Seksueel verlangen Mirjam de Bruin, 3810208 Leeronderzoek Bachelor Wijsbegeerte Begeleiders: Prof. dr. Marcus Düwell, Dascha Düring Universiteit Utrecht mei 2015 Seks. In het woord alleen al ligt iets stouts. Connotaties van zonde, verspilling en beloning zijn met name door verschillende religies, het Christendom niet ten laatste, aan het fenomeen verbonden, waardoor het binnen de maatschappelijke leefwereld een prominent thema is. Nog steeds wordt er niet open gesproken over seks en hangen er bepaalde taboes omheen. De Platoons-Christelijke tradities hebben deze taboes om seksualiteit heen geplaatst en benadrukken dat de mens zich niet te veel op dierlijke en aardse lusten moet focussen, maar de ware liefde en het werkelijke geluk (die voornamelijk plaatshebben in het leven na de dood), in acht moet houden. Maar waarom eigenlijk? Is seks niet een natuurlijk gegeven, en seksualiteit een natuurlijke drift die wij met dieren gemeen hebben? Mensen net zoals dieren hebben seksueel verlangen: een verlangen dat gericht is op fysieke behoeftebevrediging en voortplanting als consequentie met zich meedraagt. Seks is toch iets leuks dat in de activiteit geen ander doel dient dan zichzelf? We moeten van de taboes af om iets dat onschuldig én productief is, weer natuurlijk te maken. Seks is immers een dierlijke activiteit, waarbij seksueel verlangen gelijk te stellen is aan een drift naar fysieke behoeftebevrediging. Maar is dit werkelijk zo? Is seks de facto zo onschuldig? Dit is niet direct duidelijk. Het is makkelijk om seksueel verlangen gelijk te stellen aan een dierlijke geslachtsdrift, maar wellicht te gemakkelijk. Wordt seksueel verlangen wel altijd gestild door seksuele handeling? De seksuele activiteit lijkt iets anders te zijn dan simpelweg het lessen van dorst: seks kan onvoldoend zijn, zelfs als er een orgasme bij komt kijken. Het lijkt dus niet slechts fysiek: de seksuele handeling bevredigt niet altijd het seksueel verlangen – hetgeen suggereert dat er geen noodzakelijk of conceptueel verband bestaat tussen seks en seksuele bevrediging. Maar wat verlangen we dan eigenlijk, als het niet puur fysieke bevrediging is? Verlangen we dan toch spirituele intimiteit? Maar seksueel verlangen is ook niet direct gelijk te stellen aan een puur spiritueel verlangen, dat evenzeer op platoons niveau bevredigd zou kunnen worden in een diep en open gesprek met een goede vriend. Er lijkt iets ambivalents in het seksuele verlangen zelf te liggen: het kan niet gereduceerd worden tot een fysieke drift, noch tot een hang naar spiritualiteit. Maar, waar spreken we dan eigenlijk over als we het over de seksuele begeerte hebben? 1 Omdat dit nog onduidelijk is, wil ik in deze scriptie verkennen hoe wij op een adequate manier seksualiteit – en specifiek seksueel verlangen – kunnen begrijpen. Ik ga op zoek naar een concept van seksueel verlangen dat de genoemde ambivalentie in het verlangen inzichtelijk maakt. De naturalistische positie, waarbij seksueel verlangen gereduceerd wordt tot een dierlijke drift, kan wellicht verklaren waarom we seks willen hebben met iemand, en hoe dit in z’n werk gaat, maar het kan geenszins de centrale aspecten van de ervaringsdimensie van seksualiteit inzichtelijk maken. Mijn scriptie is daarom een hermeneutische operatie: het is een poging om seksualiteit, het verlangen ernaar en de betekenis daarvan voor ons zelfbegrip begrijpelijk te maken. Om dit te bewerkstelligen, spits ik voornamelijk toe op de seksuele begeerte, in plaats van de seksuele activiteit zelf. Het is voor de hand liggend om in het verklaren van het seksuele, te richten op de seksuele daad an sich, maar in het begrijpelijk maken van de rol van het seksuele in ons zelfbegrip, speelt de dimensie van verlangen een centrale rol. Denk hierbij aan fenomenen als flirten, het spel van aantrekken en afstoten: deze zijn niet los te zien van het seksuele. Als wij duidelijk hebben waar we naar verlangen als we seksueel verlangen, en of / op welke manier dit verlangen bevredigd kan worden, kunnen we meer te weten komen over de gevoelens en gedragingen die we rondom seks hebben: we kunnen ze beter interpreteren en in een bepaald kader plaatsen. Een adequaat begrip van seksueel verlangen kan ook helpen om ons te verhouden tot bepaalde sociale conventies en het duiden van bepaalde pathologieën (denk bijvoorbeeld aan fetisjisme). Maar het belangrijkste lijkt mij: wellicht kunnen we onszelf geenszins op een aannemelijke manier als mens vatten zonder duidelijk te hebben welke rol seksualiteit in ons leven speelt. Het is denkbaar dat dit zo’n grote rol is, dat we zonder een passend begrip geen kennis kunnen nemen van ons ware zijn. Om een duidelijke voorstelling te krijgen van seksualiteit, is het daarom nuttig te onderzoeken waar het seksuele verlangen uit bestaat en wat we precies verlangen als we seksueel begeren. Ik poog een bijdrage te leveren aan het ontwikkelen van een adequaat begrip van seksualiteit, door een drieledig onderscheid aan te brengen: een onderscheid tussen seksueel verlangen, het object van seksueel verlangen, en de seksuele handeling. Een dergelijk onderscheid kan ons helpen seksualiteit beter te begrijpen, omdat het de vorm 2 en inhoud van seksuele oriëntatie uit elkaar trekt. Het verlangen naar een glas water als je dorst hebt, is anders dan het seksueel verlangen, maar dit kan op verschillende manieren begrepen worden. Ligt het verschil in het object van verlangen: verlangen wij een gecompliceerd “object”, als wij seksueel verlangen? Als wij bijvoorbeeld, zoals Sartre meent, een “wederzijdse incarnatie” verlangen, verlangen wij dan iets dat in zichzelf ambivalent is? Of is het object van ons verlangen in zichzelf eenduidig, maar ontstaat de paradoxicaliteit in de structuur van ons verlangen zelf? Is de structuur van seksueel verlangen dus categorisch anders dan de structuur van het verlangen naar bijvoorbeeld een glas water? Of ligt de complicatie in hoe de structuur van ons seksueel verlangen zich verhoudt tot het object van dit verlangen? Is ons seksueel verlangen dus op zichzelf vergelijkbaar met het verlangen naar een glas water, maar verhoudt deze zich op een paradoxale manier met de inhoud van het object van verlangen, dat op zichzelf ook eenduidig is? Om dichterbij een antwoord op deze vragen te komen analyseer ik de posities van Sartre en Bataille in het kader van de onderscheidingen tussen verlangen, object van verlangen, en seksuele handeling. Bij alle twee de auteurs vindt men een ambivalent concept van seks en seksualiteit, en speelt dit begrip een fundamentele en/of exemplarische rol voor hoe mensen zichzelf begrijpen en zich tot elkaar verhouden. Ik reconstrueer deze posities in termen van een onderscheid tussen vorm en inhoud om denkmogelijkheden te openen waarin seks en seksualiteit beschouwd kunnen worden op een manier die deze niet reduceert tot een fysieke drift als opgewondenheid, noch als subcategorie van een meer intellectuele hang naar intimiteit. Seksualiteit kan niet gereduceerd worden tot één van de twee; is wellicht een beetje van beide – maar dan moeten we begrijpen hoe beide precies samenkomen. Maar misschien is seks, en met name seksueel verlangen, een classe aparte, en zouden wij in ons begrip hiervan meer denkruimte moeten ontwikkelen. Concreet doe ik in deze scriptie het volgende: ik begin met een uiteenzetting van de positie die seksueel verlangen gelijkstelt aan seksuele opwinding, en beargumenteer waarom de positie niet toereikend is voor een adequaat begrip van seksueel verlangen. Dit is met name het geval bij het betitelen van een specifieke aanraking als seksueel, en het verklaren van persoonlijke seksualiteit. Ook kan het seksuele verlangen niet gedacht 3 worden als enkel een hang naar het spirituele, omdat hierbij niet duidelijk wordt wat uniek is aan het seksuele (en als dit mist, doet het geen recht aan onze ervaring). Dan bespreek ik Sartre en Bataille en probeer hun posities te reconstrueren vanuit bovengenoemd drieledig onderscheid. Ik pas een vergelijkende analyse toe op deze posities, en probeer uit te lichten waar parallellen en verschillen liggen. Vervolgens reconstrueer ik kort waar mogelijkheden liggen van de verschillende standpunten, en wat deze voor consequenties zouden (moeten) hebben voor ons idee van seks en seksualiteit in een bredere context van zelfbegrip. Ik concludeer met een aantal vragen voor toekomstig onderzoek, die ik hopelijk in de toekomst verder zal kunnen uitdenken. 4 1. Reductionistische opvatting van seksueel verlangen 1.1. Seksueel verlangen in de Platoons-Christelijke traditie In Platoons-Christelijke tradities wordt vaak zo min mogelijk gefocust op de “aardse lusten” en staan voornamelijk ware liefde en het leven na de dood als werkelijke doelen, hoog aangeschreven. Seksualiteit wordt in deze traditie dikwijls opgevat als een middel om een ander doel te bereiken. Voorbeelden van deze doelen, die we willen bereiken door seks te hebben, zijn voortplanting, uiting van liefde, communicatie, of interpersoonlijk besef. (Soble: 16) Als bijvoorbeeld uiting van liefde ons doel is, is seks daar een middel toe: seks wordt gezien als middel om liefde te geven aan iemand. Op dezelfde wijze kunnen de andere genoemde voorbeelden ingevuld worden. Waar het nu om gaat is dat het lichamelijke compleet weggedacht wordt bij deze positie: het behoort niet tot de essentie van het seksuele. Als ik seksueel verlang naar Piet, verlang ik niet naar (contact met) zijn lichaam, maar verlang ik enkel naar iets spiritueels, waarbij het spirituele dus in verschillende termen gedacht kan worden. Dit externe doel dat aan seksueel verlangen wordt toegeschreven, maakt dat seks enkel een middel is om ons werkelijke seksuele verlangen te bevredigen. Men zou kunnen stellen dat deze middel-doel analyses van seksueel verlangen, waarbij seks dus enkel een middel is om een extern doel te bereiken, gerelateerd zijn aan pogingen om “morele” of “normale” seksualiteit te beperken tot de gevallen waarin de functie van ‘het werkelijke doel’ van seksueel verlangen wordt gewaarborgd. (Goldman: 272) Normale of moreel goedgekeurde seks is dan dus het uitvoeren van seksuele handelingen met als doel het verlangen – om voort te planten, lief te hebben, of te communiceren met een ander – te bevredigen. Vormen die buiten deze modellen vallen worden pervers of immoreel genoemd, of worden zelfs onbespreekbaar: taboes.1 Door bepaalde seksuele gedragingen in zulke kaders te plaatsen, worden bepaalde handelingen vanuit maatschappelijk perspectief als goed of fout bestempeld. Bijvoorbeeld – hoewel alle voorbeelden natuurlijk controversieel blijven – zou men kunnen denken aan de traditionele houding van verschillende religies ten opzichte van homoseksualiteit: indien seksualiteit in verhouding tot het goddelijke wordt gelegitimeerd door verwijzing naar haar reproductieve voordelen, dan is iedere vorm 1 Zie bijvoorbeeld de bespreking van Freud over seksuele abberaties. Freud, Seksualiteit, p. 29-44. 