Uitgangspunten gemeentelijk VVE-beleid

advertisement
Aanleiding:
Bij beschikking d.d. 30 oktober 2000 zijn in het kader van de regeling Voor- en
Vroegschoolse Educatie (VVE) aan de gemeente middelen toegekend om de (taal-)
achterstand te verkleinen van kinderen van 2 tot 5 jaar, door middel van effectieve voor- en
vroegschoolse programma’s.
Probleemstelling:
De Regeling VVE is in eerste instantie een tijdelijke regeling. De middelen zijn voor twee
schooljaren toegekend. Eind 2002 zal een verantwoording moeten worden ingediend van de
besteding van de middelen. Wanneer niet aan de voorwaarden van de regeling wordt voldaan
dan vindt terugvordering plaats.
Randvoorwaarde voor de uitvoering is dus dat voldaan moet worden aan de eisen die de
regeling stelt.
Inmiddels is uit diverse bronnen (o.a. de VNG) vernomen dat de regeling ook na het
schooljaar 2001-2002 zal worden gecontinueerd. Er zal ook een uitbreiding plaatsvinden naar
meerdere gemeenten en mogelijk een verbinding worden aangebracht met het gemeentelijk
onderwijsachterstandenbeleid. Niet bekend is of de hoogte van de rijksbijdrage gelijk zal
blijven of zal worden aangepast.
Opbouw notitie:
Als eerste wordt kort opgesomd wat de regeling beoogt en verlangt van de gemeente.
Vervolgens wordt de huidige situatie beschreven. Daarna worden de uitgangspunten genoemd
voor de uitvoering van het gemeentelijk VVE-beleid. De conclusies geven de te volgen
stappen weer en de gevraagde beslissing geeft aan wat besloten moet worden.
Inhoud regeling voor- en vroegschoolse educatie (vve) van 2 oktober 2000.
De regeling voor- en vroegschoolse educatie beoogt een uitbreiding van de deelname te
realiseren van het aantal 2-5 jarigen met grote (taal)achterstand aan effectieve voor- en
vroegschoolse programma’s. Deze programma’s zijn gericht op het voorkomen van
(taal)achterstand in groep 3 van het basisonderwijs. De regeling kent inmiddels 3
programma’s die aan de eisen voldoen, waarvan twee door het ministerie in de praktijk getest
zijn: Kaleidoskoop en Piramide; het programma Startblokken wordt met name in Rotterdam
uitgevoerd.
Eisen:
De vve-programma’s waarvan gebruik gemaakt wordt, moeten voldoen aan een vijftal eisen:
 Het programma moet geschikt zijn voor 2 /3 jarigen en doorlopen tot en met groep 2 van
de basisschool;
 Er moet sprake zijn van een gestructureerde didactische aanpak;
 Er sprake zijn van een intensieve begeleiding van de kinderen;
 Het programma wordt verzorgd door daarvoor voldoende gekwalificeerd personeel
(peuterspeelzalen/mbo; basisonderwijs/hbo);
 Het programma worden gegeven aan een voorschoolse voorziening of basisschool.
Omvang van de rijksbijdrage
Het gaat om een eenmalige bijdrage voor de aanschaf van VVE-methodieken en -materialen
van f 22.776,00, een eenmalige bijdrage voor ICT (informatie en communicatie technologie)
van f 42.108,00 en een jaarlijkse bijdrage van f 266.568,00. De totale bijdrage over beide
schooljaren bedraagt dus f 598.020,00. De middelen zijn toegekend voor de schooljaren 20002001 en 2001-2002.
Verantwoordingsverslag:
Binnen 13 weken na 1 augustus 2002 moet er een verslag van de activiteiten en een financiële
verantwoording worden gemaakt en verzonden. Worden de middelen niet overeenkomstig de
regeling besteed, dan vindt terugvordering plaats.
Het verslag vermeldt de aard en de omvang van de activiteiten waarvoor subsidie werd
verleend en bevat een vergelijking tussen de nagestreefde en de gerealiseerde doelstellingen
en een toelichting op de verschillen.
In het verslag moet verder tot uitdrukking komen voor welke doelgroep de middelen zijn
ingezet; benoemen van de doelgroepkinderen; het aantal en de toename van het aantal
doelgroepkinderen aangeven bij aanvang van de regeling en op 31 juli 2002; voor welk
gestructureerde VVE-aanpak is gekozen; de inzet van gekwalificeerde leidsters; de relatie met
taalactiviteiten voor de inburgering van oudkomers en de samenhang met de overige pijlers
van de sociale infrastructuur zoals de planning of het bouwen van (inpandige) VVE-lokaties.
De gemeente zal moeten regelen dat de deelnemende scholen en peuterspeelzalen de daarvoor
benodigde informatie aanleveren.
