G. Nuchelmans De post-episteDlologische filosofie van Richard Rorty Gezien de nauwelijks te stuiten woekering van de term postmodernisme, prijs ik mij gelukkig deze bijdrage te mogen beperken tot één onderdeel: het verzet tegen een door kennisleer of epistemologie gedomineerde filosofie, dat vooral in de Amerikaan Richard Rorty, met zijn boek Philosophy and the Mirror of Nature van 1979, een welsprekende woordvoerder heeft gevonden! I. Op het verkeerde been gezet door denkers als Descartes en Locke, zou het gros van de academische filosofen nog steeds een taakopvatting hebben die overwegend epistemologisch georiënteerd is. Volgens Rorty beschouwen ze de epistemologie als de kern van de wijsbegeerte en verdienen ze het predikaatfundamentalist in de eerste plaats vanwege de fundamentele positie die ze binnen de filosofie aan de kennisleer toewijzen. Naar zijn voorstelling van zaken wordt deze vorm van epistemologisch fundamentalisme zulke filosofen ingegeven door de pretentie dat ze ten aanzien van de diverse menselijke kenactiviteiten een Archimedisch standpunt kunnen betrekken om van daaruit die activiteiten en hun resultaten op het punt van geldigheid aan een laatste oordeel te onderwerpen. Als epistemologen achten ze zich in staat universele en absolute criteria voor het vaststellen van waarheid en kennis aan te geven . Vanuit Olympische hoogte formuleren ze tijdloze voorwaarden waaraan cognitieve aanspraken moeten voldoen om recht op algemene erkenning te hebben. Deze naar imperialisme zwemende houding vindt haar aanvulling in een tweede vorm van epistemologisch fundamentalisme. Dat complement bestaat uit de overtuiging dat er bevoorrechte soorten onbetwijfelbare kennis zijn die als grondslag kunnen dienen voor de rechtvaardiging van andere typen. Kennis wordt gezien als een gebouw met vele verdiepingen, die uiteindelijk rusten op fundamenten als laatste steunpunten. In empiristisch getinte filosofieën bij voorbeeld zal die onderste laag bestaan uit zintuiglijke ervaringen die aan empirische beweringen ten grondslag liggen. Die twee aspecten van epistemologisch fundamentalisme hangen in zoverre met elkaar samen dat het toekennen van een primaat aan de epistemologie veelal gebaseerd zal zijn op de mening dat onder aanspraken op kennis een hiërarchie kan worden aangewezen die het mogelijk maakt meer riskante niveaus tot een betrouwbaar fundament te herleiden. 2 . De kritiek van Rorty op hetgeen hij als epistemologisch fundamentalisme presenteert, richt zich dan ook vooral op de tweede vorm, in het geloof dat als I Twee andere publikaties van Rorty's hand zijn Consequences of Pragmatism, Minneapolis, 1982, en Contingency, [rony, and Solidarity, Cambridge, 1988. 19 20 G. Nuchelmans die afdoende ondermijnd kan worden, de epistemologie vanzelf haar overheersende plaats zal verliezen. Ten eerste beschuldigt Rorty de fundamentalisten van een verwarring van rechtvaardiging met verklaring. Ze zouden van mening zijn dat aanspraken op kennis als voldoende gerechtvaardigd kunnen gelden wanneer verklaard is hoe ze tot stand komen. Hij gaat er nu vanuit dat de relatie tussen zintuiglijke gegevens zoals ze nog niet, geconceptualiseerd en wel, in het kader van een bewering zijn gebracht en anderzijds de empirische basisbeweringen van causale aard moet zijn: dat bij voorbeeld het hebben van een zintuiglijke indruk van een rode vlek de oorzaak is van het tot stand komen van een bewering daaromtrent. Zijn beslissende kritiek luidt dan dat in feite die relatie te labiel is om enige funderende kracht te hebben. Immers, ze is noch een voldoende voorwaarde, aangezien men een zintuiglijke ervaring kan hebben zonder tot een corresponderende bewering over te gaan, noch een noodzakelijke voorwaarde, aangezien iemand die vanaf zijn geboorte blind is toch van enige kennis omtrent de kleur rood blijk kan geven. Er is echter op gewezen dat deze tegenwerping niet meer bewijst dan dat een relatie die enkel en alleen causaal is niet vermag te verklaren hoe zintuiglijke ervaringen de grondslag voor empirische basisbeweringen kunnen leveren. Rorty verzuimt evenwel rekening te houden met fundamentalistische theorieën die hetzij meer genuanceerd causaal zijn hetzij een beroep doen op een relatie van niet-causale aard.' Een tweede pijler waarop Rorty's kritiek steunt, betreft de gebondenheid van kennis aan een of andere vorm van representatie. Om de wereld te