5 die sowieso geen reproductie ten doel heeft blasfemie. Iets sterkers vindt men in de discussie over de vraag naar condoomgebruik binnen de Rooms-katholieke kerk: seks en reproductie worden zo expliciet van elkaar gescheiden, waarbij condoomgebruik zelfs een poging is om reproductie te voorkomen. Vanuit traditioneel perspectief van de kerkgemeenschap zou dergelijk gedrag dat het “werkelijke doel” van seksualiteit zo uitgesproken op zijn kop zet, als immoreel of zelfs taboe bestempeld worden. Naast de kritische vraag die gesteld kan worden bij de wenselijkheid van het feit dat er allerlei geperverteerde opvattingen ontstaan over wat “normale” of “morele” seks is, als gevolg van de intellectualisering, verfijning en romantisering van seksueel verlangen, is er een andere relevante moeilijkheid die gepaard gaat met deze positie; namelijk dat het niet duidelijk wordt wat er specifiek uniek is aan het seksuele verlangen. Als seksueel verlangen niets anders is dan bijvoorbeeld het verlangen om te communiceren, waarom zouden we dan überhaupt seks hebben, als ‘het lichamelijke’ voor de bevrediging van ons verlangen immers totaal buiten beschouwing wordt gelaten, en we tevens met een goed glas wijn op de bank een intiem gesprek kunnen voeren, waardoor ons verlangen dus ook bevredigd wordt?2 Een positie waarbij seksueel verlangen gereduceerd wordt tot het verlangen naar iets spiritueels, en het lichamelijke geen enkele essentiële rol speelt, kan dit niet duidelijk maken. Naast deze reductionistische opvatting in de Platoons-Christelijke traditie, is er een naturalistische reductionistische opvatting, waarbij seksueel verlangen juist enkel gedacht wordt als verlangen naar het lichamelijke. 1.2. Seksueel verlangen in de naturalistische traditie In de naturalistische traditie heerst de opvatting dat seksueel verlangen in essentie het verlangen naar het lichamelijke is. Deze opvatting kan zowel unitair als binair worden gedacht – wat inhoudt dat bij de unitaire definitie van seksueel verlangen er niet noodzakelijk gerefereerd wordt naar een ander lichaam of een ander persoon, maar waar het enkel om de stimulatie van bepaalde plezierige gevoelens gaat, en bij de binaire Voortplanting lijkt op het eerste gezicht geen spiritueel doel, maar is het in feite wel: het gaat bij de seks dan niet om het lichamelijke zelf, maar alleen om de reproductie, waarbij seks het noodzakelijke middel is. Dit is anders dan bij de andere voorbeelden: als het externe doel van seksueel verlangen liefde tonen is, kan dit ook door iemand een bos rozen te geven. Voor reproductie is wel degelijk seks nodig, en is het middel (seks) dus niet inwisselbaar voor iets anders. (De moderne tijd met opties als IVF etc. daargelaten). 2 6 definitie er altijd contact met een ander lichaam wordt bedoeld. (Soble: 49) Bij beide opties wordt seksueel verlangen begrepen als verlangen naar iets fysieks, waarbij het spirituele of persoonlijke gereduceerd wordt tot het fysieke. Ofwel bestaat het seksuele verlangen uit het verlangen om seksuele handelingen bij jezelf uit te voeren, ofwel deze uit te voeren bij/met iemand anders. (Taylor: 88) Seksualiteit wordt dus begrepen als een dierlijke geslachtsdrift, waarbij een hoger doel irrelevant is. De unitaire positie, waarbij seksueel verlangen gedefinieerd wordt als verlangen naar stimulatie van bepaalde plezierige gevoelens, heeft als bezwaar dat het niet evident is welke aanrakingen seksueel genoemd kunnen worden. Dit is wel van belang om een onderscheid te kunnen maken tussen het bevredigen van een seksueel verlangen en bijvoorbeeld het verlangen om uit eten te gaan in een goed restaurant. Het zou raar zijn als we culinair eten, wat ervaren kan worden als een bepaald plezierig gevoel (namelijk het bevredigen van lekkere trek), seksueel zouden noemen. Een mogelijke oplossing is te stellen dat seksuele sensaties dergelijke gevoelens zijn die geproduceerd worden door stimulatie van de seksuele organen. Masturberen is bijvoorbeeld duidelijk seksueel; het gaat om de stimulatie van geslachtsorganen. Maar is het in de praktijk niet zo dat het aanraken van andere lichaamsdelen dan de seksuele organen, als extreem seksueel kan worden ervaren? Als iemand tijdens een date een ander over zijn of haar arm streelt – al is het maar heel kort – kan deze aanraking al een buitengewoon seksuele lading hebben. Hier laat ik het persoonlijke perspectief in de zin van dat er een onderscheid gemaakt kan worden tussen Piet en Klaas nog buiten beschouwing: het gaat hier om iets dat ‘in situatie’ gebeurt, onafhankelijk van wie het bezielde wezen is door wie je over je arm gestreeld wordt. Een andere mogelijkheid is dat alle plezierige gevoelens die geproduceerd worden door elk deel van het lichaam, als seksueel bestempeld kunnen worden. Deze Freudiaanse denkmogelijkheid geeft evenmin een bevredigend antwoord omdat we momenten kennen waarop een bepaald deel van ons lichaam aangeraakt wordt, dat op zijn beurt een plezierig gevoel teweegbrengt, maar die we absoluut niet seksueel zouden noemen. Als we bijvoorbeeld getroost worden door een broer of zus op een begrafenis, kan dat heel prettig zijn, maar zouden we het niet als een seksuele aanraking typeren. Wellicht is het zo dat seksueel plezierige gevoelens de gevoelens zijn die we leren kennen als we contact hebben met het lichaam van een ander, en dat als we eenmaal 7 hebben geleerd hoe we seksueel genot kunnen ervaren door dergelijk contact, we deze gevoelens ook later zelf kunnen produceren (zonder bijkomstigheid van een ander lichaam). Echter weten we vanuit de praktijk dat niet alle contact met andere lichamen plezierig is, niet alle plezierige gevoelens die we krijgen door zulk contact seksueel zijn, en we mogelijk niet zelf daadwerkelijk dezelfde gevoelens kunnen produceren als de plezierige gevoelens die we kunnen ervaren als we in contact zijn met een ander lichaam. De unitaire reductionistische positie heeft dus moeite met het definiëren van een seksuele aanraking als veroorzaker van een staat van bepaalde plezierige gevoelens, en daarmede wat de seksuele gevoelens precies inhouden, wat een passend reductionistisch begrip van seksueel verlangen in de weg staat. Ook de binaire reductionistische opvatting in de naturalistische traditie (waarbij in de definitie van seksueel verlangen altijd contact met een ander lichaam wordt opgenomen) kent problemen, omdat ook zij het persoonlijke / het spirituele geheel elimineert: het gaat immers alleen om het lichamelijke. Dit vormt een probleem omdat als we ervan uitgaan dat er naast het fysieke geen doelen bij het seksuele verlangen horen, we niet kunnen verklaren dat we in de praktijk wel seksueel verlangen voelen naar Piet, maar niet naar Klaas – ook al is Klaas erg aantrekkelijk, en zou ik gemakkelijk opgewonden van hem kunnen raken. Is het niet nodig om dit persoonlijke aspect ook in de definitie van seksueel verlangen op te nemen? De naturalistische positie houdt hier geen rekening mee. Door het fenomeen enkel atomistisch op te vatten is er geen ruimte meer voor onze ervaringsdimensie, die, zo blijkt in de praktijk, wel degelijk een rol speelt in ons seksueel verlangen. Als ik namelijk van Piet hou, en hem seksueel begeer, lijkt er iets meer aan de hand te zijn dan enkel het verlangen naar fysiek contact met zijn lichaam. Het gaat om díe betreffende persoon. De persoon waar we herinneringen mee delen, die we intellectueel en emotioneel interessant vinden, etc. De reductionistische positie waarbij seksueel verlangen gereduceerd wordt tot het lichamelijke, biedt geen grond voor het persoonlijke (het gaat enkel om de seks), wat we wel terug zouden willen vinden in een omvattend begrip van seksueel verlangen. 8 1.3. De reductionistische opvatting biedt geen omvattend begrip van seksueel verlangen De reductionistische positie reduceert dus ofwel het seksueel verlangen tot verlangen naar enkel het spirituele, ofwel tot verlangen naar enkel het lichamelijke. De PlatoonsChristelijke traditie reduceert het fysieke tot het spirituele, de naturalistische traditie doet precies het omgekeerde: het spirituele wordt gereduceerd tot het fysieke. Wat pleit voor de Platoons-Christelijke opvatting van seksueel verlangen is dat het de persoonlijke dimensie van seksualiteit inzichtelijk kan maken. Als mijn seksuele verlangen bestaat uit liefde tonen aan mijn geliefde, maakt het wel degelijk uit of ik seks heb met Piet – van wie ik hou – of met Klaas – van wie ik niet hou. Dit is zoals gesteld in paragraaf 1.2. belangrijk voor een omvattend begrip van seksualiteit. In termen van het drieledige onderscheid tussen seksueel verlangen, object van seksueel verlangen en seksuele handeling, kan de Platoons-Christelijke opvatting gereconstrueerd worden als het seksuele verlangen dat bestaat uit het verlangen om seks te hebben, en is – om bij het voorbeeld van zojuist te blijven – het object van het seksuele verlangen het tonen van liefde. Seks is dan het middel om het object van verlangen te bevredigen. Een verdediging van de naturalistische positie zou kunnen zijn dat het duidelijk kan maken waarom we verlangen naar fysiek contact. In kader van het onderscheid: seksueel verlangen is het verlangen om seksuele gevoelens te stimuleren (hetzij alleen, hetzij met een