Een zee van gevaren Zeezoogdieren van alle kanten bedreigd Noorderlicht.vpro.nl, februari 2006 Er leven nog steeds zeeotters, zeeleeuwen en zeekoeien aan de Amerikaanse kust, maar het gaat niet goed met ze. Ziekteverwekkers en vervuiling maken de zeezoogdieren het leven zuur. De verschillende bedreigingen versterken elkaar soms, blijkt uit een hele serie onderzoeken. En de mens blijft niet buiten schot. Waarschijnlijk krijgen zeeotters de toxoplasma-parasiet binnen via de schelpdieren die ze eten. Maar de echte bron is kattenpoep. Greg Bossart, met korte broek, onderzoekt een dode zeekoe. Een Californische zeeleeuw met kanker. IJsberen eten zeehonden, die weer vissen eten. PCB's, DDT en zware metalen kunnen door geen van die dieren worden uitgepoept en hopen zich daardoor bij de beren op. De otters in de kustwateren van Californië zouden er baat bij hebben als iedereen zijn katten voortaan binnenhoudt, beweert parasitologe Pat Conrad. Ze is er na jaren van onderzoek achter waarom het aantal zeeotters maar niet wil groeien. Herseninfecties met de eencellige parasiet Toxoplasma gondii zijn de belangrijkste doodsoorzaak onder de beesten, en die parasiet kan zich alleen voortplanten in katachtigen. Conrad: “Via kattenpoep belanden de toxoplasma-cysten in de grond, en via afstromend water ook in het oppervlaktewater, dat uiteindelijk naar zee stroomt. Daar hopen ze zich waarschijnlijk op in schelpdieren, die worden gegeten door de otters. In gebieden waar zoet water de zee instroomt, zijn de otters driemaal zo vaak besmet als soortgenoten op andere plaatsen. Van alle dode otters die we vinden, is 18 procent overleden aan de hersenschade die deze parasiet veroorzaakt. Bovendien worden geinfecteerde otters drieënhalf maal vaker aangevallen door haaien. De hersenschade maakt ze een gemakkelijke prooi.” Conrad uit haar zorgen tegenover een zaal vol journalisten in St Louis (VS). En ze is niet de enige: naast haar zitten Todd O’Hara, die gif in pooldieren bestudeert, Frances Guilland, die onderzoek doet naar Californische zeeleeuwen, Gregory Bossart, specialist op het gebied van zeekoeien, en Teri Rowles, die gestrande dolfijnen opensnijdt. Hun verhalen lijken op elkaar: het gaat niet goed met de dieren, en de oorzaken daarvan liggen grotendeels bij de mens. Vervuiling met meststoffen is een grote bron van problemen. Voor de zeekoeien van Bossart bijvoorbeeld. De vijfhonderd à duizend kilo zware dieren leven voor de kust van Florida, maar staan op de rand van uitsterven. Een eencellige alg, Karenia brevis genaamd, zou ze daar wel eens overheen kunnen duwen. Die alg komt af en toe in enorme hoeveelheden voor – een fenomeen dat algenbloei heet en bevorderd wordt door overbemesting. De algen produceren het zenuwgif brevetoxine. Het gif is een van de voornaamste doodsoorzaken onder de logge planteneters. Ze krijgen het binnen via hun voedsel, maar ook via de lucht. En dat, zegt Bossart, hebben ze gemeen met mensen. “Het aantal mensen aan de kust van Florida dat zich met ademhalingsproblemen bij de eerste hulp meldt, nam tijdens recente perioden van algenbloei toe met 54 procent. Het blijkt dat mensen even gevoelig voor brevetoxine zijn als zeekoeien. Muizen krijgen er veel minder ademhalingsproblemen door, blijkt uit proeven die we gedaan hebben. Maar hun afweersysteem raakte wel verzwakt door het gif, en als dat ook voor mensen en zeekoeien geldt, onderschatten we de schade die de algenbloei aanricht.” Ook Frances Guilland vertelde een dag eerder over het gevaar van algenbloei, maar dan voor Californische zeeleeuwen. Sinds 1998 zijn er honderden zieke dieren aangespoeld na vergiftiging met domoinezuur, een ander zenuwgif dat afkomstig is van algen. Het wekt miskramen op en zorgt voor epileptische aanvallen. Ongeveer de helft van de aangespoelde dieren overleed aan de vergiftiging. Vandaag heeft Guilland echter een ander verhaal voor de verzamelde pers. Opnieuw over Californische zeeleeuwen, en opnieuw schetst ze geen rooskleurig beeld: “Van de zeeleeuwen die we in ons opvangcentrum binnenkrijgen, heeft 18 procent een vorm van kanker. Dat is extreem veel voor wilde dieren. Bij nadere bestudering zagen we dat de kanker in de meeste gevallen van urogenitale oorsprong was (uit de geslachtsorganen – EV). En we vonden een tot dan toe onbekend virus, dat tot de familie van de herpesvirussen behoort – een familie die bij mensen baarmoederhalskanker kan veroorzaken. Alle dieren met deze kanker hadden het virus onder de leden, terwijl we het bij gezonde vrouwtjes maar in 12, en bij mannetjes in 37 procent van de dieren vonden. We zijn er vrij zeker van dat het een seksueel overdraagbaar virus is.” Hierover hoeven we ons toch niet schuldig te voelen, zou je denken. Maar Guilland is nog niet klaar. “Virussen als deze zijn nooit de enige factor bij het onstaan van kanker. Er is meer nodig. We hebben uitgezocht of vervuiling ook een rol speelde. En dat lijkt zo te zijn: het gehalte aan PCB’s was in vet van de dieren met kanker met 85 procent verhoogd, en er zat 30 procent meer DDT in.” PCB’s vormen een groep giftige stoffen die tussen 1930 en de jaren negentig van de vorige eeuw voor allerlei industriële toepassingen werd gebruikt en DDT is lang ingezet om insecten te bestrijden. Beide stoffen zijn nu op de meeste plaatsen verboden, maar omdat ze erg slecht afbreekbaar zijn, richten ze nog steeds schade aan. De stoffen zijn vetminnend, en dat zorgt ervoor dat dieren ze niet kunnen uitpoepen. Todd O’Hara vond deze gifstoffen ook in ijsberen, poolvossen en mensen in Alaska. Het spul hoopt zich bij de drie op omdat ze aan de top van de voedselketen staan. En het gaat niet alleen om DDT en PCB’s, maar ook om zware metalen als kwik en cadmium. Of dat op dit moment tot gezondheidsproblemen leidt, weet hij niet. Maar hij wijst er wel op dat de mensen, vossen en ijsberen in het gebied afhankelijk zijn van dezelfde voedselbronnen. Als de beren of de vossen raar beginnen te doen, is de kans groot dat de mensen hetzelfde lot wacht. Elmar Veerman