Dalton”wijzer” 2013-2014 Leren is werken, zelfstandig en samen! Inhoudsopgave Dalton”wijzer” van de Klimop Inleiding blz. 3 1. De taak, het takenbord en het takenmapje blz. 4 2. Zelfstandig werken, omgaan met uitgestelde aandacht. blz. 8 3. Keuzewerk en de keuzekast blz. 10 4. Samenwerken: coöperatief leren blz. 12 5. Instructie en Dalton blz. 14 6. Nakijken, reflecteren en evalueren blz. 16 7. Passend onderwijs voor alle kinderen blz. 17 8. Handelingswijzers blz. 19 Slotwoord blz. 21 Bijlage: Taakbrieven van groep 1 t/m 8 2 Inleiding Voor u ligt de Dalton”wijzer” van openbare basisschool de Klimop. In dit boek willen we u inzicht geven in onze manier van werken. Het is vooral geschreven voor ouders van nieuwe en zittende leerlingen. Wij wensen veel leesplezier. Leren is werken, zelfstandig en samen! Wij gaan uit van de 3 principes: Zelfstandigheid Zelfverantwoordelijkheid Samenwerken In verbinding met de samenleving leren kinderen . In onze lerende organisatie is de leraar steeds meer de “begeleider”. Ons streven is sociaal, cognitief en creatief het maximale uit kinderen te halen. Ons team is heel gemotiveerd. Zij zijn uitnodigend en zorgen goed voor alle kinderen in een veilige omgeving. Wij betrekken de leerlingen steeds meer bij hun eigen leerproces en ze zijn daar mede verantwoordelijk voor. De kinderen leren kennis toepassen in verschillende situaties, zowel binnen als buiten de school, digitaal en op papier. Op schoolniveau hebben wij afspraken over gedrag, zichtbaar in het hele gebouw. De klassenregels zijn samen met de kinderen gemaakt. Welbevinden en doelgericht werken staan hoog in ons vaandel. In het schoolplan en het jaarplan leggen wij verantwoording af over onze manier van werken en de behaalde resultaten. Team Daltonschool de Klimop 3 Hoofdstuk 1 De taak, het takenbord en het takenmapje De taak is een van de bekendste onderdelen van het daltononderwijs. “De taak is een hoeveelheid leerstof, die het kind moet maken in een bepaalde periode”. Een leerling weet hoeveel en welk werk hij in een blokuur/dagdeel/dag/week moet verzetten. Hij krijgt, onder begeleiding van de leerkracht, de vrijheid om zelf te bepalen wanneer hij dat gaat doen, hoe hij dat gaat doen en wat hij daarvoor nodig denkt te hebben aan middelen en hulp van de leerkracht of andere kinderen. Hij krijgt echter ook de verantwoordelijkheid voor het resultaat: het moet af en het moet goed zijn. De leerling moet dus leren plannen. Dat begint al bij de kleuters: simpele opdrachten, voor een korte periode en met veel hulp en hulpmiddelen. In groep acht kunnen de kinderen hun eigen agenda invullen, met alle activiteiten, voor de hele week. Met een klein beetje hulp. Met andere woorden: we bouwen het langzaam op, in tijd, hoeveelheid en mate van hulp. De hulpmiddelen die we gebruiken zijn het taakbord, de dagtaak, de weektaak en het taakmapje. 1.1 Groep 1 Het taakbord In groep 1-2 gebruiken we een takenbord (keuzebord). Het is een planbord voor zowel de leerkracht als de leerling. De kinderen kiezen hiermee zelf, met sturing van de leerkracht, wat zij die dag gaan doen. Het takenbord bestaat uit 4 rijen: Op de bovenste rij hangen de naamkaartjes (labels) van de kinderen. Op de 2e rij de kaartjes (plaatjes) van de hoeken (speelhoek, bouwhoek….). Op de 3e rij hangen links de taken van groep 2, in het midden de taken van groep 1 en rechts kaartjes, die de leerkracht voor dat dagdeel heeft uitgekozen. Op de 4e rij hangen de kaartjes van de kasten en wisselende, door de leerkracht gekozen kaartjes. Alle kaartjes op het keuze/takenbord hebben een bepaalde kleur. Die kleur staat voor een ontwikkelingsgebied: oranje taal-denkontwikkeling blauw rekenontwikkeling paars visuele waarneming rood creatieve ontwikkeling groen constructiematerialen geel sociaal-emotionele ontwikkeling bruin auditieve ontwikkeling wit motorische ontwikkeling Deze kleuren komen weer overeen met die op de kasten en de materialen waarnaar zij verwijzen. 