Natuurkunde Wisselwerking & Beweging HAVO 3 Krachten en richting Lesplanning hoofdstuk 3 Les Datum Onderwerp Opgaven 1 Wetten van Newton 1 t/m 8 1 Drie wetten van Newton Herhaling meerdere krachten 2 Schuine krachten 2 9 t/m 13 Evenwichtssituatie: het bierkrat 3 Parallellogramconstructie 3 14 t/m 19 Parallellogrammethode 3 Parallellogramconstructie 4 20 t/m 24 Complexe situaties 4 Krachten splitsen 5 25 t/m 32 Een kracht met twee effecten Opgaven – Krachten ontbinden 5 Krachten op een helling 6 33 t/m 39 Krachten ontbinden Opgaven 6 Afsluiting 7 Samenvatting en terugblik Opgaven Wisselwerking & Beweging HAVO 3 Krachten en richting Dit materiaal is bedoeld voor evaluatief gebruik 2 40 t/m 45 Inhoud 1 Wetten van Newton Herhaling: meerdere krachten Drie wetten van Newton 5 5 2 Schuine krachten Schuine krachten bij evenwicht 11 3 Parallellogramconstructie Parallellogrammethode Toepassing: Complexe situaties 14 17 4 Krachten splitsen Een kracht met twee effecten Opgaven – Krachten ontbinden 23 26 5 Krachten op een helling Krachten ontbinden Opgaven 28 31 6 Afsluiting Samenvatting en terugblik Opgaven 33 36 Antwoordblad Antwoorden bij hoofdstuk 3 40 3 1 Wetten van Newton Herhaling: werken met meerdere krachten Wat gaan we doen? In dit hoofdstuk komen situaties aan bod waarbij krachten optreden die niet in één lijn werken, dat noemen we ook wel schuine krachten. In de eerste paragraaf herhalen we de eigenschappen van krachten en de wetten van Newton. Wat heb je aan Newton’s aanpak in situaties met meerdere krachten? Nieuwe begrippen in deze paragraaf: Krachten samenstellen Resultante kracht Spankracht Drie wetten van Newton De aanpak van Newton om bewegingen te beschrijven en verklaren heeft in de voorgaande hoofdstukken drie belangrijke inzichten of wetten opgeleverd: De eerste wet van Newton luidt: “Als op een voorwerp geen enkele kracht werkt of als de som van de krachten nul is dan staat het voorwerp stil óf het beweegt met constante snelheid langs een rechte lijn.” De som van de krachten op een voorwerp wordt ook wel de nettokracht of de resultante kracht genoemd. De tweede wet van Newton luidt: “Als de som van de krachten op een voorwerp niet nul is dan zorgt de nettokracht voor een snelheidsverandering. De versnelling of vertraging is recht evenredig met de nettokracht en in de richting van de nettokracht.” De derde wet van Newton luidt: “Kracht is een wisselwerking, twee voorwerpen oefenen op elkaar een kracht uit. Die krachten zijn precies even groot en tegengesteld van richting.” Samengevat: de drie wetten van Newton Hoe pak je een vraag met meerdere krachten aan? A. Welke krachten werken er in deze situatie? B. Wat weet je van de grootte, de richting en het aangrijpingspunt van de krachten? C. Als alle krachten bekend zijn, dan kun je de som van de krachten bepalen. D. Als je niet alle krachten weet dan kun je de onbekende kracht bepalen uit het krachtenevenwicht of de nettokracht. 1 Fnetto 0 Fnetto m a betekent v = 0 of v = constant FA op B FB op A A en B oefenen een kracht op elkaar uit het voorwerp krijgt een (constante) versnelling Het tekenen van krachten, eigenschappen van krachten Een kracht heeft drie eigenschappen: een aangrijpingspunt, een grootte en een richting. Daardoor kun je een kracht voorstellen door een pijl te tekenen. a Hoe geef je bij het tekenen van krachten als pijlen het aangrijpingspunt aan? b Hoe geef je bij het tekenen van krachten als pijlen de grootte van de kracht aan? 5 c Naam kracht symbool Vul het onderstaande schema in. Lees de theorie over soorten krachten in de voorgaande twee hoofdstukken of op blz. 104 t/m 110 van Newton. formule of omschrijving richting aangrijpings -punt formule: zwaartekracht afhankelijk van: luchtwrijving afhankelijk van: rolwrijving afhankelijk van: schuifwrijving afhankelijk van: normaalkracht afhankelijk van: spankracht formule: veerkracht 2 Meerdere krachten In de linkerfiguur zie je hoe Joran en Niels aan een kist trekken. De kist komt niet in beweging. In de rechterfiguur trekken zij samen aan een kar met houtblokken, de kar komt wel in beweging. 30 N 250 kg 20 N 30 N 250 kg De kist komt niet in beweging. a Hoe hard trekken Joran en Niels samen? b 6 Hoe groot is de nettokracht op de kist? 20 N c Hoe groot is de kracht die ervoor dat de kist niet in beweging komt? De kar met houtblokken heeft door de wielen veel minder last van wrijving, de wrijvingskracht is slechts 10 N. De kist komt in beweging. d Hoe groot is de nettokracht op de kar? In welke richting? e 3 Wat voor soort beweging gaat de kar uitvoeren? Welke wet van Newton past daarbij Krachten bij een expander In de figuur zie je hoe een krachtpatser een expander uitrekt. In deze situatie blijft de expander op dezelfde plaats. a Welke twee krachten werken er (naast de zwaartekracht) op het handvat van de expander? b Volgens welke wet kun je nu concluderen dat de nettokracht op het handvat nul moet zijn? De veren rekken uit doordat aan beide kanten een kracht werkt. De veerkracht is even groot als de kracht die de veer uitrekt. De expander bestaat uit drie veren de even sterk zijn en die even ver worden uitgerekt. Elke veer levert een kracht van 200 N. c Hoe groot is de kracht waarmee de krachtpatser (tenminste) aan het handvat trekt? d 4 De kracht die de drie veren leveren wordt groter naarmate ze verder uitgerekt worden. Volgens welke wet is de kracht die een veer levert precies even groot als de kracht waarmee de veer uitgerekt wordt? Krachten op een blokje Een blokje hangt aan een krachtmeter (ook wel een veerunster genoemd). De krachtmeter wijst 4,9 N aan. a Welke twee krachten werken er op het blokje? b Hoe groot is de massa van het blokje? 7 Je legt hetzelfde blokje op een tafel. c Welke krachten werken er nu op het blokje? Hoe groot zijn die krachten? Fn Fz Figuur 17 – Op het voorwerp werken twee krachten. De zwaartekracht Fz en de normaalkracht Fn zijn even groot, maar hebben een tegengestelde richting. Omdat de twee krachten elkaar opheffen blijft het voorwerp stil liggen. d Volgens welke wet moeten die twee krachten precies even groot zijn? e Waardoor wordt de kracht omhoog eigenlijk veroorzaakt? Vervolgens duw je met je hand van boven op het blokje met een kracht van 2,3 N naar beneden. f Hoe groot zijn nu de andere twee krachten op het blokje? Tenslotte trek je met een veerunster aan het blokje met een kracht van 1,7 N omhoog. g Hoe groot zijn nu de andere twee krachten op het blokje? 5 Man op plank In de figuur hiernaast zie je iemand die stilstaat op een plank over een sloot. In de tekening zijn drie krachten weergegeven: de zwaartekracht op het lichaam, de kracht van het lichaam op de plank en de draagkracht van de plank op het lichaam omhoog. a Welke twee krachten in de figuur zorgen ervoor dat de nettokracht op de man nul is? b Welke twee krachten in de figuur vormen een krachtenpaar volgens de 3e wet van Newton ( FA op B FB op A )? Leg uit waarom Iemand redeneert: De kracht van de man op de plank (naar beneden) is precies even groot als de draagkracht van de plank op de man (omhoog). Omdat ze ook in tegengestelde richting werken moeten die twee krachten elkaar altijd opheffen en is de nettokracht steeds nul. De man kan dus nooit door de plank zakken. c Deze redenering kan niet kloppen. Leg uit waar de fout zit. 8 6 Schuin duwen of trekken In de voorgaande situaties werkten de krachten steeds alleen horizontaal of verticaal. In de tekening zie je situaties met een schuine kracht. Op de slee (met passagier) werken verschillende krachten: de zwaartekracht, de spankracht, de normaalkracht en de wrijvingskracht. a Teken alle krachten op de slee (met passagier) als een pijl en noteer de naam erbij. Teken de richting en het aangrijpingspunt van elke kracht. De lengte van de pijl is niet zo belangrijk. c Leg uit dat de normaalkracht op de slee kleiner wordt als er harder aan het touw getrokken wordt. d Leg uit dat het vaak handiger is om een zware kist te slepen dan te duwen. Theorie – Normaalkracht en wrijvingskracht Als een voorwerp op tafel of op de vloer ligt (zie figuur 17) dan wordt het voorwerp ‘gedragen’ door de ondergrond. Die kracht van de ondergrond op het voorwerp noemen we de normaalkracht Fn (normaal betekent loodrecht op het oppervlak). De normaalkracht ontstaat doordat het voorwerp op de ondergrond duwt, net zoals de spankracht in een touw ontstaat doordat er aan het touw getrokken wordt. In de onderstaande figuur is te zien hoe een kracht schuin tegen een ondergrond duwt. Daardoor ontstaat een kracht op de hand, precies even groot en tegengesteld. De kracht van de tafel op de hand kun je splitsen in twee ‘effecten’: een normaalkracht Fn en een wrijvingskracht Fw. Fn Fz Figuur 17 – Op het voorwerp werken twee krachten. De zwaartekracht Fz en de normaalkracht Fn zijn even groot, maar hebben een tegengestelde richting. Omdat de twee krachten elkaar opheffen blijft het voorwerp stil liggen. Fn Fw Fduw Net als bij de spankracht zien we hier dat er steeds sprake is van twee voorwerpen en twee krachten. De hand duwt tegen de ondergrond en de ondergrond duwt terug. De voorwerpen oefenen op elkaar een kracht uit, even groot en tegengesteld gericht. 