PvdA moet terug naar de oorsprong Paul de Beer* Artikel in NRC Handelsblad van 6/7 juli 2002 De analyses van de verkiezingsnederlaag van de PvdA zijn er in twee soorten: 'wij hebben gefaald' en 'zij hebben gefaald'. De eerste soort is hoofdzakelijk afkomstig van PvdA-politici, de tweede van waarnemers aan de zijlijn. Blijkbaar zijn beide groepen het in grote lijnen met elkaar eens: de kiezer heeft een vernietigend oordeel over de PvdA geveld en de kiezer heeft altijd gelijk. De Partij van de Arbeid moet dus weer in contact komen met de mensen in het land en het vertrouwen van de kiezer herwinnen. Maar hoe? Hoe maak je van de potpourri van ongenoegen, onveiligheidsgevoelens, rancune, vreemdelingenangst en onbehagen die onder de kiezers leeft, herkenbare sociaal-democratische politiek? De analyses van wat 'de kiezer' heeft bewogen om het paarse kabinet een afstraffing te geven, lijken mij daarvoor van weinig nut. Ze gaan allemaal uit van de gedachte dat de voornaamste taak van een politieke partij is om zoveel mogelijk kiezers te trekken. Als dit zo is, dan is de PvdA echter nog altijd heel wat succesvoller dan de SP en had niet Ad Melkert maar Jan Marijnissen moeten terugtreden. Politieke partijen zijn echter geen ondernemingen met (stemmen)winst als hoogste doel. De meeste politieke partijen zijn ooit opgericht om de maatschappij te hervormen - of juist te voorkomen dat dit gebeurt. De bestaansreden van een politieke partij is dan ook in de eerste plaats gelegen in haar visie op de gewenste samenleving. Pas daarna gaat het erom de kiezers van die visie te overtuigen. Sinds het midden van de jaren tachtig heeft de Partij van de Arbeid deze logica omgedraaid. Zij heeft haar visie op de samenleving geleidelijk aangepast aan de veranderde omstandigheden. Zij is steeds meer naar het midden opgeschoven om met het CDA en de VVD de strijd aan te gaan om de 'modale' kiezer. Het politieke programma werd daarmee ondergeschikt aan de electorale strategie. Het ergste van de verkiezingsuitslag van 6 mei is niet dat deze strategie volkomen mislukt is, maar dat de PvdA nog niet het begin van een consistent en herkenbaar programma heeft waarmee zij de oppositie tegen het kabinetBalkenende kan ingaan. De halvering van het zetelaantal valt in het niet bij de verwatering van het eigen gedachtegoed in de laatste vijftien jaar. Wil er in Nederland nog plaats zijn voor een sociaal-democratische partij die die naam met ere draagt, dan zal de PvdA zich moeten herbezinnen op haar programma. In sommige analyses is betoogd dat de Partij van de Arbeid zich daarbij minder moet richten op sociaaleconomische thema's, omdat het vooral problemen als onveiligheid, verloedering en immigratie zijn die de burgers bezig houden. Natuurlijk stonden deze thema's de laatste weken voor de Tweede Kamerverkiezingen centraal in het debat. Toch is het mijns inziens een misvatting dat de PvdA meer afstand moet nemen van de traditionele sociaaleconomische thema's. Daar zijn verschillende redenen voor. In de eerste plaats ontleent de sociaal-democratie eenvoudig haar bestaansrecht aan sociaaleconomische problemen en scheidslijnen. Het is zeer de vraag of er nog plaats is voor een sociaal-democratische beweging als de wezenlijke maatschappelijke problemen nog slechts een cultureel of etnisch karakter hebben. Op grond van welke sociaal-democratische beginselen zou je een visie op (multi)culturele problemen kunnen formuleren, tenzij daaraan sociaal-economische factoren ten grondslag liggen? Zo was het in het verleden ook met de 'volksverheffing' en de emancipatie van de arbeiders. Daarbij speelden culturele aspecten weliswaar een belangrijke rol, maar aan de basis van de sociaal-democratische politiek lag toch een sociaal-economische analyse van de maatschappelijke verhoudingen. In de tweede plaats vloeit het problematische karakter van immigratie en een groot aantal allochtonen vooral voort uit de (negatieve) sociaal-economische gevolgen ervan. Discussies over allochtonen gaan immers nooit over de 700.000 allochtonen uit Duitsland, België, GrootBrittannië, Amerika en andere westerse landen. Zelfs de aanwezigheid van zeven