Huidige situatie
De regeling is bekend gemaakt op 30 oktober 2000, ingaande het schooljaar 2000-2001.
Vanwege de vele vragen over de uitvoering en de vele eisen die aan de regeling verbonden
zijn is niet meteen gestart met de uitvoering ervan; het risico van terugvordering bij verkeerde
uitvoering was daarvoor te groot. Deze problematiek speelde overigens bij vrijwel alle
betrokken gemeenten. Vanwege de vele vragen en ter ondersteuning van de gemeenten zijn er
inmiddels informatiebijeenkomsten en cursussen over de regeling geweest, waaruit naar voren
is gekomen dat er mogelijk een aantal versoepelingen mogelijk zijn. Het ministerie van
OC&W heeft daarvan nog geen schriftelijke bevestiging gegeven, zodat op voorhand
uitgegaan moet worden van de in de regeling genoemde eisen.
De regeling VVE is besproken in de regiegroep lokaal onderwijsbeleid, met de
peuterspeelzalen en de onderwijsbegeleidingsdienst. Zodra de gemeentelijke beleidskaders
bekend zijn kan met de uitvoering worden gestart.
Gemeentelijk beleid:
De gemeente voert reeds een VVE-beleid. Dit beleid is opgenomen in het beleidsplan
Integrale achterstandsbestrijding gemeente Hellevoetsluis 1998-2002. Een van de basisdoelen
van het achterstanden beleid is het voorkomen en bestrijden van achterstand bij leerlingen in
het onderwijs met als startpunt het jonge kind en aandacht voor taalachterstand.
De vve-programma’s die in het kader van het gemeentelijk onderwijs achterstandenbeleid
(goa-beleid) momenteel worden uitgevoerd in Hellevoetsluis zijn Peuterplus op de
peuterspeelzalen en Op Stap voor een aantal leerlingen van de eerste en tweede groep van het
basisonderwijs. Voor leerlingen in groep 3 is er op een aantal scholen Overstap en daarnaast
wordt Opvoeden Zo! aangeboden aan ouders die vragen over de opvoeding van hun kinderen
hebben.
Inzet VVE-programma
Doel, doelgroep(kinderen), aantallen en bereik:
Doel van het beleid is het voorkomen van (taal) achterstand van kinderen in groep 3 van het
basisonderwijs. Om meer risicoleerlingen vroegtijdig te bereiken met een VVE-programma,
moet de deelname van de doelgroepkinderen aan het peuterspeelzaalwerk worden
gestimuleerd. Gebleken is namelijk dat de VVE-programma’s een groter effect hebben naar
mate de duur van de deelname aan die programma’s. Dat betekent dat de doelgroep zich
uitstrekt tot kinderen in de leeftijd van 2 tot en met 5 jaar.
De doelgroepkinderen die het meeste risico lopen op een (taal) achterstand zijn allochtone
kinderen waar thuis een andere taal dan de Nederlandse taal wordt gesproken en kinderen uit
gezinnen die in een economische of sociale achterstandpositie verkeren. Hierop zal het VVEbeleid zich dus moeten richten.
Onduidelijk is nog hoe groot de doelgroep is, maar gezien de ontvangen subsidie moeten aan
het eind van het schooljaar 2001-2002 in ieder geval 266 kinderen deel hebben genomen aan
het VVE-programma.
Inmiddels hebben de consultatiebureaus extra middelen gekregen om van hun kant uit de
deelname aan het peuterspeelzaalwerk te stimuleren. Zij hebben ook de taak gekregen de
doelgroep in kaart te brengen.
Er zullen afspraken moeten worden gemaakt om de werkzaamheden van het consultatiebureau
af te stemmen op de plaatselijke uitvoering van het VVE-beleid.
Welke scholen:
De bijdrage die de gemeente ontvangt is gebaseerd op het aantal leerlingen per 1 oktober 1999
op scholen met een leerlinggewicht van meer dan 50%. De gemeente is vrij om de middelen
te besteden op andere scholen. Het lijkt logisch in beginsel wel te kiezen voor die scholen met
een leerlinggewicht van 50% of meer: dat zijn er in Hellevoetsluis 4, te weten De Wateringe,
De Morgenstont, De Vlotbrug en ’t Schrijverke. Daarna volgen 3 scholen met een
leerlinggewicht van 35,3% tot 44,6% (respectievelijk de Houthoeffe, de Brandaris en de
Steiger); de overige 8 scholen hebben een leerlinggewicht van 1,3% tot 28,7%.
Doorlopende lijn:
Een belangrijke eis die aan het programma gesteld wordt, is dat het een doorlopende lijn bevat
beginnend op de peuterspeelzaal en voortgezet in de groepen 1 en 2 van de basisschool. Er
zullen dus afspraken gemaakt moeten worden tussen de deelnemende basisscholen en het
peuterspeelzaalwerk. Een basisschool zonder peuterspeelzaalwerk kan niet deelnemen aan het
VVE-programma.