7 Oriëntatie op schuine krachten 9 In de onderstaande situaties werken steeds meerdere krachten op één voorwerp. Een winkelwagentje wordt met constante snelheid langs een helling naar boven geduwd. Een katapult wordt gespannen, maar niet losgelaten. De twee elastieken oefenen een kracht uit op het steentje Een straaljager stijgt op. Tijdens het opstijgen beweegt het vliegtuig in een rechte lijn schuin omhoog waarbij de snelheid voortdurend toeneemt. De krachten werken niet langs één lijn. Kies één of twee situaties en beantwoord de volgende vragen: a Welke krachten werken er op het voorwerp? Geef de richting van elke kracht aan met een pijl. b Is er in deze situatie sprake van een krachtenevenwicht of niet? Hoe weet je dat? 8 Figuur 47 c Als er sprake is van evenwicht, probeer dan uit te leggen hoe de verschillende krachten elkaar kunnen opheffen. d Als er geen sprake is van evenwicht dan moet er een nettokracht werken. Geef de richting van de nettokracht aan met een pijl in een andere kleur. Trampolinespringen In figuur 47 zie je twee trampolinespringers. Beide springers moeten nog met hun oefening beginnen. Ze staan dus stil. a Teken in figuur 47 de krachten op de springers. Zet bij elke kracht de naam erbij. b Leg uit waarom de ene trampoline meer doorzakt dan de andere. 10 2 Schuine krachten Krachten die niet in één lijn werken Wat gaan we doen? Situaties waarin de som van de krachten nul is noemen we situaties van evenwicht. In zo’n situatie weet je iets meer over de krachten omdat de som van alle krachten nul moet zijn. Hoe pak je situaties aan met krachten in verschillende richtingen? Nieuwe begrippen in deze paragraaf: Schuine krachten optellen 9 Startprobleem: Bierkrat optillen Twee personen tillen samen een krat bier op. Op de foto’s zie je dat ze eerst dicht bij elkaar lopen, en daarna verder uit elkaar. a Op welke foto moeten ze de grootste kracht leveren? Leg uit. Op de volgende foto’s maken ze aan beide kanten van het krat een touw vast. Ze trekken nu het krat omhoog door elk aan een touw te trekken. Hoe pak je een vraag met meerdere krachten aan? A. Welke krachten werken er in deze situatie? B. Wat weet je van de grootte, de richting en het aangrijpingspunt van de krachten? C. Als alle krachten bekend zijn, dan kun je de som van de krachten bepalen. D. Als je niet alle krachten weet dan kun je de onbekende kracht bepalen uit het krachtenevenwicht of de nettokracht. b Kennelijk geldt: hoe groter de hoek tussen de krachten, des te harder moet er getrokken worden. Waarom moet de kracht steeds groter worden? c Kunnen ze nu het krat zo ver omhoog trekken dat de touwen horizontaal komen te staan? 11 Plan van aanpak - HET BIERKRAT Spankracht Fs Wanneer een touw gespannen is dan is er sprake van spankracht. De spankracht werkt altijd in de richting van het touw. De spankracht is vergelijkbaar met de veerkracht van een elastiek, alleen is aan het touw niet te zien dat het uitgerekt wordt. In een situatie met schuine krachten, zoals bij het bierkrat, is het de vraag hoe deze krachten samenwerken. Om dat beter te begrijpen moet eerst de grootte van de kracht en de richting bepaald worden. Het plan van aanpak is: 1. Krachten meten – Onderzoek met een experiment het verband tussen de hoek die de touwen maken en de grootte van de spankracht in elk touw. 2. Krachten tekenen – Teken daarna alle krachten op het bierkrat in een tekening op schaal. 3. Krachten optellen – Hoe tel je de twee krachten in de touwen bij elkaar op? Uitwerking: krachten meten met een veerunster Een krat hangt aan twee touwen (zie figuur 3). De spankracht in de touwen wordt gemeten met behulp van veerunsters. De spankracht in de touwen is groter naarmate de hoek α groter is. Bij dit experiment zijn twee onderzoeksvragen: Hoe hangt de grootte van de spankracht in het touw af van hoek α? Hoe kunnen de twee spankrachten samen de zwaartekracht opheffen? Gebruik voor het experiment twee veerunsters en een mini-bierkrat of een ander voorwerp dat aan de twee veerunsters opgehangen kan worden. Figuur 3 – Opstelling voor het experiment 10 Het experiment Bouw de opstelling en bevestig de veerunsters aan twee statieven. Door de statieven uit elkaar te schuiven verandert hoek α. Meet de hoek met een geodriehoek. Ga steeds na of de opstelling symmetrisch is zodat de twee veerunsters hetzelfde aangeven (bij een klein verschil mag het gemiddelde genomen worden). a Meet de kracht van de veerunsters op het voorwerp bij de aangegeven hoeken en noteer de antwoorden in de tabel. hoek α (in °) 0 30 45 60 75 kracht (N) Figuur 2 – Een gespannen touw oefent op beide voorwerpen een even grote kracht uit in de richting van het touw. b Leg uit hoe je kunt zien dat de kracht niet evenredig met de hoek α is. c Kun je een ander soort verband vinden tussen de hoek en de spankracht? Omdat er niet direct een duidelijk verband gevonden kan worden kijken we eerst naar de tweede onderzoeksvraag. 12 11 De som van twee krachten Hoe kun je nu begrijpen dat de twee schuine krachten samen even groot zijn als de zwaartekracht op het voorwerp? a In welke situatie bij het experiment is eenvoudig na te gaan dat de som van de krachten van de veerunsters even groot is als de zwaartekracht? In de onderstaande figuur zijn de verschillende richtingen van de spankracht in het experiment als stippellijnen getekend. b Teken in de figuur de gemeten spankracht in iedere richting. Kies daarvoor eerst een geschikte schaal. c Teken in dezelfde schaal de zwaartekracht op het voorwerp 75° 60° 45° 30° 0° 0° 30° 45° 60° 75° Kun je aan de hand van deze tekening al iets zeggen over de manier waarop schuine krachten samenwerken? d Beschrijf in je eigen woorden hoe in deze situatie de twee schuine krachten bij elkaar opgeteld kunnen worden. Wat is je conclusie? Conclusie In deze situatie moeten de twee spankrachten samen een kracht omhoog opleveren die precies even groot is als de zwaartekracht. Als het experiment goed verlopen is dan is in de schaaltekening te zien dat het verticale deel van de spankracht steeds ongeveer gelijk is aan de helft van de zwaartekracht. Kennelijk is het dus mogelijk om in een tekening op schaal twee schuine krachten op te tellen tot een verticale kracht. In de volgende paragraaf wordt uitgelegd hoe je zo´n tekening kunt maken. 13 12 Gewichtheffer Een gewichtheffer tilt een halter met twee gewichten van elk 45 kg op. De massa van de stang is 10 kg. De gewichtheffer kan de stang op twee manieren vastpakken, zoals weergegeven in figuur 51. a In welke situatie is de benodigde spierkracht het grootst? Leg uit waarom. Figuur 51 – Gewichtheffen. b Bereken in beide situaties de grootte van de spierkracht die de gewichtheffer op de stang moet uitoefenen. 13 Zeilplank In figuur 52 zie je een surfer op een zeilplank in twee verschillende houdingen. De wind oefent in beide situaties dezelfde kracht F1 op het zeil uit: F1 = 250 N. De surfer zorgt met een kracht F2 op het zeil voor evenwicht. In de eerste situatie (links) is de richting van die kracht horizontaal. In de tweede situatie (rechts) staat die kracht loodrecht op het zeil. a In welke situatie is de benodigde spierkracht het kleinst? Leg uit waarom. Figuur 52 – Plankzeilen. b 14 Bepaal in beide situaties de spierkracht F2 die de surfer op het zeil moet uitoefenen. 3 Parallellogramconstructie Krachten optellen Wat gaan we doen? Nieuwe begrippen in deze paragraaf: Krachten samenstellen Parallellogramconstructie Loodrechte krachten optellen Schuine krachten optellen Twee ‘schuine’ krachten kunnen samen een derde kracht opheffen als er sprake is van krachtenevenwicht. Kennelijk vormen die twee schuine krachten samen een kracht die precies tegengesteld en precies even groot is als de derde kracht. Een manier om twee krachten die niet in één lijn werken opgeteld kunnen worden is de parallellogramconstructie. In deze paragraaf is de centrale vraag: Hoe kun je krachten optellen met de parallellogramconstructie? Parallellogrammethode Als we een situaties met schuine krachten, zoals bij het bierkrat, willen oplossen, dan kun je dat doen met een methode om twee krachten die niet in één lijn werken op te tellen. Die methode heet de parallellogrammethode. 