4 Hoe werkt het Aan het begin van een werkles hangt elk kind zijn naamkaartje bij een kleur. Zo kiest hij zijn activiteit. Jongste kleuters staat het vrij elke activiteit van het hele keuzebord te kiezen. Oudste kleuters kiezen ’s ochtends uit de taken op de 2e of 3e rij. ’s Middags zijn ook zij helemaal vrij in hun keuze. Ook als een oudste kleuter zijn taakwerk af heeft, mag hij weer van het hele bord kiezen. Aan het einde van een week wordt een oudste kleuter geacht al zijn taken af te hebben(2 tot 4). Hij krijgt dus de vrijheid om elke werkles te kiezen wat hij gaat doen, zolang hij er voor zorgt op tijd klaar te zijn. In het begin van het schooljaar krijgt een oudste kleuter 2 taken per week, als hij verder is in zijn ontwikkeling 3 taken, later in het schooljaar kunnen dat er 4 worden. Het takenmapje en de stickerkaart Een taak die klaar is, tekent het kind af in het takenmapje (in de kleur van de dag). Als alle taken zijn afgetekend en het takenmapje is vol, krijgt het kind een sticker om op zijn stickerkaart te plakken. Is deze stickerkaart na 8 stickers vol dan mag het kind een kleinigheidje (beloning!) uitkiezen. Jongste kleuters, groep 1, hoeven maar één taak per week te maken. Zij hebben geen takenmap. Zij zetten een kruis, in de “dagkleur”, achter hun naam of sticker op een vel, dat naast het takenbord hangt. Ook zij mogen dan een sticker plakken en na 8 weken een kleinigheidje uitkiezen. 1.2 Groep 3 In groep 3 wordt het planbord nog tot de herfstvakantie gebruikt, in een iets andere vorm. Nu hangen er kaartjes van de vakgebieden taal, rekenen en schrijven en van extra werk, computer en de keuzekast. Onder elk vakgebied staat wat de kinderen moeten doen (de taak). Als de taak af is, kan een kind een werkje uit de keuzekast kiezen. Is dat werkje af, dan mag hij kiezen uit de keuzekast door zijn naamkaartje daar op te hangen. De dagtaak Na de herfstvakantie wordt het taakbord vervangen door een dagtaak op papier. Deze lijkt op het planbord, maar de onderdelen “planning”, “waar let ik op” en “hoe ging het?” zijn er aan toegevoegd. Aan het begin van een blokuur plant een kind zelf zijn werk. Hij zet een 1 achter de taak, die hij als eerste gaat doen, een 2 bij de taak, die hij daarna plant, enzovoort. Als een taak af is, dan tekent hij die af met de “dagkleur”. Sommige kinderen kijken al hun eigen werk na. Aan het einde van een blokuur reflecteren ze zelfs hun eigen werk: de onderdelen “waar let ik op” en “hoe ging het?”. Ze evalueren ook met de leerkracht als de taak af is. 5 Taal en rekenen worden op 2 niveaus aangeboden. In taal onderscheiden we maantjes en de zonnetjes. Bij rekenen hebben we voor kinderen, die al zover zijn, pluspunters en rekentijgers. Voor snelle lezers kennen we extra werk: feestneus. Dit alles staat bij het kind op de dagtaak vermeld. 1.3 Groep 4 De dagtaak van groep 4 verschilt aanvankelijk niet veel van die van groep 3. Tegen het eind van groep 4, in mei, wordt de taak abstracter om de overgang naar groep 5 vloeiender te laten verlopen. Vaste onderdelen op de taak zijn nu de vakgebieden taal, spelling, schrijven en rekenen. Naast de vaste onderdelen kunnen kinderen verder werken aan creatieve opdrachten en wereldoriëntatie. Wekelijks werken de kinderen aan de computer: o.a. rekenen(pluspunt), Jeelo en Ambrasoft. Als alle verplichte taken afgerond zijn, is er ruimte voor keuzetaken: opdrachten uit de keuzekast of werken in de hoeken. De keuzekast kennen we niet meer, die is in groep 3 gebleven. De leerling tekent op de dagtaak ook af welk keuzewerk hij gedaan heeft. Het plannen, afkleuren, reflecteren en evalueren van de taak verloopt op dezelfde manier als in groep 3. 1.4 Groep 5, 6 en 7 De weekplanning De weektaak doet zijn intrede. Kinderen, die een week nog te lang vinden, houden nog een tijd de dagtaak. Aan het begin van de week maakt de leerling nu dus een weekplanning, zelfstandig of met hulp van de leerkracht. Daartoe kleurt de leerling de planvakjes (opdrachten) in een “dagkleur” om aan te geven wanneer hij die taak denkt uit te voeren. Daarnaast spreekt hij zijn maatje af wanneer zij hun samenwerkopdracht zullen uitvoeren. Het weekdoel Ook nieuw: het vakje “Deze week”. Hier schrijft de leerling zijn doel voor die week (bijv: de taak afkrijgen, hoofdletters gebruiken of beter samenwerken). Dit kan ook een klassikaal doel zijn. Aan het eind van de week moet de weektaak af zijn. We bespreken de weektaak met de leerling: hoe heeft hij afgelopen week gewerkt en hoe verliep de samenwerking met het ‘maatje’.