Prionen - Chemische Feitelijkheden

advertisement
Inhoud
Startpagina
Prionen
132–1
Prionen
door dr. W. J. Gerritsen
Tijdschrift Voeding
Stichting Voeding Nederland
Den Haag
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
Inleiding: schapen, koeien en kannibalen
Prionen: protein only
Prion-eiwitten: in soorten en maten
Prionziekten: van buiten af, van binnen uit
Prion of virus: een „stammen”strijd
Gekke koeien: barrières doorbroken
Aanvullende literatuur
20 Chemische feitelijkheden
mei 1997
132–
132–
132–
132–
132–
132–
132–
3
4
4
7
8
8
9
tekst/132
Inhoud
Startpagina
Prionen
1.
132–3
Inleiding: schapen, koeien en kannibalen
De term „prion” werd in 1982 door de Amerikaanse biochemicus
Stanley Prusiner gelanceerd voor „proteinaceous infectious particle”, een eiwitdeeltje dat zonder DNA of RNA besmettelijk zou
kunnen zijn. Dit in tegenstelling tot bekende ziekteverwekkers zoals
bacteriën en virussen.
De prionhypothese kwam voort uit studies van de schapenziekte
scrapie bij hamsters. Deze ziekte leidt tot neurologische afwijkingen
en tot de vorming van holten in het hersenweefsel; vandaar de benaming sponsvormige hersenziekte (spongiforme encefalopathie).
Verwante vormen van deze ziekte komen ook voor bij de mens, zoals de ziekte van Creutzfeldt-Jakob, genoemd naar de Duitse artsen
H. G. Creutzfeldt en A. Jakob, die rond 1920 de eerste patiëntbeschrijvingen publiceerden. De verwantschap ervan met scrapie
kwam pas aan het licht nadat een exotische neurologische ziekte onder bewoners van de hooglanden van Nieuw-Guinea de aandacht
van wetenschappers had getrokken: kuru of „lachende dood”, voor
het eerst beschreven in 1957. Net als scrapie bleek dit een overdraagbare aandoening te zijn, zoals experimenteel met chimpansees werd
vastgesteld. Aangenomen wordt dat de slachtoffers de ziekte kregen
door kannibalistische rituelen, waarbij hersenen van overledenen
werden gegeten. Met de afschaffing van deze rituelen is de ziekte aan
het einde van de vijftiger jaren snel verdwenen.
Gezien de overeenkomsten in pathologie met kuru werd ook van de
ziekte van Creutzfeldt-Jakob de overdraagbaarheid getest en deze
kon, eveneens in chimpansees, worden vastgesteld. De aandoening
komt echter maar zelden voor – ongeveer één ziektegeval per miljoen personen per jaar – en zou zeker veel minder aandacht hebben
getrokken als zich in Groot-Brittannië niet een gelijksoortige ziekte
bij runderen had gemanifesteerd: boviene spongiforme encefalopathie (BSE), inmiddels beter bekend als de gekkekoeienziekte. Deze
runderziekte werd voor het eerst in november 1987 in Zuid-Engeland geïdentificeerd en leidde in 1996 – meer dan 150.000 gevallen
hadden zich inmiddels voorgedaan – tot grote beroering, toen wetenschappers juist in Engeland een nieuwe variant van de ziekte van
20 Chemische feitelijkheden
mei 1997
tekst/132
Inhoud
Startpagina
132–4
Prionen
Creutzfeldt-Jacob op het spoor kwamen. De overdracht van de
ziekte van rund naar mens werd daarmee een reeële mogelijkheid,
een mogelijkheid die met latere onderzoeksgegevens alleen maar
waarschijnlijker is geworden.
2.