ander) en het object van seksueel verlangen is seks zelf, dat niet los van het orgasme gedacht kan worden. Het seksuele verlangen zelf, het object van het seksuele verlangen, en de seksuele handeling verschillen niets van elkaar. Omdat het enkel om het lichamelijke gaat, omvat deze positie, zo zou ik willen stellen, slechts een notie van seksuele opgewondenheid. Deze notie kan prima verduidelijken waarom we verlangen naar het fysieke, omdat we middels het lichaam fysiek genot kunnen ervaren, en dus ons fysieke verlangen bevredigd wordt. Belangrijk om op te merken is dat bij deze positie het seksuele verlangen middels de seksuele handeling wel bevredigd moet worden, omdat seksueel verlangen enkel opgevat wordt als een staat van “geilheid” waarbij verlangd wordt om de opgewonden staat te stimuleren tot een hoogtepunt, waardoor het verlangen – het stimuleren van seksuele gevoelens – automatisch 9 bevredigd wordt.3 Het orgasme hoort bij deze positie dus per definitie bij het object van seksueel verlangen. Ondanks de relevante aspecten die zowel de spirituele als de naturalistische benadering kan duiden, kunnen beide posities geen adequaat begrip van seksueel verlangen beschikbaar stellen, omdat de reductie van het seksuele verlangen tot een van de twee, geen recht doet aan onze ervaring. De Platoons-Christelijke opvatting en de naturalistische opvatting zijn ook niet complementair op te vatten. Als ik namelijk de overtuiging heb dat seksualiteit in essentie een geslachtsdrift is, en niets meer of minder, dan is er niet zo iets als een spirituele eenwording in significante zin; dit laatste doet er niet toe. Het spirituele wordt compleet gereduceerd tot het lichamelijke, en is irrelevant. Hier komt het voornaamste probleem van de naturalistische positie om de hoek kijken: namelijk, dat we het persoonlijke element in seksualiteit niet kunnen duiden.4 Dit is logisch: de spirituele, ofwel persoonlijke dimensie wordt gereduceerd tot het fysieke, waarbij er dus géén ruimte meer blijft voor het eerste. Als het mij enkel te doen is om het hebben van seks, maakt het niets uit of dit met Piet of met Klaas is. Als ik de overtuiging heb dat seksualiteit daarentegen in essentie om iets spiritueels gaat, waarbij ik seks dus als middel zie om andere doelen te bereiken, betekent het lichamelijke niets meer: het lichamelijke wordt gereduceerd tot het spirituele. Hier wordt het voornaamste probleem van de spirituele benadering weer duidelijk: wat maakt dat een seksueel verlangen bevredigd wordt en niet een ander verlangen? Anders geformuleerd: het wordt niet duidelijk wat er uniek is aan de seksuele begeerte.5 Seksueel verlangen lijkt dus om beide elementen – zowel het fysieke, als het spirituele – te gaan. De reductionistische positie, waarbij seksueel verlangen ofwel gereduceerd wordt tot het fysieke, ofwel tot het spirituele, kan, zoals beargumenteerd, niet complementair gedacht worden omdat beide posities geen ruimte laten voor de andere. Mits het ‘succesvolle’ seks is: in de zin van dat er een orgasme bij komt kijken. Hier kan direct een nieuw probleem geïntroduceerd worden: seks zonder hoogtepunt, dus waarbij de seksuele gevoelens niet in een totale zin bevredigend gestimuleerd worden, is bij deze positie per definitie onsuccesvol: het verlangen wordt dan niet bevredigd. Dit suggereert dat het enkel om het orgasme gaat bij seksueel verlangen, wat in de praktijk niet altijd zo lijkt te zijn. 4 Zie paragraaf 1.2. 5 Zie paragraaf 1.1. 3 10 Om een vollediger begrip van seksueel verlangen te krijgen, is het daarom belangrijk andere posities te verkennen, waarbij de ambivalentie in het seksuele verlangen zelf naar voren komt. De reductionistische positie kan elementen van het seksuele verlangen verklaren, maar geen bevredigend begrip geven van hoe wij seksueel verlangen ervaren. 11 2. Seksueel verlangen bij Sartre Jean-Paul Sartre schrijft in L’Être et le Néant over seksueel verlangen als zowel een ideale oplossing voor het conflict dat er tussen mensen bestaat, als een tragisch verlangen dat gedoemd is te mislukken. Om duidelijk te krijgen hoe dit precies zit, is het eerst van belang te kijken naar de manier waarop wij onze relatie met de ander kunnen zien. 2.1 Wij perken elkaars vrijheid in Volgens Sartre is het belangrijk om het gegeven dat we als personen ‘in de wereld zijn’ en voor de ander in de wereld bestaan, te betrekken bij de betekenis die we toekennen aan seksueel verlangen. Seksueel verlangen wordt door Sartre begrepen als de poging om mij ‘via het lichaam van de ander van diens vrijheid meester te maken’. (Sartre : 489) Wat betekent dit? En waarom heeft seksueel verlangen te maken met vrijheid? Volgens Sartre zijn wij een bewustzijn dat vrij is. Vrijheid moeten we niet opvatten als een eigenschap die wij bezitten, of als afwezigheid van externe belemmeringen, maar als het autonoom zijn in het mij verhouden tot anderen en situaties. Vrijheid is er simpelweg zolang wij ‘in de wereld zijn’. (Ibid: 605) Er is slechts vrijheid in situatie, stelt Sartre. Enkel als ik geëngageerd ben in een weerstand biedende wereld, ben ik vrij. (Ibid: 611, 505). We kunnen dit begrijpen op een manier dat vrijheid of bewustzijn, pas bestaat in een intersubjectieve context. Robinson Crusoe is op het onbewoonde eiland – voordat Vrijdag aankomt althans – dus niet vrij, omdat het bestaan van de ander noodzakelijk is voor mijn vrijheid. Maar, omdat de ander zelf ook vrij is, kan de ander mijn vrijheid inperken. (Ibid: 555, 556) We willen onze vrijheid echter behouden. Het seksuele verlangen is een oorspronkelijke poging dit te bewerkstelligen. Het vormt een noodzakelijke structuur voor ons zijn in relatie tot de ander: het is de worsteling naar een wederzijdse niet-in-te-perken vrijheid.6 (Ibid: 493) Er zijn volgens Sartre drie zijnsmodi van de derde ontologische dimensie van mijn lichaam. Deze derde dimensie is dat ‘ik besta voor mij als door de ander als lichaam gekend’. Er zijn volgens Sartre binnen deze derde dimensie drie houdingen jegens de ander. Deze houdingen volgen elkaar op, maar treden nooit buiten de cirkel: de mislukking van de een, zorgt voor het begin van de ander. Ze zijn dan ook gelijk aan elkaar. De eerste houding is die van liefde, taal en masochisme. De tweede houding is die van onverschilligheid, begeerte, haat en sadisme. De derde houding jegens de ander is het ‘zijn-met’ en het 6 12 Om dit goed te begrijpen is het noodzakelijk de manier waarop anderen onze vrijheid kunnen inperken te verhelderen. Sartre begint zijn sociale ontologie met een beschrijving van de betekenis van het zijn. Hij maakt een onderscheid tussen het zijn van een waargenomen object, en het zijn van een bewustzijn dat waarneemt. Als ik Piet waarneem, ben ik bewustzijn en verhoud ik mij tot hem. Ik ben vrij om dit te kunnen doen. Piet is in dit geval het object dat door mij wordt waargenomen. In de relatie tot Piet, of tot een ander willekeurig persoon, kan ik mij bewust worden dat ik voor anderen een object ben. Als Piet namelijk naar mij kijkt, krijg ik een “wezen” door hem toebedeeld. Hij ziet mij op een bepaalde manier, waar ik zelf geen invloed op kan uitoefenen: ik word door hem tot object gemaakt. Dit object-zijn dat ook bij mijn zijn hoort, is een noodzakelijk onderdeel van wie ik ben: ik word mij bewust dat ik in de wereld besta op een manier die vastgezet wordt door de ander. (Sartre: 447, 459) In de praktijk kan dit ‘gedefinieerd worden door een ander’ exact zo voelen: wanneer iemand ons bekijkt, kunnen we ons gereduceerd voelen tot ons uiterlijk. Dit gebeurt hetzelfde andersom. Precies als Piet bewust is dat ik hem waarneem, waarbij hij weet dat ik een ander, een persoon ben (dus voor hem een object ben mét een bewustzijn), wordt zijn vrijheid ingeperkt. Het inperken van andermans vrijheid moet in dit geval niet worden opgevat als een geschonden goed waarbij ik Piet gelijk de gevangenis in stuur, maar als een automatisch gevolg van het bewustzijn van Piet dat hij waargenomen wordt door mij; iets waar hij zich bewust van is, maar geen grip op heeft. In zoverre ik mij bewust ben van de ander – wat noodzakelijk is voor mijn vrijheid – ben ik mij bewust dat diegene mij tot een object maakt, en daarmee dus inbreuk maakt op die vrijheid. Om mijn totale vrijheid terug te winnen, kan ik proberen via de ander meer kennis te krijgen over mijzelf als object. (Ibid: 472) Als ik weet hoe Piet mij ziet, heeft hij minder ‘macht/vrijheid’ over mij, omdat ik dan ook weet op welke manier hij mij waarneemt – en dus zijn bewustzijn mij toe-eigen – waardoor ik dus niet enkel een vrij bewustzijn ben, maar ook kennis krijg van mijzelf als object in de wereld. Belangrijk om op te merken is dat ik erken dat Piet ook een vrij bewustzijn is. Als ik zou denken dat hij enkel een object is (dus bewustzijn mist), zou ik door hem niet als object gemaakt kunnen worden, waardoor ik mijzelf ook niet als ‘tot object gemaakt’ ervaar. Mijn poging mijn ‘wij’. Belangrijk om op te merken is dat elke houding door Sartre ‘een fundamentele reactie op het voorde-ander zijn als oorspronkelijke situatie’, genoemd wordt. Ze zijn dus allen even belangrijk. Sartre, Het zijn en het niet, 476-545. En: Arntz, De liefde in de ontologie van J.P. Sartre, 176-220. 