Uitgangspunten gemeentelijk VVE-beleid
 Doelstelling van het beleid is het voorkomen van (taal)achterstand bij kinderen in groep
3 van de basisschool;
 als doelgroep nemen kinderen in de leeftijd van 2 tot en met 5 jaar
 als doelgroepkinderen benoemen allochtone kinderen met een andere thuistaal dan de
Nederlandse en kinderen uit gezinnen met een economische en of sociale
achterstandspositie. Hiervan moeten aan het eind van het schooljaar 2001-2002 ten
minste 266 aan het VVE-programma hebben deelgenomen;
 De keuze van het aantal scholen dat deel kan nemen is afhankelijk van de financiële
mogelijkheden. Er zou gestart moeten worden op scholen met een leerlinggewicht van




50% of meer: zijnde DeWateringe, De Morgenstont, De Vlotbrug en ‘t Schrijverke.
Afhankelijk van de financiële middelen kan het programma later ook op andere scholen
met een beduidend leerlinggewicht ingezet worden.
Uiterlijk met ingang van het schooljaar 2001-2002 dient gestart te worden met de
uitvoering van het vve-programma.
Verder kan het beste gekozen worden voor een programma dat al aan de eisen van de
regeling VVE voldoet; Kaleisdoskoop of Piramide. De huidige programma’s als
Peuterplus, Opstap zouden daar dan op aan moeten sluiten.
Er zal samengewerkt moeten worden tussen de deelnemende basisscholen en het
peuterspeelzaalwerk, om de doorgaande lijn te garanderen; een basisschool zonder
peuterspeelzaalwerk kan niet aan het VVE-programma deelnemen.
De voorkeur gaat uit naar één programma voor heel Hellevoetsluis; dit vanwege de
kosten en de praktisch mogelijkheden die dat biedt in de samenwerking met de
peuterspeelzalen. De uiteindelijke keuze zullen de deelnemende basisscholen moeten
maken omdat een en ander afhankelijk is van hun pedagogisch/didactisch beleid. Een
voorlichting over beide programma’s lijkt raadzaam.
De onderwijsbegeleidingsdienst (OBD) heeft een breed ondersteuningsaanbod en het lijkt
raadzaam zoveel mogelijk van die deskundigheid gebruik te maken.
Conclusies
De gemeente krijgt met de toekenning van de specifieke uitkering op grond van de regeling
voor- en vroegschoolse educatie mogelijkheden haar gemeentelijk
onderwijsachterstandenbeleid te intensiveren. Gezien de beperkte middelen lijkt het raadzaam
de keuze te beperken tot de aanschaf van 1 vve-programma, dat al bewezen heeft effectief te
zijn; de keuze zal echter mede afhankelijk zijn van het pedagogisch/didactisch beleid dat een
basisschool voert. Er zullen samenwerkingsafspraken gemaakt moeten worden tussen
deelnemende basisscholen en het peuterspeelzaalwerk; geen samenwerking betekent niet
deelnemen aan het VVE-programma.
Hoeveel basisscholen uiteindelijk kunnen profiteren van de extra middelen hangt ook af van
de mogelijkheden van basisscholen om eigen middelen in te zetten; daarover zou overleg
gevoerd moeten worden. Gestart moet worden met de basisscholen met een leerlinggewicht
groter dan 50%.
Gevraagde beslissing
akkoord gaan met de uitvoering van het VVE-beleid met de volgende uitgangspunten:
 Doelstelling van het beleid is het voorkomen van (taal)achterstand bij kinderen in groep
3 van het basisonderwijs;
 als doelgroep nemen kinderen in de leeftijd van 2 tot en met 5 jaar;
 als doelgroepkinderen benoemen allochtone kinderen met een andere thuistaal dan de
Nederlandse en kinderen uit gezinnen met een economische en of sociale
achterstandspositie. Hiervan moeten aan het eind van het schooljaar 2001-2002 ten
minste 266 aan het VVE-programma hebben deelgenomen;
 starten bij scholen met een leerlinggewicht van 50% of hoger (De Wateringe, De
Morgenstont, De Vlotbrug en ’t Schrijverke); met eventuele uitbreiding naar andere
scholen afhankelijk van de financiële mogelijkheden;
 de keuze van het vve-programma beperken tot Kaleidoscoop of Piramide (keuze laten
maken door deelnemende basisscholen). Bestaande programma’s als Peuterplus en
Opstap zullen hierop aan moeten sluiten;
 besluiten dat deelnemende basisscholen moeten samenwerken met het
peuterspeelzaalwerk (samenwerkingsafspraken laten maken);
 De OBD betrekken bij de uitvoering.
Download