kennen moeten we ons bepaalde voorstellingen van die wereld maken en die voorstellingen, van welke aard ze ook mogen zijn, behelzen onvermijdelijk een beperkt perspectief en allerlei elementen die met de persoon en de omstandigheden van het kennend subject verbonden zijn. Daarom is de gedachte van epistemologen dat we toegang tot de wereld zouden kunnen krijgen zoals die in zichzelf is, onafhankelijk van subjectieve bepaaldheid, een illusie. Rorty wil ons zelfs doen geloven dat die waan een geseculariseerde rest is van de overtuiging dat de wereld in haar eigenlijke en objectieve gedaante een persoon is of althans door een persoon is geschapen en ingericht. Deze associatie acht hij voldoende reden voor epistemologen om hun misplaatste aspiraties op te geven. Hij vindt het dan ook niet nodig nadere aandacht te besteden aan kennistheoretische opvattingen die niet zo'n radicale en al te gemakkelijke conclusie verbinden aan de langzamerhand wel onderkende factoren die objectiviteit belemmeren, maar integendeel oog hebben voor beproefde en telkens verder verfijnde methoden om die storende invloeden zoveel mogelijk te neutraliseren.3 • Zie, onder anderen, T. Triplett, 'Rorty's Critique ofFoundationalism', Philosophical Studies, 52, 115 - [2g, [987. 3 Zie bij voorbeeld T. Sorell, 'The World from lts Own Point of View' in A. Malachowski, ed., Reading Rorty, Oxford, blz. 11 - 25, [ggo. 20 De post-epistemologische filosofie van Rorty 21 3. Rorty's pogingen om langs de geschetste lijnen de fundamentalistische epistemologie in diskrediet te brengen monden uit in een pleidooi voor een geheel andere trant van filosofie beoefening. Omdat in zijn ogen aanspraken op kennis niet getoetst kunnen worden door confrontatie met facetten van de wereld zoals die in zichzelf is, beperkt hij de mogelijkheden van rechtvaardiging tot louter sociale praktijken die op een gegeven tijd en plaats binnen een gemeenschap gebruikelijk zijn. Als onderdelen van een contingente levensvorm of cultuurpatroon zijn typen van rechtvaardiging zuiver historisch bepaald en onderling verregaand incommensurabel. We beschikken niet over een soort transcendente maatstaf om deze veelheid van varianten van rechtvaardiging op hun merites te beoordelen en zo de ene boven de andere te prefereren. Van enige vooruitgang, waarin methoden allengs door vallen en opstaan verbeterd worden, kan dan ook geen sprake zijn. Kortom, niet alleen lijkt rechtvaardiging à la Rorty, als een sociaal proces dat geen enkele verticale verankering in de besproken wereld heeft, op de grijns van de Cheshire kat in Alia in Wonderland; er is ook een bonte verscheidenheid aan grijnzen, allemaal strikt gelijkwaardig. Tegenover de doeleinden die aan de traditionele epistemologie worden toegeschreven, verdedigt Rorty dus een standpunt waarin de nadruk ligt op de volstrekte contingentie en historiciteit van de wijzen waarop aanspraken op kennis gerechtvaardigd worden. Deze tegenstelling trekt hij ook door naar de filosofie in het algemeen. De traditionele, epistemologisch geïnspireerde filosofie, die Rorty systematische filosofie noemt, dient haar prominente plaats af te staan aan een totaal andere manier van filosoferen, waaraan hij de naam edifying philosophy geeft. De toevoeging edifying, herinnerend aan het Duitse Bildung, duidt op een streven naar ontplooiing en vorming van zichzelf en anderen door voortdurend te zoeken naar nieuwe, betere, meer interessante en vruchtbare wijzen van spreken over de wereld. Terwijl de systematische filosofie van de epistemologen voornamelijk gericht is op de normale fasen in de beoefening van een wetenschap, gaat het de filosofen op welke Rorty zijn hoop heeft gevestigd juist om de onophoudelijke ontwikkeling van revolutionaire denkbeelden en terminologieën die het kader van de normale wetenschap telkens doorbreken en deconstrueren. Ook wat de rechtvaardiging van aanspraken op kennis betreft, kan alleen maar heil worden verwacht van een nooit eindigende conversatie waarin steeds weer alternatieve benaderingen, gezichtspunten en concepten worden ontworpen en uitgewisseld. Zo'n conversatie zou ook kunnen worden gekarakteriseerd met de woorden die de Rorty niet onsympathieke Michael Oakeshott eens in verband met politieke activiteit gebruikte: 'men sail a boundless and bottomless sea; there is neither harbour for shelter nor floor for anchorage, neither starting-place nor appointed destination'.4 + M. Oakeshott, Rationalism in Polities, London, blz. 127, 1962. 