Prionen: protein only
Zoals gezegd vond de prionhypothese zijn oorsprong bij scrapie, een
dodelijke ziekte die al zo’n 250 jaar bij schapen bekend is en die
naast coördinatiestoornissen ook ernstige jeuk kan veroorzaken,
waardoor de beesten hun vacht afschrapen; vandaar de naam „scrapie”. De ziekte bleek met hersen- of ruggenmergmateriaal overgeënt
te kunnen worden en filtratie-experimenten wezen op de betrokkenheid van de kleinste soort ziekteverwekkers die bekend was: de virussen. Maar de besmettelijke factor, het scrapie-agens, had bijzondere eigenschappen: het was bestand tegen verhitting, bestraling en
chemische behandelingen die de nucleïnezuren DNA en RNA beschadigen, condities die de besmettelijkheid van virussen gewoonlijk
aantasten. Behandelingen met eiwitsplitsende enzymen of eiwitdenaturerende chemicaliën deed de infectiviteit wel sterk afnemen.
Prusiner en medewerkers isoleerden het scrapie-agens uit hamsterhersenen, zuiverden de eiwitfractie en identificeerden een eiwit met
een molecuulgewicht van 27 tot 30.000. De term prionen werd geïntroduceerd om deze klasse van ziekteverwekkers, waarbij nucleïnezuren geen rol leken te spelen, te onderscheiden van virussen. Het
eiwit werd PrP gedoopt, voor „prion protein”. Hoe zonder nucleïnezuren in het infecterende deeltje de bij een infectie optredende
aanmaak van prion-eiwit werd gestuurd, was nog onduidelijk.
3.
Prion-eiwitten: in soorten en maten
Nadat een deel van de aminozuurvolgorde van het geïsoleerde
prion-eiwit was vastgesteld, kon het gen voor dit eiwit worden gelokaliseerd in het DNA van de hamsters. Ook in de chromosomen
van andere zoogdieren, inclusief de mens, werd de aanwezigheid van
zo’n gen, het Prnp-gen, nu vastgesteld. Het codeert voor een eiwit
20 Chemische feitelijkheden
mei 1997
tekst/132
Inhoud
Startpagina
Prionen
132–5
dat PrPc is gaan heten (met de c van „cellulair”) en dat voorkomt op
de celmembranen van neuronen, vooral in de hersenen, maar ook
wel in andere organen zoals het hart en de spieren. Het onderscheidt
zich van de infectieuze vorm, die alleen in besmette dieren aanwezig
is, doordat het gemakkelijk door eiwitsplitsende enzymen wordt afgebroken. De infectieuze vorm, die wordt aangeduid met PrPsc (sc
staat hier voor „scrapie”) is in hoge mate resistent tegen proteolytische afbraak.
0886-077
PrP-gen
PrP-mRNA
PrP c
PrP sc
PrP sc
Figuur 1. Model voor de vorming van de infectieuze vorm van het prion-eiwit PrPsc
uit de cellulaire vorm PrPc. (Bron: C. Weissmann et al.; British Medical Bulletin, 49
(1993); p. 997.)
Volgens het gangbare model kan het PrPsc, de infectieuze vorm, een
verandering teweegbrengen in het PrPc, waardoor dit overgaat in
PrPsc (zie Figuur 1). Door zo’n kettingreactie wordt steeds meer
PrPsc gevormd, dat zich ophoopt omdat het ook in de cel niet effectief door afbraak kan worden opgeruimd. Dit model heeft een
stevige ondersteuning gekregen met de waarneming dat „knockout” muizen, waarvan met recombinant-DNA-technieken het Prpngen op beide chromosomen was uitgeschakeld, totaal niet meer gevoelig zijn voor infectie. Deze knock-out muizen hebben trouwens
nog geen duidelijk zicht gebracht op de functie van PrPc in de cel,
20 Chemische feitelijkheden
mei 1997
tekst/132
Inhoud
Startpagina
132–6
Prionen
omdat geen of slechts subtiele afwijkingen in de muizen werden
waargenomen.
0886-078
Figuur 2. Structuurmodellen van de prion-eiwitten PrPc en PrPc. PrPc bestaat vooral
uit spiraalvormige gedeelten (a); in PrPsc zijn deze deels opengevouwen (b).
