De rol van de oorsprongsregels in de internationale handel

advertisement
De rol van de oorsprongsregels in de internationale handel
Door: Bestuur Economische Betrekkingen
1. Inleiding
2. Inleidende begrippen
Ondernemers, die op de internationale markt handel drijven, worden vaak geconfronteerd met de
vraag naar een bewijs van oorsprong.
2.1. Het begrip “oorsprong”
In sommige gevallen kan een goed slechts in een
land ingevoerd worden als het vergezeld is van een
bewijs van oorsprong (de landenvoorschriften vermelden het certificaat van oorsprong als een formaliteit die vervuld moet zijn vooraleer een product
gededou-aneerd kan worden).
De uitvoerder die geconfronteerd wordt met de
vraag naar een bewijs van oorsprong stelt zich
automatisch de vraag: “Wat is oorsprong?”.
In andere gevallen eist de invoerder dat de uitvoerder hem een oorsprongsbewijs bezorgt om daarmee een vermindering of vrijstelling van invoerrechten te bekomen.
Tenslotte wordt er in de internationale handel vaak
gebruik gemaakt van het documentair krediet. De
“letters of credit” bepalen zeer dikwijls dat, om de
betaling van de geleverde goederen te aanvaarden, de exporteur een certificaat van oorsprong
dient over te maken.
Oorsprong en certificaten van oorsprong zijn dus
essentiële begrippen voor de goede afwikkeling
van een handelstransactie met derde landen.
Een goede kennis van de oorsprongsregels is dan
ook een “must” voor handelaars die internationaal
handel drijven. De opzet van de drie artikelen die in
Trefpunt economie verschijnen, is de “leek” voor te
lichten over deze specifieke bevoegdheid van de
Dienst Internationaal Tarifair en Niet-Tarifair Beleid van het Bestuur Economische Betrekkingen.
Het eerste deel zal een aantal definities behandelen die het begrip “oorsprong” kaderen binnen de
internationale handel. In een tweede bijdrage komen de oorsprongsregels op een eerder algemene
wijze aan bod. Deze bijdrage zal eveneens het
begrip “niet-preferentiële oorsprong” behandelen.
In een derde en laatste artikel zal een protocol van
preferentiële oorsprong geanalyseerd worden.
2.1.1. Oorsprong
Het Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal geeft volgende beschrijvingen van het
begrip “oorsprong”(1):
“….
1. punt, omstandigheid waaruit iets ontstaat, syn.
bron, aanvang, begin: …
2. afkomst: ….
3. herkomst:……”.
Zoekt men naar het woord “herkomst”, dan wordt
men doorverwezen naar de woorden “oud gebruik”, “afstamming” of oorsprong.
Het woordenboek helpt de handelaar bijgevolg niet
veel als hij wil te weten komen wat het begrip
oorsprong betekent in het kader van de internationale handel.
Bijgevolg hanteert men in dit kader een specifiek
begrippenapparaat dat de oorsprong van goederen definieert.
Wanneer men in het kader van de internationale
handel over het begrip oorsprong spreekt, bedoelt
men de plaats waar goederen zijn voortgebracht of
geproduceerd. Er is bijgevolg een geografische
band tussen een land en de vervaardiging van het
betrokken product.
Als men bijgevolg zegt dat een goed van oorsprong
uit de Europese Unie is, bedoelt men in feite dat het
goed in de Europese Unie geproduceerd werd. De
oorsprong van het goed is als het ware de nationaliteit van het goed.
Niet alle goederen, die in de Europese Unie een
fabricageproces doorlopen hebben, zijn daardoor
van oorsprong uit de Europese Unie.
2
Ministerie van
Economische
Zaken
Zolang het gaat om producten die hier volledig tot
stand zijn gekomen, zonder ook maar de geringste
toevoeging van een bestanddeel van oorsprong uit
een land dat geen Lidstaat van de Europese Unie
is, zal de toekenning van de oorsprong weinig of
geen problemen opleveren. Dit geldt bijvoorbeeld
voor producten van de land- en tuinbouw, de visserij, delfstoffen….
2.1.2. Het bewijs van oorsprong
De tijd dat de meeste goederen volledig in één land
tot stand komen, is echter voorbij. De mondialisering
van de industrie heeft immers voor gevolg dat
goederen tot stand komen door het samenvoegen
van onderdelen of bestanddelen van verschillende
oorsprong.
Over het algemeen kan gesteld worden dat de
bewijsstukken inzake de oorsprong kunnen worden geleverd door een eenvoudige verklaring van
de fabrikant, de producent, de leverancier, de
expediteur. Dergelijke verklaring wordt ook wel de
“eigen verklaring inzake oorsprong” genoemd.
“Wanneer bijvoorbeeld een Amerikaan een Pontiac
Le Mans van General Motors koopt, gaat hij of zij
onbewust een internationale transactie aan. Van
de tienduizend dollar die GM ontvangt, gaan drieduizend dollar naar Zuid-Korea voor het routinewerk en de assemblage, 1750 dollar naar Japan
voor geavanceerde onderdelen (motoren, dwarsassen en elektronica), 750 dollar naar Duitsland
voor (technische) ontwerpen, vierhonderd dollar
naar Taiwan, Singapore en Japan voor kleine
onderdelen, tweehonderdvijftig dollar naar GrootBrittannië voor reclame- en marketingdiensten, en
ongeveer vijftig dollar naar Ierland en Barbados
voor gegevensverwerking. De rest – minder dan
vierduizend dollar – gaat naar strategen in Detroit,
advocaten en bankiers in New York, lobbyisten in
Washington, verzekerings- en gezondheidsmedewerkers overal in het land en aandeelhouders van General Motors – van wie de meeste in de
US wonen, maar onder wie zich steeds meer
buitenlanders bevinden”(2).
In een aantal gevallen is het echter nodig dat deze
vermelding gewaarmerkt wordt. Dit betekent dat
de bovenvermelde verklaring het visum krijgt van
de daartoe bevoegde overheid.
Men kan dit fenomeen eigenlijk ook als volgt omschrijven: “…nous sommes entrés dans l’ère non
seulement des entreprises multinationales mais
aussie des marchandises multinationales”(3)
Om in deergelijke gevallen de oorsprong of de
nationaliteit van het product te bepalen, werd een
geheel van regels opgesteld, de zogenoemde
oorsprongsregels. Deze regels steunen voornamelijk op de samenstelling van de producten, veeleer dan op de gerealiseerde toegevoegde waarde.
2000
De oorsprongsregels kunnen in dit kader dan ook
omschreven worden als de administratief opgelegde productievoorwaarden, waaraan een product
moet voldoen opdat men het een Europees, Belgisch… product mag noemen. Het zijn dus de
voorwaarden waaraan voldaan moet worden opdat een product de nationaliteit krijgt van een land.
Trefpunt
economie
3A
De douane zal echter niet zonder slag of stoot de
opgegeven oorsprong van een product aanvaarden. Men dient immers een bewijs van oorsprong
voor te leggen. Wat dient verstaan te worden onder
een oorsprongsbewijs en zijn er verschillende soorten van oorsprongsbewijzen?
Bijlage D.2 van de Conventie van Kyoto maakt ter
zake volgend onderscheid (4):
a) “certificaat van oorsprong”: een bepaald formulier, waarmee de goederen kunnen worden geïdentificeerd en waarin de autoriteit of instelling
die bevoegd is dit certificaat af te geven, uitdrukkelijk verklaart dat de goederen waarop het
certificaat betrekking heeft van oorsprong zijn
uit een bepaald land. Dit certificaat kan eveneens een verklaring van de fabrikant, de producent, de leverancier, de exporteur of een ander
bevoegd persoon bevatten.
b) “gewaarmerkte verklaring inzake oorsprong”:
een verklaring inzake de oorsprong, gewaarmerkt door een autoriteit of instelling die daartoe
bevoegd is.”
Meestal denkt men echter aan het “certificaat van
oorsprong” als men het over het bewijs van oorsprong heeft. Zoals de oorsprong van een goed
vergeleken kan worden met de nationaliteit van dat
goed, kan het certificaat van oorsprong vergeleken
worden met de identiteitskaart.
2.2. Oorsprong en herkomst
Is aan de hand van deze regels eenmaal de oorsprong van een product vastgesteld, dan blijft deze
oorsprong behouden, zolang het betrokken product
in een ander land geen be- of verwerking heeft
ondergaan, die voldoende zijn om de oorsprong te
wijzigen.
3
Men kan dit vergelijken met de nationaliteit van de
burgers. Waar men zich ook ter wereld bevindt,
men blijft zijn nationaliteit behouden, tot op het
ogenblik dat men aan een aantal regels voldoet,
dat een nationaliteitswijziging met zich brengt.
Er bestaat dan ook vaak verwarring tussen de
begrippen “oorsprong” en “herkomst”. Oorsprong
duidt op het land van productie, en herkomst zegt
iets over het land waar het goed voor het laatst
vertoefd heeft, alvorens het naar het land van
bestemming werd verzonden.
tisch aan de oorsprong of de nationaliteit van de
goederen die geviseerd worden. Op dat ogenblik
komt het begrip “oorsprong” van goederen ter
sprake.
De oorsprong van de goederen is van belang om er
voor te zorgen dat de handelsmaatregelen ten gunste of ten nadele spelen van de landen die men door
de bewuste maatregel beoogt. In deze zin kan dan
ook gesteld worden dat de “oorsprongsregels” een
instrument van secundair handelsbeleid zijn (6).
3.1.2. Niet-tarifaire handelsmaatregelen
Een wagen van Japanse oorsprong die in de Europese Unie wordt ingevoerd vanuit Slovenïe heeft
als land van oorsprong “Japan” en als land van
herkomst “Slovenië”.
Men kan dan ook stellen: “Les règles d’origine sont
l’ensemble des méthodes qui caractérisent une
marchandise en s’appuyant sur des éléments de
référence tenant à sa constitution plutôt qu’au
hasard des circuits d’acheminement jusqu’au lieu
de sa consommation”(5).
3. De functie van oorsprong in de internationale handel
3.1. Handelsbeleid
3.1.1. Inleiding
Onder internationaal handelsbeleid verstaat men
doorgaans het geheel van voorschriften en reglementen die de handelsstromen beïnvloeden. Deze
wijzigingen kunnen waargenomen worden zowel
op het vlak van de richting van de handelsstromen,
als op het vlak van de volumes. Doorgaans maakt
men een onderscheid tussen niet-tarifaire en
tarifaire handelsmaatregelen.
Meestal wordt één van volgende redenen opgegeven om – in tegenstelling tot de volledige vrijhandel
– de handelsstromen te beïnvloeden:
- bescherming tegen de concurrentie van landen
met lage lonen, met het oog op de bescherming
van de tewerkstelling;
- nationale veiligheid en strategische zelfvoorziening;
- bescherming van jonge industrieën (infant
industries).
Wanneer men handelsmaatregelen treft ten gunste of ten nadele van de producten die in een
bepaald land vervaardigd zijn, denkt men automa-
4
Een eerste niet-tarifaire maatregel bestaat erin de
invoer van goederen die in een bepaald land vervaardigd zijn te verbieden wanneer een invoerplafond is bereikt. In feite zegt men dat de invoer
van goederen van oorsprong uit dat bepaald land
(gedeeltelijk) verboden is. Deze maatregel is gekend onder de benaming contingenten (hoeveelheidsbeperking). Daarnaast bestaan er eveneens
tariefcontingenten. Bij een tariefcontingent geldt
dat, na het bereiken van een invoerplafond dat
voor een beperkte periode is ingesteld, alle volgende invoer aan het normale invoertarief wordt
onderworpen.
De hoeveelheidsbeperkingen zijn wellicht de oudste
vorm van handelsbeleid. Men vindt ze reeds terug
in de Middeleeuwen. De Hanzeatische blokkades
van Vlaanderen door de Duitse Hanze gaf aanleiding dat er door het Utrechtse vroedschap op 28
april 1359 een verklaring werd afgegeven waarin
melding werd gemaakt dat de betrokken partij
goederen niet elders gekocht werden, en wat de
lakens betreft zij niet elders vervaardigd werden.
Alhoewel dit geen echt certificaat van oorsprong is,
is het betrokken document toch interessant, aangezien zulke verklaringen momenteel nog steeds
gevraagd worden. Het meest recente is het type
van verklaring dat de Arabische landen in hun
boycot van Israël verlangen (7).