duizend Japanners - toch allerminst een in onze samenleving geïntegreerde groep - roept geen weerstanden op. De verklaring hiervoor is dat het om economisch succesvolle groepen gaat die vooral daardoor ook in andere opzichten, zoals criminaliteit, niet meer problemen veroorzaken dan de gemiddelde autochtone Nederlander. Daarmee is niet gezegd dat de problemen van de multiculturele samenleving louter een sociaal-economisch vraagstuk vormen. Wel betekent het dat een oplossing van deze problemen - in ieder geval in een sociaal-democratische visie - in de eerste plaats vraagt om een doeltreffende aanpak van de sociaal-economische achterstand van deze groepen. In de derde plaats kan het gebrek aan belangstelling voor sociaal-economische thema's bij de laatste verkiezingen niet los worden gezien van de gunstige economische situatie van de laatste jaren. Na acht jaar van economische voorspoed is het niet verwonderlijk dat de onvrede van de bevolking zich niet op sociaal-economische thema's richt. Maar daarmee hebben deze niet definitief afgedaan als richtinggevende politieke kwesties. Mocht de huidige economische stagnatie langere tijd aanhouden en de werkloosheid weer fors oplopen, dan lijdt het nauwelijks twijfel dat het politieke debat weer voornamelijk in het teken van sociaaleconomische en financiële kwesties zal staan. [Juist op sociaal-economisch gebied heeft de sociaal-democratie de laatste vijftien jaar haar eigen gezicht verloren. In de jaren tachtig opponeerde de PvdA nog fel tegen het sociale en financieel-economische beleid van de eerste twee kabinetten-Lubbers (1982-1989). Vanaf het moment dat de PvdA in 1989 weer ging meeregeren, heeft zij echter de meeste kritiek ingeslikt en loyaal meegewerkt om op hoofdlijnen het sociaal-economische beleid van de voorgaande regeringen voort te zetten. Deze radicale koerswijziging werd simpelweg door de partijtop afgekondigd, zonder de achterban daarover te raadplegen. In 1991 wreekte dit zich dit toen de aankondiging van harde ingrepen in de WAO grote opschudding in de PvdA veroorzaakte die de positie van partijleider Wim Kok aan het wankelen bracht. In 1994 volgde de afrekening door de kiezers, in de vorm van een record stemmenverlies. In plaats van hierin reden te zien om zich grondig over haar koers te beraden, vormden de vorming van het paarse kabinet en het onverhoopte premierschap van Wim Kok een excuus voor de partijleiding om een serieuze inhoudelijke discussie uit de weg te gaan. Zou de kiezersgunst in 1994 echter nog iets geringer zijn geweest en de PvdA in de oppositie zijn beland, dan zou de crisis waarmee de PvdA zich nu geconfronteerd ziet, zich acht jaar geleden al hebben gemanifesteerd.] Een moderne interpretatie van de sociaal-democratische beginselen Vele critici lijken van mening dat de PvdA zich moet vernieuwen door afstand te nemen van oude idealen en sentimenten en veel pragmatischer en directer aan te grijpen bij de problemen in het land. Ik zou er daarentegen voor willen pleiten dat de Partij van de Arbeid zich weer rekenschap geeft van haar oorspronkelijke bestaansreden: een gedegen analyse en kritische beoordeling van de heersende sociaal-economische verhoudingen. De motieven en idealen die een eeuw geleden ten grondslag lagen aan de sociaal-democratie hebben niet afgedaan als inspiratiebron. De Partij van de Arbeid staat juist voor de opdracht om te bepalen welke betekenis deze idealen hebben voor de wereld waarin wij nu leven. Na de val van De Muur heeft de PvdA het kapitalisme en de markt omhelsd als economische ordeningsmechanismen. De overheid is er nog slechts om correcties aan te brengen wanneer de private sector en/of de markt tekortschieten. Maar voor een sociaal-democratische partij dient overheid noch markt een doel op zich te zijn, maar slechts een mogelijk instrument om de eigen idealen dichterbij te brengen. De soms overspannen verwachtingen van de overheidsrol uit de jaren zeventig zijn onvoldoende reden om nu kritiekloos de markt en het particuliere bedrijfsleven te omhelzen. Meer marktwerking kan een belangrijk middel zijn om economische efficiëntie te bevorderen. Maar privatisering is