13 vrijheid terug te nemen zou dan überhaupt niet aan de orde zijn. Om mijn vrijheid terug te winnen, en daarmee een vollediger besef te krijgen van wie ik ben (bewustzijn én object), moet ik dus de vrije ander, die als object aan mij verschijnt, in mij opnemen. (Sartre: 472) De vraag is nu: op welke manier kan ik dit doen? Om Piet in mij op te nemen, moet ik mij identificeren met mijn object-zijn voor Piet. Op die manier houd ik de vrijheid van Piet in stand: ik ben mij bewust dat ik een object voor hem ben, en laat hem mij bekijken. Als ik zijn vrijheid niet in stand zou willen houden, zou mijn poging om mijn eigen vrijheid terug te winnen opnieuw geen zin hebben (ik kan immers alleen via de vrijheid van de ander meer te weten komen over mijzelf). Hier ontstaat echter een probleem: mijn enige relatie tot Piet is dat ik object ben voor hem, en hij object is voor mij. Wat er namelijk gebeurt is dat wanneer ik mijn eigen vrijheid probeer terug te winnen, ik de vrijheid van Piet moet dwingen om onderworpen te zijn aan mijn vrijheid. Dit kan enkel door mijn vrijheid zo stellig te poneren, dat deze niet ingeperkt wordt door Piet. (Ibid: 473) Stel je een situatie voor waarbij Piet en ik naar elkaar kijken. Mijn blik maakt Piet tot object, en vice versa. Toch moet er één als eerste de blik afwijzen, waardoor de ander niet meer tot object gemaakt wordt. Wanneer ik als eerste mijn blik op iets anders richt, en ik bewust ervan ben dat Piet mij nog steeds bekijkt, heeft hij mijn vrijheid (dus mijn bewustzijn) ingeperkt. Piet ziet mij op een manier, die ik zelf niet kan waarnemen, maar die wel een fundamenteel onderdeel is van mijn zijn: iets zijn in deze wereld. (Ibid: 471) Zoals eerder benoemd, is de enige manier om mijn vrijheid te behouden, door geen object te zijn voor iemand. Maar het probleem ligt precies hierin: de ander bestaat net als ik in de wereld. Iemand perkt mijn vrijheid in, wanneer ik bewust ben dat diegene mij bekijkt. Als ik mijn vrijheid terug wil krijgen, door inzicht te krijgen in Piets vrijheid, kan het niet anders dan zelf object te zijn voor Piet. Het paradoxale is dat zodra ik dit probeer, mijn vrijheid niet meer kan domineren over de vrijheid van Piet (ik laat me immers object zijn), en mijn vrijheid dus geenszins teruggewonnen kan worden. De eenheid met de ander, in de zin van dat we onszelf kunnen zien hoe de ander ons ziet, en daarmee het behoud van onze vrijheid in tegenwoordigheid van de ander bewerkstelligen, kan dus niet gerealiseerd worden: het is een conceptuele onmogelijkheid. 14 Je zou kunnen denken dat een oplossing om onze vrijheid te behouden, gevonden kan worden door onszelf niet meer door een ander tot object gemaakt te laten worden. We zouden als we deze gedachte volgen, hypothetisch gezien naar een onbewoond eiland kunnen gaan en daar ons leven kunnen leiden in alle vrijheid. Naast dat dit in de praktijk niet mogelijk is (zoveel onbewoonde eilanden zijn er niet), is dit ook niet het punt waar het om gaat: om vrij te zijn hebben we anderen nodig. Bovendien willen we juist, naast dat we een vrij bewustzijn zijn, de zekerheid hebben dat we daadwerkelijk bestaan in de wereld. Doordat we met anderen opgroeien, worden we bewust van een wereld die ‘buiten ons’ voorkomt. Aangezien ik – wanneer Piet mij waarneemt – niet alleen besta in mijn wereld, maar ook besta in de wereld van Piet, word ik mij dus bewust van mijn ‘zijn in de wereld buiten mij’. Ik voel mij immers ‘tot object gemaakt’ door de ander. Als wij onszelf ervaren als bewustzijn én object, kan dit een getotaliseerd beeld verschaffen van wie wij zijn, en dus bijdragen aan ons zelfbegrip: we kunnen naast ons bewustzijn, kennis krijgen van het zijn dat ik ben voor de ander. Hierin ligt precies de suggestie van het vergroten van mijn vrijheid. De ander is, zoals uitgelegd, daarvoor noodzakelijk. (Sartre: 459) 2.2. Seksueel verlangen als poging om vrijheid terug te winnen Sartre begrijpt het seksuele verlangen als een poging om de vrijheid van de ander te bemachtigen, en daarmede tegelijkertijd onze eigen vrijheid terug te winnen. Zoals in paragraaf 2.1. gesteld, is het een conceptuele onmogelijkheid om één te zijn, dus in een toestand te verkeren waarbij we allebei tegelijkertijd toegang hebben tot elkaars bewustzijn, oftewel vrijheid. Toch gaan we opzoek naar speciale gedragingen die dit zouden kunnen bewerkstelligen. Een oorspronkelijke manier om de vrijheid van de ander in bezit te willen krijgen, is via de totale toe-eigening van het lichaam van de ander.7 (Ibid: 489) In het seksuele verlangen proberen we de vrijheid van de ander te bemachtigen, via het lichamelijke. Het speciale aan seksueel verlangen volgens Sartre, is dat we het moeten begrijpen als een bijzonder bewustzijn. Wat er namelijk gebeurt als wij seksueel verlangen, is dat mijn Zie ook voetnoot 6: de seksuele begeerte behoort tot één van de drie oorspronkelijke houdingen jegens de ander. 7 15 bewustzijn samensmelt met mijn lichaam. Anders geformuleerd: ons bewustzijn verandert in een “geïncarneerd bewustzijn”, en is niet meer zelf-reflexief. (Sartre: 489) Dit wil zeggen dat het niet te elimineren is; we kunnen er geen afstand van nemen. Ons lichaam is nu bewustzijn. Sartre noemt dit ook wel “vlees”. (Ibid: 500) Het lichaam is niet hetzelfde als vlees, omdat het vleselijke per definitie geïncarneerd bewustzijn is, en we het lichaam enkel als “object” opvatten. (Ibid: 509) Merk op dat wij onszelf, als wij vlees zijn, dus ook niet meer als ‘door-de-ander-tot-object-gemaakt’ kunnen ervaren: de seksuele begeerte als irreflexief bewustzijn, laat dit niet toe. Waarom is het vlees nu zo belangrijk? Met andere woorden: waarom is het dat het seksuele verlangen een bijzondere vorm van bewustzijn, namelijk geïncarneerd bewustzijn is (i.e. noodzakelijk samensmelt met mijn lichaam)? Om de vrijheid van de ander te bemachtigen, en dit, zoals vastgesteld in 2.1., niet kan gebeuren door de ander tot object te maken, of mijzelf object voor de ander te laten zijn, proberen we dit via het vlees. Het vlees is lichaam als bewustzijn. Om de vrijheid van Piet te bereiken, dus het vlees van Piet toe te eigenen, moeten we zelf vlees worden. We kunnen anders geen contact maken met elkaar. Sartre gebruikt hiervoor de term “tweevoudige incarnatie”. (Ibid: 499-501) Door seksueel te verlangen naar Piet, en Piet te liefkozen, nodig ik hem uit om ook vlees te worden. Als ik Piet streel, wordt hij via mijn lichaam bewust van zíjn lichaam. Dit geldt hetzelfde andersom. Door te vrijen incarneert ons bewustzijn en worden we bewust van ons eigen lichaam én dat van de ander. Als we allebei geïncarneerd bewustzijn zijn, kunnen we elkaars bewustzijn, ofwel vrijheid aanraken – het lichaam is in deze staat immers geïncarneerde vrijheid. Het mooie hiervan is, dat we niet enkel objecten meer voor elkaar zijn met een bewustzijn die we niet kunnen vatten, maar we zijn object voor elkaar mét een aanwezige vrijheid. In dit licht kan in het seksuele verlangen dé oplossing gevonden worden voor het menselijke conflict. (Ibid: 504) Dit conflict houdt in dat onze vrijheid altijd ingeperkt kan worden in tegenwoordigheid van de ander, en we evenzeer geen volledig besef kunnen krijgen van wie wij zijn – wij kunnen onszelf immers niet waarnemen als ‘object in de wereld’. (Ibid: 471) Als we seksueel verlangen, smelt ons bewustzijn samen met ons lichaam, worden we samen vlees; kunnen we genieten en bewust worden van elkaars vrijheid, zonder dat deze door een van de twee wordt ingeperkt. We zijn bewustzijn én object in de wereld: ofwel vrijheid in tegenwoordigheid van de ander. Dit is dé ideale 16 situatie voor de mens. Maar: dit ideaal is onmogelijk – het seksuele verlangen is gedoemd te mislukken. 2.3. Het seksuele verlangen is gedoemd te mislukken De onmogelijkheid van het ideaal van het seksuele verlangen wordt duidelijk als we begrijpen dat de seksuele daad niet het werkelijke object van het seksuele verlangen is, maar dit in de praktijk wel zo lijkt. Om een helder begrip te krijgen van de manier waarop Sartre het seksuele verlangen gedoemd acht te mislukken, is het belangrijk het onderscheid tussen het seksueel verlangen zelf, het object van seksueel verlangen en de seksuele handeling te reconstrueren. Het seksuele verlangen is, zoals uitgelegd in 2.2., ‘mijn poging om me via de objectiviteitvoor-mij van de ander van diens vrije subjectiviteit meester te maken’. (Sartre: 489) Met andere woorden: het is een poging de vrijheid van de ander via zijn lichaam te bezitten. Als ik Piet seksueel begeer, probeer ik door Piet lichamelijk te liefkozen zijn vrijheid in beslag te nemen. Het begeerlijke, het object van het seksueel verlangen, is vrijheid – wat gedacht wordt door Sartre in termen van “wederzijdse vleeswording”. We verlangen niet enkel naar het lichaam van de ander als een materieel object, maar we verlangen ernaar in zijn totaliteit. (Ibid: 496) Het gaat ons niet om een been of een ontblote borst, maar het lichaam in zijn geheel waarbij de persoonlijke dimensie – de incarnatie – irreduceerbaar is. Maar wat is nu precies het probleem? Waarom kunnen we het object van het seksuele verlangen – behoud van vrijheid in tegenwoordigheid van de ander – via het lichamelijke niet bereiken? Dit is omdat er een conceptueel verband bestaat tussen het seksuele verlangen en de seksuele daad. De seksuele begeerte is geïncarneerd bewustzijn: het verlangen is lichamelijk waardoor het automatisch leidt tot seksuele activiteit. We hebben tenslotte vastgesteld dat als we andermans vrijheid willen bezitten, we dit middels een totale toeeigening van het lichaam van de ander proberen, wat een seksuele handeling suggereert. De seksuele daad is echter de dood van het seksuele verlangen. Wat er precies gebeurt, is dat wanneer wij seksueel verlangen – dus wanneer ons lichaam vlees poogt te worden om op lichamelijk niveau de vrijheid van de ander te willen bemachtigen – ons verlangen door het gevoel van genot dat we ervaren als we vrijen, verandert van een 17 irreflexief bewustzijn, naar een reflexief bewustzijn. De bijzondere modus van het seksueel verlangen dat irreflexief was, verandert nu in een bewustzijn van genot, dat zich manifesteert in een gerichtheid op een doel: het orgasme. (Sartre: 508, 509) Deze verandering gebeurt tijdens het liefkozen. Omdat het bewustzijn van genot mijn bewustzijn weer reflexief maakt, wordt het object-zijn in onze intersubjectiviteit weer present, en richt mijn bewustzijn zich op het orgasme. Ons vlees wordt wederom lichaam: ik kan mijzelf weer als ‘tot object gemaakt’ ervaren, en de ander weer tot object maken. Het verlangen wordt nu dus gereduceerd tot een verlangen naar de stimulatie van de seksuele gevoelens, waarbij het object van verlangen het orgasme is. Het is echter zo dat ik mijn bewustzijn onmogelijk kan richten op ons beider orgasmen tegelijkertijd: ik richt mij ofwel op het orgasme van mijzelf, ofwel op dat van Piet.8 Intuïtief zouden we stellen dat we wel degelijk voor een lichamelijk