Plantaardig materiaal in de les

advertisement
Paragraaf 17.1.1 van Praktische didactiek voor natuuronderwijs
Plantaardig materiaal in de les
Lessen over planten kunnen vaak buiten plaatsvinden, bijvoorbeeld in een schooltuin (zie hoofdstuk
25) of ander groen dicht bij school. Buiten krijgen de kinderen meer oog voor seizoensverschijnselen: bij hun geadopteerde boom in de buurt valt op wat er in de loop van het jaar verandert; in hun
schooltuintje ervaren ze al doende hoe de planten zich ontwikkelen.
In de klas kunnen de leerlingen het materiaal uit de schooltuin nader onderzoeken. Het is slim om
de plantenkeuze in de schooltuin af te stemmen op de leerinhouden uit de gebruikte methode voor
natuuronderwijs. Veel lessen kunnen zo gemakkelijk verlevendigd worden.
De opdracht om daarnaast bepaalde (delen van) wilde planten mee naar school te nemen, laat de
kinderen bewuster kijken naar hun omgeving. Als het nodig is om toch nog plantaardig lesmateriaal
aan te schaffen, dan zijn er mogelijkheden om de kosten beperkt te houden, bijvoorbeeld:
■■ je gebruikt de ondersteuning van een gemeentelijke natuureducatieve dienst; die stelt voor scholen bijvoorbeeld in de snoeitijd takkenpakketten samen mét een bijbehorende lesbrief;
■■ je vraagt in de snoeitijd takkenpakketten aan de plantsoenendienst;
■■ je vraagt materiaal aan een land- of tuinbouwbedrijf (via ouders?); vaak is ook een excursie mogelijk (zie bijvoorbeeld http://boerderijschool.nl – www.komindekas.nl – www.klasindekas.
nl – www.metdeklasdeboerop.nl – www.lekkernaardeboer.nl; in Vlaanderen: http://zoeken.
onthaalopdeboerderij.be – www.veilinghaspengouw.be/nl/node/236);
■■ je haalt op de markt bloemen, fruit of groenten die aan het eind van de dag overblijven.
Voorbeelden van geschikt plantaardig materiaal, met tot slot apart de groentesoorten:
■■ bomen en struiken
• Bij voorkeur inheemse soorten, zoals eik, beuk, es en esdoorn, kastanje en paardenkastanje, en
de iep, berk en populier, els, hazelaar en wilg, hondsroos, meidoorn en duindoorn, vlier, Gelderse roos en lijsterbes. Daarnaast natuurlijk ook nog naaldbomen als spar, den en lariks.
• De grootste variatie vind je in stadsparken. Om de hele boom te zien, moet je toch echt buiten zijn. Daar is mooi te zien hoe de schors verschilt per boomsoort, of hoe de boom bloeit
voor of na de bladvorming, hoe vruchtrijping en zaad- en vruchtverspreiding plaatsvinden, en
wanneer de bladverkleuring en bladval intreedt. Daarnaast kunnen de kinderen nagaan welke
paddenstoelen en (sporen van) dieren ze erop en eronder kunnen vinden.
■■ stengels en takken
• Door de doorschijnende stengels van de balsemien of van bleekselderij kun je zichtbaar maken hoe (met ecoline) gekleurd water omhooggaat.
• Bijzonder zijn de stengels van paardenstaarten zoals heermoes, een berucht onkruid uit de
moestuin. Als je eraan trekt, snap je waarom kinderen dit ook wel ‘Lego-planten’ noemen.
• Als ergens in de buurt een boom wordt omgezaagd, kun je de kinderen via de jaarringen laten
aflezen hoe oud de boom geworden is (en een boomschijf vragen).
• In de winter zijn knoppen aan de takken van bomen te zien; die worden al voor de bladval
gevormd. Sommige knoppen vallen op door hun karakteristieke vorm (bijvoorbeeld spits, bij
de beuk) of kleur (zwart, bij de es). Voor wintertakken van inheemse soorten bestaan zoekbladen en ander determinatiemateriaal waarmee kinderen vanaf de middenbouw de soortnamen
kunnen achterhalen.
1 van 6
Paragraaf 17.1.1 van Praktische didactiek voor natuuronderwijs
In het vroege voorjaar kun je knoppen in een vaas versneld laten uitbotten (het is binnen veel
warmer). Geschikte soorten zijn paardenkastanje, wilg (♂ katjes), forsythia en Japanse kers
(bloem- en bladknoppen). Bij de wilg zie je ook al snel wortels aan de tak ontstaan.