14 Oriëntatie: Katapult Een katapult bestaat uit een vorkvormig stuk metaal of hout waaraan een elastiek is bevestigd. In figuur 13 is een bovenaanzicht getekend van het elastiek in gespannen toestand. Figuur 13 – Gespannen elastiek bij een katapult, bovenaanzicht In de linkerfiguur is de situatie getekend direct na het loslaten. De twee spankrachten van het elastiek zijn getekend op schaal: 1 cm = 25 N. a Hoe groot is in deze situatie de netto horizontale kracht op het steentje? Lees eerst het stuk theorie over de parallellogramconstructie. In de rechterfiguur is de nettokracht getekend die de twee spankrachten samen leveren. (schaal: 1 cm = 25 N). b Hoe groot is in deze situatie spankracht in elk elastiek? Lees eerst het stuk theorie over de parallellogramconstructie. 15 Parallellogramconstructie - Krachten samenstellen Voor het optellen van twee krachten die niet in dezelfde richting werken wordt onder andere gebruik gemaakt van een constructie met krachtpijlen. Die methode wordt de parallellogrammethode genoemd. De somkracht of resultante kracht Fres is te vinden door de krachten op te tellen met behulp van een parallellogram: Teken de twee krachten op schaal vanuit één punt. Teken (met stippellijnen) een parallellogram. De stippellijnen zijn evenwijdig (parallel) met de krachten. Teken vanuit het beginpunt van de beide krachtenpijlen een pijl naar het tegenoverliggende hoekpunt. Deze pijl geeft de richting aan van de somkracht of resultante Fres (hetzelfde als Fnetto). Met de lengte van deze pijl en de krachtenschaal kun je nu de grootte van de resultante Fres berekenen. Figuur 4 – De parallellogramconstructie Opgaven 15 Krachten samenstellen Teken nu zelf in de volgende situaties de richting en grootte van de resultante kracht Fres van de twee gegeven krachten met de parallellogramconstructie. a De twee krachten zijn getekend. De schaal van de tekening: 1 cm = 200 N. Teken de somkracht en meet in de tekening de grootheden in de tabel: schaal 1 cm = 200 N F1 F1 (N) F2 (N) F2 Fres (N) b De twee krachten zijn getekend. De schaal van de tekening is onbekend. Bepaal eerst de schaal. Teken daarna de somkracht en meet in de tekening de grootheden in de tabel: schaal F1 (N) 1 cm = 62 F2 (N) Fres (N) 16 F2 F1 c In de figuur zijn F1 en de somkracht Fres getekend. Teken nu zelf kracht F2 die samen met F1 voor de somkracht zorgt. Vul de tabel verder in. schaal 1 cm = F1 (N) Fres 40,0 F2 (N) Fres (N) F1 d De twee krachten F1 en F2 staan loodrecht op elkaar. Teken nu zelf de krachten (kies eerst een handige schaal). Teken daarna de somkracht en meet Fres in de tekening: schaal 1 cm = F1 (N) 400 F2 (N) 300 Fres (N) e In de bovenstaande situatie kun je de somkracht Fres ook berekenen met een formule (zie kader). Controleer of die berekening hetzelfde resultaat geeft. f De hoek α tussen F1 en Fres is ook met een formule te berekenen (zie kader). Noteer de formule en bereken de hoek α. Theorie - Krachten samenstellen De som van twee krachten die niet in één lijn werken kan bepaald worden met een constructie. Als de krachten loodrecht op elkaar staan is de somkracht ook te berekenen met een formule. Twee schuine krachten optellen Figuur 5 - Samenstellen van twee krachten F1 en F2 met een krachtenparallellogram. De resultante van twee krachten F1 en F2 is te bepalen met behulp van een krachtenparallellogram, zoals weergegeven in figuur 5. De resultante Fres is de diagonaal in dit parallellogram, met hetzelfde aangrijpingspunt als de krachten F1 en F2. De grootte van de resultante Fres is door meting met een liniaal te bepalen als de krachtschaal bekend is. Loodrechte krachten optellen Als de twee krachten F1 en F2 loodrecht op elkaar staan, zijn de grootte en de richting van de resultante Fres ook te berekenen. Het krachtenparallellogram wordt dan een krachtenrechthoek, zoals weergegeven in figuur 6. De grootte van de resultante is te berekenen met de stelling van Pythagoras: Fres F1 F2 2 Figuur 6 - Samenstellen van twee krachten F1 en F2 met onderling loodrechte richtingen. 2 De richting van de resultante wordt gegeven door de hoek . tan F2 F1 17 16 Evenwicht van krachten 10 N We zijn nu steeds bezig met het bepalen van de resultante kracht van krachten die onder een hoek werken, maar hoe zat het ook alweer in evenwichtssituaties bij meerdere krachten? a Welke kracht is nodig om in figuur A evenwicht te maken? Geef de grootte en de richting van de kracht. A 20 N 25 N 5N B b Welke kracht is nodig om in figuur A evenwicht te maken? Geef de grootte en de richting van de kracht. 17 Krachten tekenen In de onderstaande situaties werken steeds drie krachten die samen voor evenwicht zorgen. Er zijn steeds twee krachten getekend. De schaal van de tekeningen is: 1 cm is gelijk aan 40 N. a Teken in beide gevallen de derde kracht waardoor evenwicht gemaakt wordt. b Meet de grootte van de onbekende krachten en noteer de grootte van de kracht in de tekening. c Bereken de grootte van de derde kracht ook met een formule. 80 N 60 N 120 N 179 N Theorie: optellen of ontbinden Tot nu toe zijn we bezig geweest met het resultaat van meerdere krachten: Het optellen van twee (of meer) krachten die niet in dezelfde richting werken, hetgeen neer komt op het vervangen van die krachten door één kracht met hetzelfde effect als de oorspronkelijke krachten samen. Die kracht noemen we: ‘de resultante’ of ‘de nettokracht’,afgekort: Fres of Fnetto. In veel situaties kan het handig zijn om juist andersom te werken: Eén kracht vervangen door twee krachten die in verschillende richtingen werken. Die richtingen kunnen we zelf kiezen. Dat noemen we ‘het ontbinden van een kracht in twee componenten’. Samen leveren de componenten van een kracht altijd weer die oorspronkelijke kracht op. 18 18 Omgekeerde parallellogramconstructie In de drie situaties hieronder is steeds de somkracht Fres getekend. Dit is de somkracht van twee krachten F1 en F2. In elke situatie zijn ook twee richtingen getekend waarin F1 en F2 werken (stippellijnen). 1 Fres 1 2 2 Fres 1 2 Fres a Teken in elk van de drie situaties de twee krachten F1 en F2 (in de gegeven richtingen) die samen de getekende kracht als nettokracht opleveren. Twee krachten F1 en F2 staan loodrecht op elkaar. De somkracht Fres maakt een hoek α met F1 (zie figuur). F1 = 60 N en α = 28°. b Bereken de grootte van Fres en F2. = 28° = 60 N Toepassing: Complexe situaties In meer complexe situaties zijn niet alle krachten bekend. Vaak is wel de richting van de krachten bekend, maar niet de grootte. Ga dan eerst na of de snelheid nul of constant is. Dan is er sprake van krachtenevenwicht en moet de nettokracht nul zijn. We gaan in dergelijke situaties proberen om de parallellogrammethode te gebruiken. 19 Oriëntatie: Sterke mannen De twee figuren in onderstaande tekening tillen met een touw een zwaar voorwerp op. De zwaartekracht op het voorwerp is 200 N. Zo te zien is voor het optillen een behoorlijk grote kracht nodig. Figuur 7 – Twee sterke mannen tillen een zware last Hoe kun je nu in deze situatie de parallellogramconstructie gebruiken om de spankracht in de touwen te bepalen? In deze situatie is slechts één kracht bekend. a Teken de enige kracht die bekend is op schaal in de figuur. Kies een handige schaal en teken de kracht vanuit het aangrijpingspunt: de plek waar het voorwerp een kracht uitoefent op het touw. 19 b Bedenk nu zelf een methode om de spankrachten in de touwen te tekenen. Gebruik daarbij dat de somkracht van de spankrachten de zwaartekracht precies moet opheffen. Beschrijf kort jouw methode. c Hoe groot is de kracht waarmee beide mannen aan het touw moeten trekken om het voorwerp te tillen? Conclusie In het voorbeeld van de twee sterke mannen is de grootte van twee van de drie krachten onbekend. De richting van die krachten is wel bekend. In een dergelijke situatie is de volgende aanpak handig: Teken een kracht tegengesteld aan de bekende kracht. De twee onbekende krachten moeten samen deze kracht leveren. Pas de omgekeerde parallellogramconstructie toe. De getekende kracht is daarbij de diagonaal. Teken vanuit het eindpunt lijnen evenwijdig aan de twee richtingen van de onbekende krachten. De omgekeerde parallellogramconstructie In sommige evenwichtssituaties is slechts één van de drie krachten bekend. Hoe kun je nu gebruik maken van de parallellogram-methode? De somkracht van de twee onbekende krachten moet de derde kracht opheffen. De oplossing in een dergelijke situatie is het omgekeerd toepassen van de parallellogram-methode: teken eerst de somkracht die de zwaartekracht moet opheffen, en teken daarna met een parallellogram of een rechthoek de twee schuine krachten. Fres 45º 45º Fz = 49 N Figuur 8 - De twee spankrachten in de touwen moeten samen een kracht opleveren die de zwaartekracht opheft. 