hoogtepunt van allebei kunnen gaan. Maar zelfs als we tegelijkertijd klaarkomen, is dit geheel toevallig. De crux is: de seksuele handelingen laten de wederzijdse incarnatie niet toe: we kunnen simpelweg niet allebei geïncarneerde vrijheid zijn in tegenwoordigheid van elkaar. In termen van het drieledig onderscheid: het object van seksueel verlangen – de vrijheid in tegenwoordigheid van de ander – kan niet bereikt worden door het seksuele verlangen. We hebben de begeerte, dus het bezitten van de vrijheid van de ander, tot het begeerlijke gemaakt. (Ibid: 494) Merk op dat het bezitten van de vrijheid van de ander het seksuele verlangen zelf is, en dus anders is dan het werkelijke object van het seksuele verlangen, dat de wederzijdse incarnatie is. Het verschil is dat het bezitten van de vrijheid van de ander toegespitst is op het zeker stellen van mijn positie in de wereld, en tegelijkertijd mijn vrijheid behouden, terwijl de wederzijdse incarnatie het “aanraken” van elkaars vrijheid voor ogen heeft, zonder dat de vrijheid van de ander in bezit genomen wordt. De tragiek in het seksuele verlangen is de onmogelijkheid van het bereiken van het ware object van verlangen. Het seksuele verlangen leidt tot de breuk van de wederkerige incarnatie, wat precies het unieke doel van het seksuele verlangen is. (Ibid: 509) Het orgasme is de breuk die de dood van het verlangen betekent: het is het einddoel van de Dus: of ik laat mijzelf object zijn zodat Piet de vrijheid heeft om mij te liefkozen, of ik perk de vrijheid van Piet in, zodat hij object voor mij wordt, en ik de vrijheid geniet om hem te liefkozen. 8 18 seksuele activiteit. Door het toewerken naar het orgasme, verandert zoals gesteld de begeerte in een reflexief bewustzijn van het project om klaar te komen. Zogezegd “succesvolle seks” waarbij er een orgasme plaatsvindt, is niet het eigenlijke object van seksueel verlangen. (Sartre: 508) De begeerte is dus gedoemd te mislukken omdat het ware object niet bereikt kán worden: we komen altijd bedrogen uit. De ambivalentie in het seksuele verlangen is cruciaal voor Sartre’s filosofische positie. We verlangen én naar iets spiritueels, én naar iets lichamelijks – namelijk: lichamelijk bewustzijn. Dit lichamelijke bewustzijn in aanwezige relatie tot de ander, is vrijheid. Zoals gezien in deel I, kampt de reductionistische positie met het probleem dat het ofwel de persoonlijke dimensie van seksueel verlangen niet kan duiden, ofwel niet duidelijk maakt waarin het seksuele verlangen precies verschilt van andere verlangens. Bij de positie van Sartre is dit probleem niet meer van toepassing. Het persoonlijke wordt niet geëlimineerd, omdat de vrijheid/bewustzijn geïncarneerd in het lichaam, irreduceerbaar is. Het seksuele verlangen onderscheidt zich tevens duidelijk van andere verlangens omdat het een bijzondere modus van ons bewustzijn is (een irreflexief bewustzijn, dat dus niet op iets gericht is). De positie van Sartre doet in deze zin recht aan onze ervaringsdimensie: de ambivalentie ligt vervat in de opvatting van het seksuele verlangen zelf. Er wordt echter een nieuw probleem geïntroduceerd: het seksuele verlangen kan niet bevredigd worden. Vrijheid in tegenwoordigheid van elkaar, is onmogelijk. Omdat dit par excellence het conflict is waar de mens mee te maken heeft – in tegenwoordigheid van anderen word ik bewust van mijn vrijheid, én wordt deze ingeperkt – en het object van seksueel verlangen de wederzijdse incarnatie is, is de seksuele begeerte per definitie worsteling naar vrijheid. De tragiek wordt tegelijkertijd duidelijk: we kunnen niet aan het conflict ontsnappen. De positie van seksueel verlangen als poging om het conflict tussen mij en de ander op te lossen, en de tragische onmogelijkheid hiervan, lijkt mij voor nu het meest relevante aan Sartre’s positie. Dit opent namelijk een nieuw (problematisch) perspectief: wat als het seksuele verlangen überhaupt niet te bevredigen is? 19 Omdat ik nieuwsgierig ben naar nog een positie waar het ambivalente in de seksuele begeerte naar voren komt, onderzoek ik in het volgende deel de positie van Georges Bataille. 20 3. Seksueel verlangen bij Bataille 3.1. Erotiek als vorm van geweld Net als in de positie van Sartre, komt het ambivalente in het seksuele verlangen bij de opvatting van Bataille naar voren – zij het op een andere manier. Bataille maakt in L’Érotisme een duidelijke distinctie tussen dierlijke en menselijke seksualiteit, waarbij erotiek enkel tot het menselijk bestaan behoort. Seksueel verlangen is een modus waarin we verlangen naar een verloren gevoel van continuïteit, oftewel eenheid. Wij ervaren het continue niet, omdat wij discontinue wezens zijn: we zijn afgescheiden van alles om ons heen. (Bataille 1986: 19) Hoe kunnen we de verlangde eenheid begrijpen? En wat is de functie van erotiek? Om dit vast te stellen moet helder zijn dat volgens Bataille de natuur van de mens in essentie gewelddadig is, en dat erotiek een georganiseerde vorm van geweld is. De mens heeft van nature een ongelimiteerde gewelddadigheid en destructiedrang. Dit dierlijke is ingeperkt toen wij op een georganiseerde manier productief werden en in vrede met elkaar wilden samenleven. (Ibid: 31) Ondanks dat we in het dagelijkse leven te maken hebben met routine, werk, orde, structuur, etc., is er plaats om de al dan niet bewuste gewelddadige verlangens uit te leven. De taboes die hun plaats hebben om deze gewelddadigheden heen, hebben als functie onze dierlijke impulsen te kanaliseren. Het overschrijden van de taboes vindt plaats in bijvoorbeeld offeren, oorlog voeren, het uitoefenen van religieuze praktijken zoals carnaval, en seksualiteit. In essentie zijn dit gewelddadige fenomenen waarbij de participanten tot op een bepaalde hoogte hun behoeften kunnen praktiseren. (Ibid: 110, 116) De mate waarin dit kan, hangt af van de kracht en vorm van de taboe. Omdat mensen door de jaren heen hun leven anders organiseren en normen veranderen, veranderen de taboes mee. Seksueel actief zijn voor het huwelijk is bijvoorbeeld in veel kringen nu geoorloofd, waar dat eerder ondenkbaar was. Omdat er op een georganiseerde manier plaats is gemaakt voor transgressie in het leven van de mens, wordt de transgressie an sich ook georganiseerd. Er zijn vaste kaders 21 gevormd waarin de mens zijn gewelddadigheid kan uitoefenen. Een van de vormen van ‘georganiseerde wanorde’ is dus seks.9 (Bataille 1986: 119) Maar, wat is er precies zo gewelddadig aan seks? Het is niet moeilijk hier een voorstelling van te maken wegens de gewelddadige connotatie van penetreren: de penetratie is immers iemand “binnendringen”, waarbij de ander ontvangt. Ook zonder penetratie kunnen we erotiek als gewelddadig opvatten. Net als bij de act van offeren, is transgressie in erotiek fundamenteel. Als er intentioneel een lam geslacht wordt, is er sprake van een gewelddadige en opzettelijke handeling die als doel heeft een verandering in het slachtoffer teweeg te brengen. Het lam ondergaat de verandering van een discontinue wezen naar het “continue zijn” (de dood). Niet alleen in het slachtoffer vindt er een verandering plaats, het doel is tevens om in de toeschouwers een transformatie teweeg te brengen. (Ibid: 21, 90) Wij kunnen als we een lam of een ander persoon zien sterven, een glimp opvatten van continuïteit. Deze transgressieve ervaring kan ons overweldigen, alsof we zelf daadwerkelijk deel uit maken van het plaatsgevonden offer. Net als bij offeren, is het doel van erotiek een verandering in de deelnemers te genereren, waarbij ook een glimp van het continue wordt ervaren. Erotiek kan dus net als offeren, als een gewelddadig fenomeen begrepen worden. Het is belangrijk op te merken dat Bataille spreekt over erotiek, en niet over seksualiteit. Zoals benoemd, is dit vanwege het onderscheid dat hij maakt tussen dierlijke en menselijke seksualiteit. Erotiek is seksuele activiteit wanneer het niet elementair en puur dierlijk is (hier kan voorspel, flirten, etc. dus ook onder vallen). (Ibid: 30, 193) Bataille spreekt zichzelf echter tegen wanneer hij stelt dat fysieke seksualiteit altijd vergezeld wordt door erotiek. (Ibid: 94) Laat ik mij voor nu focussen op erotiek zijnde niet elementair en louter dierlijk. Wat wordt hier precies mee bedoeld? 3.2. Erotiek als heilig – bezoedelen van het schone Zoals in de vorige paragraaf uitgelegd, is erotiek gewelddadig. In deze lijn is het goed voor te stellen dat Bataille meent dat plunderen of vernietigen de essentie van erotiek is. Ik kom kort terug op de al dan niet speciale rol van seks ten opzichte van andere gewelddadige activiteiten in paragraaf 3.3. 