(vaste leerling per week, waar een kind mee samenwerkt). Aansluitend stellen we samen een nieuwe doel op voor de komende week. Dit doel evalueren we dagelijks. Extra aanvulling van groep 6 Aan het einde van de week, moet de weektaak af zijn. De leerkracht bespreekt met elk kind de taak. Wat ging goed/niet goed? Zijn de individuele doelen gehaald? Het kind bepaalt zelf of er een sticker op de taak geplakt wordt. De kinderen kijken zelf hun werk na en dan mogen ze het afkleuren in het ‘af-vakje’. Het werk leggen ze dan in de nakijkbak. De leerkracht bekijkt het werk en bespreekt afhankelijk van de kwaliteit van het werk of er verdere actie nodig is. 6 1.5 Groep 8 In groep 8 werken we zelfstandig en met uitgestelde aandacht, tijdens het blokuur, maar ook op veel andere momenten van de dag. Op maandagochtend plannen we de weektaak. Deze staat dan op het digibord en kinderen plannen zelf de verschillende taken in hun agenda. In groep 8 staan álle lessen (dus zowel zelfstandige als leerkrachtgebonden lessen, maar ook uitstapjes enz.) op de weektaak. De kinderen plannen dit alles dus ook in hun agenda. De kinderen werken continue aan hun taak. Aan het eind van de week nemen ze zelf de verantwoordelijkheid om de taak aan de leerkracht te laten zien. In een gesprekje evalueren we de taak en komen eventuele doelen voor de week erna aan bod. 1.6 Dagkleuren en dagritme voor alle groepen. Het is al een paar keer genoemd: de “dagkleur”. Alle werkdagen van de week hebben we een kleur gegeven. Deze kleuren structureren de week voor de kinderen en dat helpt hen om een planning te maken. Voor de jongste kinderen is het tevens een hulpmiddel om de begrippen morgen, overmorgen, gisteren, eergisteren, week enz. te leren. De kleuren hangen in iedere klas aan de muur, zo kan een kind ook zien “waar we in de week zijn”. Daarnaast worden de dagkleuren gebruikt bij op de dag- en weektaak. Onze dagkleuren zijn als volgt: maandag Hoofdstuk 2 dinsdag woensdag donderdag vrijdag Zelfstandig werken, omgaan met uitgestelde aandacht. Vanaf groep 3 begint een les met een korte instructie. De leerlingen, die daar genoeg aan hebben , gaan zelfstandig aan de slag me verwerkingsopdrachten. Ondertussen gaat de leerkracht verder met instructie voor de overige leerlingen. Daarna gaan ook deze leerlingen zelfstandig aan de slag. De leerkracht heeft nu tijd om kinderen individueel aandacht te geven, aan de instructietafel. Deze combinatie van instructie en zelf werken, soms tegelijkertijd, vraagt een goede klassenorganisatie en zelfstandigheid van de leerlingen. Hiermee leren de kinderen omgaan vanaf groep1. Een kind dat begonnen is met werken, maar toch een vraag heeft, kan deze niet direct stellen. De leerkracht is immers bezig met instructie. De leerlingen wachten en gaan verder met werk dat ze wel begrijpen. Wij noemen dit: omgaan met uitgestelde aandacht, oftewel zelfstandig werken. Veel verwerkingsopdrachten, taken en keuzewerk kunnen buiten de klas of in de hoeken van de klas gedaan worden. De kinderen mogen vaak zelf kiezen waar zij werken. 7 Dit past ook goed binnen het Daltongedachte: zelfredzaamheid en verantwoordelijkheid. Om bovenstaande werkvorm goed te laten verlopen, hebben we afspraken en hulpmiddelen. Het stoplicht In alle groepen werken de leerkrachten met het stoplicht. Dit stoplicht regelt wanneer de kinderen mogen praten en/of lopen. Rood: Iedereen is stil, ook de leerkracht Oranje: Je mag lopen, als het nodig is en je mag vragen stellen met een zachte stem binnen je tafelgroepje. De leerkracht werkt aan de instructietafel Groen: Je mag lopen als het nodig is, je mag vragen stellen binnen je tafelgroepje met een zachte stem en de boemerang gebruiken De boemerang Als een leerling hulp nodig heeft, zet hij zijn naamkaartje in de boemerang. Dit is een kaartjeshouder in de vorm van: een boemerang. De leerkracht ziet dan, dat de betreffende leerling hulp nodig heeft. Werkplekken De school als gebouw bestaat uit: groepslokalen (‘de klas’), hier vindt o.a. instructie en verwerking plaats 3 bijschakelruimtes: een stilteruimte tussen 2 groepslokalen, waar de leerling zelfstandig, in stilte, mag werken de hal: een plek om samen te werken, hier mag gefluisterd worden de lees-stiltekamer: computerruimte en stiltewerkplek Binnen een klaslokaal zijn ook 1 of 2 stilteplekken gecreëerd, waar