■■ bladeren
• Bladeren worden in de les vaak gebruikt om boomsoorten te leren herkennen. Het helpt dan
om eerst onderscheid te maken tussen samengestelde en enkelvoudige bladeren en daarna te
kijken naar het verloop van de nerven: veernervig, handnervig of parallelnervig. Mooie voorbeelden zijn:
• handvormig samengestelde bladeren: paardenkastanje;
• veervormig samengestelde bladeren: es, lijsterbes, roos;
• enkelvoudige handnervige bladeren: esdoorn, plataan, klimop;
• enkelvoudige veernervige bladeren; tamme kastanje, beuk, eik;
• enkelvoudige parallelnervige bladeren; granen en andere grassen, lelies, tulp.
• Opvallende voorbeelden van bladverkleuring in de herfst vind je bij de Amerikaanse eik, de
Japanse esdoorn en de linde.
■■ bloemen
• Als je wilt laten zien hoe en uit welke onderdelen een bloem is opgebouwd, is de tulp een ideaal voorbeeld: groot, open, eenvoudig verkrijgbaar. Van nature is deze bloem drietallig, ofwel
alle bloemdelen zijn in drie- of zesvoud aanwezig. Zelfs die éne stamper is driekantig, opgebouwd uit drie vergroeide vruchtbladen, en bevat zes zaadknoppen.
• Als je een tulp tegenkomt met acht of zeven bloembladen en meeldraden, dan is er sprake van
een mutatie. Dus ook de levende natuur houdt zich niet altijd aan onze regels …
• Mooie voorbeelden van meerdere bloemen die samen één grote bloem lijken te zijn: de hyacint, de bloeiwijze van de (paarden)kastanje, de zonnebloem (net als de paardenbloem en het
madeliefje van de composietenfamilie), en schermbloemigen als het fluitenkruid (de reuzenberenklauw is ongeschikt als lesmateriaal want het sap kan brandwonden veroorzaken).
• Katjes aan bomen en struiken zijn in feite verzamelingen van eenslachtige bloempjes; bij een
wilg vind je mannelijk (mooi op de vaas!) en vrouwelijk op verschillende planten, els en hazelaar zijn daarentegen eenhuizig. Met de berk zorgen deze windbestuivers in de eerste maanden van het jaar bij veel mensen voor boompollenallergie, vergelijkbaar met hooikoorts.
• Weinig mensen weten dat er zoveel grassoorten zijn, elk met hun karakteristieke bloeiwijze,
zoals de aar van tarwe en de pluim van haver (ook granen zijn grassoorten). Het maken van
een droogboeket van zo veel mogelijk verschillende grassoorten (gewoon in de berm geplukt)
is vooral als buitenwerkje geschikt omdat veel kinderen hooikoorts hebben.
■■ zaden en vruchten
• Vruchten zijn het product van geslachtelijke voortplanting. Na bestuiving en bevruchting
vindt vruchtvorming plaats. Dat betekent dat zich uit het vruchtbeginsel (onderdeel van de
stamper) een vrucht ontwikkelt en tegelijkertijd daarbinnen een of meerdere zaden ontstaan
uit de zaadknop(pen). Als de vrucht rijp is, kan deze opengaan en de zaden vrijgeven (zaadverspreiding) of in z’n geheel van de moederplant loskomen (vruchtverspreiding). In het laatste geval komen de zaden later vrij.
• Augustus is de oogstmaand. Dat betekent dat veel zaden en vruchten zo rond het begin van
het schooljaar tot volle wasdom komen: fruit uit de boomgaarden, graan van de akkers, en
2 van 6
Paragraaf 17.1.1 van Praktische didactiek voor natuuronderwijs
•
•
•
•
uit de moestuin een rijke variatie aan planten waarvan we een deel vanwege hun smakelijke
vruchten en zaden hebben gekweekt (zie de laatste pagina).
Perzik, pruim en kers zijn vruchten met één pit (zaad), evenals de uitheemse soorten avocado,
dadel en mango. Onze appel is eigenlijk een schijnvrucht: het vruchtvlees is de bloembodem
die rond het klokhuis (de eigenlijke vrucht) is uitgegroeid.
Om uiteenlopende redenen zijn de volgende vruchten en/of zaden interessant: peulvruchten
(tuinboon, snijboon, sperzieboon, pronkboon), waarin de zaden zo mooi liggen gerangschikt;
grote zaden in napjesdragers (kastanje, beuk); klitvruchten als grote klis en kleefkruid; gevleugelde vruchten (es, esdoorn en linde); gevleugelde zaden (den); vruchten met vruchtpluis
(paardenbloem, verschillende soorten distels); zaden met zaadpluis (harig wilgenroosje, wilg
en populier); bessen waarvan de niet verteerde zaden door vogels elders worden uitgepoept
(lijsterbes, vlier); zaden van water- en oeverplanten met een goed drijfvermogen (lis).