9 22 (Bataille 1986: 145) Bij erotiek gaat het om kapot maken. Om iets te plunderen of te vervuilen moet iets mooi of heilig zijn. Het dierlijke kan niet beroofd worden. Maar wat is er nu niet dierlijk aan seks? Beter gesteld: wat is het heilige aan erotiek? Het is handig opnieuw een analogie te maken naar het fenomeen van offeren. Bij offeren speelt schoonheid en onschuld een belangrijke rol. Het kenmerkende aan het slachtoffer voor een dankoffer is dat deze per definitie onschuldig is. Het mooiste lam wordt gekozen om geofferd te worden, zodat de schoonheid en de onschuld vernietigd wordt. Op een zelfde manier is schoonheid van betekenis in erotiek: menselijke schoonheid kan kapot gemaakt worden en gereduceerd worden tot het dierlijke, het geslachtelijke. Het is plausibel te denken dat schoonheid aan de basis ligt van geweld, transgressie, consumptie en vernietiging, omdat schoonheid het bezit zijn waarde geeft. (Ibid: 142) De betekenis van schoonheid voor het seksuele verlangen is niet dat we de schoonheid willen bezitten omwille van de schoonheid zelf, maar omwille van het plezier dat het geeft bij de ervaring het te bezoedelen. (Ibid: 144) Dit vervuilen kunnen we begrijpen als ontheiligen. Het is duidelijk dat Bataille hier een schoonheidsbegrip hanteert waarbij schoonheid gelijkgesteld wordt aan het heilige, het serene, het maagdelijke, harmonieuze, intacte. Het lelijke wordt opgevat als het tegenovergestelde: het is dierlijk, kapot en vervuild. In de concrete relatie tot de ander, kan het schone van toepassing zijn op de hechte band die ik met Piet heb, het mooie karakter van Jan, de uitzonderlijke schoonheid van Klaas, en natuurlijk op een maagd. Het is onbezoedeld. Het harmonieuze en intacte kan ook typisch begrepen worden als een zandkasteel op het strand, waarbij tevens duidelijk wordt dat het plezierig is om iets moois kapot te maken: kinderen lijken immers te genieten van het vernietigen van een zandkasteel. Denk ook aan het vermakelijke van borden kapot gooien, het bekliederen van je lichaam met verf of modder, etc. Bataille gaat erg ver door te stellen dat het ergste wat een man kan overkomen een lelijke vrouw is (dit kan natuurlijk ook andersom gedacht worden); hij stelt dat er in dat geval geen plezier gevonden kan worden in het kapot maken, en erotiek dus niet mogelijk is. (Ibid: 145) Het mooie wordt immers niet gesubstitueerd door het lelijke van de geslachtsorganen en de seksuele daad zelf. Het is al bevuild. De claim van Bataille lijkt erg plat, maar als we het breder trekken, wordt de relevantie van het schone duidelijk: 23 zonder het heilige, het schone, bestaat erotiek niet. Erotiek is het heilige, mooie vernietigen. Maar, wat ervaren we precies in erotiek? Middels erotiek kunnen we transgressief handelen. (Bataille 1986: 108) Door het vernietigen van iets heiligs, vatten we een glimp op van de continuïteit. Door de verandering die plaatsvindt tijdens het uitvoeren van erotische handelingen, worden we bewust dat er naast ons discontinue bestaan, een eenheid is waar we deel van kunnen uitmaken. (Ibid: 102) We kunnen deze transgressieve ervaring opvatten als een Dionysische extase. Volgens Nietzsche kunnen we het wezen van het Dionysische het beste beschrijven met het woord ‘roes’. (Nietzsche: 24) Het is een toestand waarin de grenzen vervagen en we ons één voelen met alles om ons heen. Denk hierbij terug aan Sartre: het seksuele verlangen is een irreflexief bewustzijn, waarbij het bewustzijn dus niet meer gericht is op iets, maar ook beschreven zou kunnen worden als een toestand waarin het één is met het lichaam, en grenzen vervagen. Door het overschrijden van de taboe, en dus het wegvallen van de limiet op de natuurlijke geweldsdrift, wordt tijdens erotiek, de ervaring van individualiteit (ons discontinue bestaan) tijdelijk doorbroken die in de transformatie van dier naar mens werd ingesteld. Nietzsche schrijft in De Geboorte van de Tragedie: ‘Onder de betovering van het Dionysische worden niet alleen de banden tussen mens en mens weer aangehaald, ook de vreemde, vijandige en onderdrukte natuur viert feest van de hernieuwde verzoening van haar verloren zoon, de mens.’ (Ibid: 25) Dit is precies wat de extase, het gevoel van transgressie teweeg brengt: de grenzen verdwijnen, we voelen ons voor een moment één met alles om ons heen, en onze dierlijke impulsen zijn vrij waardoor we dicht bij onze “werkelijke” natuur komen te staan. In deze extase, een glimp van continuïteit, zit een bepaald gevoel van authenticiteit: we zijn dichtbij onze essentie. De sociale grenzen en taboes zijn vervaagd en structuur en maat vallen weg. 3.3. Het ambivalente in het seksuele verlangen Om dit authentieke te ervaren in het seksuele, moet het seksuele heilig zijn. We moeten immers iets kapot maken: de transgressie is fundamenteel voor het authentieke gevoel. 24 De voorwaarde voor de heiligheid van erotiek, is dat het niet dierlijk kan zijn. Dit zorgt ervoor dat taboe op seksualiteit nodig is. De taboes, die gefundeerd zijn op angst om te ontsporen, hebben dus niet enkel de functie het geweld te kanaliseren: het is tegelijkertijd ook een artificieel middel om iets tot een heilig object te maken. De grensoverschrijdende handeling van erotiek krijgt significantie die het mist voordat de taboe bestaat – voordat de transformatie van dier naar mens plaatsvond. Wij maken seks heilig of mooi, zoals bijvoorbeeld in termen van eenheid binnen het huwelijk, of seksuele rituelen van priesteressen in (antieke) samenlevingen. Het dierlijke van de seksuele daad zelf kan daarom begrepen worden als een gewelddadige activiteit die de lust naar het continue stilt. (Bataille 1986: 92, 96, 102) Het ambivalente in het seksuele verlangen in de opvatting van Bataille, wordt nu duidelijk. De seksuele begeerte heeft een spirituele component: we verlangen een gevoel van eenheid waarbij onze individualiteit vervaagt, en een fysieke component: de dierlijke lichamelijkheid die het fundament vormt voor de transgressie. We kunnen de ambivalentie in het seksuele opvatten als het noodzakelijke bestaan van de taboe om de lichamelijke en gewelddadige activiteit van seks, erotiek te laten zijn dat per definitie een authenticiteit in zich draagt. Zonder de taboe, verdwijnt de ambivalentie – en dus ook de authenticiteit – uit het seksuele, en blijft enkel het dierlijke, het lichamelijke over. Een naturalistische positie van seksueel verlangen zou dan gevolglijk resteren, waarbij het enkel om het fysieke gaat en het persoonlijke en spirituele totaal geëlimineerd wordt. Als we ons seksuele leven onschuldig maken, dus enkel dierlijk opvatten, bedriegen we onszelf door niet te kijken wat het écht met ons doet - we ontkennen dan de waarheid van erotiek, stelt Bataille. (Ibid: 192) Om een gevoel van transgressie te ervaren, kunnen we in Bataille’s positie het spirituele, en daarmee het persoonlijke niet elimineren: schoonheid is van belang voor het object van verlangen. Bataille maakt duidelijk dat de persoon met wie we seks willen hebben, vaak een geliefde is waar de erotiek doorheen schijnt. (Ibid: 130) Dit zijn persoonlijke voorkeuren die moeilijk te ‘vatten’ zijn. Ook het lichamelijke kan niet gereduceerd worden tot het spirituele, omdat het ervaren van de transgressie een lichamelijke verandering vereist, en daarmee het fundament is voor de ervaring, die ons letterlijk doet beven en ons eigen bestaan doet bevragen. (Ibid: 94) De vraag die nu blijft: wat is seksueel verlangen anders dan verlangen naar het bijwonen van een offer, 25 of marteling? Dit zijn immers fenomenen die ook in essentie gewelddadig zijn, ons in een Dionysische extase kunnen brengen en een fysieke component hebben. Ik denk dat dit het beste gedacht kan worden als fenomenen waarbij we het zelfde object verlangen als het begeerlijke in het seksuele verlangen (nl. een gevoel van eenheid door act van transgressie), maar er in de praktijk sprake is van het feit dat het a) buiten het veld van onze ervaring staat, of b) zodanig heftig is dat het de continuatie van alledag doorbreekt. Een traditioneel offer vereist, zoals eerder benoemd, een onschuldig object. Om de gewenste transgressie te ervaren en een glimp van het continue op te vatten, zonder hierbij zelf vernietigd te worden, moeten wij toeschouwer zijn van een dergelijke praktijk.10 Omdat in onze samenleving offeren veelal wegens morele redenen is verbannen – met een uitzondering zoals bijvoorbeeld het offerfeest in de moslimwereld dat eenmaal per jaar plaatsvindt in de twaalfde maand van de Islamitische kalender – biedt een aanschouwing van een offer ten opzichte van erotiek in de moderne maatschappij geen ‘haalbaar’ alternatief. De frequentie van het offerfeest ten opzichte van erotiek is minimaal. In het geval van marteling, kan ik mij voorstellen dat dit naast het (eventueel vergelijkbare) genot, een zodanige pijn met zich meebrengt die grotere consequenties heeft voor het oppakken van de structuur en orde van alledag na de Dionysische extase, dan het effect dat de seksuele activiteit heeft op het lichamelijke, waar in veel gevallen geen (kortdurende) fysieke schade aan te pas komt. We moeten hierbij in acht houden dat de mens door de transformatie van dier naar mens, gehecht is aan de bestaande taboes om het geweld voor een groot deel in te perken: we vinden het fijn om structuur en houvast in ons leven te hebben. 3.4. Tragische waarheid van erotiek Het is nuttig om net als bij vorige posities, de positie van Bataille te reconstrueren in termen van het drieledig onderscheid – seksueel verlangen, object van seksueel verlangen, en seksuele handeling – om de structuur ervan helder te krijgen. Het seksuele Bataille richtte in 1936 een tijdschrift en gelijknamig geheim genootschap op genaamd Acéphale, waar onder andere ook Balthus en Pierre Klossowski, André Masson, en Roger Caillois bij betrokken waren. In het bos van Saint Nom La Bretèche kwamen zij bij elkaar om offerrituelen te praktiseren. Naar verluidt wilden zij een mensenoffer brengen: een gewillig slachtoffer was hiervoor gevonden maar geen van de kunstenaars durfde de beul te zijn. Pierre Klossowski zelf spreekt dit tegen in de documentaire À perte de vue, waarin hij zegt dat die samenkomsten niet te serieus genomen moet worden. (Documentaire: À perte de vue door André S. Labarthe (1997). Tijdschrift: Acéphale. Religion, sociologie, philosophie, no. 1-5, Parijs: 1369-1939). 10 26 verlangen kunnen we bij Bataille begrijpen als een poging om grenzen te verbreken. Het object van het seksuele verlangen is een ervaring van het continue. Seks hebben met een bepaald persoon, begrijpen wij in Bataille’s termen als transgressief handelen waarbij er in een intens en intiem moment een mogelijkheid is om het object van verlangen – een gevoel van eenheid – te bereiken. Of we continuïteit of eenheid daadwerkelijk gelijk moeten stellen aan de dood, is een vraag die er wellicht helemaal niet toe doet. We weten immers niet wat de dood is. We zouden het kunnen opvatten als de uiterste staat van leven, waarbij we onze individualiteit verliezen. Wat belangrijk is, is dat de Dionysische extase geen permanente staat van continuïteit is, maar een moment waarin we in een roes één zijn met alles om ons heen. Dit is dus geen bewuste ervaring; maar een staat waarin we onze individualiteit vergeten, en niet gericht zijn op iets. In de tragedie van de Bacchanten van Euripides wordt de extase mooi beschreven en kunnen we opmaken dat Bacchus, i.e. Dionysos, een ambivalente bevrijding biedt. Het Dionysische kan bevrijden van de logos (de structuur, de maat, etc.), maar er zit een morbide kant in de bevrijding zelf: het is een vorm van zelfverlies.11 (Euripides 2010) Dit “gevaarlijke” in de transgressieve ervaring van het seksuele, wordt dan ook duidelijk wanneer Bataille stelt dat een permanent bereik van het object van verlangen ons de vernietiging intrekt. (Bataille 1986: 86) De overweldigende eenheid, raken we daarom niet volledig aan: we blijven op het randje, wat – zo denk ik – het precieze object van seksueel verlangen bij Bataille is: het gaat om de uiterste ervaring van het leven, die gelinkt is aan de dood. Het tragische in Bataille’s opvatting over seksueel verlangen is de waarheid van erotiek. (Bataille 1996: 83) Dit is het feit dat wij artificiële middelen nodig hebben, namelijk taboes, om een gevoel van authenticiteit in het seksuele te ervaren. Zonder de taboes is er enkel dierlijke seks, waarbij het object van verlangen (een glimp van de continuïteit) niet bevredigd kan worden. Er is dan immers geen sprake van transgressie. Bataille schrijft: ‘Sexual activity is a critical moment in the isolation of the individual. We know it from without, but we know that it weakens and calls into quenstion the feeling of self.’ (Bataille, 1986: 100) Door erotiek bevragen we ons zijn: door een glimp te willen Dit wordt onder andere duidelijk bij de extase van het koor (de Bacchanten): ze lijken waanzinnig van hartstocht, en in een staat van zinsverbijstering te verkeren. Ook wordt de morbide kant in de bevrijding zelf duidelijk wanneer Pentheus zich op een gegeven moment vrijwillig laat meevoeren door Bromius (i.e. Dionysos) en Ague (de moeder van Pentheus) in de extase haar zoon doodt. Euripides, Bakchanten, p. 4850. 11 27 opvatten van de eenheid, willen we dichter bij onze “werkelijke” natuur komen, en zetten we dus onze vraagtekens bij ons discontinue bestaan, ofwel onze individualiteit. Bataille biedt ons een nieuwe kijk op het ambivalente in het seksuele: taboes zijn onmisbaar om authenticiteit in het seksuele te kunnen ervaren. Het sacrale karakter van erotiek ten opzichte van het louter dierlijke van seks is wat mij betreft een waardevol inzicht waarbij we verdere vragen kunnen en zouden moeten stellen. Welke rol zou het tragische van erotiek, in termen van de noodzakelijkheid van sociale taboes, in ons zelfbegrip kunnen spelen? In het volgende deel probeer ik de complicaties in de structuur van het verlangen bij de posities van Sartre en Bataille duidelijk te krijgen, parallellen en verschillen uit te lichten, en denkmogelijkheden te schetsen voor de betekenis van de verschillende concepten van seksueel verlangen voor ons zelfbegrip. 28 4. Inherente problematiek in seksueel verlangen? 4.1. Sartre en Bataille: parallellen en verschillen De posities van Sartre en Bataille duiden beiden een ambivalentie in het seksuele. Dit wordt, zoals laten zien, niet op dezelfde manier vormgegeven. Om de vorm en inhoud van het seksuele uit elkaar te trekken, kan het inhoudelijk gemaakte onderscheid tussen seksueel verlangen, object van verlangen en seksuele handeling, helpen de plaats van het ambivalente in beide posities te duiden. Uit Sartre’s opvatting blijkt dat we in de praktijk het seksuele verlangen zelf – de poging om de vrijheid van de ander te bemachtigen – tot het begeerlijke hebben gemaakt, in plaats van het ware object van verlangen (de wederzijdse vleeswording) voor ogen te houden. Het object van verlangen is een gecompliceerd object omdat we het niet kunnen bereiken. Niet alleen in het seksuele verlangen, maar ook buiten het seksuele om, is de vrijheid in tegenwoordigheid van de ander, een conceptuele onmogelijkheid. Naast dat het een gecompliceerd object is dat we verlangen, kan de complicatie ook gesitueerd worden in de manier waarop het seksuele verlangen zelf gestructureerd is. We kunnen de seksuele begeerte niet hetzelfde begrijpen als het verlangen naar een glas water. Dit is zo, omdat de seksuele begeerte een bijzondere zijnsmodus is waarbij de begeerte irreflexief is, maar wanneer het in aanraking komt met het lichamelijke genot, reflexief wordt. Het seksuele verlangen zelf is dus niet eenduidig: het verandert van modus, waarbij het begeerlijke in het seksuele verlangen tijdens de seksuele handeling tevens verandert. Als we net als Bataille, het seksuele verlangen begrijpen als een poging om grenzen te overschrijden, en het object van de begeerte een gevoel van continuïteit is, hoe kunnen we deze structuur van verlangen dan anders opvatten dan het verlangen naar een glas water? Om te beginnen is de roes, ofwel de Dionysische extase als object van verlangen een ingewikkelder object dan het drinken van een glas water. Dit komt omdat het object van seksueel verlangen, de eenheid, geen bewuste ervaring is, maar een staat is waarin we ons niet bewust zijn van onze individualiteit en grenzen. Naast dat ook bij deze positie het object van verlangen niet zo eenvoudig is, is een plausibele manier om het complexe in de positie van Bataille te reconstrueren, door het 29 problematische te plaatsen in de structuur van het verlangen ten opzichte van de inhoud van het object van verlangen. Het seksuele verlangen zelf dat een poging is een transgressieve ervaring te bewerkstelligen, is op zichzelf eenduidig. Om het verlangen te bevredigen, is echter zoals gesteld, de instelling van taboes nodig: dit zorgt ervoor dat het object van verlangen heilig wordt, om die reden het object ervan zijn relevantie krijgt, en het verlangen ernaar wordt opgewekt. De complicatie in de structuur van seksueel verlangen is in beide posities dus anders gesitueerd. In Sartre’s opvatting is het object van seksueel verlangen gecompliceerd: het ambivalente ligt in de onmogelijke wederzijdse vleeswording vervat, en daarnaast heeft het seksuele verlangen zelf een paradoxale structuur omdat het tijdens de seksuele handeling van modus (van irreflexief naar reflexief) verandert en daardoor ook van object wisselt. Bij Bataille ligt de ambivalentie in de manier waarop het seksuele verlangen zich verhoudt tot het object van verlangen, waarbij het object van verlangen eveneens complex is, omdat het geen bewuste staat van zijn is. Dit verschil in de structuur van verlangen wordt inhoudelijk geduid in dat het ambivalente bij Sartre in termen van intersubjectiviteit/vrijheid gedacht wordt, en bij Bataille in termen van sociale taboes. Toch lijkt de inhoud van het object van verlangen bij beide posities niet veel van elkaar te verschillen. Voor allebei geldt op een bepaalde manier dat de seksuele begeerte een verlangen naar het totale/volledige is. Deze staat is een onbewuste staat: een irreflexief bewustzijn, of een roes waarbij we één zijn met alles om ons heen. Het vleselijke speelt een exemplarische rol. Dit is niet gek als we het hebben over het seksuele, maar we zouden het vleselijke ietwat anders kunnen opvatten dan het lichamelijke. Het vlees duidt namelijk op een onbewuste staat van zijn. Het is bij Sartre niet meer enkel lichaam, omdat het geïncarneerd bewustzijn is. Omdat dit bewustzijn irreflexief is, en dus nergens op gericht is, is er op het moment van het seksuele verlangen niets anders dan het vleselijke. Ook Bataille noemt het vlees als ‘beeldend’ voor de situatie waarin wij ons in een roes bevinden: ‘The act of love reveals the flesh. They [the lovers] are animated by a violence outside the control of reason, swollen to bursting point and suddenly the heart rejoices to yield to the breaking of the storm.’ (Ibid: 92) Erotiek onthult dus het vleselijke, dat we zouden kunnen opvatten als symbool voor de staat van ‘eenheid’. 30 De drang naar totaliteit wordt duidelijk in de poging vrijheid (en daarmee zelfbegrip) te vergroten, en in de behoefte transgressief te handelen zodat een glimp van de eenheid opgevat kan worden. Dit verlangen naar totaliteit, veronderstelt een gemis ervan in het dagelijkse leven. Bij beide posities wordt duidelijk dat de mens in conflict is. Sartre meent dat de mens voortdurend een conflict ervaart omdat de ander noodzakelijk is voor mijn vrijheid én deze vrijheid tegelijkertijd door de ander wordt ingeperkt. Ook Bataille noemt het conflictueuze in het menselijk bestaan: ‘Desire in eroticism is the desire that triumphs over the taboo. It presupposes man in conflict with himself.’ (Bataille 1968: 256) Er zijn volgens Bataille twee voorname krachten/emoties in de mens: namelijk, fascinatie en angst. We zijn angstig om de controle te verliezen, ons over te geven aan onze dierlijke impulsen en de structuur van alledag teniet te doen. Tegelijkertijd is er een ontzagwekkende fascinatie voor het onbekende en het mysterieuze. De taboe en de transgressie reflecteren deze twee contradictoire menselijke neigingen. (Ibid: 68) Het conflict waar de mens mee te maken heeft is niet op te lossen: het hoort bij onze menselijke natuur. Vanuit deze vooronderstelling is het nog eens goed te kijken welke rol het tragische in het seksuele speelt en wat dit zou kunnen betekenen voor ons zelfbegrip. In de volgende paragraaf schets ik enkele denkmogelijkheden. 4.2. Tragiek in seksueel verlangen en zelfbegrip Beide opvattingen maken, zoals genoemd, een tragiek in het seksuele duidelijk, waarbij deze niet bemiddeld kan worden. Het tragische element bij Sartre is dat het object van seksueel verlangen in geen geval bereikt kan worden, wat betekent dat het seksuele verlangen an sich niet bevredigd wordt. Het tragische in de positie van Bataille ligt in het illusoire: de waarheid van erotiek is dat zonder de ingestelde taboes we middels de lichamelijke activiteit van seks, geen authenticiteit kunnen ervaren. De tragiek in beide posities suggereert een opgesloten problematiek in het seksuele: het seksuele verlangen lijkt een classe aparte te zijn. Als wij uitgaan van de aangedragen tragiek in het seksuele, wat voor rol zou het seksuele verlangen dan kunnen spelen in de manier waarop ik mijzelf interpreteer als wezen dat zelfstandig kan reflecteren, handelen en oordelen? 