Thema 1 – Oefenvragen 1: Gebruik je eigen woorden bij het beantwoorden van de vragen. Je mag (alleen) in tweetallen met elkaar overleggen. Probeer eerst alle vragen zonder boek te maken. 1 2 3 4 5 6 7 Teken een dierlijke en een plantaardige cel en benoem zoveel mogelijk delen. Denk aan de tekenregels. a) Wat zijn plastiden? b) Welke drie soorten plastiden zijn er? Wat wordt er verstaan onder een weefsel? (Geef een omschrijving.) Geef de biologische omschrijving van een orgaan. Noem tenminste 6 tekenregels. Neem de volgende orgaanstelsel op je blaadje over en vermeld er drie organen achter die bij dit stelsel horen: a) zintuigstelsel b) ademhalingsstelsel c) bloedvatenstelsel d) verteringsstelsel e) bottenstelsel Zet de volgende begrippen in de juiste volgorde van klein naar groot orgaan – organisme – cel – orgaanstelsel – weefsel Thema 1 – antwoorden 1 1 Zie boek, bladzijde 17 en 19. 2 a) Korrels in en plantaardige cel b) Kleurstofkorrels – zetmeelkorrels – bladgroenkorrels 3 Een groep cellen die er hetzelfde uitzien en die dezelfde taak hebben. 4 Een deel van een levend wezen met een bepaalde taak. 5 Zie je boek , bladzijde 16. 6 zintuigstelsel: ogen – oren – tong – neus ademhalingsstelsel: longen – strottenklepje - luchtpijp bloedvatenstelsel: aorta – hart – holle ader – haarvaatje verteringsstelsel: maag – slokdarm – mond – dikke darm bottenstelsel: schedel – opperarmbeen - borstbeen 7 cel – weefsel – orgaan – orgaanstelsel - organisme