veelal een neoliberale preoccupatie, die alleen welvaartsverhogend kan zijn indien zij samengaat met een goed functionerende markt. De ervaringen uit het recente verleden hebben geleerd dat aan deze voorwaarde maar al te vaak niet wordt voldaan, waardoor privatiseringen eerder welvaartsverlies dan welvaartswinst opleveren. Bovendien gaat het sociaal-democraten niet alleen om economische efficiëntie, maar ook om een eerlijke verdeling van de opbrengt daarvan. Marktwerking dient daarom altijd vergezeld te gaan van maatregelen gericht op rechtvaardige sociaal-economische verhoudingen. Daarvoor kan men twee wegen bewandelen: het bevorderen van een gelijke uitgangspositie op de markt, en het corrigeren van de uitkomst van het marktproces. Vanwege het belang van goed functionerende markten voor de economische efficiëntie, heeft de eerste weg in beginsel de voorkeur. Het instrument bij uitstek hiervoor is het onderwijs. Daarom heeft de sociaal-democratie altijd veel belang gehecht aan de toegankelijkheid voor iedereen van kwalitatief goed onderwijs. Dat er onder Paars twijfel is gerezen over de prioriteit die het waarborgen van de kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs krijgen, dient de PvdA zichzelf dan ook zeer aan te rekenen. Daarnaast zal het echter nodig blijven om de marktuitkomsten te corrigeren via de sociale zekerheid en het belastingstelsel. De PvdA heeft echter steeds meer afstand genomen van deze instrumenten om inkomens te herverdelen. Het probleem met deze middelen in de jaren zeventig en tachtig was niet zozeer dat ze een te groot beslag legden op het nationale inkomen, maar dat ze te ongedifferentieerd alle inkomensverschillen reduceerden. Een moderne sociaal-democratische partij dient het oude ideaal van solidariteit met de kansarmen te combineren met een nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van burgers. Niet op alle inkomensverschillen dient het etiket 'onrechtvaardig' te worden geplakt. Inkomensverschillen kunnen immers ook het resultaat zijn van eigen keuzen van mensen waarvoor zijzelf verantwoordelijk zijn. Voor de beoordeling van sociale ongelijkheid zouden sociaal-democraten zich moeten baseren op het rechtvaardigingscriterium van de Amerikaanse politiek-filosoof John Rawls: ongelijkheden zijn gerechtvaardigd mits zij ten goede komen aan de minst bevoorrechten. Het gaat er dan niet langer om of hogere inkomensgroepen meer zorg of beter onderwijs kunnen kopen dan lagere inkomensgroepen, maar of dit bijdraagt aan verbetering van het voorzieningenniveau voor de minder draagkrachtigen. Door meer ruimte te maken voor het profijtbeginsel en voor eigen bijdragen in ruil voor een ruimer aanbod of hogere kwaliteit, zullen de rijken eerder bereid blijven bij te dragen aan het publieke stelsel in plaats van hun eigen particuliere voorzieningen te creëren. Dit biedt meer kans dat de financiële basis voor het publieke bestel in stand kan worden gehouden dan wanneer aan iedereen dezelfde povere voorzieningen worden geboden. Een sociaal-democratische visie op immigratie en integratie Het voornaamste doel van de verzorgingsstaat mag dan de integratie en maatschappelijke insluiting van de burgers zijn, hij valt alleen duurzaam te handhaven bij de gratie van uitsluiting van anderen. Onze royale verzorgingsstaat, die als de belangrijkste verworvenheid van een eeuw sociaal-democratische politiek moet worden beschouwd, kan alleen in stand worden gehouden door de aanspraken erop te beperken. Die aanspraken zijn tot nu toe strikt gebonden aan het Nederlandse burgerschap: alleen wie als ingezetene van Nederland wordt erkend heeft toegang tot de voorzieningen van de verzorgingsstaat. Zoals Abram de Swaan het al in 1989 in zijn Den Uyl-lezing uitdrukte: "de verzorgingsstaat is naar zijn aard exclusief en anti-internationaal." Hierdoor is de toekomst van de verzorgingsstaat direct gerelateerd aan het immigratie- en integratievraagstuk. Onbeperkte immigratie is geen reële optie, omdat daardoor de verzorgingsstaat niet lang stand zou kunnen houden. Met al zijn gebreken is onze verzorgingsstaat naar internationale maatstaven immers nog altijd zo