kinderen rustig kunnen werken. Gele kaarten Een leerling is vrij om een werkplek te kiezen, maar: “Loslaten wat kan, vasthouden wat moet! “ Voor de verschillende werkplekken bestaan verschillende regels, zie hierboven. Soms zijn de kinderen aan het werk buiten het zicht van de leerkracht. Om te zorgen, dat daar toch goed wordt gewerkt, hebben we de ‘gele kaarten’ ingesteld. Elke leerling heeft 2 gele kaartjes. Als een leerling zich niet aan de regels houdt, dan neemt een leerkracht een kaartje in. Heeft een leerling geen geel kaartje meer, dan mag hij die week niet meer in de hoeken, hal of gang werken. De week daarna begint de leerling met een schone lei en krijgt de gele kaartjes weer terug. 8 Hoofdstuk 3 Keuzewerk en de keuzekast 3.1 Keuzewerk Keuzewerk is een vast onderdeel van de taak. Leuk werk, plezier en succeservaring staan voorop. De kinderen kiezen zelf een onderwerp of vakgebied. Elk kind moet iets kunnen kiezen, dat aansluit bij zijn interesse, leerstijl en intelligentie. Dit betekent, dat er een breed aanbod van spelen/spellen, spelmateriaal en opdrachten aanwezig is. Het kind kan er zelfstandig mee aan de slag, alleen of samen met anderen. Het is niet vrijblijvend. De gekozen opdracht moet ook afgemaakt worden of er moet tenminste 10 minuten aan gewerkt zijn. Het keuzewerk mag ook gekozen worden als de ‘leervakken’ op de taak nog niet af zijn. Het kind houdt zich aan de afgesproken taak en evalueert deze op het einde van de week met de leerkracht. De keuzekast In de praktijk bestaat keuzewerk uit de opdrachten in de keuzekast, in de klas en de materialen en werken in de hoeken, op de gang en in de hal (bijv. knex, grote blokken, verfbord). Na elke vakantie wisselt de inhoud van de kast, vaak in samenspraak met de kinderen. De klaarkast Groep 3 kent daarnaast nog de klaarkast. Hieruit mag een leerling pas kiezen, als hij klaar is met zijn taakwerk. Het aanbod in de klaarkast is minder breed: er staan allerlei leuke reken- en taalopdrachten in. Ook de klaarkast is onderdeel van de (basis)taak. Is een leerling hiermee klaar, dan mag hij kiezen uit de keuzekast. 3.2 Meervoudige intelligenties Keuzewerk is een goed middel om de verschillende intelligenties van de kinderen aan te spreken. De theorie van de meervoudige intelligenties gaat er van uit, dat mensen op verschillende manieren intelligent zijn. Sommigen zijn bijvoorbeeld goed met woorden of kunstzinnig, anderen goed met mensen of sport. Verschillende intelligenties vragen om verschillende werkvormen. Als je tegemoet komt aan de specifieke eigenschappen en talenten van elk afzonderlijk kind, dan wordt “leren” voor ieder kind leuk. Enkel aandacht besteden aan verbaallinguïstische en logisch-mathematische intelligentie, doet veel kinderen te kort. De acht verschillende intelligentievormen zijn: verbaal-linguïstisch „woordknap‟ logisch-mathematisch „rekenknap‟ visueel-ruimtelijk „beeldknap‟ muzikaal-ritmisch „muziekknap‟ lichamelijk-kinestetisch „beweegknap‟ inter-persoonlijk „mensknap‟ intra-persoonlijk „zelfknap‟ naturalistisch „natuurknap‟ 9 3.3 Bijdrage van de groepen Groep 1-2 Het aantal taken is beperkt, 1 tot 4 opdrachten per week. Hier is nog geen keuzekast, het planbord is wel aanwezig. Wel een kast met materialen, die de verschillende intelligenties bedienen. Groep 3 Elke vrijdag staat keuzewerk gepland in het rooster, zodat alle leerlingen de mogelijkheid hebben om elke week werkjes uit de keuzekast te maken. Aan het einde van een blokuur evalueren ze ook het werken in de keuzekast. Groep 4 De kinderen mogen zelf bepalen wanneer en of zij in het blokuur een keuzewerk maken. De meeste kinderen ronden echter eerst hun “verplichte taken” af en gaan pas daarna aan de slag met keuzewerk. De keuzekastwerkjes kunnen ook gekozen worden als er even niet verder gewerkt kan worden, omdat er bijvoorbeeld gewacht moet worden op een maatje voor een samenwerkingsopdracht. Aan het eind van een blokuur schrijft het kind zelf het keuzewerk op de dagtaak. Heeft hij die dag geen keuzewerk gedaan, dan zet hij een streepje. Na elke vakantie is het aanbod veranderd, alleen de computerhoek en leeshoek blijven hetzelfde. Groep 5 en 6 De kinderen mogen op hun taak op twee momenten in de week keuzewerk inplannen. Ze bekijken zelf wanneer het voor hen