31 Als wij seksueel verlangen opvatten als een verlangen naar vrijheid in tegenwoordigheid van de ander; en we dus het lichaam van de ander willen ‘aanraken’ als geïncarneerd bewustzijn, maar zodra wij seks hebben gefocust raken op het toewerken naar een orgasme, kan dit een gevoel van dierlijkheid genereren. We kunnen ons na seks wellicht ‘plat’ voelen, omdat we de fysieke behoeftebevrediging van onszelf, dan wel van de ander niet los kunnen koppelen van de seksuele act. De positie van Sartre veronderstelt niet dat we onszelf dierlijk begrijpen, maar we kunnen ons in het seksuele wegens de inherente tragiek wel zo voelen: we richten ons immers automatisch op de climax. In de positie van Bataille wordt onze onmiskenbare dierlijke natuur wel belicht: als wij geen taboes zouden hebben, zouden we seks enkel dierlijk, dus zonder authenticiteit kunnen ervaren. In essentie zijn wij gewelddadige wezens die onze “werkelijke” natuur niet altijd los kunnen laten. We kunnen ons kritisch verhouden tot anderen en situaties, maar we zijn in basis dierlijk. Dit zorgt voor een opvatting van de menselijke natuur waarbij we onze cultuur kunnen begrijpen als een deken dat over onze ware natuur – die gewelddadig is – heen ligt. Een relevante vraag van veel grotere omvang is dan hoe we ‘cultuur’ precies begrijpen. Naast dat we ons dierlijk kunnen voelen, en dit vragen oproept over ons mens-zijn, kan de tragiek in het seksuele zorgen voor een leegte. In Sartre’s termen zouden we deze leegte kunnen duiden als gevolg van de onmogelijkheid om het seksuele verlangen te bevredigen. De leegte zou in de praktijk kunnen resulteren in het tevergeefs zoeken naar het opvullen ervan door nog meer seks te willen, of via andere zaken het onduidelijke gemis op te vullen. Het mogelijk lege gevoel na seks, kan bovendien zorgen voor een diepgeworteld gevoel van eenzaamheid: het intieme contact waarbij ik en Piet in tegenwoordigheid van elkaar onze vrijheid willen aanraken, is niet mogelijk. Ook als wij het object van seksueel verlangen begrijpen als het verlangen om een glimp van het continue op te vatten, maar daarna altijd weer teruggetrokken worden in de realiteit – dus ‘ontwaken uit de roes van de extase’ – kunnen we ons meer dan ooit bewust worden van ons discontinue (eenzame) bestaan. Er is tenslotte een altijd aanwezige grens tussen mij en de ander. Bataille stelt dan ook: ‘It [eroticism] is the thing that saves us in the euphoria of an illusion, since when all is said and done that which in eroticism bears us to pinnacles of intensity also lays the curse of solitude upon us at the same time.’ (Bataille 1968: 262) 32 Een van de meest belangrijke implicaties van de tragische waarheid van erotiek in de opvatting van Bataille, lijkt mij de relevantie van de taboes voor onze ervaring van het seksuele en de manier hoe we daarmee omgaan. In sommige maatschappelijke groeperingen bestaat de tendens om (bepaalde) taboes als nutteloze ballast te zien. Als wij meegaan in de gedachte van Bataille en de relevantie van de taboes voor onze authentieke ervaring van seks serieus nemen, zou dit echter moeten resulteren in een zorgvuldige en respectvolle omgang met taboes. Ze hebben niet enkel de functie onze gewelddadige natuur te kanaliseren, maar hebben de rol om seksualiteit heiligheid te verschaffen, en daarmee onze ervaring van seks naar een persoonlijk, authentiek niveau te tillen. Het is daarom goed op een zorgvuldige manier na te denken hoe wij hiermee om dienen te gaan. Een taboe is per definitie gevoelige materie: als wij precies weten en begrijpen wat een bepaald object van een taboe inhoudt, en als wij hierin meer denkruimte ontwikkelen, lopen we dan ook het risico het sacrale van het object te elimineren? Het is niet gek voor te stellen dat er mogelijk allerlei (nieuwe) aberraties en perversies zoals fetisjismen ontstaan wanneer een taboe zijn kracht verliest, of als wij zo gefascineerd raken door het onbekende en religieuze, dat we de transgressie steeds heftiger willen ervaren. Bataille schrijft dat bijvoorbeeld ‘schunnige’ opmerkingen of situaties tussen geliefden, kunnen bijdragen aan het heftiger maken van een gevoel van transgressie. (Bataille 1986: 107) Hierin spelen fantasieën denkelijk ook een rol. Tegelijkertijd wordt ook het tragische hier weer duidelijk: het lijkt banaal om nieuwe vormen van taboes op te zoeken (voor onszelf), om de gewenste glimp van het continue op te vatten, wanneer wij mogelijk een object van een specifieke taboe niet (meer) als “verboden” of “heilig” zien. Dit gegeven draagt bij aan de manier waarop wij onszelf kunnen begrijpen. Duidelijk wordt namelijk dat we het authentieke graag willen ervaren: we gaan er hoe dan ook naar opzoek. In een ander opzicht – maar ook in het licht van de opvatting van Bataille – zou ik mij kunnen indenken, dat er in de moderne maatschappij een belangrijke functie voor seksualiteit, of beter gesteld voor erotiek, meer dan ooit is weggelegd. Als wij erotiek beschouwen als een vorm van geweld, dat naast offeren en openbare martelpraktijken bestaat (aangenomen dat deze vormen van geweld niet ongereguleerd gelegitimeerd 33 zijn), moet de verbeelding het werk doen. Erotiek zouden we dan bij uitstek kunnen begrijpen als een manier om dichter bij onze “werkelijke” natuur te komen, en daarmede beter inzicht te krijgen in wie wij zijn. 34 5. Conclusie Om recht te doen aan onze ervaring kunnen we seksueel verlangen niet opvatten op een manier waarbij seksueel verlangen gereduceerd wordt tot enkel een lichamelijk, noch enkel een spiritueel verlangen. Ook kan de reductionistische positie niet complementair gedacht worden omdat beide posities geen ruimte laten voor de andere. Om een adequaat begrip van seksueel verlangen te vormen, moet het ambivalente in het seksuele verlangen daarom inzichtelijk worden. Ik heb in deze scriptie gepoogd duidelijk te maken dat in zowel de positie van Sartre als die van Bataille dit disparate aspect naar voren komt. De conceptuele complicaties vertalen zich echter bij beide posities naar een niet oplosbare tragiek in het seksuele (bij Sartre in termen van intersubjectiviteit, en bij Bataille in termen van sociale taboes). Dit suggereert een inherente problematiek in het seksuele verlangen. Het lijkt mij belangrijk meer denkruimte te ontwikkelen in ons begrip hiervan en mogelijkheden te exploreren die hieraan kunnen bijdragen. In het laatste deel heb ik kort een poging gedaan te schetsen op welke manier de genoemde tragiek in het seksuele van belang zou kunnen zijn in een breder kader van zelfbegrip. Ik ben mij echter bewust dat dit maar een zeer klein begin is, en er nog veel werk te doen is. In toekomstig onderzoek zou ik hier graag een steentje aan willen bijdragen. Om te beginnen zou ik verder en gedetailleerder willen uitdiepen wat mogelijke implicaties zijn van een tragiek in het seksuele voor een adequaat begrip van de menselijke natuur. Ik zou willen nagaan waarom we een bepaald concept hiervan wel of niet zouden moeten aannemen. Bovendien wil ik andere theorieën exploreren waarin eveneens een ambivalent concept van het seksuele duidelijk wordt, om het onderzoek van deze scriptie voort te zetten. Meer specifiek en op een iets ander terrein, hoewel het relateert aan het onderwerp van deze scriptie, las ik dat Bataille stelt dat liefde het verlangen te leven is in de angst van een mogelijk verlies, met de geliefde die de minnaar op de grenslijn van transgressie houdt. Ik ben nieuwsgierig naar de manier waarop dit permanent mogelijke verlies precies bij zou kunnen dragen aan het gevoel van transgressie, en of/op welke manier dit gerelateerd is aan erotiek en zelfbegrip in relatie tot de ander. Ik hoop dat ik in de toekomst vragen zoals deze zal kunnen uitdenken. Ik sluit deze scriptie af met een quote van Bataille: 35 In that he is an erotic animal, man is a problem for himself. Of all problems eroticism is the most mysterious, the most general and the least straightforward. For man who cannot escape his own nature, the man whose life is open to exuberance, eroticism is the greatest personal problem of all. At the same time it is a universal problem in a way that no other problem is. (Bataille 1968: 273) 36 Dankwoord Hierbij wil ik graag mijn speciale dank uiten naar Marcus Düwell voor zijn structuur biedende, inspirerende en geduldige begeleiding. Ook mijn tweede begeleidster, Dascha Düring, wil ik bedanken voor haar support, constructieve kritiek, en aanmoedigende woorden. Voor en tijdens dit leeronderzoek was zij mijn sparring partner: dit droeg eraan bij dat mijn interesse levendig bleef, en ik nieuwe inzichten en ideeën kon blijven ontwikkelen. Beiden hebben mij vrij gelaten en aangemoedigd eigen gedachten op papier te zetten. Ik heb er dan ook plezier in gehad deze voor mij ontzettend leerzame scriptie onder hun begeleiding te schrijven. 37 Literatuur Arntz, J. TH. C. De liefde in de ontologie van J.P. Sartre. Academisch Proefschrift. Nijmegen: 1960. Bataille, Georges. Erotism. Death and Sensuality. Translated by Mary Dalwood. San Fransisco: City Light Books, 1986. Bataille, Georges. Het onmogelijke. Vertaald door Jan Versteeg. Amsterdam: Arena, 1996. Bristow, Joseph. Sexuality. The New Critical Idiom. London: Routledge, 1997. Defoe, Daniel. Robinson Crusoe. Vertaald door S. Kramer. Amsterdam: Ad Donker B.V., 2003. Euripides. Bakchanten. Vertaald door Gerard Koolschijn. Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2010. Freud, Sigmund. Seksualiteit. Redactie door Wilfred Oranje. Amsterdam: Boom, 2002. Goldman, Alan. “Plain Sex.” In Philosophy & Public Affairs (Spring, 1977). Pp. 267-287. URL: http://www.jstor.org/stable/2265133 . Geraadpleegd 7 oktober 2014. Labarthe, André S. À perte de vue. Documentaire Amip-France 3: eerst vertoond op 30 april 1997. URL: https://www.youtube.com/watch?v=sIaRXE9fZL8. Geraadpleegd 10 februari 2015. Nietzsche, Friedrich. De geboorte van de tragedie of Griekse cultuur en pessimisme. Vertaald door Hans Driessen. Amsterdam: De arbeiderspers, 2011. Sartre, Jean Paul. Het zijn en het niet. Proeve van een fenomenologische ontologie. Vertaald door Frans de Haan. Rotterdam: Lemniscaat, 2003. 38 Taylor, Roger. “Sexual Experiences.” In Proceedings of the Aristotelian Society (Vol. 68, 1967-1968). Pp. 87-104. URL: http://www.jstor.org/stable/4544753 . Geraadpleegd 10 juli 2014. 39