20 45º 45º Fz = 49 N Figuur 9 - Met een omgekeerde parallellogramtekening zijn de twee spankrachten te bepalen Opgaven 20 Ongelijke krachten Vader en moeder dragen samen hun kind. Omdat de twee krachten een verschillende hoek maken zal de ene ouder een groter deel van het gewicht dragen dan de andere ouder. Figuur 10 - Welke ouder draagt het grootste deel van het gewicht? 21 a Welke ouder zal het grootste deel van het gewicht dragen? Leg uit. b De zwaartekracht op het kind is 120 N. Hoe bepaal je de kracht die elke ouder moet leveren? Gebruik weer de parallellogramconstructie. Hoe veilig hangt de aap? Een chimpansee hangt aan een liaan die tussen twee bomen vastzit. Hij wordt nu door twee krachten omhoog gehouden: de twee spankrachten F1 en F2 die door de twee helften van de liaan geleverd worden. De liaan zal breken als de spankracht in een van de delen groter wordt dan 500 N. De aap heeft een massa van 60 kg. Figuur 11 – Waar hangt de aap veilig aan de liaan? In slechts één van de drie tekeningen hangt de aap veilig. Welke tekening is dat? Controleer je antwoord met parallellogramconstructies 21 22 Gewichtje Een gewichtje (met een gewicht van 2,5 N) wordt opzij getrokken. Zie de figuur. Op het punt waar het gewicht opzij wordt getrokken werken drie krachten: de zwaartekracht, de kracht opzij en de spankracht van het touw. a Teken de zwaartekracht. Kies zelf een geschikte schaal. b Teken de twee andere krachten met een parallellogramconstructie. c Bepaal met welke kracht het touw opzij wordt getrokken. Gebruik daarbij de schaal van de krachten in de tekening. 23 Speerwerpen Bij het werpen met een speer krijgt de speer tijdens het werpen een grote versnelling. De snelheid van de speer neemt in 0,50 s toe van 5 m/s (tijdens de aanloop) tot 30 m/s. De damesspeer heeft een massa van 600 gram. a Ga met een berekening na dat de versnelling van de speer 50 m/s² is. Tijdens de worp werkt de resultante kracht in de richting van de speer. b Bereken de grootte van de resultante kracht op de speer. c 22 Teken de resultante kracht op de speer in de foto van figuur 12. Teken het aangrijpingspunt in de speer bij de hand. Gebruik een handige schaal. In deze situatie werken er twee krachten op de speer. De resultante van die twee krachten zorgt voor de versnelling. Eén van die twee krachten is de zwaartekracht. d Welke kracht werkt er behalve de zwaartekracht op de speer? e f g Teken de zwaartekracht in dezelfde schaal als de resultante kracht. Construeer met een parallellogram de kracht van de hand in dezelfde schaal. Bepaal de grootte van de kracht waarmee de speer geworpen wordt. 24 Krachtpatsers Twee leerlingen proberen een touw strak te spannen waar een gewicht van 5 kg aan hangt. Zij trekken elk met een kracht van 200 N. α α a b Teken een krachtenplaatje. Bereken hoe groot hoek is. 23 4 Krachten splitsen Een kracht met twee effecten Wat gaan we doen? De parallellogramconstructie is een geschikte methode om twee krachten bij elkaar op te tellen. Bij de omgekeerde constructie wordt in feite een kracht gesplitst in twee krachten. Bij het splitsen van een kracht is het handig om twee onderling loodrechte richtingen te kiezen. Dat maakt het mogelijk om daarbij formules te gebruiken. In deze paragraaf gaan we het splitsen van krachten beter bekijken, met name het splitsen in twee loodrechte richtingen. In deze paragraaf is de centrale vraag: Hoe kun je een kracht splitsen in twee loodrechte richtingen? Nieuwe begrippen in deze paragraaf: Krachtcomponenten Loodrecht ontbinden Ontbinden in andere richtingen Een kracht met twee effecten In situaties zoals bij het bierkrat lijkt een kracht meerdere effecten te hebben. Aan de ene kant tillen de twee touwen samen het krat op, aan de andere kant trekken de twee personen ‘tegen elkaar in’. 25 Oriëntatie: Krachten splitsen bij het bierkrat Op de foto is te zien dat de twee personen heel hard trekken. De spankrachten in de touwen kan in deze situatie veel groter te zijn dan de zwaartekracht op het krat. Elk touw oefent een kracht van 315 N uit op het krat. In de figuur 14 zijn de twee spankrachten getekend. In de tekening zijn de horizontale en verticale richting met een stippellijn getekend. a Splits de spankracht Fs in twee krachten (met de omgekeerde parallellogramconstructie). Teken de krachten langs de gestippelde lijnen. Fs =315 N 75º Figuur 14 – Een kracht heeft twee effecten. De schaal van de tekening is: 1 cm = 100 N. b Hoe zwaar is nu het bierkrat? Bepaal met behulp van de tekening de zwaartekracht op het bierkrat. c Leg uit hoe je de horizontale en verticale component kunt berekenen. 24 Bij het splitsen van een kracht in twee loodrechte richtingen is het krachtenplaatje een rechthoek. De twee ‘effecten’ van de kracht noemen we de componenten van de kracht. Omdat het plaatje een rechthoek is zijn de componenten te berekenen met een formule. 26 Krachten berekenen F Fovst In de figuur is de kracht F gesplitst in twee krachtcomponenten. De component die getekend is bij hoek α wordt de aanliggende component genoemd. In de figuur is een grijze driehoek getekend. a Met welke formule kun je hoek α berekenen uit F en Faanl? α Faanl b Leg uit dat je deze formule ook kunt schrijven als: Faanl F cos( ) De andere krachtcomponent die getekend is wordt de overstaande component genoemd. In de figuur is een grijze driehoek getekend. c Leg uit dat voor de andere krachtcomponent geldt: Fovst F sin( ) In de voorgaande vraag heb je de twee krachtcomponenten getekend en uit de tekening de grootte van de krachtcomponenten bepaald. d Ga na dat de formules voor Faanl en Fovst hetzelfde resultaat opleveren. Figuur 3 – Opstelling voor het experiment 27 Experiment bierkrat In het experiment was een van de onderzoeksvragen: Hoe kunnen de twee spankrachten samen de zwaartekracht opheffen? Deze vraag kan nu beantwoord worden door de spankrachten te ontbinden. a Neem de gemeten waarden voor de spankracht over in de tabel. hoek α (in °) 0 30 45 60 75 spankracht Fs (N) krachtcomponent Fs,aanl b Bereken bij elke hoek de waarde van Fs,aanl. Noteer het antwoord in de tabel. 25 c Geef in je eigen woorden een antwoord op de onderzoeksvraag. Conclusie Een kracht kan ontbonden worden in twee componenten die samen hetzelfde effect hebben. Ontbinden is het omgekeerde van krachten samenstellen. Bij het ontbinden in twee onderling loodrechte richtingen kan de grootte van de componenten berekend worden met formules. De keuze van de richtingen ligt niet vast. Kies in elke situatie twee richtingen die in daarbij handig zijn, bijvoorbeeld in de richting waarin het voorwerp kan gaan bewegen. Theorie - Krachten ontbinden Fovst F Faanl Figuur 14 - Ontbinden van een kracht F in twee krachtcomponenten Faanl en Fovst met onderling loodrechte richtingen. Bij het ontbinden van een kracht F vervang je die kracht door twee krachtcomponenten in verschillende richtingen. Het effect van die twee krachtcomponenten is gelijk aan de oorspronkelijke kracht F. Loodrecht ontbinden • Als de twee gegeven of gekozen richtingen van de krachtcomponenten loodrecht op elkaar staan, is de grootte van de krachtcomponenten te berekenen. Het krachtenparallellogram wordt dan een krachtenrechthoek, zoals weergegeven in figuur 14. De twee hoeken α en β zijn samen 90°. De grootte van de krachtcomponenten is te berekenen met de cosinus van de hoeken.. Faanl Faanl F cos( ) F F sin( ) ovst Fovst F sin( ) F cos( ) F Ontbinden in andere richtingen • In figuur 15 is weergegeven hoe een kracht ontbonden kan worden in twee willekeurige richtingen. De twee krachtcomponenten F1 en F2 vormen de twee zijden van een parallellogram met de oorspronkelijke kracht F als diagonaal. De grootte van de krachtcomponenten F1 en F2 is door meting te bepalen als de krachtschaal bekend is. F2 F1 Figuur 15 - Ontbinden van een kracht F in twee krachtcomponenten F1 en F2 met verschillende richtingen. 