een geschikt moment is. Elk onderdeel uit de keuzekast mogen ze in die periode twee keer kiezen. Wat ze hebben gekozen vermelden ze op hun weektaak bij het onderdeel ‘keuzewerk’. Het is de verantwoording van de kinderen zelf om niet vaker dan twee keer voor een bepaald werkje te kiezen en het gekozen werk in te vullen op de taak en af te kleuren met de kleur van de dag. Kinderen die niet of nauwelijks aan keuzewerk toekomen mogen regelmatig op vrijdagmiddag iets uit de keuzekast kiezen. Groep 7 en 8 Heb je jouw geplande werk voor die dag af, dan mag je, twee keer per week, in de keuzekast, maar wel met twee verschillende activiteiten. Ben je er twee keer in geweest, dan ga je werken in het extra werkboek, dat in je laatje ligt. Je schrijft op je taak of in je agenda, in het vakje van de keuzekast, wat je gedaan hebt. Bij het bespreken van je taak bekijkt de leerkracht dit met jou. Daarboven kan iedereen minimaal één keer per week in de keuzekast: op vrijdagmiddag het laatste half uur. Dit hoeft niet op de weektaak. In groep 8 plannen kinderen hun eigen keuzekast moment ook in hun agenda. 10 Hoofdstuk 4 Samenwerken: coöperatief leren Samenwerken is één van de drie uitgangspunten van het daltononderwijs. Bovendien, samenwerken is een belangrijke basisvaardigheid, die ieder in zijn (werkzame) leven goed kan gebruiken. En samenwerken vergroot het leerrendement, het is goed voor het zelfvertrouwen en de sociale vaardigheden. Vooral het geven en ontvangen van uitleg verbetert de leerprestaties. Maar, samenwerken is soms lastig, dat moet geleerd worden. We starten in groep 1-2 met het maatjeswerk en dat gaat door tot en met groep 8, een zeer efficiënte Dalton methode om snel tot samenwerken te komen. 4.1 Coöperatief leren “Coöperatief leren” is een onderwijsmethode, die gebaseerd is op samenwerking. Kenmerkend voor coöperatief of samenwerkend leren is de noodzaak voor leerlingen om bij het uitvoeren van een leertaak met elkaar samen te werken. In coöperatieve leergroepen discussiëren zij met elkaar over de leerstof, geven ze elkaar uitleg en informatie, overhoren ze elkaar en vullen ze elkaars minder sterke kanten aan. De achterliggende gedachte van deze werkvorm van leren is, dat kinderen niet alleen leren van de interactie met de leerkracht, maar nog veel meer leren van de interactie met elkaar. Coöperatief leren is niet enkel gericht op de ontwikkeling van de eigen persoonlijkheid en kennis, maar juist ook op het verder helpen van een ander kind, met de kwaliteiten die dat kind al bezit. Leerlingen worden uitgedaagd om zelf initiatief te nemen, elkaar te helpen en problemen samen op te lossen. De leerkracht doet dan, als begeleider, bewust een stapje terug. Voor coöperatief leren is meer nodig dan leerlingen in een groep bij elkaar plaatsen en zeggen dat ze moeten samenwerken. Het komt pas van de grond, als voldaan is aan vijf basiskenmerken. 1. Positieve wederzijdse afhankelijkheid. Leerlingen moeten, voor het succesvol uitvoeren van de groepstaak, van elkaar afhankelijk zijn. De taak kan bijvoorbeeld zo complex gemaakt worden, dat een leerling het niet in zijn eentje kan, en dus elkaars hulp en inzet nodig hebben. De docent kan dan ieder groepslid een eigen rol geven (bijvoorbeeld tijdbewaker, schrijver, etc.); pas wanneer alle groepsleden hun rol naar behoren vervullen, kan de groepstaak succesvol worden uitgevoerd. 2. Individuele verantwoordelijkheid. Ieder groepslid volbrengt zijn taak én is aan te spreken op zijn bijdrage aan het groepswerk. Meeliftgedrag (een groepslid laat de rest van de groep het werk opknappen) dient te worden voorkomen. 3. Directe interactie. Interactie tussen groepsleden is van belang voor het functioneren van de groep en het leerproces van de groepsleden. De docent dient productieve interactie tussen groepsleden te stimuleren. Voorwaarde is, dat de groep niet te groot is (meestal twee tot vier leerlingen). 