genereus, dat hij een onweerstaanbare aantrekkingskracht uitoefent op mensen in minder welvarende landen. Solidariteit met de miljarden kansarmen in de rest van de wereld staat daardoor op gespannen voet met de solidariteit met de kansarmen in het eigen land. Uit dit duivelse dilemma hebben sociaal-democraten, die traditiegetrouw ook de internationale solidariteit hoog in hun vaandel schrijven, nog geen bevredigende uitweg gevonden. Uiteindelijk is er echter geen andere keuze mogelijk dan handhaving van de verzorgingsstaat en de solidariteit met de kansarmen in eigen land boven solidariteit met de kansarmen in de derde wereld te stellen. Het is een illusie dat het openstellen van onze grenzen een bijdrage zou leveren aan het verminderen van de ongelijkheid op wereldschaal: wij zijn eenvoudig niet rijk genoeg om de rest van de wereld te 'onderhouden'. Bovendien zou dit het voortbestaan van onze eigen welvarende samenleving op het spel zetten: het inkomensoffer dat dit van de eigen bevolking vergt, zou iedere prikkel wegnemen om die welvaart in stand te houden. Dit betekent niet dat sociaal-democraten moeten streven naar een immigratiesaldo van nul. Het betekent wel dat immigratie alleen acceptabel is voor zover onze verzorgingsstaat er niet te zeer door onder druk komt te staan. Concreet betekent dit dat slechts een beperkt aantal immigranten kan worden toegelaten en dat toegelaten immigranten zo snel mogelijk een productieve bijdrage moeten kunnen leveren aan de verzorgingsstaat. Overigens moet het feit dat migratie nu zo'n beladen politiek onderwerp is, in belangrijke mate worden toegeschreven aan het feit dat de economische integratie van de eerder toegelaten immigranten zo lang is verwaarloosd. Natuurlijk zullen sociaal-democraten altijd een gastvrij en veilig toevluchtsoord willen bieden voor mensen die worden vervolgd. Maar bij andere categorieën immigranten - die hier komen vanwege gezinsvorming, gezinshereniging, werk of onze sociale voorzieningen - ligt het in de rede een direct verband te leggen met de bijdrage die zij kunnen en willen leveren aan het instandhouden van onze verzorgingsstaat. Naarmate de perspectieven van een groep op economische integratie in onze samenleving beter zijn, kan eerder tot toelating worden besloten. Toegepast op gezinsvorming impliceert deze redenering dat het recht om met een buitenlandse partner te huwen ondergeschikt dient te zijn aan de eis dat die partner een goede kans heeft om te integreren in en een bijdrage te leveren aan onze samenleving. Zeker gezien de aard van de band tussen gearrangeerde huwelijkspartners en de beperkte duurzaamheid van moderne huwelijksrelaties moet aan integratie in de samenleving meer gewicht worden toegekend dan aan de private relatie met één andere persoon. Culturele integratie? Is er naast een sociaal-economische aanpak nog de noodzaak van een sociaal-culturele visie op de multiculturele samenleving? Naar mijn mening niet of nauwelijks. Als er niet langer verschil zou zijn in werkloosheidspercentage, uitkeringsafhankelijkheid, arbeidsparticipatie, inkomen en carrièrekansen, zou de aanwezigheid van niet-westerse allochtonen in ons land waarschijnlijk niet langer als een probleem worden ervaren. Wel is het aannemelijk dat een gelijkwaardige sociaal-economische positie vereist dat de culturele afstand tot de autochtone bevolking niet al te groot is. Culturele integratie is dan echter vooral een middel en niet zozeer een doel op zich. Net als de arbeiders in de eerste helft van de vorige eeuw de nodige taal en cultuur moesten worden bijgebracht om deel te hebben aan de moderne economie, zo geldt dit nu voor de allochtone bevolkingsgroepen. En net als destijds zal ook nu het onderwijs hierbij een cruciale rol spelen. Voor sociaal-democraten biedt dit goede aanknopingspunten om een eigen visie op integratie te ontwikkelen zonder in al te zwartgallige of juist rooskleurige bespiegelingen over de multiculturele samenleving te vervallen. * De auteur is verbonden aan de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Een uitgebreide versie van dit artikel zal verschijnen in het blad Socialisme en Democratie.