Een tweede niet-tarifair instrument van handelsbeleid zijn maatregelen die de “nationale” economie beschermen tegen zogenoemde “deloyale
handel”. In dit kader situeren zich de antidumpingmaatregelen. Er is sprake van dumping indien
goederen uitgevoerd worden tegen prijzen die substantieel onder de lokale marktprijs liggen. In dit
geval kan het invoerland maatregelen treffen die
deze deloyale handelspraktijk tenietdoen. Dit komt
er doorgaans op neer dat antidumpingrechten geheven worden op bepaalde goederen van oorsprong uit het land dat de dumpingpraktijk toepast.
Ministerie van
Economische
Zaken
Er dient op gewezen te worden dat dumpingprijzen
ook het gevolg kunnen zijn van overheidssubsidies.
In dit geval worden antisubsidiemaatregelen getroffen.
Vooraleer er overgegaan wordt tot het heffen van
een antidumping- of antisubsidieheffing moet worden nagegaan of de betrokken dumping (of subsidie) de plaatselijke economie ernstige schade toebrengt.
Andere niet-tarifaire maatregelen kaderen in een
beleid dat tot doel heeft “nationale producten”
(wereldwijd) te promoten of een “buy national”
beleid op punt te stellen. Hier komen we dan in het
domein van de oorsprongsaanduiding (made in).
De oorsprongs-markering heeft evenwel geen
uitstaans met wat gekend is onder “geografische
oorsprongsbenamingen”.
Vermelden we tenslotte nog het probleem van de
openbare aanbestedingen. Ook hier geldt soms de
praktijk dat goederen van nationale oorsprong een
voorkeur verkrijgen op goederen van “vreemde”
oorsprong. Deze werkwijze kan in tegenspraak zijn
met het WHO-principe van de “nationale behandeling”, dat stelt dat goederen die ingevoerd worden
op dezelfde wijze behandeld moeten worden als
goederen die op de plaatselijke markt geproduceerd worden.
3.1.3. Tarifaire handelsinstrumenten
Op het einde van de afgesproken tariefontmanteling
zullen de bij de WHO gebonden tarieven er als
volgt uitzien (algemeen gemiddelde):
- 5 % in de QUAD-landen (8);
- 18 % in de niet-QUAD-landen van de OESO;
- 43 % van de 13 onderzochte niet-OESO-landen
(9).
Voor de industrielanden zal na de tariefontmanteling
een gemiddeld gebonden invoerrecht van 3,8 %
gelden voor de industrieproducten (10).
Daarnaast kunnen er eventueel ook nog autonome
douanerechten gelden. Deze rechten zijn in principe lager dan de bij de WHO gebonden rechten.
Deze autonome rechten zijn de werkelijk toegepaste douanetarieven, die gelden bij de invoer van
goederen. Men noemt ze eveneens “derdelandsrechten” of MFN-rechten.
Zij beantwoorden aan het principe van “de meest
begunstigde natie” (most favored nation). Dit principe stelt dat elk lid van de WHO de andere leden
op een gelijke manier behandelt. Als een land een
bijkomend voordeel geeft aan een ander lid, dan
bekomen de andere leden automatisch hetzelfde
voordeel.
Wanneer een invoerder goederen wil verhandelen
op de wereldmarkt, dan krijgt hij bijgevolg te maken
met twee soorten invoertarieven:
- gebonden rechten, en
- MFN-rechten.
3.1.3.1. Invoerrechten
De handelsstromen kunnen ook beïnvloed worden
door zogenoemde tarifaire maatregelen. In een
normale situatie dient de invoerde invoerrechten te
betalen op de douanewaarde van de ingevoerde
goederen. Naar aanleiding van de verschillende
multilaterale handelsbesprekingen in het kader
van het GATT (General Agreement on Tariffs and
Trade), momenteel de WHO (Wereldhandelsorganisatie) hebben de leden van de WHO afgesproken hun invoerrechten te laten dalen en, wat
eveneens van belang is, de rechten bij de WHO te
binden.
2000
Tijdens de opeenvolgende onderhandelingsronden
werden volgende tariefdalingen afgesproken voor
de industriële sectoren (hoofdstuk 25 – 97 van het
Geharmoniseerd Systeem inzake de omschrijving
en de codering van goederen (GS):
- de Kennedy Ronde ( 1964 – 1967): 35 %;
- de Tokio Ronde ( 1973 – 1979): 34 %;
- de Uruguay Ronde (1986 – 1994): 37 % voor de
ontwikkelde landen.
Trefpunt
economie
3A
Op deze rechten zijn er evenwel nog uitzonderingen.
3.1.3.2. Preferenties
Behoudens deze soorten invoerrechten is er nog
een derde soort van douanerechten, die voor zowel de uitvoerder als voor de invoerder belangrijk
kunnen zijn.
De mogelijkheid bestaat om een vermindering of
zelfs vrijstelling van invoerrechten te verlenen aan
producten van oorsprong uit bepaalde landen in
het kader van bijzondere handelsovereenkomsten
of eenzijdige handelsmaatregelen.
In dat geval zegt men dat de goederen van oorsprong uit het betrokken land van een preferentiële
behandeling genieten bij invoer. Men spreekt dan
ook van preferentiële handel.
Deze preferentiële handel kan als volgt ingedeeld
worden:
5
- vrijhandelszones en douane-unies (regionale
overeenkomsten);
- unilaterale toekenning van tariefpreferenties in
het kader van hulp aan de ontwikkelingslanden
(Algemeen Preferentiesysteem).
Alhoewel de WHO het principe van de meestbegunstigde natie (niet-discriminatie tussen de leden) hanteert, is het toch mogelijk om via artikel
XXIV van GATT over te gaan tot afbouw van
invoerrechten in het kader van een douane-unies
of vrijhandelszones.
In een vrijhandelszone worden de handelsbelemmeringen (invoerrechten, kwantitatieve restricties) tussen de landen die deel uitmaken van de
vrijhandelszone, afgeschaft. Ten opzichte van derde
landen behoudt elk deelnemend land zijn eigen
handelsbeleid, en ook zijn eigen systeem van
invoerrechten. Deze situatie zal aanleiding geven
tot het omleggen van handelsstromen. De
invoerders zullen immers geneigd zijn goederen in
te voeren in het land van de vrijhandelszone met de
laagste douanerechten, waarna de goederen binnen de zone vrij kunnen verhandeld worden. Om
de mogelijke verlegging van handelsstromen tegen te gaan, wordt er een onderscheid gemaakt
tussen “derdelandsproducten” en producten die in
de landen van de vrijhandelszone geproduceerd
zijn. Die producten kunnen vrij in de zone circuleren want zij genieten van een voorkeursbehandeling.
Om van tariefpreferenties te kunnen genieten moet
de invoerder kunnen aantonen dat de goederen
vervaardigd zijn in, dus van oorsprong zijn uit, het
land dat deel uitmaakt van een vrijhandelszone.
Binnen een douane-unie wordt niet alleen de handel tussen de landen die er deel van uitmaken
volledig vrijgemaakt, maar ten opzichte van derde
landen wordt een gemeenschappelijk handelsbeleid
gevoerd. Dit komt onder meer tot uiting in het
hanteren van een gemeenschappelijk buitentarief
en een gemeenschappelijke douanewetgeving.
Binnen een douane-unie kunnen de goederen vrij
bewegen, eens ze in één van de lidstaten in het
vrije verkeer gebracht werden. De Europese Unie
bijvoorbeeld is een douane-unie.
Daarnaast heeft de Europese Unie eenzijdig beslist de douanerechten te verminderen in het kader
van het Algemeen Preferentiesysteem. Dit betekent dat goederen uit bepaalde ontwikkelingslanden (begunstigde landen) van een preferentiële
behandeling kunnen genieten. De voorwaarde is
hier eveneens dat deze goederen vervaardigd
6
moeten zijn in het begunstigde land, dus dat ze van
oorsprong uit het begunstigde land moeten zijn.
3.1.4. Soorten oorsprong
Uit hetgeen voorafgaat blijkt dat zowel het tarifaire
als het niet-tarifaire handelsbeleid ondersteund
wordt door “oorsprongsregels”. Dat zijn echter niet
steeds dezelfde regels.
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de
oorsprongsregels die dienen om het niet-tarifaire
handelsbeleid te ondersteunen en de regels die
dienen om het tarifaire handelsbeleid te ondersteunen. Op basis van de handelspolitieke functies
van het begrip “oorsprong” wordt een onderscheid
gemaakt tussen:
- preferentiële of fiscale oorsprong wanneer de
oorsprong bepaald wordt in het kader van het
tarifaire handelsbeleid;
- niet-preferentiële of economische oorsprong wanneer de oorsprong bepaald wordt in het kader van
niet-tarifaire handelsmaatregelen (11).
De doeleinden van de niet-preferentiële oorsprongsregels worden duidelijk omschreven in artikel 1 van
de Overeenkomst betreffende de oorsprongsregels.
Deze overeenkomst werd afgesloten naar aanleiding van de multilaterale handelsbesprekingen in
het kader van de Uruguay-Ronde (12).
Er bestaat een wezenlijk verschil tussen de
preferentiële en niet-preferentiële oorsprongsregels. Een goed dat in het kader van de
preferentiële regels de oorsprong van een bepaald
land verwerft, heeft niet noodzakelijk dezelfde nietpreferentiële oorsprong. Het omgekeerde is eveneens waar.
Verschillende landen of douane-unies hanteren
preferentiële en/of niet-preferentiële oorsprongsregels. Alhoewel deze regels fundamenteel op
dezelfde basisprincipes gebaseerd zijn (cfr. de
Conventie van Kyoto), wil de praktijk dat deze
regels nogal verschillen van land tot land. In het
kader van de oorsprongsregels bijvoorbeeld, die
gebruikt worden bij het Algemeen Preferentiesysteem, hebben de deskundigen van de donorlanden zich voorstander getoond om de (preferentiële) oorsprongsregels in de mate van het mogelijke te harmoniseren (13).
Maar ook één land hanteert in het kader van de
verschillende vrijhandelsovereenkomsten verschillende oorsprongsregels. Dit wil zeggen dat voor de
Europese Unie een goed van preferentiële oorsprong kan zijn in het kader van de vrijhandels-
Ministerie van
Economische
Zaken
overeenkomst met Israël, maar dat hetzelfde goed
niet van EG-oorsprong is, in het kader van de
vrijhandelsovereenkomst met Zuid-Afrika. Het is
inderdaad zo dat elke overeenkomst afzonderlijk
beschouwd moet worden.
4. Besluit
De oorsprongsregels spelen een belangrijke rol in
de internationale handel. Zij zorgen er voor dat
zowel de tarifaire als de niet-tarifaire handelsmaatregelen die door een land of een douane-unie
genomen worden, wel degelijk het land treffen ten
gunste of ten nadele waarvan de maatregel bedoeld is. Oorsprongsregels zijn bijgevolg een instrument van handelsbeleid, zij het dat het niet in
de schijnwerpers van het internationale handelsbeleid staat. Zij zijn de hoeksteen van het internationale handelsbeleid, omdat zij er voor zorgen dat
de maatregelen niet omzeild worden door het verleggen van handelsstromen.
Rekening houdend met de verschillen in
oorsprongsregels, is het voor de handelaar op de
internationale markt van belang een beter inzicht te
krijgen in het functioneren van deze regels. Zij
zullen hem in staat stellen beter in te spelen op de
handelsmaatregelen.
Ook voor de overheid zijn oorsprongsregels een
belangrijke materie. Aangezien oorsprongsregels
de productievoorwaarden bevatten om aan een
goed de nationaliteit toe te kennen, dient de overheid er over te waken enerzijds de nijverheid voldoende beschermd wordt, terwijl de handel niet
onnodig afgeremd wordt. De controlerende overheden moeten er over waken dat er geen misbruik
gemaakt wordt van de oorsprongsregels om
handelsmaatregelen te omzeilen of om te frauderen.
Welke zijn de basisprincipes van de oorsprongsregels? Hoe functioneren de niet-preferentiële
oorsprongsregels in België? Hoe functioneren de
oorsprongsregels in het kader van een vrijhandelsovereenkomst? Deze vragen komen aan bod in
een tweede en derde artikel (die later op het jaar in
“Trefpunt economie” zullen verschijnen).