4. Samenwerkingsvaardigheden. Geen goede samenwerking, zonder samenwerkingsvaardigheden. Het aanleren van deze vaardigheden gaat vooraf aan het coöperatief leren. Aan het begin van ieder schooljaar besteden we hier opnieuw aandacht aan. 11 5. Evaluatie van het groepsproces. Na afloop van de samenwerking bespreken de groepsleden met elkaar hoe zij de samenwerking ervaren hebben. Wat ging er goed en wat zou er in de toekomst beter kunnen? De docent dient hier dus tijd voor vrij te maken. De eerste twee, positieve wederzijdse afhankelijkheid en individuele verantwoordelijkheid, zijn de belangrijkste randvoorwaarden. Uit onderzoek is gebleken, dat wanneer de docent deze twee randvoorwaarden realiseert, de prestaties van de leerlingen het meest verbeteren. 4.2 Coöperatieve werkvormen Coöperatieve werkvormen stimuleren het samenwerken. Vaardigheden als luisteren, hulp geven, overleggen en aanmoedigen kunnen op verschillende momenten tijdens de les ingezet worden. Zij passen goed bij wereldoriëntatie, rekenen, taal en begrijpend lezen, bijvoorbeeld om voorkennis te activeren, als verwerkingsactiviteit of als reflectieopdracht. Ook instructie leent zich hiervoor. Sommige werkvormen zijn alleen geschikt voor bepaalde leeftijdsgroepen, andere kunnen prima van groep 1 tot en met groep 8 ingezet worden. Ons uitgangspunt bij het aanleren van coöperatieve werkvormen is het boek ‘Coöperatief leren in het basisonderwijs’ van M. Forrer en B. Kenter. Daarnaast ligt in alle klassen de klapper ‘coöperatief leren’. Daarin staan voorbeelden van coöperatieve lessen. Onderstaand schema toont welke werkvormen wij minimaal aanbieden in de verschillende leerjaren. Meer, andere, werkvormen mag natuurlijk ook. De frequentie lag aanvankelijk op twee keer per week, sinds 2012 is het streven elke dag. Mindmappen is een werkvorm die we ook regelmatig inzetten. Het team heeft hier scholing in gehad. Dit moeten we de kinderen nog aanleren, zodat zij het zich verder eigen kunnen maken. De leerkrachten hebben hier al scholing in gevolgd. De doorgaande lijn van coöperatief leren is nu helemaal ingebed en geborgd in ons onderwijs. Groep denken-delen-uitwisselen flitsen imiteer om de beurt woordenweb duo’s /maatjeswerk (regels/rollen) wandel-wissel uit: a.d.h.v. een vraag som -uitkomst placemat genummerde hoofden legpuzzel brainstorm dobbelen interviews 1-2 X X X X X 3 X X 4 X X 5 X X 6 X X 7-8 X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X 12 Hoofdstuk 5 Instructie en Dalton Instructie en Dalton bijten elkaar soms een beetje. We willen graag, dat leerlingen zelf leren, ontdekken, verwerken. We willen ze laten opgroeien tot mensen die zelf hun problemen kunnen oplossen en keuzes maken. De leerkracht doet daarom op een daltonschool een stapje terug. Hij is niet de grote leermeester die alles weet en vertelt, maar meer een begeleider. Iemand, die jou genoeg vertelt om je op weg te helpen, die bijspringt als je vastloopt, die met je bespreekt of het goed is gegaan. Daaronder valt ook het geven van instructie. Onze instructie, het geven van uitleg aan kinderen, mag dus niet te veel voorschrijven, vertellen hoe het moet. Het moet ruimte laten voor ontdekking en ruimte om fouten te maken en daarvan te leren. Het is niet gemakkelijk om daar een goed evenwicht in te vinden. We hebben het afgelopen jaar gezocht naar een instructie, die én bewezen effectief is én bij Dalton past. Een model volgens de laatste wetenschappelijke inzichten, passend bij ons streven naar zelfstandigheid, zelfverantwoordelijkheid en samenwerken. We denken dat gevonden te hebben in het zogeheten 6-fasenmodel. Een model, dat uit 6 stappen bestaat, die bij elkaar zorgen voor een effectieve instructie, met ruimte voor verwerking en differentiatie. Want niet ieder kind heeft hetzelfde aanbod nodig. Het zesfasenmodel Fase 1 is de start van de les. We halen voorkennis op: wat weten de kinderen al en wat weten ze nog van de vorige les? In fase 2 benoemt de leerkracht de doelen (leerdoelen): wat gaan we deze les leren. Dat is iets anders dan ‘wat gaan we deze les doen’! Dit kunnen doelen zijn op groepsniveau of op individueel niveau. De leerling weet door deze doelen, waarvoor hij zich de komende les gaat inspannen. Ophalen van voorkennis Doelen en opbrengsten van de les formuleren Instructie van de les Verwerking Moment van beschouwing Dan pas volgt de daadwerkelijke instructie van de les: fase 3. Afronding Instructie is een manier om differentiatie in de les aan te brengen. Meerbegaafde kinderen krijgen niet of nauwelijks instructie en gaan vrijwel direct aan het werk. Dit noemen wij de verkorte instructie. De andere kinderen volgen de basisinstructie. Leerlingen, die moeite hebben met de stof, volgen na de basisinstructie de verlengde instructie. Deze vindt plaats aan de instructietafel, tijdens het blokuur, het zelfstandig werken of de verwerking. 