26 Opgaven - Krachten ontbinden 28 Bouwkraan Op de foto is te zien hoe een stalen balk door een bouwkraan is opgehesen. In de tekening is te zien dat de kabels symmetrisch aan de balk zijn vastgemaakt, de spankrachten in de kabels a en b zijn gelijk. Kabel c loopt verticaal. Ga ervan uit dat de balk in de weergegeven situatie met constante snelheid omhoog beweegt. In die figuur is ook de krachtpijl Fz van de zwaartekracht die op de balk werkt, getekend. De balk heeft een massa van 330 kg. a Is in deze situatie sprake van evenwicht van krachten? Leg uit. b Leg uit dat de spankracht in elk van de kabels a en b meer dan de helft van de zwaartekracht op de balk moet zijn. c Teken de verticale component van de spankracht in kabel a in dezelfde schaal als de zwaartekracht. Teken de spankracht in kabel a. Meet de hoek tussen kabel a en b en bereken daarmee de grootte van de spankracht in kabel a. d e 27 29 Tuibrug Bij de tuibrug in figuur 16 wordt het wegdek in het midden gedragen door twee tuikabels. De spankrachten in de twee tuikabels leveren samen een kracht Ft van 2,0∙108 N verticaal omhoog op het brugdek. De tuikabels maken een hoek van 40° met het horizontale vlak. In de tekening is de situatie op schaal weergegeven, voor de krachtpijl geldt dat 1 cm overeen komt met 1,0·108 N. Teken met een parallellogram de twee spankrachten in de kabels.. Bepaal de grootte van de spankracht in elke kabel. Ft = 2,0∙108 N 40º 40º Figuur 16 – Bij een tuibrug wordt het wegdek gedragen door de spankrachten in de tuikabels. a Controleer de gevonden waarde van de spankracht met een berekening. Bedenk hiervoor eerst hoe groot de verticale component van één spankracht moet zijn en bereken daaruit hoe groot de spankracht van één kabel moet zijn. 30 Krachtcomponenten Bereken de grootte van de krachtcomponenten in de twee gegeven richtingen in figuur 48. Figuur 48 31 Fietser In figuur 49 zie je twee keer dezelfde situatie: een fietser rijdt tegen een helling op. Het verschil tussen de twee situaties is de keuze van de twee onderlinge richtingen x en y voor het ontbinden van krachten. Figuur 49 Hoeveel krachten moet je in elk van de twee situaties ontbinden? Welke situatie kun je (dus) het beste kiezen? 28 32 Krachtsituaties In het kader hieronder staan drie situaties waarin krachten op een voorwerp worden uitgeoefend. Doe in elk van die drie situaties het volgende: Maak een tekening van de krachten op het voorwerp. Kies twee onderling loodrechte richtingen voor het ontbinden van deze krachten. Leg uit waarom je juist voor die twee richtingen kiest. Ontbind de krachten op het voorwerp in de twee gekozen richtingen en bereken de krachtcomponenten. A Aan een touw voortslepen van een slee met een massa van 9,5 kg. Bij het slepen is de trekkracht op de slee 30 N onder een hoek van 37o met de grond. B Afdalen van een berghelling met een hellingshoek van 10o op een racefiets bij een wielerwedstrijd. De massa van de fiets met wielrenner is 80 kg. De wrijvingskracht (rol- en luchtwrijving) op de fiets met wielrenner is 25 N. C Wegstoten van een kogel met een massa van 6,0 kg bij het kogelstoten. Bij het wegstoten is de spierkracht op de kogel 95 N onder een hoek van 41o met de grond. 29 5 Krachten op een helling En andere complexe situaties Wat gaan we doen? Het ontbinden van krachten in twee loodrechte componenten is ook te gebruiken in complexe situaties zoals een opstijgend vliegtuig of een winkelwagentje op een helling. In deze paragraaf gaan we in verschillende situaties onderzoeken hoe het ontbinden van krachten kan helpen om complexe situaties te begrijpen. In deze paragraaf zijn de centrale vragen: Nieuwe begrippen in deze paragraaf: Liftkracht Normaalkracht Krachtcomponenten op een helling Hoe kun je bij complexe situaties gebruik maken van het ontbinden van krachten? Hoe groot is de invloed van de zwaartekracht op een helling? Krachten ontbinden Als we een situatie met schuine krachten willen oplossen met behulp van het ontbinden van krachten in loodrechte richtingen dan is het handig om steeds volgens dezelfde aanpak te werken. Teken alle krachten die op het voorwerp werken als een pijl. Teken de krachten vanuit één punt. Ga na of er sprake is van een krachtenevenwicht. Kies twee onderling loodrechte richtingen. Vaak is het handig om één van de richtingen te kiezen in de bewegingsrichting . Splits elke kracht die niet in één van deze twee richtingen werkt. 33 Oriëntatie - Een opstijgend vliegtuig In deze situatie stijgt een straaljager op. Tijdens het opstijgen beweegt het vliegtuig in een rechte lijn schuin omhoog onder een hoek van 17° met de horizontaal. Op het vliegtuig werken naast de zwaartekracht en de luchtwrijvingskracht nog twee krachten: de motor zorgt voor een stuwkracht die naar voren is gericht en de luchtstroom langs de vleugels zorgt voor een liftkracht die loodrecht op de bewegingsrichting van het vliegtuig staat. In de onderstaande figuur zijn de zwaartekracht en de stuwkracht al getekend. a b 30 Teken de twee overige krachten op het vliegtuig. Kies twee onderling loodrechte richtingen. Leg uit waarom je die kiest. c Welke kracht of krachten moet je nu ontbinden? Geef in de figuur de hoek α en de twee krachtcomponenten aan. d Is er in deze situatie sprake van krachtenevenwicht? Wat weet je daarmee? e Hoe werken de vier krachten nu samen? Beschrijf voor elk van de twee richtingen hoe de krachten samenwerken. 34 Probleem - Afvallen op een schuine plank? Maarten staat op een weegschaal, die op het uiteinde van een plank geplaatst is. Binnen in de weegschaal zit een veer die ingedrukt wordt doordat Maarten op de weegschaal staat. Als de plank horizontaal ligt ziet Maarten dat zijn massa 61 kg is. Wanneer het uiteinde van de plank langzaam omhoog getild wordt, blijkt de weegschaal steeds iets minder aan te geven. a Hoe kan dat? Kun je uitleggen waardoor de weegschaal minder aanwijst? We kijken in deze situatie naar de krachten die op Maarten werken. Maarten beredeneert dat er minstens drie krachten op hem werken. b Aan welke krachten denkt Maarten dan? c Wat weet je over die krachten? Hoe kun je nu berekenen wat de weegschaal aanwijst als de hoek waaronder de plank opgetild wordt bekend is? Normaalkracht en liftkracht De normaalkracht Fn is de ‘draagkracht’ van de ondergrond. De normaalkracht staat altijd loodrecht op het oppervlak. De veer in de weegschaal zorgt voor een veerkracht die schuin omhoog staat, loodrecht op de plank. Ook wanneer je zonder weegschaal op een helling staat moet er een kracht schuin omhoog zijn. Er is dan immers ook evenwicht, dus de som van de krachten moet nul zijn. Zie ook het theorieblok over de normaalkracht en krachten in koppels Voor de liftkracht van een vleugel geldt net zoiets: de liftkracht staat altijd loodrecht op de bewegingsrichting. In feite wordt de totale kracht van de lucht op het vliegtuig gesplitst in twee richtingen. De kracht in de bewegingsrichting is de wrijvingskracht en werkt naar achteren. 31 35 Winkelwagentje op een helling In een supermarkt mag een helling niet te steil zijn. Onderzoek wijst uit dat de maximumkracht die een klant mag hanteren bij een wagentje 20 N bedraagt. Je mag ervan uitgaan dat de winkelwagentjes vrijwel wrijvingsloos rollen. De zwaartekracht op het wagentje is 200 N. In deze opgave gaan we op zoek naar de maximale hoek die de helling mag hebben. a Teken alle krachten op het winkelwagentje. b Kies twee onderling loodrechte richtingen. Geef de richtingen in de figuur aan met stippellijnen. c Welke kracht of krachten moet je nu ontbinden? Geef in de figuur de hoek α en de twee krachtcomponenten aan. De zwaartekracht op het winkelwagentje is in de figuur al getekend. d Is er in deze situatie sprake van krachtevenwicht? Welke informatie kun je daaruit afleiden? Fz = 200 N e Bereken de hoek die de helling maximaal mag hebben wil de veiligheid niet in het geding komen. Conclusie – De invloed van de zwaartekracht De zwaartekracht heeft een belangrijke invloed op een hellend vlak. De zwaartekracht is te splitsen in twee componenten. De component die evenwijdig is aan de helling zorgt voor een tegenwerkende of meewerkende kracht. α Theorie - Zwaartekracht op een helling α Fz Figuur 19 – De hellingshoek α is gelijk aan de hoek tussen de zwaartekracht en de component loodrecht op de helling. Bij een wielrenner op een helling is zwaartekracht Fz is te splitsen in twee componenten (Figuur 20 - midden). Na het ontbinden is de zwaartekracht vervangen door de twee krachtcomponenten (rechts). De component loodrecht op de weg drukt de fiets tegen het wegdek. De component langs de helling werkt de beweging tegen (bij omhoog fietsen) of mee (afdaling). Fz, ovst α α α Fz,ovst Fz α Fz, ovst Fz Fz,aanl Fz,aanl Figuur 20 – De zwaartekracht Fz wordt gesplitst in twee krachtcomponenten Fz,aanl en Fz,ovst Fz,aanl Fz Figuur 21 - Tijdens de afdaling zorgt de krachtcomponent Fz,ovst langs de helling voor een voorwaartse kracht op de fiets De hellingshoek α is gelijk aan de hoek tussen Fz en de component loodrecht op de helling, de aanliggende component Fz,aanl. De kachtcomponent Fz,ovst is gericht evenwijdig aan de helling. De tegenwerking is een gevolg van de krachtcomponent Fz,ovst. Tijdens de afdaling zorgt de krachtcomponent Fz,ovst langs de helling voor een voorwaartse kracht op de fiets. Trappen is dan vaak niet nodig. 