Voetnoten
2000
(1) DALE, Johan Hendrik Van, Groot woordenboek der Nederlandse taal, Van Dale Lexicografie, Utrecht
– Antwerpen, 1995
(2) REICH,Robert B., De Wereld aan het Werk, Politiek en economie in de 21ste eeuw, H.J.W. Becht –
Haarlem, 1993
(3) CNUCED, La Mondialisation et le Système Commercial International, Questions liées aux règles
d’origine, doc: UNCTAD/ITCD/TSB/2, 24 maart 1998
(4) Besluit van de Raad van 3 juni 1977 houdende aanvaarding in naam van de Gemeenschap van
verscheidene bijlagen van de Internationale Overeenkomst inzake de vereenvoudiging en harmonisatie
van douaneprocedures, Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 166 van 4 juli 1977
(5) AMAND, C., Stratégie commerciale et origine en douane de marchandise dans la production desquelles
sont intervenus deux ou plusieurs pays, in Revue Générale de Fiscalité, Ced.Samson nr. 90.10
(6) KINGSTON, Ivan E., The Economics of Rules of Origin in Rules of Origin in International Trade, A
comparative Study, editeurs Edwin VERMULST, Paul WAER en Jacques BOURGEOIS, The University
of Michigan Press, 1994
(7) GEMEREN, J. van, Certificaten van oorsprong in het handelsverkeer van de 14e tot de 20e eeuw, Een
wandeling door de historie, Kluwer, Deventer, 1979
(8) De QUAD bestaat uit Canada, de Europese Unie, Japan en de Verenigde Staten.
(9) OECD, Post-Uruguay Round Tariff Regimes, Achievements and Outlook, 1999
(10) Dit percentage houdt geen rekening met de voorziene tariefafbouw in het kader van de plurilaterale ITAovereenkomst (Information Technology Agreement).
(11) In het kader van politieke maatregelen (vb. boycot) is oorsprong eveneens een belangrijk begrip. In dit
kader is het de niet-preferentiële oorsprong die in aanmerking genomen wordt.
(12) Besluit van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de
multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay Ronde (1986 – 1994) voortvloeiende
overeenkomsten, Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 336 van 23 december
1994.
(13) CNUCED, La Mondialisation et le Système Commercial International, questions liées aux règles
d’origine, l.c.
Trefpunt
economie
3A
7
De Rol van oorsprongsregels in de internationale Handel
Deel 2: Niet-preferentiële oorsprongsregels
Door: Bestuur Economische Betrekkingen, Valère Van Geel
Inleiding
In het artikel “De rol van de oorsprongsregels in de
internationale handel” werd getracht duidelijk te maken
dat de oorsprongsregels en de bewijsstukken van oorsprong onontbeerlijke instrumenten zijn om de internationale handel te laten functioneren (zie “Trefpunt economie”, nr. 2000/3A).
In datzelfde artikel werd vastgesteld dat er goederen zijn
die volledig, zonder toevoeging van materialen van een
derde land, in één land tot stand komen. Andere goederen doorlopen in een land slechts één productiefase of
worden vervaardigd uit materialen die uit verschillende
landen betrokken worden.
Bijlage D.1 van de Conventie van Kyoto (1) stelt het
volgende: “De regels voor de bepaling van de oorsprong
van goederen gaan uit van twee verschillende basiscriteria, namelijk “goederen die geheel en al verkregen
zijn” in een bepaald land, wanneer er slechts één land in
aanmerking komt voor de verlening van de oorsprong,
en het criterium “ingrijpende verwerking” wanneer er
twee of meer landen bij de vervaardiging van de goederen betrokken zijn geweest.”
De regels van oorsprong bevatten de criteria die:
- bepalen wat verstaan dient te worden onder goederen
die volledig in één land tot stand zijn gekomen. Dit soort
goederen wordt genoemd als zijnde goederen die “geheel en al in één land verkregen” worden;
- bepalen welke het land van oorsprong van een goed is
waarbij componenten gebruikt worden, die van oorsprong
uit meerdere landen zijn, of waarbij meerdere landen
deelgenomen hebben aan het productieproces. Dit soort
goederen wordt bekomen door een “substantiële of ingrijpende transformatie” (voor de niet-preferentiële oorsprong)
of door een “toereikende bewerking” (voor de preferentiële
oorsprong).
Beide criteria worden min of meer onder dezelfde benaming teruggevonden in de preferentiële én de nietpreferentiële oorsprongsregels. Dit wil evenwel niet zeggen dat deze benamingen (steeds exact) dezelfde lading
dekken.
In dit deel zal ingegaan worden op de twee basiscriteria
en hoe deze basiscriteria toegepast worden op de nietpreferentiële oorsprongsregels, zoals deze momenteel
in de EU van kracht zijn.
1. Goederen die beschouwd worden als
zijnde “geheel en al verkregen in één land”
zonder dat er één materiaal in verwerkt is dat van
oorsprong uit een derde land is. Dit betekent dat indien
in de ingrediënten, nodig voor de vervaardiging van
goederen, bestanddelen gebruikt zijn die van oorsprong
uit een derde land zijn, dat men niet meer kan spreken
over “geheel en al verkregen in één land”. Dit is bijvoorbeeld het geval indien in boter op basis van “Belgische”
melk, “Belgische” bewaarmiddelen gebruikt werden, die
op hun beurt vervaardigd zijn op basis van “Amerikaanse” ingrediënten.
Artikel 23 van het Communautair douanewetboek (CDW)
(2) geeft een opsomming van goederen die beschouwd
kunnen worden als zijnde geheel en al verkregen (voor
wat de niet-preferentiële oorsprong betreft). De definitie
van goederen, die beschouwd worden als geheel en al
verkregen in één land, wordt in het preferentieel handelsverkeer gevonden in de betrokken protocollen (zie deel 3,
dat in het najaar in Trefpunt economie zal verschijnen).
Artikel 23 van het CDW somt 10 categorieën goederen
op die beschouwd worden als zijnde geheel en al verkregen in één land.
“Onder “goederen die geheel en al in een land zijn
verkregen” wordt verstaan:
a) in dat land gewonnen minerale producten;
b) aldaar geoogste producten van het plantenrijk;
c) aldaar geboren en opgefokte levende dieren;
d) producten afkomstig van aldaar gehouden levende
dieren;
e) voortbrengselen van de aldaar bedreven jacht en
visserij;
f) producten van de zeevisserij en andere producten die
buiten de territoriale zee van een land uit zee zijn
gewonnen door in dat land ingeschreven of geregistreerde schepen die de vlag van dat land voeren;
g) goederen die aan boord van fabrieksschepen zijn
verkregen uit onder f) bedoelde producten welke van
oorsprong zijn van dat land, voor zover deze schepen
aldaar zijn ingeschreven of geregistreerd en de vlag
van dat land voeren;
h) producten gewonnen van en uit de buiten de territoriale zee gelegen zeebodem voor zover dat land, met
het oog op exploitatie, exclusieve rechten over deze
zeebodem uitoefenen;
i) uitval en afval afkomstig van fabrieksbewerkingen en
artikelen die niet meer in gebruik zijn, mits zij in dat
land zijn verzameld en slechts voor de terugwinning
van grondstoffen kunnen dienen;
j) goederen die aldaar uitsluitend zijn verkregen uit de
onder a) tot en met i) bedoelde goederen of derivaten
daarvan, in ongeacht welk stadium van derivatie.”
1.2. Wat wordt onder een land verstaan?
1.1. Definitie
Wanneer men het heeft over goederen die beschouwd
worden als zijnde geheel en al verkregen in één land,
bedoelt men in feite dat het goed tot stand gekomen is
2
Artikel 23§2 van het CDW stelt dat tot een land eveneens
de territoriale zee van dat land behoort. In het kader van
oorsprong wordt onder de territoriale zee de 12(zee)mijlszone verstaan (3).
Ministerie van
Economische
Zaken
Dit wil met andere woorden zeggen dat vis, gevangen in
de territoriale zee van een land, beschouwd wordt als
zijnde van oorsprong uit dat land (want geheel en al
verkregen), ongeacht wie de vis gevangen heeft. De vlag
of de registratie van het schip doet er in dit geval niet toe.
Buiten de 12-mijlszone dient rekening te worden gehouden met het land van registratie en de vlag van het schip.
Zelfs als een land een Exclusieve Economische Zone
(200 mijl) heeft ingesteld, moet voor de toepassing van
de oorsprongsregels toch de bovenvermelde 12-mijlszone worden gebruikt.
2. Bepaling van de goederen die niet
beschouwd kunnen worden als zijnde
“geheel en al verkregen in één land”
2.1. Inleiding – artikel 24 van het CDW
Naarmate de mondialisering en de globalisering van de
economie toenemen, komt het steeds minder voor dat
goederen in één land tot stand komen. De productiestructuur is de laatste jaren wezenlijk veranderd. Ten
gevolge van de toegenomen internationale arbeidsverdeling, werd de productie van goederen gedelocaliseerd
naar landen met goedkope arbeidskrachten. Componenten van verschillende landen worden gebruikt om
goederen te produceren, en op hun beurt verwerkt worden in eindproducten.
Om in deze gevallen het land van oorsprong te bepalen
wordt in het kader van de niet-preferentiële oorsprong
teruggegrepen naar artikel 24 van het CDW. Wat de
preferentiële oorsprong betreft, moeten de oorsprongsprotocollen geraadpleegd worden, die gehecht zijn aan
de vrijhandelsovereenkomsten en die spreken over het
begrip “toereikende bewerking” (zie deel 3).
Artikel 24 van het CDW luidt: “Goederen bij welker
vervaardiging twee of meer landen betrokken zijn geweest, zijn van oorsprong uit het land waar, in een
daartoe ingerichte onderneming, de laatste ingrijpende
en economisch verantwoorde verwerking of bewerking
heeft plaatsgevonden die hetzij tot de fabricage van een
nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt”(4).
Uit deze bepaling vloeit voort dat gelijktijdig aan vier
criteria voldaan moet zijn om het land van oorsprong te
bepalen (5):
1. het moet gaan om het land waar de laatste substantiële be- of verwerking heeft plaats gevonden;
2. de bewerking moet economisch verantwoord zijn;
3. de bewerking moet plaats vinden in een daartoe
ingerichte onderneming;
4. de bewerking moet leiden tot een nieuw product of
moet een belangrijke fase in het productie-proces
betekenen.
2000
In volgende paragrafen zal nagegaan worden hoe deze
criteria geïnterpreteerd moeten worden.
Trefpunt
economie
6A
2.2. Een economisch verantwoorde bewerking
In feite refereert deze voorwaarde aan artikel 25 van het
CDW, dat als volgt luidt:“Indien ten aanzien van bepaalde be- of verwerkingen vaststaat of op grond van
vastgestelde feiten het vermoeden is gewettigd dat daarmee slechts ontduiking wordt beoogd van de bepalingen
die in de Gemeenschap op goederen uit bepaalde landen van toepassing zijn, kunnen de daardoor verkregen
goederen in geen geval worden geacht op grond van
artikel 24 van oorsprong te zijn uit het land waar deze beof verwerkingen hebben plaatsgevonden.”(6)
Stel dat er bijvoorbeeld een anti-dumpingrecht geheven
wordt op een bepaald goed van oorsprong uit land X. Het
is best mogelijk dat door de verplaatsing van de productie
naar land Y het betrokken product deze oorsprong verkrijgt. Het gevolg hiervan is dat er bij invoer van dat
product geen anti-dumpingrechten geheven wordt. Als
de productie-verschuiving doorgevoerd is met de bedoeling de rechten te ontwijken, stelt artikel 25 van het CDW
dat – ongeacht voldaan is aan de bepalingen van artikel
24 – de oorsprong Y niet mag toegekend worden.
Dit is althans de theorie. In de praktijk is het echter zeer
moeilijk om te bewijzen dat de verplaatsing van de
productie doelbewust plaatsgevonden heeft om bepaalde
reglementen te omzeilen.
2.3. Bewerking in een daartoe ingericht bedrijf
Het feit dat er een productie plaatsvindt is een noodzakelijke, doch onvoldoende voorwaarde om de oorsprong van
een product te bepalen. De productie moet daarenboven
plaatsvinden in een daartoe ingericht bedrijf. Dit wil zeggen
dat het moet gaan om een gebouw met personeel en waar
er gereedschappen (machines) zijn met de bedoeling het
product in kwestie te vervaardigen. Vaak kan de inschrijving in het handelsregister uitsluitsel geven over het feit of
de firma, die een certificaat van oorsprong aanvraagt, een
daartoe ingericht bedrijf is.