Voor zaadkiemingsproeven is tuinkers een geheid succesnummer. Ook worden vaak bonen
(na een nachtje weken) gebruikt, omdat de ontwikkeling van kiemworteltjes en kiemplantje
zo mooi zichtbaar is (zie p. 57 van Praktische didactiek voor natuuronderwijs) en de functie van
de beide zaadlobben duidelijk naar voren komt. Zonnepitten vormen nogal eens het startpunt van een klassenstrijd om de grootste plant te kweken. In het bos vind je in het voorjaar
wellicht eikels die al aan het spruiten zijn. Ook hier zijn de twee zaadlobben duidelijk te onderscheiden. Met tarwekorrels heb je zaden die tot een eenzaadlobbige plant kunnen uitgroeien.
Vóór het schooltuinseizoen zijn kiemproeven in de klas en kiemplantjes verspenen geschikte
‘opwarmers’.
Tip: koop de zaden bijvoorbeeld bij een tuincentrum en gebruik ze voordat de gebruiksduur
verstreken is, want de kiemkracht neemt in de loop van de tijd af. Bonen of erwten uit een
pak in de supermarkt (bedoeld voor consumptie) kunnen met een middel bewerkt zijn dat de
kieming remt.
■■ bollen, knollen en wortelstokken: organen voor ongeslachtelijke voortplanting
• Vooral bij voorjaarsbloeiers zie je dergelijke organen: omdat er reservevoedsel in is opgeslagen
kunnen ze bij het stijgen van de temperatuur na de winter snel tot ontwikkeling komen.
• Karakteristieke voorbeelden van bolplanten zijn de ui, amaryllis, hyacint, tulp en narcis. De
functie van de bol zie je bij een hyacint, die je opkweekt op een speciaal daarvoor bestemd
glas. Dan zie je hoe eerst de wortels gaan groeien, en dat daarna de bloemtros en bladeren tot
ontwikkeling komen terwijl de bol verschrompelt.
• Bekende knolgewassen die bruikbaar lesmateriaal opleveren zijn aardappelen, de suikerbiet,
peen, krokus, dahlia en het speenkruid.
• Wortelstokken zijn ondergrondse stengeldelen, zoals duidelijk te zien is bij asperges (vergelijk
het uiteinde maar eens met een kastanjetak); andere plantensoorten met wortelstokken zijn
het lelietje-van-dalen, de bosanemoon en helmgras.
■■ kamerplanten
• Een kamerplant per groepstafel geeft gezelligheid. Kies verschillende soorten en laat ze rouleren, dan leren de kinderen vanzelf dat ze niet allemaal dezelfde verzorging behoeven. Prettig
zijn plantensoorten die niet te groot worden en tegen een stootje kunnen, bijvoorbeeld vetplanten als Kalanchoë, Crassula (geldboom) en Echeveria; ook Kaaps viooltje, vlijtig liesje en
begonia’s kunnen met hun vrolijke kleuren voor sfeer zorgen.
3 van 6
Paragraaf 17.1.1 van Praktische didactiek voor natuuronderwijs
• In de vensterbank kan een kweekkastje steeds nieuw leven in de brouwerij brengen. Met een
regelmatig ververst veldboeket of een vaas met takken kunnen de kinderen binnenshuis de
seizoenen volgen.
Zie ook hoofdstuk 1 van Natuuronderwijs inzichtelijk (C. Kersbergen & A. Haarhuis (2010), Bussum:
Uitgeverij Coutinho) en het overzicht van groenten op de volgende bladzijde.
4 van 6
Paragraaf 17.1.1 van Praktische didactiek voor natuuronderwijs
Informatieblad Weet wat je eet
(rood het aanbevolen lesmateriaal)
groentesoorten
ui en sjalot
onderdeel of
ontwikkelingsstadium
bol
hoofdorgaan plant
complete plant
knoflook
schorseneer
wortel
pastinaak
radijs en rammenas of rettich
wortelknol
koolraap
cassave of maniok
zeekraal
waspeen en winterpeen
stengel
stengelknol
rode biet of kroot
aardappel
koolrabi en knolselderij
asperge
wortelstok
sla en ijsbergsla en veldsla
blad
andijvie
postelein
raapstelen
prei
witlof of Brussels lof
rode kool en savooiekool en witte kool
boerenkool
peterselie
paksoi
rabarber
bladsteel
kardoen
bleekselderij en knolvenkel
spinazie
bladschijf
spruitjes/spruitkool
bladknop
bloemkool en broccoli
artisjokken
bloem
bloemknop
5 van 6
Paragraaf 17.1.1 van Praktische didactiek voor natuuronderwijs
komkommer en augurk
vrucht
courgette
aubergine en tomaat
paprika en Spaanse peper
kousenband
sperzieboon en snijboon en peulen
suikermaïs
rijst
zaden
erwten en kapucijners
tuinbonen
linzen en sojabonen
bruine en witte bonen
taugé of katjang idjoe
spruitgroenten
alfalfa (van luzernezaad)
6 van 6
Download