32 Opgaven Het ontbinden van krachten in twee loodrechte richtingen is een aanpak die in veel situaties te gebruiken is. Bij een beweging in een horizontale richting kan er ook sprake zijn van ‘schuine’ krachten, net zoals in een situatie waar het voorwerp stil staat. 36 Afdalen Een wielrenner is bezig met een afdaling van een berghelling met een hellingshoek van 10°. Daarbij houdt hij zijn benen stil en hij remt ook niet, dus hij oefent zelf geen kracht uit. De massa van de fiets met wielrenner is 80 kg. Tijdens de afdaling is zijn snelheid constant. a Is er sprake van krachtenevenwicht? Leg uit. 10º 37 b De enige kracht die de wielrenner voortduwt is de component van de zwaartekracht. Hoe groot is die? c Teken en bereken alle krachten die op de fiets met wielrenner werken. Sleetje rijden Op de slee (met passagier) werken verschillende krachten. a b c Teken alle krachten op de slee (met passagier) als een pijl en schrijf de naam van de kracht erbij. Teken de richting en het aangrijpingspunt van elke kracht. De lengte van de pijl is niet zo belangrijk. Hoe kun je in deze situatie nagaan of er sprake is van evenwicht van krachten? Stel dat er sprak is van krachtenevenwicht, welk krachten houden elkaar dan in evenwicht? Kijk daarbij zowel naar de horizontale als naar de verticale richting. 33 38 Gewichtje De situatie in de tekening is eerder al opgelost met behulp van een parallellogramconstructie. Is het hier ook mogelijk om krachten te splitsen? Op het punt waar het gewicht opzij wordt getrokken werken drie krachten: de zwaartekracht, de kracht opzij en de spankracht van het touw. De zwaartekracht op het gewichtje is 2,5 N en is in de figuur getekend in het aangrijpingspunt van de twee andere krachten.. a Schets de spankracht en de trekkracht opzij. Welke kracht zou je hier willen splitsen? b Bereken met het ontbinden van krachten de spankracht en de kracht opzij. Theorie - Normaalkracht Fn Fn Fz Figuur 17 – Op het voorwerp werken twee krachten. De zwaartekracht Fz en de normaalkracht Fn zijn even groot, maar hebben een tegengestelde richting. Omdat de twee krachten elkaar opheffen blijft het voorwerp stil liggen. Als een voorwerp op tafel of op de vloer ligt (zie figuur 17) dan wordt het voorwerp ‘gedragen’ door de ondergrond. Die kracht van de ondergrond op het voorwerp noemen we de normaalkracht Fn (normaal betekent loodrecht op het oppervlak). De normaalkracht ontstaat doordat het voorwerp op de ondergrond duwt, net zoals de spankracht in een touw ontstaat doordat er aan het touw getrokken wordt. In figuur 18 is te zien hoe een kracht schuin tegen een ondergrond duwt. Daardoor ontstaat een kracht op de hand, precies even groot en tegengesteld. De kracht van de tafel op de hand kun je splitsen in twee ‘effecten’: een normaalkracht Fn en een wrijvingskracht Fw. Fn Fw Fduw Figuur 18 – Een schuine duwkracht veroorzaakt twee reactiekrachten: de normaalkracht en de wrijvingskracht. Krachten in koppels Net als bij de spankracht zien we hier dat er steeds sprake is van twee voorwerpen en twee krachten. De hand duwt tegen de ondergrond en de ondergrond duwt terug. De voorwerpen oefenen op elkaar een kracht uit, even groot en tegengesteld gericht. Let wel op dat de twee krachten op verschillende voorwerpen werken. De hand duwt tegen de tafel, de tafel duwt tegen de hand. Het kan dus nooit zo zijn dat deze krachten elkaar in evenwicht houden omdat ze niet op één voorwerp werken. 34 39 Transrapid Net over de Nederlands Duitse grens in de buurt van Emmen is een testcircuit Fw,l aangelegd voor de Transrapid, een Fz,ovst zogenaamde hogesnelheidstrein. In het testcircuit bevindt zich een helling. De trein gaat langs de helling omhoog. In figuur 4 zijn de drie krachten getekend die op de trein werken: de kracht van de motor Fm, de luchtweerstand Fw,l en de zwaartekracht Fz. In deze figuur zijn met grijs de componenten Fz,aanl en Fz,ovst van de zwaartekracht getekend. Voor de duidelijkheid is de hellingshoek α groter Fz getekend dan hij in werkelijkheid is. Als de trein met constante snelheid omhoog rijdt moet er sprake zijn van evenwicht van krachten in beide richtingen. a Hoe heffen de krachten evenwijdig aan de treinrails elkaar op? Fm Fz,aanl Op een bepaald moment is de luchtweerstand Fw,l gelijk aan 32 kN. Er is dan een motorkracht Fm van 96 kN nodig om de trein met constante snelheid omhoog te laten gaan. De massa van de trein is 1,9105 kg b Bereken de grootte van de hellingshoek α. c Bereken de grootte van de normaalkracht van de rails op de trein. 35 6 Afsluiting Samenvatting en terugblik Wat gaan we doen? Nu we ook weten hoe we te werk moeten gaan als schuine krachten een rol spelen, kunnen we in principe alle problemen met meerdere krachten aanpakken. Bij dit soort problemen is het handig om steeds dezelfde aanpak te gebruiken. Daarbij kiezen we een methode om het probleem op te lossen. In het voorafgaande hebben we gezien dat er in feite twee methoden zijn. Terugblik - Wat weten we nu? In dit hoofdstuk hebben we twee methoden gezien om een situatie met meerdere krachten in verschillende richtingen aan te pakken: het samenstellen van krachten en het ontbinden van een kracht. Een parallellogramconstructie gebruik je als je in een schaaltekening twee krachten als pijlen bij elkaar kunt optellen. Als de twee krachten loodrecht op elkaar staan wordt het parallellogram een rechthoek. Dan geldt: Fres F1 F2 2 2 en tan F2 F1 Bij het ontbinden van krachten kies je twee richtingen die loodrecht op elkaar staan. Ontbind alle krachten in die twee richtingen, in elke richting kun je dan de krachten normaal bij elkaar optellen. Faanl F cos en Fovst F sin Hoe pak je een probleem met meerdere krachten aan? A. Welke krachten werken er in deze situatie op het voorwerp? B. Wat weet je van de grootte, de richting en het aangrijpingspunt van de krachten? C. Als alle krachten bekend zijn, dan kun je de som van de krachten bepalen. Kies daarvoor de meest geschikte methode: - parallellogramconstructie - ontbind alle krachten in twee onderling loodrechte richtingen Als de nettokracht nul is: constante snelheid of stilstand Als de nettokracht niet nul is: versnelling of vertraging D. Als je niet alle krachten weet dan kun je de onbekende kracht bepalen uit het krachtenevenwicht of de nettokracht (en evt. de versnelling). Kies de meest geschikte methode: - omgekeerde parallellogrammethode - ontbind alle krachten in twee onderling loodrechte richtingen 36 Opgaven 40 Parasailing Bij parasailing wordt je aan een soort parachute in de lucht voortgetrokken door een speedboot (zie figuur 50). Op de parasailer met parachute (het voorwerp) worden in elk geval drie krachten uitgeoefend: de trekkracht (de spankracht in de trekkabel), de zwaartekracht en de luchtwrijvingskracht. a Geef deze drie krachten op het voorwerp weer in een tekening. Figuur 50 – Parasailer met parachute. b Op het voorwerp moet nog een vierde kracht werken. Leg uit waarom. c Welke richting heeft deze vierde kracht? Hoe denk je dat we deze kracht noemen? 41 Ballon wind Een ballon, gevuld met helium, zit met een touw van 50 cm lengte vast aan een punt op de grond, zoals weergegeven in figuur 19 (links). Als het touw zou worden doorgeknipt, dan zou de ballon omhoog bewegen. De zwaartekracht op de ballon is 0,40 N. De opwaartse kracht van de lucht op de ballon is 0,48 N. a De spankracht zorgt dat de ballon niet omhoog gaat. Hoe groot is de spankracht van het touw op de ballon? 50 cm α De wind blaast de ballon 30 cm naar rechts. De opwaartse kracht op de ballon is nog steeds 0,48 N. b Nu werken er vier krachten op de ballon. Teken deze krachten. 30 cm c Meet of bereken hoek . d Hoe groot is de spankracht van het touw op de ballon? e Hoe groot is de kracht van de wind op de ballon? 