Aangenomen wordt dat PrPc overgaat in PrPsc door een verandering in ruimtelijke structuur, de vorm van het eiwitdeeltje. Chemische verschillen tussen de twee fracties zijn nooit gevonden. Er zijn
aanwijzingen dat de aminozuurketen in PrPc voor een aanzienlijk
deel een spiraalvorm (α-helix) heeft. Zulke spiraalgedeelten zouden
kunnen ontvouwen en in een platte structuur (ß-sheet) kunnen overgaan (Figuur 2). Dat PrPc onder invloed van het infectieuze PrPsc
kan veranderen in een vorm die, althans wat betreft gevoeligheid
20 Chemische feitelijkheden
mei 1997
tekst/132
Inhoud
Startpagina
Prionen
132–7
voor proteolytische afbraak, sterk lijkt op PrPsc, heeft men inderdaad in reageerbuisproeven kunnen aantonen.
4.
Prionziekten: van buiten af, van binnen uit
Door injectie van infectieus materiaal, van prionen dus, in de hersenen kunnen scrapie en de menselijke varianten, zoals de ziekte van
Creutzfeldt-Jakob, op proefdieren worden overgebracht. Ook is in
ruim honderd gevallen een besmetting van patiënten met de ziekte
van Creutzfeldt-Jakob door een geneeskundige behandeling gedocumenteerd, met name door behandeling met groeihormoon verkregen uit hersenen en door neurochirurgie met hersenvliesmateriaal.
Bij zo’n 15% van de patiënten met de ziekte van Creutzfeldt-Jakob
is echter duidelijk sprake van een erfelijke aandoening en dat is ook
het geval bij enkele nog zeldzamer voorkomende verwante ziekten
(Tabel 1). De verklaring hiervoor is gezocht – en gevonden – in het
gen van het prion-eiwit, dat bij de mens ligt op chromosoom 20 en
codeert voor 253 aminozuren. In dit gen zijn bij families met de erfelijke ziektevormen een aantal specifieke mutaties aangetroffen. De
veronderstelling dat deze mutaties leiden tot een zodanige wijziging
in de structuur van het prion-eiwit dat dit spontaan in een ziekteverwekkende vorm kan overgaan, kon worden bevestigd in transgene muizen. In deze muizen, die waren voorzien van een gen met
zo’n mutatie, trad inderdaad spontaan een dodelijke scrapie-achtige
ziekte op.
Tabel 1.
Prionziekten van de mens
Ziekte van Creutzfeldt-Jakob (CJ)
Ziekte van Gerstmann-Sträussler-Scheinker (GSS)
Fatale familaire insomnie (FFI)
Atypische prion-dementie
Kuru
Hoe bij andere patiënten de ziekte van Creutzfeldt-Jakob ontstaat,
is niet duidelijk. Bij deze zogeheten sporadische gevallen, die optreden zonder aanwijsbare besmetting of erfelijke belasting, zou sprake
kunnen zijn van een spontaan optredende mutatie of wellicht van
zeldzaam voorkomende spontane veranderingen in een prion-eiwit.
20 Chemische feitelijkheden
mei 1997
tekst/132
Inhoud
Startpagina
132–8
Prionen
Gezien de pathologie die is waargenomen in transgene muizen met
een groot aantal extra exemplaren van het prion-eiwitgen, zou ook
een verhoogde productie van prion-eiwit eraan kunnen bijdragen.
5.
Prion of virus: een „stammen”strijd
Hoewel de „protein only”-theorie van Prusiner inmiddels in de wetenschappelijke wereld veel aanhangers heeft gekregen, is zeker nog
niet iedereen overtuigd. Zo is het nog niet gelukt om in een reageerbuis PrPc om te zetten in infectieus materiaal. Maar vooral vanwege
het bestaan van „stammen”, veronderstellen sommige wetenschappers nog steeds dat het om een virus gaat. Deze stammen – voor
scrapie wel zo’n 20 – laten in muizen reproduceerbaar grote verschillen zien in incubatietijd en veranderingspatroon in de hersenen.
