeling en weinig humus: een woestijnbodem. Voorbeeld 2 In de zone met savanne klimaat vind je veel neerslag in een seizoen. Door de vele neerslag en de warme temperaturen spoelt de bodem uit. IJzer en aluminium blijven achter: latosolbodems. Ook hier vind je weinig mogelijkheden voor landbouw. De bodem is niet zo vruchtbaar. Voorbeeld 3 Op de grens tussen het steppe klimaat en Cf-klimaat (zuidoosten) valt genoeg neerslag, maar is het niet te nat. Dus is het gebied geschikt voor commerciële graanbouw. De bodems zijn de kastanjebruine bodems. Die hebben een humuslaag, maar niet zo dik als de zwarte aarde. Dus gevaar voor erosie blijft bestaan. – GB182, GB185 en GB175D. d - In Australië komt verzilting voor rondom de woestijngebieden. Oorzaak: verkeerde irrigatietechnieken, geen drainage. – GB176D. Er komt watererosie voor in de natte klimaatgebieden en winderosie in de droge gebieden. Oorzaak: deze vormen van degradatie zijn door de mens veroorzaakt, door verkeerde landbouwmethoden. En door het kappen van de vegetatie komt de bodem kaal te liggen en kan wind of water er gemakkelijk vat op krijgen. – GB177B. e – Aantasting van de ozonlaag, gevaar voor huidkanker. – GB176E. f Tropische stromen en droogte, overstromingen door rivieren (W9). Verder tornado’s en hagelstromen. g Het zal vochtiger worden (zie figuur 3.15 in het studieboek/lesboekgedeelte). h Droogte. De neerslag zal de droogte in bepaalde gebieden verminderen, waardoor er minder gevaar voor het mislukken van de oogst zal zijn. i a deelvraag 2 b deelvraag 3 c deelvraag 3 en 1 d deelvraag 6 f deelvraag 5 (ten dele). Ja: deelvraag 4, 7 en 8 Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 3 Landschappen en hun gebruikers Casusopdracht Opdracht 1 t/m 2 Er is bij deze opdracht geen antwoordmodel te geven. Er zijn te veel keuzemogelijkheden. Opdracht 3 Bij de beoordeling van het verslag letten op: - Hypothesen. - Zijn de diagrammen goed in Excel weergegeven? - Zijn de juiste conclusies uit de diagrammen getrokken? - Zijn de hypothesen zorgvuldig getoetst (niet te algemeen)? Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 3 Landschappen en hun gebruikers Proeftoets – antwoordmodel Opdracht Antwoord 1 a 2 3 Opmerkingen KIV Score Aantasting van het landschap, meestal door menselijke activiteiten. K 1 b 17% K 1 c N.B.: letters A t/m D ontbreken bij W1: begin bij het zwarte vlak (35%) A overbeweiding B ontbossing C mismanagement D overige I 2 B en C omdraaien: ook goed rekenen. 4 goed: 2 punten 2-3 goed: 1 punt 1 goed: 0,5 punten d Azië. Door het kappen van oerwouden voor het hout en land. Of Europa door de vele infrastructuur en bewoning. K 1,5 e Australië doordat dit gebied in een droge zone ligt is de kans op overbeweiding erg groot. K 1,5 f Noord- en Centraal-Amerika. K 1 g Bij de toepassing van overvloedige irrigatie. Of het in gebruik nemen van de droge grassteppen. K 1 a Bodemerosie, verzilting en verwoestijning. K 1,5 b – Bodemerosie: watererosie in het noorden (GB177B). – Verzilting langs de kust (GB176D). – Verwoestijning niet zeer ernstig, maar toch bedreigd (GB176). I 3 a Latosol. K 1 b Deze bodem is niet vruchtbaar door de sterke mineralisatie (hoge temperatuur en neerslag) wordt er geen humus gevormd. Door de neerslag vindt er ook veel uitspoeling plaats. I 2,5 c 1 Water: veel water, want het gebied heeft een tropisch klimaat, dus veel neerslag. 2 Plantengroei: op Sumatra, tropisch regenwoud. Op Java: niet veel natuurlijke plantengroei. 3 Substraat: veel reliëf op Sumatra en Java: aan de zuidkant: langgerekte bergketens (vulkanen). 4 Gesteente: vulkanisch: as geeft vruchtbare grond: veel landbouw: verdwijnen natuurlijke plantengroei. I 4 d Fysische geografische verklaring. Er is minder reliëf aan de I 1 Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 3 Landschappen en hun gebruikers oostkant. Het gebied is daar laagland). 