13 In onze groepsplannen staat hoeveel instructie elk kind nodig heeft. Na de basisinstructie, als de meeste leerlingen bezig zijn met de verwerking van de stof, is het tijd voor fase 4: ‘de balkonscene’. De leerkracht doet even niet mee en beantwoordt geen vragen: het stoplicht staat op rood. Hij doet even wat anders, hij beschouwt: hoe verloopt het proces, het zelfstandig werken bij de kinderen? Fase 5 vindt ook plaats in de verwerkingstijd, de kinderen zijn aan het werk en de leerkracht loopt rond. Hij geeft individuele aandacht (zowel aan de zwakke als ook aan de goede leerling), feedback op de gestelde leerdoelen of extra instructie. De les wordt afgerond in fase 6. De leerkracht en leerlingen evalueren of de doelen zijn gehaald en of het proces goed is verlopen. Hebben we de goede dingen goed gedaan? Hoofdstuk 6 Nakijken, reflecteren en evalueren. ‘Help me het zelf te doen!’ Wij hebben een school met werkplekken, klassen met hoeken, de keuzekasten, de taak, de verkorte instructie, allemaal hulpmiddelen om het voor de kinderen mogelijk te maken om goed en op een prettige manier te leren zelfstandig te werken. Kinderen gaan zelf aan de slag, op hun manier, met wie en wat zij nodig denken te hebben. Ze zoeken een geschikte plek en spannen zich een tijd in om hun taak af te krijgen. Maar dan is het nog niet klaar. Ook het nakijken is onderdeel van het proces: zelfstandig en zelfverantwoordelijk! 6.1 Zelfcorrectie Doordat de leerling zelf zijn werk nakijkt, ziet hij wat hij fout doet, zodat hij daarvan kan leren. Een volgende keer zal hij het anders aanpakken: meer hulp vragen of instructie volgen. Daarbij coacht de leerkracht hem en er wordt geëvalueerd tijdens het nagesprek. Nakijken is dus meer dan het verzamelen van zoveel mogelijk krullen. Als de leerling het werk heeft nagekeken, legt hij dit in de nakijkbak voor de leraar. De leerkracht blijft eindverantwoordelijk. Hij bekijkt het werk en ziet zo of leerlingen hun werk goed controleren, waar een kind hulp nodig heeft en of hijzelf bijvoorbeeld de instructie moet aanpassen. De leerkracht registreert de vorderingen en bespreekt deze met de leerling. Nakijken doen we met een gekleurde pen, zodat snel zichtbaar is waar de fouten zitten. In de onderbouwgroepen wordt veelal samen met de leerkracht het gemaakte werk besproken. Vanaf groep 3 leren de leerlingen enkele vakken zelf na te kijken. In de midden- en bovenbouw wordt dit steeds verder uitgebreid. 14 6.2 Reflectie Ook reflectie is een goede manier om te leren van je eigen handelen. Door te kijken naar het doorlopen traject, zie je wat goed ging of wat de volgende keer juist anders moet. Reflecteren kan met de leerkracht of met kinderen. Hoe ging de samenwerking met mijn maatje, heb ik voldoende hulp gevraagd, ben ik tevreden met de instructie van de leraar en het geleverde werk? Reflecteren doe je achteraf. Maar ook als je net aan een nieuwe taak begint, kan het zeer nuttig zijn om even terug te halen wat je de vorige keer geleerd hebt. En als je eenmaal bezig bent, kan het zeker geen kwaad om af en toe te kijken of je wel goed bezig bent. Reflectie kan dus zowel voor, tijdens als na het werkproces plaatsvinden. 6.3 Evalueren We evalueren op de doelen aan het einde van een les of project, zowel op het proces als op het product. Evalueren zit verweven in fase 6 van de instructie in hoofdstuk 5 van deze Dalton”wijzer”. Hoofdstuk 7 Passend onderwijs voor alle kinderen Onderwijs op maat voor alle leerlingen staat bij onze school hoog in het vaandel. We starten daar al mee als de leerlingen ingeschreven zijn. Ongeveer zes weken voor de vierde verjaardag komen de ouders met hun kind op school voor het intake gesprek. Hiervoor is het intake formulier ingevuld, zodat we de ontwikkeling van de nieuwe leerling goed kunnen bespreken en in kaart brengen. Als het kind 6 weken op school zit volgt er nog een gesprek, maar dan met de ouders en de leerkracht. Op deze manier volgen we onze leerlingen vanaf het begin en hebben we vrij snel in beeld wat een leerling nodig heeft. Onze IB-er