Toch zijn er inmiddels ook aanwijzingen dat bij zulke stammen wel
hetzelfde PrPsc betrokken zou kunnen zijn, met alleen een andere
ruimtelijke structuur. Zulke slechts in vorm van elkaar verschillende
infectieuze eiwitten zouden het fenomeen van de stammen kunnen
verklaren zonder dat daar DNA of RNA bij betrokken is, zoals dat
bij mutanten van een virus het geval is.
6.
Gekke koeien: barrières doorbroken
De grootschalige verspreiding van de gekkekoeienziekte BSE in
Groot-Brittannië – in 1992 en 1993 waren er meer dan 40.000 gevallen per jaar – is veroorzaakt door infectie van het veevoer met
slachtafval. Men neemt aan dat veranderingen in de processen bij de
verwerking van dit afval er de oorzaak van zijn geweest dat infectieus materiaal, vermoedelijk van schapen met scrapie, rond 1980 in
het veevoer is terecht gekomen. In 1988, ruim anderhalf jaar na de
eerste BSE-gevallen, is het toevoegen van slachtafval aan het voer
voor koeien verboden.
Van een verband tussen het optreden van scrapie bij schapen en de
ziekte van Creutzfeldt-Jakob bij de mens is nooit iets gebleken, ook
niet bij bevolkingen waar het eten van schapenhersenen gebruikelijk
20 Chemische feitelijkheden
mei 1997
tekst/132
Inhoud
Startpagina
Prionen
132–9
is. Zo’n barrière tussen soorten is terug te voeren op verschillen in
de prion-eiwiten. Het prion-eiwit van het schaap wijkt op 30 posities van de aminozuurketen af van dat van de mens, maar slechts op
7 van dat van de koe. Een overdracht van schaap op koe ligt dan
ook meer voor de hand dan van schaap op mens. Uit epidemiologische waarnemingen werd in eerste instantie geconcludeerd dat infectie van de mens door de koe niet zo waarschijnlijk was. Experimenten met transgene muizen, voorzien van het gen van het menselijk prion-eiwit, steunden deze conclusie.
Toch lijkt het erop dat ook de barrière naar de mens doorbroken is.
Van een nieuwe vorm van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob bij tien
Britse patiënten – met jongere leeftijd en met afwijkende veranderingen in de hersenen – is een opmerkelijke overeenkomst aangetoond met BSE ten aanzien van het patroon van eiwitfragmenten
dat bij proteolytische afbraak uit PrPsc ontstaat. Het is dan ook duidelijk dat BSE en gekke koeien uit de menselijke voedselketen zullen
dienen te verdwijnen.
7.
Aanvullende literatuur
–
S.B. Prusiner, „The prion diseases”; Scientific American (January 1995); pp. 30-37.
W. A. van Gool e.a., „Prionziekten: een nieuwe klasse neurodegeneratieve aandoeningen”; Ned. Tijdschr. Geneeskd. 139
(1995); pp. 606-613.
W. J. Gerritsen, „Ziekte van Creutzfeldt-Jakob via BSE?”; Voeding 57, 5 (1996); pp. 10-11.
D. P. W. M. Wientjes e.a., „Spongiforme encefalopathie bij
rund en mens”; Ned. Tijdschr. Geneeskd. 140 (1996); pp. 12521254.
R. Mestel, „Putting prions to the test”; Science 273 (1996);
pp. 184-189.
A. Aguzzi en C. Weissmann, „A suspicious signature”; Nature
383 (1996); pp. 666-667.
–
–
–
–
–
20 Chemische feitelijkheden
mei 1997
tekst/132
Inhoud
Startpagina
132–10
Prionen
Dankbetuiging
Figuur 2. is overgenomen uit „Trends in Biochemical Sciences”, vol.
21, december 1996 (252), S. B. Brusiner, molecular biology and pathogenesis of prion diseases, pp. 482-487 (1996), met vriendelijke
toestemming van Elsevier Science-NL, Sara Burgerhartstraat 25,
1055 KV Amsterdam
20 Chemische feitelijkheden
mei 1997
tekst/132
Download