2.4. De laatste substantiële be- of verwerking en het opslorpingsprincipe
Wanneer een product vervaardigd wordt door middel
van 3 verschillende bewerkingen, die in drie verschillende landen worden uitgevoerd, dan is het land van
oorsprong het laatste land waar er een substantiële beof verwerking heeft plaatsgevonden (zie schema).
Schema: Voorbeeld van bewerking in verschillende landen
De materialen, die gebruikt worden en die niet van
oorsprong zijn uit het land waar de substantiële be- of
verwerking heeft plaatsgevonden, worden opgeslorpt in
het eindproduct. De oorsprong van deze materialen
verdwijnt als het ware. Dit principe wordt ook wel het
opslorpingsprincipe genoemd.
3
Het GS kent 97 hoofdstukken, onderverdeeld in posten,
met daaronder postonderverdelingen. Elke goederencode kent ten minste 6 cijfers. Voor het vaststellen van
het land van oorsprong zijn over het algemeen de eerste
vier cijfers van belang.
Deze indeling kan als volgt voorgesteld worden: hhppoo,
waarbij:
- hh = hoofdstuk
- pp = post
- oo = postonderverdeling.
Zakdoeken bijvoorbeeld worden ingedeeld onder post
62.13:
- hoofdstuk 62: kleding en kledingtoebehoren, andere
dan van brei of haakwerk
- post 13
De regel van de postverspringing stelt het volgende:
“Vervaardiging uit materialen die ingedeeld worden in
een andere post.” Onder materialen wordt verstaan
materialen, die niet van oorsprong zijn uit het land waar
de bewerking plaats vindt.
Dit principe is zeer belangrijk. Aangezien sommige
oorsprongsregels gebaseerd zijn op het begrip toegevoegde waarde, dient de waarde van de onderdelen, die
gebruikt worden om een component te vervaardigen, niet
in rekening gebracht worden om de oorsprong van het
eindproduct te bepalen. Aangezien de vervaardigde component de oorsprong bekomt, dient de waarde van de
component in rekening gebracht te worden bij de berekening van de toegevoegde waarde (7).
2.5. Een substantiële be- of verwerking
2.5.1. Inleiding
Bijlage D.1 van de Conventie van Kyoto stelt dat de
“ingrijpende verwerking” door middel van verschillende
toepassingsmethoden tot uitdrukking kan worden gebracht (8). Volgende methoden worden voorgesteld:
- verandering van tariefpost (de postverspringings-regel);
- lijst van ver- of bewerkingen (bewerkingsregel);
- percentageregel naar de waarde (waarderegel).
2.5.2. Postverspringingsregel
In de internationale handel en ten behoeve van de
douane-autoriteiten (voor het opstellen van douanetarieven en internationale handelsstatistieken) worden
de goederen ingedeeld volgens het Geharmoniseerd
Systeem (9) (GS). Ongeveer 98 % van de op wereldvlak
verhandelde goederen zijn geklasseerd in het GS. 177
landen passen het GS toe voor de indeling van de
goederen.
4
katoen, niet gekaard noch gekamd: post 52.01
naaigaren: post 52.04
het naaigaren (52.04) is ingedeeld in een andere post
dan katoen (52.01)
Er is aan de regel van de postverspringing voldaan,
bijgevolg wordt het vervaardigen van naaigaren uit
katoen (niet gekaard, noch gekamd) beschouwd als
zijnde een substantiële transformatie
Voor de textielwaren, ingedeeld in afdeling XI van het GS
is de basisregel de postverspringingsregel. Uitzonderingen op deze regel is bijlage 10 van het CTW (10).
Behoudens deze basisregel van postverspringing zijn er
varianten.
a. “Vervaardiging uit materialen uit om het even
welke post”
Hiermee wordt aangegeven dat geen postver-springing
noodzakelijk is, zonder er een ander criterium voor in de
plaats te stellen. Dit wil dan ook zeggen dat om het even
welke bewerking van niet-oorsprongsmaterialen tot oorsprong leidt. Er dient evenwel rekening gehouden te
worden met de minimale bewerkingen, die steeds ontoereikend zijn.
b. “Vervaardiging uit materialen van om het even
welke post, met uitzondering van materialen van
post ....”
Dit wil zeggen dat alle materialen niet van oorsprong
hoeven te zijn, behalve de materialen bedoeld bij de
uitzondering. De posten die uitgezonderd worden, moeten dan van oorsprong uit het land van productie zijn (of,
zoals in sommige gevallen geheel en al verkregen zijn in
het land van vervaardiging).
c. “Vervaardiging uit materialen uit om het even
welke post, en .......”
Deze formulering betekent dat alle materialen mogen
gebruikt worden bij de vervaardiging van het product,
Ministerie van
Economische
Zaken
maar dat rekening gehouden moet worden met de bijzondere voorwaarde van het tweede deel van de formulering. Deze bijkomende voorwaarden kunnen zijn:
- bepaalde goederen moeten geheel en al verkregen
zijn;
- de waarde van niet-oorsprongsmaterialen van een GSpost mag niet hoger zijn dan een bepaald % van de
prijs-af-fabriek (11);
- een combinatie van beide bijzondere voorwaarden.
Het voordeel van de postverspringingsregel is dat de
fabrikant op basis van de samenstelling van zijn product
op eenvoudige wijze de oorsprong kan aantonen.
Deze methode heeft evenwel nadelen. Enerzijds wordt
van de fabrikant van producten die honderden componenten bevatten, verwacht dat hij een nauwkeurige lijst
bijhoudt van de codificatie (en de oorsprong) van deze
componenten. Aangezien het GS niet permanent aangepast wordt, bestaat het risico dat met de technologische
ontwikkeling geen rekening gehouden wordt. Bovendien
is het GS niet ontwikkeld voor oorsprongsdoeleinden,
wat als gevolg heeft dat sommige essentiële bewerkingen geen aanleiding geven tot een tariefwijziging. Anderzijds komt het ook voor dat minimale bewerkingen (en
in enkele gevallen enkel maar het verpakken van goederen) aanleiding geven tot een postverspringing.
Dit is een regel die per product of groep van producten
aangeeft welke bewerkingen moeten plaatsvinden op
buitenlandse (niet van oorsprong zijnde) producten opdat het eindproduct de oorsprong verwerft.
Post: ex42.03 – kleding van leder of kunstleder
Oorsprongsregel: “Aaneennaaien van twee of meer stukken leder of kunstleder”.
Het voordeel van deze methode is dat het beschrijven
van een productieproces op het eerste gezicht vrij eenvoudig is.
De oorsprongsregels moeten evenwel constant aangepast worden. De mondialisering van het productie-proces, waarbij de productie meer en meer opgesplitst
wordt, maakt dat procesbeschrijvingen in een steeds
sneller tempo hun actualiteit verliezen of dat de regels
bijzonder complex worden.
2.6. Minimale be- of verwerkingen
Deze regels kunnen onderverdeeld worden in twee soorten:
- regels die aangeven hoeveel procent er minimaal aan
de waarde van alle niet van oorsprong zijnde materialen moet zijn toegevoegd, opdat het eindproduct de
oorsprong van het land waarin de laatste bewerking
heeft plaatsgevonden, verkrijgt;
- regels die uitgaan van de waarde van het eindproduct
(prijs af fabriek) en die een percentage aangeven, dat
het maximum aan buitenlandse (niet van oorsprong
zijnde) bestanddelen in het eindproduct weergeeft,
opdat de oorsprong toegekend wordt.
Niet alle be- of verwerkingen verlenen oorsprong. Een
aantal bewerkingen verlenen in geen geval oorsprong. In
het CDW zijn zulke bewerkingen niet opgenomen. Bijlage D.1 van de Conventie van Kyoto geeft echter een
overzicht van be- of verwerkingen, die niet als ingrijpend
beschouwd worden.
Het voornaamste voordeel van deze methode is dat zij
eenvoudig is en dat op basis van boekhoudkundige
gegevens de oorsprong van de goederen bepaald kan
worden.
Een nadeel is echter dat de oorsprong van de goederen
afhankelijk gemaakt wordt van schommelingen van de
grondstofprijzen en wisselkoersschomme-lingen. Daarnaast dient er op gewezen te worden dat een bepaalde
2000
2.5.4. Bewerkingsregel
2.5.3. Waarderegels
Alhoewel de waardetoevoeging in sommige regels omschreven is, moet de oorsprong van goederen op de
eerste plaats bepaald worden aan de hand van technische criteria. Het Europese Hof van Justitie heeft in het
zogenoemde caseïnevonnis gesteld dat “la dernière
transformation ou ouvraison visée à l’article 5 du règlement 802/68 n’est substantielle au sens de cette
disposition que si le produit qui en résulte présente des
propriétés et une composition spécifique propres, qu’il
ne possédait pas avant cette transformation ou
ouvraison.”(12)
Trefpunt
economie
6A
drempel van toegevoegde waarde makkelijker bereikt
wordt in landen met hoge loonkosten. Alle andere factoren constant gehouden, betekent dit dat het verwerven
van de niet-preferentiële oorsprong in lagelonenlanden
moeilijker is dan in de geïndustrialiseerde wereld.
“Niet als ingrijpende verwerking of bewerking mogen
worden beschouwd de behandelingen die in het geheel
niet of slechts in geringe mate bijdragen tot de essentiële
kenmerken of eigenschappen van de goederen, en met
name de behandelingen die uitsluitend bestaan uit één
of meer van volgende verrichtingen:
a) behandeling om de bewaring van de goederen tijdens
het vervoer en de opslag te verzekeren;
b) behandelingen om de aanbiedingsvorm of handelskwaliteit van de producten te verbeteren of om deze
voor het vervoer gereed te maken, zoals het verdelen
en samenvoegen van colli, het sorteren en rangschikken van goederen en het veranderen van verpakking;
c) eenvoudige assemblagebehandelingen;
d) het mengen van goederen van verschillende oorsprong mits de kenmerken van het verkregen product
niet essentieel afwijken van de goederen die zijn
vermengd.”(13)
Artikel 38 van het CTW somt evenwel voor de textiel en
kledingproducten een lijst van minimale verwerkingen
op, ongeacht of ze al of niet leiden tot een wijziging van
post (14). Deze bewerkingen zijn de volgende:
a) behandelingen welke dienen om de producten tijdens
vervoer en opslag in goede staat te bewaren (luchten,
5
b)
c)
d)
e)
f)
uitleggen, drogen, verwijderen van beschadigde delen
en soortelijke behandelingen);
eenvoudige handelingen zoals stofvrij maken, zeven,
sorteren, rangschikken, samenvoegen (daaronder
begrepen het samenstellen van sets), wassen en
snijden;
- veranderen van verpakking, splitsen en samenvoegen van colli;
- eenvoudig verpakken in zakken, omhulsels, blikken,
bevestigen op plankjes enz. en alle andere eenvoudige verpakkingsbehandelingen;
aanbrengen op de producten zelf of op hun verpakking
van merken, etiketten of andere herkenningstekens;
eenvoudig samenvoegen van delen tot een volledig
product;
combinaties van twee of meer van de onder a) tot en
met e) genoemde handelingen.
Op basis van zijn bevoegdheden heeft de Minister van
Economie voornamelijk de Kamers voor Handel en Nijverheid aangeduid om certificaten van oorsprong namens zijn naam af te geven. Uitvoerders die een certificaat van oorsprong nodig hebben om hun handelstransactie te kunnen afwikkelen, kunnen zich dan ook tot
de Kamer voor Handel en Nijverheid in hun streek
richten. Als bijlage wordt de lijst van deze Kamers weergegeven.
3.3. Europese niet-preferentiële oorsprongsregels
3. Huidige wetgeving inzake de oorsprongsregels
De niet-preferentiële oorsprongsregels, zoals deze door
de bovenvermelde verordeningen zijn vastgelegd zijn
gebaseerd op de onder 2. behandelde principes.
3.1. Inleiding
Voor de textiel- en kledingproducten werd dit reeds
uitvoerig behandeld onder 2.
De (niet-preferentiële) oorsprong wordt geregeld op nationaal en Europees niveau.
De nationale regeling omvat het koninklijk besluit nr 283
van 30 maart 1936 houdende reglementering van de
afgifte van oorsprongsattesten, bekrachtigd door de wet
van 6 mei 1936 (15). Deze nationale wetgeving legt
eveneens de bevoegdheid van de Minister van Economie vast.