37 42 Tuibrug Bij een tuibrug wordt het wegdek links van de staander omhoog gehouden door dikke kabels (tuien). Elke kabel houdt een evengroot deel van het wegdek omhoog. De zwaartekracht op zo'n stuk wegdek bedraagt 2,75105 N. In de bovenstaande tekening is schematisch een deel van de tuibrug getekend. In deze figuur zijn de tuien A en B aangegeven; de andere tuien zijn niet getekend. De zwaartekracht op het stuk wegdek dat door één tui omhoog wordt gehouden, is ook aangegeven. a Leg uit dat de spankracht in kabel B groter moet zijn dan in kabel A. b Construeer in de figuur de spankrachten in tui A en in tui B. 43 Hogesnelheidstrein Werner voert in een hogesnelheidstrein een experiment uit waarmee hij de versnelling en vertraging van de trein wil meten. Hij hangt in de trein een ring aan een touwtje. Zolang de trein stilstaat of met een constante snelheid rijdt, hangt het touwtje verticaal naar beneden. Bij het optrekken en afremmen, maakt het touwtje een hoek met de verticaal. a Geef voor de situatie van figuur l aan of de trein optrekt of afremt. Uit de hoek die het touwtje maakt met de verticaal, is de versnelling of vertraging van de trein te bepalen. Op de ring werken twee krachten: de zwaartekracht Fz en de spankracht Fs in het touw. De zwaartekracht is in figuur 1 op schaal geteken: 1 cm = 0,20 N. b Bepaal de massa van de ring. c Teken in figuur 1 de spankracht Fs en de resulterende kracht Fres op de ring in de juiste verhouding tot de zwaartekracht. Laat alle krachten aangrijpen in het middelpunt van de ring. d Bepaal de versnelling of vertraging van de trein. 38 44 Bewegen op de maan Als je op de maan omhoog springt, wordt net als op aarde bewegingsenergie omgezet in zwaarte-energie. Op de maan kun je wel een stuk hoger springen dan op aarde omdat de valversnelling op de maan (gmaan = l,63 m/s²) zes maal zo klein is als op aarde. Op een science-tentoonstelling is een attractie gebouwd waarmee je kunt ervaren hoe een sprong op de maan voelt (zie de foto). Een jongen in een klimvest dat aan een lang touw is bevestigd, zet zich af tegen een schuine wand die het maanoppervlak voorstelt. Als de jongen loskomt van de 'maan' beweegt hij langs een lijn loodrecht op de wand. In figuur 5 is een doorsnede van de situatie getekend. In deze figuur zijn in het zwaartepunt Z de zwaartekracht Fz op de jongen en de kracht van het touw Ft op de jongen getekend. a Construeer in de figuur de resultante van Fz en Ft b Leg aan de hand van de grootte en richting van deze resultante uit dat de jongen als het ware op de maan springt. 45 Afdaling In het parcours van een wielerwedstrijd zit een lange afdaling van 15%. Dat betekent: 15 m dalen (verticaal omlaag) bij het afleggen van een afstand van 100 m over de weg. Tijdens het dalen ondervindt de racefiets met wielrenner twee tegenwerkende wrijvingskrachten: de rolwrijvingskracht Fw,r en de luchtwrijvingskracht Fw,l. In de tabel van figuur 61 staan de benodigde gegevens over de racefiets met wielrenner. Hoe groot is de snelheid die de wielrenner zonder trappen of remmen in deze afdaling bereikt? massa racefiets met wielrenner rolwrijvingscoëfficiënt luchtwrijvingscoëfficiënt luchtdichtheid frontaal oppervlak racefiets met wielrenner m cr cw ρ A 81 kg 0,003 0,88 1,2 kg/m3 0,36 m2 Figuur 61 39 Wisselwerking & Beweging Antwoordblad hoofdstuk 3 1 a. Het punt waar de pijl begint. b. De lengte van de pijl teken je op schaal. 2 a. 50 N b. 0 N, de kist staat stil. c. De wrijvingskracht. 50 N naar links d. 40 N naar rechts. e. Versnelde beweging, de 2e wet van Newton. 3 a. Veerkracht en spierkracht. b. De eerste wet van Newton. c. 600 N (plus de zwaartekracht op handvat) d. De derde wet van Newton. 4. a. Zwaartekracht en veerkracht. b. 0,50 kg. c. Zwaartekracht en normaalkracht, elk 4,9 N. d. De eerste wet van Newton. e. Doordat het gewicht van het blokje op de tafel drukt (en deze een heel klein beetje indrukt). f. Zwaartekracht 4,9 N en normaalkracht 7,2 N. g. Zwaartekracht 4,9 N en normaalkracht 3,2 N. 5 a. Zwaartekracht en normaalkracht. b. De kracht van het lichaam op de plank en omgekeerd. c. De krachten werken niet op hetzelfde voorwerp. situatie 3a. Zwaartekracht (omlaag), liftkracht (loodrecht op vleugels), wrijvingskracht (schuin naar achteren) en stuwkracht van de motor (schuin omhoog). b. Bij een versnelling is er geen evenwicht van krachten. d. De nettokracht is in de richting waarin het vliegtuig beweegt. 8a. Zwaartekracht en normaalkracht. b. De rechter persoon is zwaarder. 9 Eigen antwoorden van leerlingen. 10a. Eigen metingen. b. Als de hoek α 2x zo groot is, dan is de gemeten kracht niet 2x zo groot. c. Nee Het krat hangt stil, dus moet er sprake zijn van evenwicht. 11 a. Bij α=0. De op één veerunster afgelezen kracht is dan (als het goed is) de helft van de zwaartekracht op het kratje. b., c.. De tekening hangt af van gekozen schaal en massa van het krat. Afgezien daarvan ontstaat bij combineren van alle tekeningen de volgende figuur: 6. a. Zwaartekracht omlaag, normaalkracht omhoog, wrijving naar achteren. c. De slee wordt een beetje opgetild, dan wordt Fn kleiner. d. De kist drukt minder op de grond, daardoor wordt de wrijvingskracht kleiner. 7 situatie1a. Zwaartekracht (omlaag), normaalkracht (loodrecht op helling), wrijvingskracht (schuin naar beneden) en spierkracht (schuin omhoog). b. Bij constante snelheid moet er evenwicht van krachten zijn. c. Eigen uitleg. situatie 2a. Zwaartekracht (omlaag en klein), spankracht (naar links en groot). Spierkracht (naar rechts) b. Bij een stilstaand voorwerp is er evenwicht van krachten. c. Eigen uitleg d. De eindpunten van de krachten liggen ongeveer op dezelfde hoogte. Kennelijk hebben alle krachten hetzelfde ‘effect’ omhoog. De zwaartekracht is twee keer zo groot als die hoogte. De twee verticale ‘effecten’ heffen kennelijk samen de zwaartekracht op. 12. In de linker situatie is de kracht kleiner. Eigen uitleg. b. Fz = (2×45 + 10)×9,81 = 981 N. Links: Fspier = ½×Fz = 490 N. Rechts: Fovst = Fspier·sin(75°) = 490. Fspier = 490/sin(75°) = 507 N. 13. In de linker situatie is de kracht kleiner. b. Links 250 N, rechts 250 N/cos(hoek). 14. Teken de somkracht door eerst een parallellogram te tekenen. De sompijl is 5,0 cm lang, dat is 125 N. b. De trekkracht is 4,0 cm = 100 N. Maak een parallellogram waarvan deze resultante de diagonaal is. Meet de lengte van de pijlen en berekenen de spankracht met de gebruikte schaal. Fspan = 55 N 15. F1 = 0,78 kN, F2 = 0,74 kN, Fres = 1,4 kN b. schaal 1cm = 20 N, F2 = 44 N, Fres = 36 N c. schaal 1 cm = 10 N, F2 = 23 N, Fres = 37 N d. schaal 1 cm = 10 N, Fres = 5,0 N F1 Fres Fres F2 F1 F2 Fres F2 F F 2 re 900 F e. Fres = √(F1² + F2²) =1500 N. f. tan(α) = F2/F1 = 0,75. Dus α = 36,9°. F1 16 a. 30 N naar links. b. 20 N naar rechts. 17a. Teken eerst de resultante kracht (met een rechthoek), de derde kracht is precies tegengesteld aan de resultante. 8 0 6 0 N 1 2 0 1 7 b. c. Berekenen metN de stelling van Pythagoras: Links: 9 N √(179² - 80²) = 160 N √(60² + 120²) = 134 N. Rechts: 18a. 1 1 2 20 a. Vader. De diagonaal van het parallellogram moet recht omhoog zijn (want de somkracht is tegengesteld aan de zwaartekracht op het kind). Dan moet de rechterzijde altijd langer zijn dan de linkerzijde. b. De diagonaal recht omhoog tekenen met een geschikte schaal. Deze somkracht is 120 N. Beide zijden van het parallellogram tekenen en opmeten. Met de gekozen schaal de grootte van deze krachten berekenen. Fvader = 90 N en Fmoeder = 54 N. 21a.. Kies een geschikte schaal, bijvoorbeeld 1 cm = 300 N. s N 19. a. Kies b.v. 1 cm = 100 N. b. Teken de zwaartekracht omlaag en een even grote kracht omhoog. Maak een parallollogram zoals in de tekening. c. De twee spankrachten zijn elk 4,9 cm lang = 490 N. 2 1 2 b. cos(28°) = F1/Fres Fres = 60/cos(28°) = 68 N. sin(28°) = F2/Fres F2 = Fres·sin(28°) = 32 N. Teken de somkracht recht omhoog vanuit het punt waar de aap zich vasthoudt (en even groot als de zwaartekracht op de aap). Teken het parallellogram waarvan de somkracht de diagonaal is en de zijden evenwijdig lopen aan de lianen (maar de zijden zijn niet even lang als de lianen!). Meet de lengte van de zijden van het parallellogram. Alleen in de rechtertekening zijn beide spankrachten kleiner dan 500 N en hangt de aap veilig. 22 a. Neem als schaal bijvoorbeeld 1 cm = 1 N. Of wat nauwkeuriger: 1 cm = 0,5 N. b. Teken de somkracht recht omhoog vanuit het punt waar het gewichtje is opgehangen (en even groot als de zwaartekracht op het gewichtje). Teken het parallellogram waarvan de somkracht de 40o 2,5 N 40o Fopzij Figuur 51 2,5 N 41 diagonaal is en de ene zijde evenwijdig loopt aan het touw (maar niet even lang is als het touw!) en de andere zijde horizontaal (de kracht opzij). c. Zie figuur. De kracht verticaal omhoog is de resultante van de twee spankrachten en heft de zwaartekracht op. Fopzij= 1,3 N (N.B. de getekende hoek is geen 40º maar 28º) 23. a=(veind – vbegin )/t = (30-5)/0,50 = 50 m/s² . b. Fres = m·a = 0,600·50 = 30 N. c. Neem als schaal bijvoorbeeld 1 cm = 5 N. Teken de resultante kracht in de richting van de speer. d. Teken de zwaartekracht recht naar beneden met dezelfde schaal. e. De al getekende resultante kracht (in richting van speer) is de diagonaal van het parallellogram. De zwaartekracht vormt de ene zijde en de kracht van de hand op de speer vormt de andere zijde. f. Grootte van die zijde opmeten en kracht berekenen met behulp van de gekozen schaal. Fdoor hand = 35 N Fdoor hand b. De verticale kracht is 81 N. De zwaartekracht op het krat is dus 162 N (16,5 kg) c. Eigen antwoord. 