21 22 G. Nuchelmans 4. Zoals hier en daar al terloops is aangestipt, zijn verscheidene elementen van Rorty's voorstelling van zaken voor bestrijding vatbaar, met argumenten in een min ofmeer gangbare betekenis. Het is echter zeer de vraag ofhet zin heeft te proberen iemands opvattingen te weerleggen met middelen die hij als volkomen achterhaald afschildert en waaraan hij elke overtuigingskracht ontzegt. Het enig doenlijke is waarschijnlijk voor zichzelf een afweging te maken van kosten en baten: wat wint men bij Rorty's verliteratuurde vorm van filosofie en wat dreigt men te verliezen? In die geest zal ik me beperken tot enkele slotbeschouwingen omtrent één punt. Wat Rorty's suggestie van filosofie als conversatie betreft, is het evident dat niemand het nut daarvan zal ontkennen voor zover ze eigenschappen als openheid, flexibiliteit en oorspronkelijkheid bevordert. Veel minder aantrekkelijk is evenwel het vrij zwevende en ongeremde karakter dat hij blijkbaar als wezenlijk voor zo'n alomvattend gesprek beschouwt. Wil alledaagse en wetenschappelijke kennis bij zo'n overvloedige bron van alternatieven gebaat zijn, dan zal er toch een of andere vorm van selectie moeten worden toegepast. In het wilde weg geopperde ideeën en denkvormen leiden tot niets als er geen middelen zijn om de bruikbare van allerlei buitenissigheden af te zonderen. En het is moeilijk in te zien hoe een zekere doelgerichtheid in de stroom van onderwerpen en voorstellen kan worden aangebracht zonder terug te vallen op het soort kritische reflectie dat vanouds juist tot de taken van de epistemologie en wetenschapsfilosofie wordt gerekend. In de praktijk van onderzoek blijkt dat het aantal levensvatbare alternatieven en revoluties in feite zeer beperkt is. Het is dan toch minstens de moeite waard om zich af te vragen hoe dat eigenlijk komt. Bovendien is een van de vruchtbaarste onderdelen van de pragmatiek als het onderzoek van concreet taalgebruik voortgekomen uit een opvatting van conversatie die vrijwel lijnrecht staat tegenover hetgeen Rorty als ideaal aanbeveelt. In het baanbrekende 'Logic and Conversation' van 19675 heeft Paul Grice laten zien hoe het taalverkeer feitelijk grotendeels functioneert bij de gratie van gebondenheid aan algemeen erkende eisen omtrent coöperatie, kwantiteit en kwaliteit van informatie, en relevantie. Vanuit dit gezichtspunt wordt duidelijk hoe hoog de prijs is die voor het volgen van Rorty's lokstem betaald zou moeten worden. Immers, de taalactiviteit van beweren en het uitwisselen van als betrouwbaar aangediende informatie is een niet weg te denken bestanddeel van elke menselijke samenleving. Een spreker die serieus aan die activiteit deelneemt, weet zich gebonden aan de daaraan inherente conventies. Door iets te beweren biedt hij de hoorder een inlichting waarvan hij gelooft dat ze correct en ter zake is en waarvan hij bij eventuele betwisting de aanvaardbaarheid kan aantonen. Die hele activiteit staat en valt met de impliciete regel dat een beweerder die aanspraak maakt op waarheid en kennis in staat en bereid mag worden geacht de hoorder inzicht te geven in de gronden die hij voor zijn overtuiging heeft. Zonder die regel zou de actiS Nu opgenomen in H .P. Grice, Studies in the Way of Words, Cambridge, Mass., blz. 3 - 143, 1989. 22 De post-epistemologische filosofie van Rorty viteit onherroepelijk degenereren en ten slotte zichzelf opheffen, op dezelfde wijze als de taalhandeling beloven de geest zou geven als men zich niet doorgaans aan gedane beloften hield. Gegeven de onmisbare functie van de taalactiviteit van het beweren als het middel bij uitstek om aan informatie te komen die voor individu en gemeenschap onontbeerlijk is, ligt het daarom voor de hand dat ook de sleutelbegrippen die ermee verbonden zijn, rond waarheid, kennis en rechtvaardiging, altijd een voorwerp van uiterste waakzaamheid en grondige bezinning zijn geweest. Overigens - en dit zij met nadruk gezegd - niet alleen voor professionele filosofen, maar zeker evenzeer voor alle wetenschaps beoefenaars die er prijs op stellen hun eigenlijke bezigheden te begeleiden met kritisch nadenken over het kenapparaat waarmee ze hun specifieke doeleinden trachten te bereiken. Ik kan me niet voorstellen dat ze zich deze extra dimensie door Rorty en andere postmodernisten zouden laten ontnemen.