Op Europees niveau zijn de niet-preferentiële oorsprongsregels vervat in:
- verordening (EEG) nr 2913/92 van de Raad van 12 oktober
1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek
(CDW) (art. 22 tot 26) (Publicatie-blad van de Europese
Gemeenschappen, L 302, 19 oktober 1992);
- verordening (EEG) nr 2454/93 van de Commissie van 2
juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen
ter uitvoering van de verordening (EEG) nr 2913/92 van
de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het
communautair douanewetboek (art. 35 - 65 en de
bijlagen 9 tot 13) (CTW) (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, nr L 253, 11 oktober 1993).
3.2. Belgische wetgeving
Het koninklijk besluit nr 283 van 30 maart 1936 bevat
volgende belangrijke bepalingen:
artikel 1: oorsprongsattesten worden door bemiddeling
van de Minister van Economie afgegeven;
artikel 2: de Minister van Economie duidt de overheden
en ambtenaren aan alsmede private instellingen, welke
machtiging hebben om oorsprongsattesten af te geven.
Artikel 8: de Minister van Economie stelt de criteria
inzake de oorsprong vast.
6
Het handelspolitieke karakter van de oorsprongsregels
werd bijgevolg volledig toevertrouwd, bij wet, aan de
Minister van Economie.
Voor de overige hoofdstukken van het Geharmoniseerd
Systeem geldt in principe het criterium van de laatste
substantiële transformatie.
Toch heeft men het nodig geacht om dit criterium in een
aantal gevallen te specifiëren.
Bijlage 11 van het CTW (16) geeft voor een aantal
(ex)posten de be- of verwerkingen van materialen die
niet van oorsprong zijn, waardoor het karakter van een
product van oorsprong wordt verkregen.
Zoals reeds gesteld dient voor de goederen, die niet
opgenomen zijn in deze bijlage, elk geval afzonderlijk
bestudeerd te worden. Ten einde artikel 24 van het CDW
te interpreteren staan een aantal vuistregels ter beschikking, die kunnen gebruikt worden.
Volgende vragen kunnen hierbij helpen.
- Is er sprake van een post(onderverdeling)-verspringing?
- Is er voldoende toegevoegde waarde gerealiseerd?
- Hebben er minimale bewerkingen plaatsgevonden?
Wat de minimale bewerkingen betreft voor goederen, die
niet tot afdeling XI van het Geharmoniseerd Systeem
behoren, kunnen volgende categorieën onderscheiden
worden:
1. bewerkingen die tot doel hebben de goederen in
goede staat te bewaren tijdens het vervoer of de
stockage;
2. bewerkingen die tot doel hebben de goederen gemakkelijker te verzenden of te vervoeren;
3. bewerkingen die te maken hebben met de verpakking
van goederen (of met aspecten betreffende de verkoop er van).
Voor volgende producten gelden bijzondere regels (cfr.
bijlage 11 van het CTW):
- gedroogde eieren;
- radio- en tv-toestellen, bandrecorders;
- basiswijn en vermouth;
Ministerie van
Economische
Zaken
- vlees en eetbare vleesafvallen;
- gedecoreerde keramische producten;
- druivensap;
- kogellagers;
- geïntegreerde schakelingen;
- fotokopieerapparaten.
De oorsprongsregels in het kader van het preferentiele
handelsverkeer worden in het derde deel van dit artikel
besproken. Dit deel zal in het najaar in Trefpunt economie verschijnen.
Voetnoten
(1) Internationale overeenkomst inzake de vereen-voudiging en harmonisatie van douaneprocedures, gesloten te
Kyoto op 18 mei 1973. Bijlage D.1 betreft de regels inzake oorsprong. Bijlage D.2 handelt over de bewijsstukken
inzake oorsprong.
(2) Verordening (EEG) nr 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair
douanewetboek (CDW) (art. 22 tot 26), Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, L 302, 19 oktober 1992.
(3) Overeenkomstig artikel 3 van het verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, Montego Bay, 10
december 1982, Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, L 179, 23 juni 1998.
(4) Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, L 302, 19 oktober 1992, l.c.
(5) F. DEHOUSSE, Ph. VINCENT, Les règles d’origine de la communauté européenne, Pratique du droit communautaire, Bruylant, Brussel, 1999, blz. 51
(6) Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, L 302, 19 oktober 1992, l.c.
(7) Voor zover natuurlijk de vervaardiging van de betrokken component beschouwd kan worden als een substantiële
transformatie, én, de component als dusdaning in voorkomend geval verhandeld kan worden.
(8) Internationale overeenkomst inzake de vereen-voudiging en harmonisatie van douaneprocedures, gesloten te
Kyoto op 18 mei 1973.
(9) Convention internationale sur le système harmonisé de désignation et de codification des marchandises, Brussel,
14 juni 1986 (zie http://www.wcoomd.org)
(10) Artikel 37 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993, Publicatieblad van de Europese
Gemeenschappen, L 253, 11 oktober 1993.
(11) Onder prijs-af-fabriek wordt verstaan de prijs die betaald is aan de fabrikant in wiens onderneming de laatste be- of
verwerking heeft plaatsgevonden. Hiervan worden alle binnenlandse belastingen die worden (of kunnen worden)
terugbetaald bij de uitvoer afgetrokken. Eventuele in de betaalde prijs verwerkte vracht-, verzekerings-, en andere
kosten, die na het verlaten van de onderneming tot stand komen, moeten eveneens afgetrokken worden. Overhead
en winst maken wel deel uit van de prijs-af-fabriek.
(12) Europees Hof van Justitie, 26 januari 1977, Gesellschaft für Überseehandel m.b. H; v. Handelskammer Hamburg,
zaak 49/76
(13) Internationale overeenkomst inzake de vereen-voudiging en harmonisatie van douaneprocedures, gesloten te
Kyoto op 18 mei 1973.
(14) Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993, Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, L 253, 11 oktober 1993.
(15) Belgisch Staadsblad nr 98 van 7 april 1936
2000
(16) Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993, Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen L 253 van 11 oktober 1993
Trefpunt
economie
6A
7
Bijlage: De Belgische Kamers voor Handel en Nijverheid
KAMER VAN KOOPHANDEL OOST-VLAANDEREN
Voorzitter: de Heer Ronald Everaert
Gedelegeerd Bestuurder: de Heer Karel Uyttersprot
Materlaarslaan 49
9000 GENT
Tél. 09/266.14.40
Fax 09/266.14.41
e-mail: [email protected]
http://www.kvkov.be
KANTOOR AALST
Regiodirecteur: de Heer J. Van Gyseghem
Kasteel Terlinden
Square J. Geerinckx 2
9300 AALST
Tel. 053/21.68.42
Fax 053/78.39.85
e-mail: [email protected]
http://www.kvkov.be
KANTOOR RONSE
Regiodirecteur: zie Aalst
Grote Markt 15
9600 RONSE
Tel. 055/20.65.55
Fax 055/20.89.01
e-mail:
http://www.kvkov.be
KANTOOR DENDERMONDE
Regiodirecteur: Mevrouw Christel Geltmeyer
Leopold II laan 7
9200 DENDERMONDE
Tel. 052/52.01.41
Fax 052/22.23.04
e-mail: [email protected]
http://www.kvkov.be
KANTOOR GENT
Regiodirecteur: de Heer Philip Verstraete
Martelaarslaan 49
9000 GENT
Tel. 09/266.14.40
Fax 09/266.14.41
e-mail: [email protected]
http://www.kvkov.be
KAMER VAN KOOPHANDEL EN NIJVERHEID VAN
ANTWERPEN
Voorzitter: de Heer L. Meurrens
Directeur Generaal: de Heer L. Luwel
Markgravestraat 12
2000 ANTWERPEN
Tel. 03/232.22.19
Fax 03/233.64.42
e-mail: [email protected]
http://www.dma.be/kkna
8
KAMER VOOR HANDEL EN NIJVERHEID VAN
BRUGGE, KUST EN WESTHOEK
Voorzitter: de Heer Filip Florizoone
Directeur-Coördinator: de Heer Freddy Laplace
Ezelstraat 25
8000 BRUGGE
KANTOOR BRUGGE
Directeur: de Heer John Verzeele
Ezelstraat 25
8000 BRUGGE
Tel. 050/33.36.96
Fax 050/34.22.97
e-mail: [email protected]
http://www.ccibkw.be
KANTOOR IEPER
Directeur: de Heer Freddy Laplace
Westhoek Expo, Industrielaan
8900 IEPER
Tel. 057/21.91.90
Fax 057/21.93.90
e-mail: [email protected]
http://www.ccibkw.be
KANTOOR VEURNE
Directeur: Mevrouw Rita Mortier
Grote Markt 9
8630 VEURNE
Tel. 058/31.1180
Fax 058/31.42.67
e-mail: [email protected]
http://www.ccibkw.be
CHAMBRE DE COMMERCE ET D’INDUSTRIE DE
BRUXELLES
KAMER VOOR HANDEL EN NIJVERHEID VAN BRUSSEL
Président / Voorzitter: Monsieur / de Heer J.L. Van der
Stappen
Directeur général / Directeur Generaal: Monsieur / de
Heer Olivier Willocx
Avenue Louise / Louizalaan 500
1050 BRUXELLES / BRUSSEL
Tel. 02/648.50.02
Fax 02/640.93.28
e-mail: [email protected]
http://www.cci.be/brussels
CHAMBRE DE COMMERCE ET D’INDUSTRIE DE
CHARLEROI
Président général: Monsieur J.Cl. Logé
Secrétaire général: Monsieur B. Moons
Avenue Général Michel 1A
6000 CHARLEROI
Tel. 071/32.11.60
Fax 071/33.42.18
e-mail: [email protected]
http://www.ccic.be
Ministerie van
Economische
Zaken
INDUSTRIE- UND HANDELSKAMMER EUPENMALMEDY-ST.VITH
Président: Monsieur A. Bourseaux
Directeur: Monsieur V. Klinges
Herbesthaler Strasse, 1A
4700 EUPEN
Tel. 087/55.59.63 - 55.59.64
Fax 087/55.79.04
e-mail: [email protected]
http://www.euregio.net/ihkeupen/index.html
KAMER VOOR HANDEL EN NIJVERHEID VAN HET
ARR. LEUVEN
Voorzitter: de Heer L. Sué
Directeur: de Heer R. Leekens
Tiensevest 61
3010 LEUVEN
Tel. 016/22.26.89
Fax 016/23.78.28
e-mail: [email protected]
http://www.ccileuven.be
KAMER VOOR HANDEL EN NIJVERHEID VAN LIMBURG
Voorzitter: de Heer J. Broekmans
Directeur: de Heer J. Leten
Gouverneur Roppesingel 51
3500 HASSELT
Tel. 011/28.44.00
Fax 011/28.44.06
e-mail: [email protected]
http://www.khnl.be
CHAMBRE DE COMMERCE ET D’INDUSTRIE CENTRE
HAINAUT
Secrétaire général: Monsieur Ph. Baise
KEMPSE KAMER VOOR HANDEL EN NIJVERHEID
Voorzitter: de Heer A Stynen
Directeur: de Heer Jacques BROUWERS - de Heer Guy
Roefs
Kleinhoefstraat 9
2440 GEEL
Tel. 014/56.30.30
Fax 014/59.31.00
e-mail: [email protected]
http://www.ccikempen.be
KAMER VOOR HANDEL EN NIJVERHEID VAN KORTRIJK-ROESELARE-TIELT-OOSTENDE
Voorzitter: de Heer J. Van Marcke
Afgevaardigd Beheerder: de Heer J. Libeer
Casinoplein 10
8500 KORTRIJK
Tel. 056/23.50.51
Fax 056/21.85.64
e-mail: [email protected]
http://www.ccikortrijk.be
KANTOOR ROESELARE
Directeur: de Heer P. Herpels
Polenplein 10
8800 ROESELARE
Tel. 051/26.17.80
Fax 051/22.33.52
e-mail: [email protected]
2000
KANTOOR OOSTENDE
Voorzitter: de Heer G. Taillieu
Directeur: de Heer B. Vansevenant
Zandvoordeschorredeijkstraat 289