26 a. cos( ) Faanl F b. Schrijf de vergelijking om (vermenigvuldig beide zijden met F). c. Daarvoor geldt: geeft sin( ) Fovst F sin( ) Fovst , omschrijven F Faanl F cos( ) 315 cos(75) 82 N en Fovst F sin( ) 315 sin( 75) 304 N d. 27. Eigen metingen van opdracht 3. b. Eigen antwoorden (afhankelijk van meetwaarden). c. Eigen antwoord. 28a. Ja, want de balk beweegt met constante snelheid dus de versnelling is nul, dus de resultante kracht is nul. b. Alleen als de spankracht in de kabels a en b recht omhoog gericht zou zijn, dan zouden beide spankrachten de helft zijn van de zwaartekracht. Nu ze schuin gericht zijn, moeten ze groter zijn, c. De verticale component van de spankracht in a is wel precies de helft van de getekende zwaartekracht (en recht omhoog gericht). d. Maak een rechthoek waarvan één zijde gevormd wordt door de verticale component en de diagonaal loopt in de richting van de kabel. Fr es Fz Figuur 52 24 De zwaartekracht is 49 N. De twee spankrachten van elk 200 N moeten samen een kracht van 49 N leveren (zie parallellogram). Voor de hoek geldt dan: cos = 24,5/200 = 0,01225 dus = 83º 54° 27° 49 N -½Fz 200 N Fspan,a Fspan,b -½Fz 63° 200 N 25a. F =81 N 75º Fs =315 N e. De hoek tussen a en b is 54º en dus is α gelijk aan 27º. De verticale component van de spankracht in a (Faanl ) is de helft van de zwaartekracht (0,5·330·9,81). 42 Dan geldt voor de spankracht in a: Faanl Fspan cos( ) Fspan Faanl 1619 1,8·103 N. cos( ) cos( 27) 29. Een spankracht kan alleen de richting van de kabel hebben: 40º met het wegdek. (N.B. rechts is de getekende hoek maar 39º) In de tekening: elke pijl is 1,6 cm, dat komt overeen met 1,6∙108 N. b. De ingetekende is 40º. De hoek tussen de spankracht en de verticale component noemen we α = 50º. De verticale component Faanl = ½Ft . dus Fs=Faanl/cos(α)= 1,0·108 /cos(50°) = 1,6·108 N Ft = 2,0∙108 N Fs, F 40º s, 39o 2 40o die richtingen en hoeven dan niet ontbonden te worden. c. Alleen de zwaartekracht. d. De snelheid is constant dus moet er evenwicht van krachten zijn. e. In de bewegingsrichting werken Fstuw, Fw,l en een component van de zwaartekracht. Fstuw is even groot als de andere twee samen. In de andere richting werken Flift en de andere component van de zwaartekracht. Deze twee krachten heffen elkaar op. 34a. Eigen antwoord. b. De zwaartekracht, de kracht van de veer op hem, en de wrijvingskracht die voorkomt dat hij schuin naar beneden glijdt. c. Eigen antwoord. 35a. Naast Fz werken de normaalkracht Fn en de duwkracht Fduw. 1 Fn Fduw 30 Faanl = 500·cos(30°) = 433 N; Fovst = 500·sin(30°) = 250 N. 31 In de linker situatie hoef je maar 1 kracht te ontbinden, in de rechter situatie drie krachtn. Kies dus de richtingen zoals in de linker figuur. 32 Kies horizontaal en verticaal. Ontbind Ftrek. horizontaal: Faanl = Ftrek·cos(α) = 30×cos(37°) = 24 N verticaal: Fovets = 30×sin(37°) = 18 N B Ontbind de zwaartekracht. In de bewegingsrichting: Fovst = 80×9,81×sin(10°) = 136 N. Loodrecht op de helling: Faanl = 80×9,81×cos(10°) = 773 N. C De keuze maakt hier niet uit, er zijn maar twee krachten. Ontbind de spierkracht: verticaal: Fovst = 95×sin(41°) = 62 N. horizontaal: Faanl = 95×cos(41°) = 72 N. α Fz = 200 N b. Eén richting is loodrecht op het schuine vlak en de andere richting is parallel aan het schuine vlak. c. Ontbind de zwaartekracht, de hoek tussen Fz en de lijn loodrecht op het schuine vlak is gelijk aan de hellingshoek α. d. Ja, in elke richting is er sprake van krachtenevenwicht. e. Fduw = 20 N en Fz = 200 N. Er geldt dat Fduw = Fovst = Fz·sin(α). Dat geeft sin(α) = 0,10 en α = 5,7°. Fz,ovst=20 N=Fz.sin(α) 33a. De liftkracht is loodrecht op het vliegtuig, de luchtwrijving is naar achteren. De grootte van de kracht is onbekend, gebruik een schatting. Fz = 200 N b. Kies de richtingen evenwijdig aan de beweging en loodrecht daarop. Drie van de vier krachten zijn al in 36a. Ja, want de snelheid is constant. De wrijvingskracht heft de overstaande component van Fz op, de normaalkracht heft de aanliggende component van Fz op. 43 b. FZ = 785 N, α = 10º en Fz,ovst = 785∙sin(10°) = 136 N c. Fz,aanl = 785∙cos(10°) = 773 N , FN = 773 N en FW = 136 N normaalkracht c. FN = Fz,aanl = Fz·cos(α) = 1,86·106×cos(2,0°) = 1,86·106 N 40. Teken zwaartekracht (naar beneden), de spankracht (in de richting van de trekkabel) en de luchtwrijving (horizontaal, naar achteren). b. Deze drie krachten geven een nettokracht die in elk geval naar beneden gericht is. c. De parachute levert een kracht schuin omhoog. 41. 0,48 – 0,40 = 0,08 N b. Fz,ovst wrijvingskracht α 10º Fz,aanl zwaartekracht 37. Teken de zwaartekracht (verticaal), de wrijvingskracht (naar achteren) en de normaalkracht (omhoog). De normaalkracht is in deze situatie niet even groot als de zwaartekracht! b. Als de slee met constante snelheid beweegt of stilstaat is er sprake van evenwicht. c. Ontbind de spankracht in een horizontale en verticale component. De horizontale component is dan even groot als de wrijvingskracht. De verticale component + de normaalkracht zijn samen even groot als de zwaartekracht. 38. Fspa n c. Voor hoek geldt: cos() = 30/50, dus = 53º. Opmeten geeft een foutieve uitkomst! d. Ontbind de spankracht in twee richtingen. De hoek α is de hoek tussen de spankracht en de horizontaal. De verticale component Fs,ovst is nog steeds 0,08 N. Dan geldt Fs,ovst = Fs· sin(53°) dus Fs=0.08/sin(53°) = 0,10 N e. De horizontale component Fs,aanl is even groot als de kracht van de wind. Fs,aanl = Fs ·cos(α) = 0,10·cos(53°) = 0,06 N. Fwind = 0,06 N. F Fz Ontbind de spankracht in verticale en horizontale componenten. b. Faanl = Fspan·cos(α) = Fz geeft Fspan = Fz/cos(α) = 2,5/cos(40°) = 3,3 N. Ftrek = Fspan·sin(α) = 3,3·sin(40°) = 2,1 N. 39. Fz,ovst + Fw,l = Fm b. Fz,ovst = 96-32 = 64 kN en Fz = m·g = 1,9·105×9,81 = 1,86·106 N; Fz,ovst = Fz·sin(α) geeft sin(α) = Fz,ovst / Fz = 0,0343 dus α= 2,0º. 44 42. De hoek tussen de horizontaal en kabel b is kleiner dan de hoek tussen de horizontaal en kabel a. Omdat de verticale component van de spankracht in beide kabels gelijk is, moet de totale spankracht in kabel b dus groter zijn (zie figuur). b. Zie figuur. 43. De trein remt af. b. De getekende pijl is 4,5 cm dus Fz = 0,90 N. De massa m = Fz / g = 0,90/9,81 = 0,0917 kg = 92 g. c. Omdat de trein afremt moet er op de ring ook een nettokracht werken die de ring afremt. De resultante kracht is horizontaal naar links gericht. De nettokracht is de diagonaal van het parallellogram van de zwaartekracht en de spankracht. d. Fres kun je opmeten (0,5 cm = 0,1 N) of berekenen (tan(α) = Fres / Fz = 0,095 N). Dan is de vertraging a = Fres / m = 0,095/0,092 = 1,0 m/s² . Fspan 45 Voor de hellingshoek geldt: sin(α) = 15/100, dus α = 8,6°. De component van Fz langs de helling is Fz·sin(α) = 119 N. De rolwrijving is Fw,r = cr·Fn = cr·Fz·cos(α) = 2,3 N. Bij constante snelheid geldt Fz,ovst = Fw,l + Fw,r Dat geeft: Fw,l = ½·cw·A·ρ·v² = 121 N. Invullen geeft v = 25 m/s = 91 km/h -Fz Fres Fz 44. Zie figuur. Ft Z Fz, ‘maan’ Fz b. De schuine wand stelt het maanoppervlak voor. De resultante van spankracht en zwaartekracht is de kracht die de jongen ondervindt in de richting van de schuine wand: in de figuur kun je nameten, dat die kracht ongeveer 1/6 van Fz is, dus even groot als de zwaartekracht die de jongen op de maan zou ondervinden 45 Samenvatting In het onderstaande schema’s zijn de belangrijke of nieuwe begrippen en formules uit hoofdstuk 4 opgenomen. Ga na of je goed begrijpt wat elk begrip betekent en geef een korte omschrijving van het begrip in je eigen woorden. Noteer zo mogelijk ook eenheden en symbolen. Korte omschrijving, symbool, eenheid, formule… Begrippen Resultante kracht Parallellogramconstructie Loodrechte krachten optellen Schuine krachten optellen Omgekeerde parallellogramconstructie Krachtcomponenten Loodrecht ontbinden Spankracht Liftkracht Normaalkracht Betekenis symbolen, eenheden, situatie waarbij de formule gebruikt wordt Formules Fres F1 F2 2 tan 2 F2 F1 cos( ) Faanl Faanl F cos( ) F sin( ) Fovst Fovst F sin( ) F . 47