4 5 6 e Kaart GB134. I 1 f – Bevolkingsdichtheid niet goed te zien op de atlaskaarten. – Landbouwmethode: zelfvoorzienend, primitief op Sumatra en intensieve zelfvoorzienende landbouw op Java (GB185). I 2 a Moessonregens zijn de regens die gedurende een halfjaar vallen bij aanlandige wind in de tropen/subtropen. K 1,5 b Milieuramp. De regens vallen er altijd, maar door een menselijke oorzaak houtkap is het een milieuramp. I 1,5 c Bodemerosie door water. Kale hellingen houden de bodem niet vast, die spoelt af bij heftige neerslag. I 1,5 a Dit zal niet zo gunstig zijn. Er is nu extensieve commerciële veeteelt. I 1,5 b Natuurlijke geofactoren: – Klimaat: je vindt woestijn en steppeklimaten (GB182). Die zullen zich uitbreiden door minder neerslag dus minder mogelijkheden voor de landbouw. – De bodems (GB175) zullen ook veranderen. Bij kort gras (door droogte) zullen de zwarte aardebodems veranderen in steppebodems en de steppe bodems in woestijnbodems: niet gunstig voor de landbouw. Geofactor: mens: voorbeelden: – Er zijn nu al gebieden die bedreigd worden door de mens voor uitbreiding van woestijnen. Dat zal erger worden (GB176A). – Ook de verzilting door verkeerde irrigatietechnieken zal toenemen. Het komt er nu al voor (GB176D). I 3x 2 punten = 6 a Klimaat. K 0,5 b Voorbeeld: – Bij de evenaar: Af-klimaat. Warmte en overvloedige neerslag zorgt voor veel vegetatie: oerwoud. – Noordwest-Europa: Cf-klimaat. Koele zomers en genoeg neerslag zorgen voor loofbomen. Niet te koud: dus loofbomen zijn nog mogelijk. I 2 c Afrika en Azië of Australië. K 1 d Noord- en Zuid-Amerika. K 1 e – I 3,5 Ligging van de bergen, substraat: reliëf. Voorbeeld: Andes in Zuid-Amerika. Hooggebergte Elk onderstreept deel: 0,5 punt Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 3 Landschappen en hun gebruikers – 7 8 9 vegetatie en woestijngebieden (GB184), in smalle noordzuid zones, overeenkomend met de bergen (GB170) en de zone er naast. Dit is ook te zien bij de bodems: gebergtebodems en woestijnbodems (GB175D). a Plantage. K 1 b De grond is geschikt. Er is genoeg water en het klimaat is goed. K 1,5 c Zuiden van Afrika. In de VS heb je minder boerenbedrijfjes die op het niveau van de zelfvoorziening zitten. Dan zijn ze weg geconcurreerd. Wel in Afrika. I 1,5 a Betere registratie dan vroeger en meer mensen wonen in kwetsbare gebieden. K 2 b Met het welvaartspeil van de gebieden. Wordt een welvarende streek getroffen dan is de infrastructuur ook vrij kostbaar en de economische schade dus veel hoger. De gebieden die door de tsunami zijn getroffen waren wel groot qua oppervlakte, maar de welvaart is vrij laag, dus minder economische schade. K 2,5 a – – – – – K 2,5 b Hazard management. K 0,5 c – Aardbeving, vulkanen en tropische wervelstromen en overstromingen door tsunami’s. GB140B, C en E. K 1 + 1,5 Onderzoeken waar de breukzones liggen. Waarschuwingssysteem voor als zich een aardbeving voordoet: waar kan men het beste schuilen. Rampenplannen: hoe kunnen hulpbieders het gebied bereiken. Waar kan men naar toe: ziekenhuizen, hulpposten enzovoort. Gebouwen aardbevingsbestendig maken. Verzekeringen laten afsluiten tegen deze risico’s. I 2,5 I 1,5 I 2 – d – – – – – onderzoekstechnieken waarschuwingssystemen rampenplannen bouwtechnische maatregelen verzekeringen e Kaart 140G: investeringen om de gevolgen van natuurrampen te beperken. Kaart F is fout: alleen herstelmaatregelen. f Het is een vruchtbaar gebied. Mensen gaan niet zo snel weg uit een gebied waar ze hun bestaan hebben opgebouwd. F genoemd: - 1 punt Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 3 Landschappen en hun gebruikers Totaal Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 3 Landschappen en hun gebruikers 65