8400 OOSTENDE
Tel. 059/51.65.89
Fax 059/70.52.18
e-mail: [email protected]
Trefpunt
economie
6A
BUREAU CENTRE
Président: Monsieur R. Bassetto
Rue Boucquéau 13
7100 LA LOUVIERE
Tel. 064/22.23.49
Fax 064/28.33.82
e-mail: [email protected]
BUREAU MONS
Président: Monsieur P. Dupont
Rue du Chapitre 1
7000 MONS
Tel. 065/40.17.00
Fax 065/35.13.11
e-mail: [email protected]
http://www.ccimons.be
CHAMBRE DE COMMERCE ET D’INDUSTRIE DU
LUXEMBOURG BELGE
Président: Monsieur P. Jerouville
Directeur: Monsieur F. Coulon
Grand rue 1
6800 LIBRAMONT
Tel. 061/22.26.80
Fax 061/22.40.20
e-mail: [email protected]
http://www.ccilb.be
CHAMBRE DE COMMERCE ET D’INDUSTRIE DE LIEGE
Président: Monsieur J. Arnolis
Directeur: Monsieur P. Neuray
C/o Palais des Congrès
Esplanade de l’Europe 2
4020 LIEGE
Tel. 04/343.92.92
Fax 04/343.92.67
e-mail: [email protected]
http://www.ccilg.be
KAMER VAN KOOPHANDEL EN NIJVERHEID VAN
HET ARRONDISSEMENT MECHELEN
Voorzitter: de Heer G. Peleman
Directeur: de Heer W. Ivens
O.-L. Vrouwestraat 85
2800 MECHELEN
Tel. 015/45.10.20
Fax 015/45.10.21
e-mail: [email protected]
http://www.cci.be/mechelen
9
CHAMBRE DE COMMERCE ET D’INDUSTRIE DE
MOUSCRON COMINES
Président: Monsieur L. Van Overschelde
Directeur: Monsieur P. Verschelde
Boulevard Industriel 80
7700 MOUSCRON
Tel. 056/85.66.66
Fax 056/85.66.65
e-mail: [email protected]
http://www.ccim.be/ccimc
CHAMBRE DE COMMERCE ET D’INDUSTRIE DE LA
PROV. DE NAMUR
Président: Monsieur J.C. de Gourcy Serainchamps
Directrice: Madame M. Wolff
Résidence Paola
Avenue Gouverneur Bovesse 117, B7
5100 JAMBES-LEZ-NAMUR
Tel. 081/32.05.50
Fax 081/32.05.59
e-mail: [email protected]
http://ccinamur.be
CHAMBRE DE COMMERCE ET D’INDUSTRIE DU
BRABANT WALLON
Président: Monsieur P. Cardinal
Directeur: Monsieur M. Chapelle
Rue de la Science 16 (Z.I.II) - BP 108
1400 NIVELLES SUD
Tel. 067/89.33.33
Fax 067/21.08.00
e-mail: [email protected]
http://www.ccibw.be
KAMER VOOR HANDEL EN NIJVERHEID VOOR HET
WAASLAND
Voorzitter: de Heer Fr. Van Bogget
Directeur: de Heer D. Bulteel
Grote Markt 32
9100 SINT-NIKLAAS
Tel. 03/776.34.64
Fax 03/777.74.34
e-mail: [email protected]
http://www.cciwaasland.be
CHAMBRE DE COMMERCE ET D’INDUSTRIE DU
TOURNAISIS
Président: Monsieur P. Crahay
Directrice: Madame I. Walschap
Rue Beyaert 75
7500 TOURNAI
Tel. 069/89.06.89
Fax 069/89.06.88
e-amil: [email protected]
http://www.honet.be/ccit
Tel. 087/29.36.36
Fax 087/29.36.37
e-mail: [email protected]
http://www.cciv.be
KAMER VOOR HANDEL EN NIJVERHEID VAN HET
ARR. HALLE-VILVOORDE
Voorzitter: de Heer J. Neyens
Directeur: de Heer P. De Vos
Medialaan 26
1800 VILVOORDE
Tel. 02/255.20.20
Fax 02/255.20.30
e-mail: [email protected]
http://www.ccihv.be
ASSOCIATIONS REGIONALES / GEWESTELIJKE
VERENIGINGEN
VERENIGING VAN VLAAMSE KAMERS VOOR HANDEL EN NIJVERHEID
C/o KAMER VOOR HANDEL EN NIJVERHEID VAN
LIMBURG
Voorzitter: de Heer P. Kumpen
Secretaris: de Heer J. Leten
Gouverneur Roppesingel 51
3500 HASSELT
Tel. 011/28.44.00
Fax 011/28.44.06
CHAMBRE WALLONNE DE COMMERCE
ET D’INDUSTRIE
Président: Monsieur J.Cl. Logé
Directeur: M. J.M. Bricteux
Place Ryckmans 28
5000 NAMUR
Tel. 081/74.18.98
Fax 081/74.18.99
e-mail: [email protected]
ASSOCIATION NATIONALE / NATIONALE VERENIGING
FEDERATION DES CHAMBRES DE COMMERCE ET
D’INDUSTRIE DE BELGIQUE
FEDERATIE DER KAMERS VOOR HANDEL EN NIJVERHEID VAN BELGIE
Président / Voorzitter: Monsieur / de Heer Guido Peleman
Administrateur délégué / Afgevaardigd Bestuurder: Monsieur / de Heer Vincent Bovy
Avenue des Arts / Kunstlaan 1-2 B10
1210 BRUXELLES / BRUSSEL
Tel. 02/209.05.50
Fax 02/209.05.68
e-mail: [email protected]
http://www.cci.be
CHAMBRE DE COMMERCE ET D’INDUSTRIE DE
L’ARR. DE VERVIERS
Président: Monsieur A. Gillet
Directeur: Monsieur X. Ciechanowsky
Rue Renkin 35
4800 VERVIERS
10
Ministerie van
Economische
Zaken
2000/11-12A
De rol van de oorsprongsregels in de internationale handel
Deel 3: Preferentiële oorsprongsregels
Door: Bestuur Economische Betrekkingen, Valère Vangeel
Inleiding ................................................................................................. 1
1.
Internationale onderhandelingen
voor vrijhandel .......................................................... 1
1.1.
Van GATT naar Wereldhandelsorganisatie ..................................................................... 1
1.2.
Niet-discriminatie .................................................... 2
1.3.
Artikel XXIV van GATT ..................................... 3
2.
Basisbegrippen uit een protocol
betreffende de definitie van het
begrip “product van oorsprong”
en methoden van administratieve
samenwerking ........................................................... 3
2.1.
Inleiding ............................................................................ 3
2.2.
Definitie van het begrip oorsprong ....... 4
2.2.1. Basisbegrippen ....................................................... 4
2.2.2. Cumulatie van oorsprong ............................... 4
2.2.2.1. Bilaterale cumulatie ............................................. 4
2.2.2.2. Diagonale cumulatie ............................................ 5
2.2.2.3. Totale cumulatie ...................................................... 5
2.2.3. Tolerantieregel .......................................................... 6
2.2.4. Drawback ........................................................................ 6
2.2.5. Territorialiteitsbeginsel ...................................... 6
2.2.6. Rechtstreeks vervoer ......................................... 6
2.2.7. Een bewijs van oorsprong ............................. 7
3.
Besluit ................................................................................ 7
Voetnoten ............................................................................................. 8
Inleiding
De Europese Unie heeft met verschillende landen
(vrij)handelsovereenkomsten afgesloten met als
doel de handel tussen de betrokken partners te
bevorderen. Binnen zulke zones geldt het principe
dat de goederen er vrij kunnen circuleren.
Met “goederen die vrij kunnen circuleren” bedoelt
men in feite dat “goederen die van oorsprong uit het
betrokken partnerland zijn” zonder invoerrechten
tussen de partners verhandeld kunnen worden (1).
In dit derde artikel in de reeks over oorsprongsregels zullen de begrippen die noodzakelijk zijn om
de preferentiële oorsprongsregels beter te begrijpen, nader worden toegelicht.
1. Internationale onderhandelingen voor
vrijhandel
1.1. Van GATT naar Wereldhandelsorganisatie
De economische crisis van de jaren ’30 heeft aanleiding gegeven tot diverse handelsbeschermende
maatregelen. Van dat protectionistische beleid werd
afgestapt naar aanleiding van de Bretton Woods
onderhandelingen, waarbij de Wereldbank en het
Internationaal Muntfonds werden opgericht.
Trefpunt
economie
11-12A
Maandelijkse publicatie
van het Ministerie van
Economische Zaken
http://mineco.fgov.be
Een proefnummer kan schriftelijk
aangevraagd worden bij :
Bestuur Economische Informatie
Trefpunt economie
Nijverheidsstraat 6
1000 Brussel
fax : (02) 513 46 57
Overname van gegevens voor
verwerking in andere artikels
is toegestaan,
mits duidelijke en volledige
bronvermelding.
Verantwoordelijke uitgever :
H. D'Hondt
Nijverheidsstraat 6
1000 Brussel
ISSN 1370 - 7213
4e jaar
2000
In het kader van deze onderhandelingen werd een
voorlopig charter opgesteld, dat tot de oprichting van
1
de International Trade Organisation (ITO) moest
leiden. Deze ITO die 50 landen verenigde, was zeer
ambitieus. Als een gespecialiseerde organisatie van
de UNO zou de ITO disciplines vastleggen inzake
internationale handel, werkgelegenheid, restrictief
handelsbeleid, investeringen en diensten (2). Alhoewel in maart 1948, tijdens een bijzondere UNOconferentie het Charter tot oprichting van de ITO,
ook bekend als het Charter van Havana, werd goedgekeurd, raakte het niet geratificeerd door de leden.
In 1995 werd dan uiteindelijk de Wereld-handelsorganisatie (WHO) opgericht als het enige multilaterale instrument dat de wereldhandel regelt.
vonden in het begrip “de meest begunstigde natie”
(MFN – most favoured nation). Het MFN-principe
betekent dat alle leden van de WHO op basis van
gelijkheid moeten behandeld worden. Er mag bijgevolg geen discriminatie bestaan tussen de leden
van de WHO. Kent een lid van de WHO een
voordeel toe aan een ander lid, dan wordt dit
voordeel automatisch uitgebreid tot alle leden van
de WHO. Dit betekent dat het MFN-principe onvoorwaardelijk is.
Nog voor het Charter van Havana definitief werd
goedgekeurd, begonnen 23 landen in 1946 te onderhandelen over de vermindering van de invoerrechten. Deze tariefonderhandelingen werden bekend onder GATT (General Agreement on Tariffs
and Trade). Tot de oprichting van de WHO werd
GATT op een voorlopige basis toegepast.
Een aantal economische argumenten pleiten voor
dit principe:
– het zorgt voor een betere allocatie van de
productiefactoren;
– dit principe werkt de veralgemening van de
liberalisering in de hand;
– dit principe is een dam tegen mogelijk protectionisme;
– dit principe leidt tot de vermindering van de
transactiekosten.
Tijdens de zeven onderhandelingsrondes die volgden beperkten de onderhandelingen zich niet uitsluitend tot douanerechten, maar breidden zich uit
tot verschillende disciplines die te maken hebben
met de internationale handel. In tabel 1 vindt u een
overzicht van de verschillende onderhandelingsrondes.
Wanneer we het MFN-principe toepassen op de
invoerrechten, dan betekent dit dat de leden van de
WHO dezelfde invoerrechten toepassen, ongeacht
het land van export. Daarenboven zijn de meeste
invoerrechten gebonden (geconsolideerd). Hierdoor neemt de voorspelbaarheid in de internationale handel toe.
1.2. Niet-discriminatie
Op dit principe zijn uitzonderingen. De oprichting
van vrijhandelszones of douane-unies vormt een
van de belangrijkste uitzonderingen op het MFNprincipe (artikel XXIV van GATT).
