Basisbehandeling: energie en identiteit Zoals eerder beschreven lijden mensen aan ziekten doordat er meerdere conflicten zijn tussen tekst/context en energieverdeling tussen centrale en perifere organen (hersenen/soma). Er moet energie beschikbaar zijn voordat een weefsel, orgaan of systeem gerepareerd kan worden. Chronische activatie van het immuunsysteem is slechts één mogelijkheid met betrekking tot energietekort in andere organen zoals het bewegingsapparaat (Maclver 2008). Overbelasting van de lever (door chronische fructoseinname, omgevingstoxinen, hormonale stress) vraagt om een hoger energieverbruik van de lever. In situaties waarbij een duur orgaan meer energie vraagt zal een ander orgaan moeten minderen in zijn verbruik om zo energie te sparen voor de energievragende organen. Tumorweefsel is ook een weefsel dat veel energie verbruikt. Tumorweefsel reduceert het BMR van de gastheer dermate dat cachexie het gevolg kan zien. Mensen met pancreas- en darmtumoren zijn ziek en vallen af, terwijl vrouwen met borstkanker er bijna niet ziek uitzien en zich niet ziek voelen. Pancreaskanker gebruikt enorme hoeveelheden glucose (en vet) om zo aan de energievraag te kunnen voldoen. Tegelijkertijd worden er stoffen geproduceerd die de eetlust van de gastheer doet dalen. Alvleeskliertumoren zorgen verder voor het ontstaan van exocriene pancreasinsufficiëntie, wat weer leidt tot verstoring van meerdere organen, en uiteindelijk het falen ervan. Chronische ziekten kunnen altijd gedefinieerd worden als een gebrek aan ATP van het weefsel, orgaan of systeem dat verantwoordelijk is voor de symptomen. Desalniettemin, een gebrek aan energie van een orgaan kan veroorzaakt worden door een hoger basaal metabolisme dan een ander (duur) orgaan. De meerderheid van mensen die lijden aan het chronisch vermoeidheidssyndroom hebben last van symptomen die het gevolg zijn van de enorme energiebehoefte van het chronisch geactiveerde immuunsysteem. Een ander probleem bij het chronisch vermoeidheidssyndroom is het grote aantal patiënten dat tevens te kampen hebben met vervetting van de lever (Newton 2010, Newton 2009, RaszejaWyszomirska 2008). De toegenomen behoefte aan energie kan niet bestreden worden door meer te eten, dit komt door verschillende factoren: 1. Glucose-6-fosfaat dehydrogenase (G-6-FDH) en carnitinepalmitoyl transferase I (CPTI), zijn rate-limiting enzymen die normaal gesproken verzadigd zijn in duur en goedkoop weefsel (behalve de lever) in rust (figure 2). CPT-1 verzadiging is aangetoond bij onderzoek naar het effect van verhoogde carnitine-inname bij CPT-1. Hoewel de energieproductie toenam bij de proefpersonen die carnitine supplementen namen, veranderde CPT-1 niet (Kelley 1999, Arenas 1994) 2. Een hogere energievraag door weefsel vraagt tevens om een snellere bloedcirculatie, meer zuurstofopname en een verhoging van de hartslag. De hoeveelheid bloed blijft altijd hetzelfde, verhoging van het hartritme is goedkoop en bloed kan alleen herverdeeld worden tussen de weefsels. Daardoor zal een snelle bloedcirculatie niet leiden tot een hoger basaalmetabolisme maar slechts tot een andere energieverdeling (en mogelijkerwijs energietekort in organen en weefsels die niet om energie vragen). Een hogere energieomzet kan bereikt worden als het longvolume wordt vergroot en de bloedsomloop per minuut toeneemt. Dit is dan ook de reden dat sporters een hoger basaalmetabolisme hebben (net als moderne en oude jagers-verzamelaars met een gemiddeld basaalmetabolisme van 1700 kcal). De moderne mens heeft een gemiddeld basaalmetabolisme van 1500 kcal terwijl mensen met een zittend leven een lager gemiddelde laten zien. Daarom lopen zij meer risico op het krijgen van obesitas en energieverdelingsstoornissen (Lazzer 2009). Afbeelding 2 De Pentosefosfaatcascade en het herstel van ADP door ATP. Glucose-6fosfaat dehydrogenase is het rate-limiting enzym, terwijl ribose gebruikt kan worden als omloopverbinding door zijn niet-enzym afhankelijke omzetting in Ribose-5-fosfaat Ribose en L-carnitine kunnen gebruikt worden als substanties die respectievelijk de Pentosefosfaatcascade en citroenzuurcyclus verhogen (Hellsten 2004 , Reuter 2010, Malaguarnera 2008), wat leidt tot een hoger basaalmetabolisme en ATP-doeltreffendheid. Een derde substantie die zorgt voor energie is creatinefosfaat. CF wordt gebruikt in spieren, hart, hersenen en andere weefsels als directe regenerator van ADP in ATP. Met name de hartspier is in staat om CF te gebruiken (White 2006). Verhoogde inname zou het herstel van ATP kunnen bevorderen en daardoor positieve effecten kunnen hebben op de energieomzet en distributie tussen dure organen (Du 2009, Gordon 1995). Gecombineerd gebruik van ribose, L-carnitine en creatinefosfaat bij chronisch zieke mensen wordt momenteel onderzocht in ons laboratorium (Pruimboom in voorbereiding). Er wordt gezocht naar een macropakket van energie dat gebruikt kan worden bij de behandeling van pandemische ziekten. De voorlopige uitslagen zijn veelbelovend: definitieve conclusies kunnen pas getrokken worden na het afronden van het onderzoek in november 2011. Desalniettemin kan het gebruik van één of alle bovengenoemde stoffen gezien worden als zijnde veilig en wenselijk bij mensen die lijden aan een energietekort en/of energiedistributiestoornis. Hetgeen nog onderzocht dient te worden is of gecombineerde therapie effectiever is dan geïsoleerde interventie.