werkt nauw samen met het centrum voor jeugd en gezin(CJG), dit bureau zit in hetzelfde gebouw en de lijnen zijn kort als er hulp of advies nodig is. Op onze school is drie ochtenden in de week een dyslexie specialist aanwezig. Verder werken we nauw samen met WSNS Gennep-Mook-Bergen. Voor de begaafde leerlingen wordt in schooljaar ’13-’14 gestart met een plusklas voor alle kinderen uit de gemeente Bergen. De IB-er werkt dit schooljaar een middag in de week met de begaafde leerlingen van groep 4 t/m 8 met Acadin, een computerprogramma, waar de kinderen mee aan de slag gaan op eigen niveau, zowel thuis als op school . Het Daltononderwijs is een uitdagende vorm van onderwijs voor alle kinderen, zowel voor leerlingen die uitvallen naar de onderkant als naar de bovenkant, de begaafde leerlingen. Het werken met een dag – of een weektaak biedt hier vele voordelen. We volgen alle leerlingen vanaf het intakegesprek t/m groep 8. Nieuw is dit schooljaar het exit verslag dat de kinderen van groep 8 samen met hun ouders gaan invullen. De kinderen krijgen na het invullen een gesprekje met de directeur. We werken met methode - gebonden toetsen en de cito-toetsen. Voor ieder rapport is er een groepsbespreking met de IB-er en de leerkracht, alle leerlingen 15 worden nauwkeurig besproken. Uit dit gesprek komen afspraken, die worden genoteerd in ons leerlingvolgsysteem of in het groepsplan. We laten leerlingen die moeite hebben met de leerstof zo lang mogelijk, waar nodig op niveau, met de klas meedoen. Vanaf groep 5 of 6 krijgen de kinderen een OPP(ontwikkelperspectief), daarin staan per schooljaar de te behalen doelen beschreven en het beoogde einddoel in groep 8. Dit wordt kortgesloten met de ouders. Kinderen die problemen rondom gedrag hebben worden op eenzelfde manier besproken. Alle leerkrachten werken heel professioneel met de bovenstaande manier van werken, zodat ieder kind zoveel mogelijk krijgt wat het nodig heeft. Hoofdstuk 8 Handelingswijzers We willen de kinderen met de handelingswijzers zelfstandig laten werken. De wijzers zijn door de hele school heen hetzelfde. a. Gebruik Dalton stoplicht op OBS de Klimop 2012-2013 Leerkracht: Het stoplicht is de hele dag inzetbaar, als er sprake is van uitgestelde aandacht. Voordat je het stoplicht aanzet, loop je eerst een rondje door de klas, om te checken of de leerlingen jouw uitleg goed begrepen hebben. Na gebruik van het stoplicht altijd evalueren op het van te voren vastgestelde doel of aandachtspunt. Leerling: ROOD Je werkt STIL op je eigen plaats. Je denkt zelf na. Je blijft zitten. ORANJE Vragen stellen mag in je eigen groep. Gebruik een zachte stem. Lopen mag als het echt nodig is. (De meningen verschillen over de boemerang in deze fase) 16 GROEN Vragen stellen mag in je eigen groep en met de boemerang. Gebruik een zachte stem. Lopen mag als het echt nodig is. Je mag samenwerken. b. Handelingswijzer Hal met twee persoonlijke gele kaartjes Fluisterstem Luister naar elkaar Help elkaar Kijk achterom. Ziet alles er netjes uit? c. Handelingswijzer lees – en stiltekamer, met gele kaartjes. Lees - en stilte kamer Je werkt STIL op je eigen plaats. Je denkt zelf na. Je blijft zitten. 17 d. Handelingswijzer nakijken Hoe kijk je na……… 1. 2. 3. 4. 5. 6. Eerst maak je al het werk. Als je alles af hebt mag je gaan nakijken. Heb je een foutje, dan zet je daar met rood potlood een streepje onder. Heb je alles goed, dan zet je een mooie kleine krul met rood potlood. Zorg er voor dat er onder je werk een streep staat. Heb je veel fouten en je wil dit even samen met ons bespreken, dan zet je je naam op het bespreekblad op onze tafel. 7. Ruim alles netjes op. Slotwoord Met het samenstellen van deze Dalton”wijzer” willen wij duidelijk maken hoe wij in de klas en op school werken.Wij horen het graag van u als u vragen, tips, verbeterpunten of feedback voor ons heeft . Veel informatie over onze school is te vinden op onze website. www.daltonschool-deklimp.nl Daar vindt u ons Nieuwsbulletin, onze kalender, de schoolgids, het jaar – en het schoolplan en nog veel meer. Wilt u ons persoonlijk spreken? Maak gerust een afspraak. Mailen kan via onze website of stuur een mailtje naar: [email protected] U bent van harte welkom, onze deur staat voor u open! Team Daltonschool de Klimop. 18