Artikel I van GATT stelt het principe van de nietdiscriminatie voorop. Dit principe wordt terugge-
Tabel 1: Overzicht van de verschillende onderhandelingsrondes
onderhandelingsronde
1947 - Genève
1949 - Annecy
1951 - Torquay
1956 - Genève
1960 – 1961 - Dillon
1964 – 1967 - Genève (Kennedy Round)
2
aantal deelnemende
landen
23
13
38
26
26
62
1973 – 1979 - Genève (Tokyo Round)
102
1986 – 1994 - Genève (Uruguay Round)
123
onderwerpen
douanerechten
douanerechten
douanerechten
douanerechten
douanerechten
douanerechten,
anti-dumping
Douanerechten,
niet-tarifaire maatregelen,
kaderovereenkomsten
Douanerechten,
niet-tarifaire maatregelen,
diensten, intellectuele eigendom,
geschillenregeling, oprichting WHO,
textiel, landbouw
Ministerie van
Economische
Zaken
Naast het MFN-principe bestaat eveneens het principe van de “nationale behandeling” (national
treatment). Dit betekent dat eenmaal de goederen
in een land ingevoerd zijn, deze goederen nadeliger mogen behandeld worden dan gelijkaardige
goederen, die op de thuismarkt zijn voortgebracht
(vb. discriminerende BTW-voeten). Op dit principe
wordt in het kader van dit artikel niet verder ingegaan.
1.3. Artikel XXIV van GATT
Artikel XXIV van GATT laat toe dat twee of meerdere landen hetzij zich groeperen in een vrijhandelszone, hetzij opgaan in een douane-unie.
2000
Aan de oprichting van een vrijhandelszone zijn
evenwel voorwaarden verbonden, die hier kort opgesomd worden:
– de handelsbelemmeringen moeten op bijna alle
handel geëlimineerd worden. Dit betekent onder
meer dat alle belemmeringen volledig moeten
afgebouwd worden. Een vrijhandelszone die
handelsbelemmeringen niet voor 100 % afbouwt,
is bijgevolg niet compatibel met GATT. Verder
kan opgemerkt worden dat de term “op bijna alle
handel” (substantially all the trade) niet voldoende
duidelijk is;
– de handelsbelemmeringen moeten afgebouwd
worden voor de handel in goederen, van oorsprong uit de landen, die deel uitmaken van de
vrijhandelszone. De liberalisering geldt bijgevolg
niet voor goederen van oorsprong uit een land dat
geen deel uitmaakt van de vrijhandelszone;
– de overblijvende handelsbelemmeringen mogen
niet hoger of meer restrictief zijn dan vóór de
oprichting van de vrijhandelszone;
– het akkoord tot oprichting van een vrijhandelszone moet binnen een redelijke termijn uitgevoerd zijn.
Trefpunt
economie
11-12A
sprongsregels die gehanteerd worden zijn dan ook
de preferentiële oorsprongsregels.
De Europese Unie, die als één land beschouwd
wordt, heeft heel wat vrijhandelsovereenkomsten
afgesloten. Om de handel vrij te maken voor goederen van oorsprong uit de partnerlanden is aan elke
overeenkomst een protocol gehecht dat bepaalt
welke de voorwaarden zijn opdat goederen beschouwd kunnen worden als zijnde van oorsprong
uit het partnerland. Doorgaans luidt de titel van zo’n
protocol: “Protocol n°.. betreffende de definitie van
het begrip “product van oorsprong” en methoden
van administratieve samenwerking”
2. Basisbegrippen uit een protocol betreffende de definitie van het begrip
“product van oorsprong” en methoden
van administratieve samenwerking
2.1. Inleiding
Ten einde van een preferentiële behandeling te
kunnen genieten, dienen een aantal voorwaarden
te worden vervuld, die opgesomd zijn in het
oorsprongsprotocol. Handelaars die van de
preferentiële regeling gebruik willen maken, moeten er evenwel rekening mee houden dat er tussen
de verschillende oorsprongsprotocollen aanzienlijke verschillen kunnen optreden.
Dit heeft onder meer als gevolg dat een goed in het
kader van de ene overeenkomst (met Zwitserland)
van preferentiële oorsprong kan zijn, maar dat niet
is in het kader van een andere overeenkomst (met
Israël bv.). De producent dient dan ook van bij de
aanvang van het productieproces rekening te houden met deze verschillen. Hij dient eveneens te
weten naar welk(e) land(en) zijn goederen zullen
geëxporteerd worden.
Het is verder duidelijk dat de oprichting van
vrijhandelszones aanleiding kan geven tot omleiding
van de goederenstroom. De invoer zou kunnen
geschieden in het land met de laagste invoerrechten (handelsbelemmeringen).
Tot slot wordt er op gewezen dat niet alle goederen
onder de vrijhandelsovereenkomst vallen, waardoor er in principe geen preferentiële handel mogelijk is.
Om de omleiding van de handelsstromen tegen te
gaan wordt er een onderscheid gemaakt tussen
goederen van oorsprong (uit het partnerland) en
goederen die niet van oorsprong uit een partnerland zijn (derdelandsgoederen). Voor de goederen
van oorsprong geldt het principe van het vrije verkeer binnen de zone, terwijl derdelandsgoederen
onderworpen blijven aan de handelsmaatregelen
van elk van de samenstellende landen. Het vrije
verkeer van goederen (invoer tegen 0-recht), wordt
“preferentiële behandeling” genoemd. De oor-
De structuur van de oorsprongsprotocollen is gelijkaardig. Voor de verdere bespreking baseren we
ons op de oorsprongsregels, die van toepassing
zijn op de preferentiële handel tussen de EU en
Tsjechië (3). De belangrijkste onderdelen van dit
protocol zijn:
– definitie van het begrip oorsprong;
– drawback;
– territorialiteitsbeginsel;
– rechtstreeks vervoer;
– bewijs van oorsprong.
3
2.2. Definitie van het begrip oorsprong
2.2.1. Basisbegrippen
Behalve een aantal definities, wordt het begrip
oorsprong gedefinieerd aan de hand van volgende
bepalingen:
– geheel en al verkregen producten;
– toereikende bewerking of verwerking;
– ontoereikende bewerking of verwerking.
Artikel 5 van het beschouwde protocol somt de
goederen op die beschouwd worden als geheel en
al verkregen, hetzij in de EU, hetzij in het partnerland. Deze definitie is analoog aan de bepaling van
“geheel en al verkregen in één land” in het kader
van de niet-preferentiële oorsprongsregels (4).
Voor producten van de zeevisserij of producten
gewonnen van of vanonder de zeebodem buiten de
territoriale wateren (12-mijlszone) gelden specifieke bepalingen om de nationaliteit van de schepen of fabrieksschepen te bepalen. Deze bepalingen zijn strenger dan die in het kader van de nietpreferentiële oorsprong. De voorwaarden zijn:
– geregistreerd zijn in een lidstaat van de Gemeenschap of Tsjechië;
– de vlag voeren van een lidstaat van de Gemeenschap of Tsjechië;
– voor ten minste 50 % toebehoren aan onderdanen van de Gemeenschap of Tsjechië;
– de kapitein en de officieren moeten onderdanen
zijn van de Gemeenschap of van Tsjechië;
– de bemanning moet voor ten minste 75 % bestaan uit onderdanen van de verdragssluitende
partijen.
Aan elk van deze vijf criteria moet voldaan zijn.
Artikel 6 behandelt de problematiek van de bepaling van de oorsprong van de goederen als zij niet
geheel en al verkregen zijn. In dat geval moeten de
(ingevoerde) goederen een toereikende bewerking
hebben ondergaan. De lijst van toereikende bewerkingen wordt teruggevonden in bijlage II van het
oorsprongsprotocol. Deze regels worden “lijstregels”
genoemd.
4
De “toereikende bewerking” wordt uitgedrukt aan
de hand van verschillende criteria.
Artikel 7 geeft een aantal bewerkingen op die nooit
tot oorsprong kunnen leiden. Ook al zou de uitvoering van deze bewerkingen op ingevoerde (niet van
oorsprong zijnde) materialen volgens de lijstregels
beschouwd worden als toereikende bewerkingen,
dan nog zal het eindproduct geen oorsprong verkrijgen.
2.2.2. Cumulatie van oorsprong
De oprichting van een vrijhandelszone heeft als
doel de onderlinge handel te bevorderen. Het gebruik van materialen, van oorsprong uit de partnerlanden wordt dan ook aangemoedigd. Om dit te
bereiken zijn in elk oorsprongsprotocol cumulatiebepalingen opgenomen.
Ter zake onderscheidt men 3 vormen van cumulatie van oorsprong:
– bilaterale cumulatie;
– diagonale cumulatie (5);
– totale cumulatie.
2.2.2.1. Bilaterale cumulatie
In de oorsprongsprotocollen, die van toepassing
zijn op de pan-Europese cumulatiezone, is het
begrip bilaterale cumulatie als zodanig niet meer
opgenomen. Onder bilaterale cumulatie verstaat
men dat halfafgewerkte producten die van oorsprong zijn uit het ene partnerland, beschouwd
mogen worden als zijnde van oorsprong uit het
andere partnerland. Bilaterale cumulatie doet zich
voor indien de vrijhandelsovereenkomst betrekking heeft op 2 landen. Voor de EU is bilaterale
cumulatie onder meer opgenomen in de oorsprongsprotocollen, gehecht aan de overeenkomsten met
Israël, Zuid-Afrika en Mexico.
Dit betekent dat materialen van oorsprong uit het
partnerland geen toereikende bewerking moeten
ondergaan. Evenwel dient de bewerking meer dan
minimaal te zijn. Een bewerking die niet toereikend
is, wordt niet noodzakelijk beschouwd als een minimale of ontoereikende bewerking.
Ministerie van
Economische
Zaken
Opdat herenhemden de EU-oorsprong zouden
bekomen, dienen in de EU de stoffen geweven en
de hemden geconfectioneerd te worden. Als een
bedrijf echter stoffen gebruikt van Tsjechische oorsprong, volstaat het dat er in de EU alleen maar
geconfectioneerd wordt. Deze bewerking is evenwel niet toereikend (vereiste is: weven +
confectioneren op basis van de lijstregels), maar
wel meer dan minimaal (de bewerking wordt niet
vermeld in artikel 7) (zie figuur 1).
Indien de aldus geconfectioneerde herenhemden
naar bijvoorbeeld Zuid-Afrika uitgevoerd zouden
worden, dan zijn deze hemden niet van oorsprong
uit de EU. In de vrijhandelsovereenkomst tussen de
EU en Zuid-Afrika wordt Tsjechië immers beschouwd als een derde land. De Tsjechische stoffen zijn bijgevolg te beschouwen als derdelandsmateriaal. Op deze stoffen werd in de EU geen
toereikende be- of verwerking uitgevoerd, waardoor de hemden nooit het karakter van oorsprong
kunnen bekomen. Elke overeenkomst moet dan
ook afzonderlijk beschouwd worden. De producent
moet rekening houden met het feit dat zijn producten
in het ene geval wel van oorsprong zijn en in het
andere geval niet.
2.2.2.2. Diagonale cumulatie
Het principe van diagonale cumulatie wordt uiteengezet in de artikelen 3 en 4 van het beschouwde
oorsprongsprotocol.
Vrij vertaald komen deze artikelen er op neer dat
materialen van oorsprong uit een van de landen
van de pan-Europese cumulatiezone gebruikt kunnen worden om eindproducten te vervaardigen
zonder dat er in het laatste land van productie een
toereikende be- of verwerking heeft plaatsgevonden. Het land van oorsprong binnen deze zone is
het laatste land waar een meer dan minimale be- of
verwerking (cfr. art. 7) heeft plaatsgevonden.
2000
Heeft er geen bewerking plaatsgevonden, of is er
alleen maar sprake van een minimale bewerking,
dan verandert de oorsprong van de beschouwde
goederen niet.
Trefpunt
economie
11-12A
Het is duidelijk dat, omwille van de vage omschrijving van de ontoereikende bewerkingen, deze bepaling regelmatig aanleiding geeft tot discussies.
Daarenboven dient rekening gehouden te worden
met de ontstaansgeschiedenis van de preferentiële
oorsprongsregels (cfr. bijvoorbeeld Cyprus en
Malta). In de vroege jaren ’70 waren er veel van de
zogenoemde ontoereikende bewerkingen die volgens de lijstregels “oorsprong verleenden”. Op dit
ogenblik is dit echter niet meer het geval, zodat
artikel 7 bijna geen rol meer speelt. Ten einde de
oorsprongsprotocollen leesbaarder te maken, zou
het aangewezen zijn dat de ontoereikende bewerking gelimiteerd worden tot het noodzakelijke en
dat artikel 7 geen rol meer zou spelen bij het
toewijzen van het land van oorsprong in het kader
van de diagonale cumulatie (art. 3 en 4) (en in het
kader van de bilaterale cumulatie bij andere overeenkomsten).
2.2.2.3. Totale cumulatie
De top van Essen (december 1994) stelde de
overgang naar de totale cumulatie op termijn voor
tussen de landen van de pan-Europese cumulatiezone.
Onder totale cumulatie wordt verstaan dat al de
bewerkingen, die plaatsgevonden hebben in elk
van de landen die tot dezelfde vrijhandelszone
behoren, samengeteld worden (gecumuleerd worden) om na te gaan of aan de specifieke lijstregel
voldaan werd.
Opdat de laatste producent zou weten wat in een
voorgaand land werd geproduceerd, moet hij aan
zijn leverancier een “leveranciersverklaring” vragen. Het is aan te raden dat hij deze leveranciersverklaring aanvult met het inlichtingenblad INF4,
afgegeven door de bevoegde douaneautoriteiten,
die deze leveranciersverklaring al dan niet bevestigen.
De totale cumulatie is voorzien in de overeenkomst
met de Maghreblanden (Tunesië, Marokko, Algerije), bij de overeenkomst met de landen van Afrika,
de Caraïben en de Stille Zuid-zee (ACS) en de
landen en gebieden overzee (LGO).
5
Zoals hoger reeds werd vermeld, verkrijgen stoffen
het karakter van oorsprong als er in één land
volgende bewerkingen plaatsvinden: spinnen en
weven. Indien de overeenkomst voorziet in totale
cumulatie, dan wordt het grondgebied van de deelnemende landen beschouwd als zijnde één land.
Dit wil dan ook zeggen dat er in één land garen
gesponnen kan worden en dat in het andere land de
stoffen (op basis van dit garen) geweven kunnen
worden (zie figuur 2).
2.2.3. Tolerantieregel
Onder tolerantieregel wordt verstaan dat bij een
minimale afwijking van de lijstregel het oorsprongskarakter van het goed niet verloren gaat. Deze
bepaling wordt teruggevonden onder artikel 6§2
van het beschouwde protocol. In de overeenkomst
met Tsjechië mogen materialen gebruikt worden,
die niet aan de voorwaarden voldoen ten belope
van 10 % van de prijs-af-fabriek. Deze tolerantie is
niet van toepassing voor de hoofdstukken 50 tot en
met 63 van het Geharmoniseerd Systeem (textiel
en kleding), waarvoor er echter bijzondere tolerantieregels gelden.
Voor de vervaardiging van visconserven bijvoorbeeld luidt de regel dat de gebruikte vis geheel en
al verkregen moet zijn (zie 2.2.1.). Door toepassing
van de tolerantieregel kan voor een (douane)waarde
van 10 % van de prijs-af-fabriek van de conserven
echter vis gebruikt worden die niet geheel en al
verkregen is.
2.2.4. Drawback
In de EU is het mogelijk om onder het systeem van
actieve veredeling vrijgesteld te worden van het
betalen van invoerrechten op ingevoerde materialen (die niet van oorsprong zijn van één van de
partnerlanden).
Indien het oorsprongsprotocol geen gewag maakt
van het verbod tot het vrijstellen of terugstorten van
invoerrechten, kan de producent gebruik blijven
maken van actieve veredeling en gelijktijdig de
eindproducten onder een preferentiële behandeling uitvoeren.
Artikel 15 van het beschouwde oorsprongsprotocol
verbiedt evenwel dat er een vrijstelling of terugstorting plaats vindt van de invoerrechten op materialen die niet van oorsprong zijn uit één van de
landen van de pan-Europese cumulatiezone.
Evenwel mogen de Midden- en Oost-Europese
landen een gedeeltelijke vrijstelling toestaan:
6
– geen vrijstelling voor landbouwproducten;
– een vrijstelling tot 5 % van het MFN-tarief voor de
industriële goederen, behalve voor textiel en kleding;
– een vrijstelling tot 10 % van het MFN-tarief voor
de goederen vallend onder hoofdstuk 50 tot en
met 63 van het Geharmoniseerd Systeem (textiel
en kleding).
In het kader van de overeenkomsten met de
Maghreblanden, Zuid-Afrika en Mexico (tot
31.12.2002) is er geen bepaling van kracht in verband met de no-drawback. Dat wil zeggen dat een
producent, die goederen produceert om naar deze
landen te exporteren, gebruik kan maken van én
actieve veredeling én van het preferentieel invoerrecht. Deze bepalingen kunnen dan ook investeringsbeslissingen beïnvloeden.
2.2.5. Territorialiteitsbeginsel
De meeste oorsprongsprotocollen bepalen dat alle
be- of verwerkingen plaats moeten vinden op het
grondgebied van de verdragssluitende partijen. Dit
betekent dan ook dat de kleinste manipulatie, die
plaats vindt buiten de landen die in het betrokken
oorsprongsprotocol genoemd zijn, aanleiding geven tot het vervallen van het karakter van oorsprong en bijgevolg tot het weigeren van het
preferentieel regime.
Artikel 12 van het beschouwde oorsprongsprotocol
geeft echter de mogelijkheid om bepaalde be- of
verwerkingen te laten geschieden buiten de panEuropese cumulatiezone. De belangrijkste voorwaarde is dat de aldaar gerealiseerde toegevoegde
waarde niet hoger is dan 10 % van de prijs-affabriek van het eindproduct én dat deze be- of
verwerkingen geschieden onder een toelating “passieve veredeling” of een analoog systeem.
Hemden die in Slovenië geconfectoneerd worden
op basis van EU-stoffen mogen bijvoorbeeld in
Croatië voorzien worden van knopen, zonder dat
de Sloveense oorsprong verloren gaat (op voorwaarde dat het aannaaien van deze knopen niet
meer waarde toevoegt dan 10 % van de prijs-affabriek van de hemden).
2.2.6. Rechtstreeks vervoer
Onder rechtstreeks vervoer (zie artikel 13) wordt
verstaan dat de goederen vervoerd worden van het
exportland naar het importland, zonder dat ze over
het grondgebied vervoerd worden van een land dat
geen deel uitmaakt van de handelsovereenkomst.
Ministerie van
Economische
Zaken
Indien dit wel zou geschieden, dan stellen sommige
overeenkomsten dat de preferentie nog steeds
gegarandeerd wordt, indien de douaneautoriteiten
van dat derde land een niet-manipulatieverklaring
opstellen of dat er alleen maar een overslag plaatsgevonden heeft onder douanetoezicht
– is de waarde van de zending groter dan 6 000
EURO, dan kan de exporteur, die regelmatig
goederen uitvoert, de oorsprong van de goederen aanbrengen op de factuur, mits hij door de
douane erkend is als een “toegelaten exporteur”
(artikelen 16, 17,21).
De bedoeling van een (vrij)handelsovereenkomst
is echter de onderlinge handel te bevorderderen.
De douaneautoriteiten van een derde land zijn
echter niet gebonden door de oorsprongsregels. Zij
kunnen dus bijvoorbeeld niet gedwongen worden
een verklaring van niet-manipulatie op te stellen.
Indien zij weigeren zijn de EU-handelaren het slachtoffer van een regime dat door geen enkele autoriteit
kan afgedwongen worden (6).
6 000 EURO is evenwel niet de juiste omrekening.
In het kader van de oorsprongsprotocollen werd de
omrekening doorgevoerd vooraleer de juiste wisselkoersen vastgelegd werden. Artikel 32 bepaalt echter dat de waarde in nationale munten niet kan
dalen. Dit verklaart waarom in het kader van de
oorsprongsregels 6 000 EURO gelijkgesteld wordt
aan 243 000 BEF. Daarnaast is de grens van 6 000
EURO (ECU) niet in alle oorsprongsprotocollen
opgenomen. De exporteur dient dan ook elke overeenkomst te raadplegen.
2.2.7. Een bewijs van oorsprong
Het bewijs van oorsprong is volgens artikel 16 van
het oorsprongsprotocol het certificaat inzake
goederenverkeer EUR.1 of de verklaring op factuur
(of op een ander handelsdocument). Het certificaat
EUR.1 wordt afgegeven door de douane.
Opdat de douane zulk certificaat afgeeft, dient de
exporteur aan te tonen dat de regels van oorsprong
nageleefd werden (cfr. supra).
Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen een certificaat EUR.1 en een factuurverklaring.
Een certificaat EUR.1 kan te allen tijde aan de
douane gevraagd worden mits aan de bepalingen
van het oorsprongsprotocol voldaan is en dit ook
ten behoeve van de douaneautoriteiten voldoende
wordt aangetoond.
Een verklaring op factuur is een identiek bewijsstuk
van de oorsprong, maar kan door de exporteur zelf
aangebracht worden op de factuur (of een ander
handelsdocument), zonder tussenkomst van de
douane. Hierbij dient er echter een onderscheid
gemaakt te worden op basis van de waarde van de
zending:
– is de waarde van de zending kleiner dan 6 000
EURO (243 000 BEF), dan kan om het even
welke exporteur de oorsprong van de goederen
op de factuur aanbrengen;
3. Besluit
Regels van oorsprong zijn een hoeksteen van de
internationale handel. Zij bepalen of goederen recht
hebben op een vermindering of vrijstelling van
invoerrechten (in het kader van een vrijhandelsovereenkomst). Regels van oorsprong bepalen
eveneens of de goederen onderworpen kunnen
worden aan hoeveelheidsbeperkingen of aan antidumpingrechten. Zij bepalen ook of een goed het
label “Made in…” mag dragen.
De drie artikelen die verschenen zijn in “Trefpunt
economie” zijn te beknopt om alle details in verband
met de oorsprongsreglementering weer te geven.
In het eerste deel van deze reeks werd beroep
gedaan op de Grote VAN DALE om een definitie te
krijgen van oorsprong. In dit woordenboek stond
onder meer als verklaring van het begrip “oorsprong: “herkomst”. Welnu, elke exporteur zou indien hij een export wil realiseren moeten beginnen
met inlichtingen te verwerven over de “oorsprong”
van de goederen die hij wil uitvoeren.
Oorsprong is een troef voor de exporteur, maar ook
hier geldt de spreuk “Bezint voor ge begint”.
Men kan steeds terecht bij het Ministerie van Economische Zaken, Bestuur Economische betrekkingen,
dienst “Internationaal tarifair en niet-tarifair beleid”.
Nuttig adres
2000
Ministerie van Economische Zaken
Bestuur Economische Betrekkingen
Dienst Internationaal tarifair en niet-tarifair beleid
Generaal Lemanstraat 60
1040 Brussel
Trefpunt
economie
11-12A
Tel: (02)206 58 11
Fax: (02)230 73 42
e-mail: [email protected]
7
Voetnoten
(1) VANGEEL, Valère, De rol van de oorsprongsregels in de internationale handel, Trefpunt Economie, 4de jaargang, 2000/3A
(2) World Trade Organization, 1995, Trading into the Future, Genève,
(3) - Besluit nr 3/96 van de Associatieraad, Associatie tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-staten
enerzijds en de Tsjechische Republiek anderzijds, van 29 november 1996 tot wijziging van Protocol nr 4 bij de
Europese Overeenkomst waarbij een associatie tot stand komt tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lidstaten enerzijds, en de Tsjechische Republiek anderzijds (96/751/Euratom, EGKS, EG) – Publikatieblad van de
Europese Gemeenschappen nr L 343 van 31 december 1996;
- Besluit nr 6/98 van de Associatieraad, Associatie tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-staten
enerzijds en de Republiek Tsjechië anderzijds, van 21 december 1998 tot wijziging van het hierboven genoemde
protocol nr 4 – Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 35 van 9 februari 1999.
Deze bepalingen zijn eveneens van toepassing voor de preferentiële handel tussen de EU en Polen, Slowakije,
Hongarije, Slovenië, Bulgarije, Roemenië, Estland, Letland, Litouwen, Noorwegen, IJsland, Zwitserland, Liechtenstein en (gedeeltelijk) Turkije, de zogenoemde pan-Europese cumulatiezone.
(4) VANGEEL, Valère., De Rol van oorsprongsregels in de internationale handel, deel 2: niet-preferentiële oorsprongsregels, Trefpunt Economie, 4de jaargang, 2000 6A
(5) In het kader van het Algemeen Preferentiesysteem spreekt men van regionale cumulatie. Dit is een vorm van
diagonale cumulatie, die echter beperkt is tot de landen die deel uitmaken van een regionale groepering (ASEAN,
ANDES, CAMC, SAARC).
(6) Om deze reden pleit België ook voor het schrappen van deze bepaling.
Ministerie van
Economische
Zaken
Download