Advies van de RAGB met het oog op een nadere

advertisement
Advies van de RAGB met het oog op een nadere bezinning op het ambt
in de Protestantse Kerk in Nederland
mei 2013
In de klassieke visie op het ambt spelen de aanduidingen van de ambtsdrager als ‘tegenover’
dan wel als ‘representant van Christus’ een belangrijke rol. Deze aanduidingen hebben als
nadeel dat ze vaak verbonden zijn en worden met noties van macht en aanzien. Deze
verbinding is ontstaan in de tijd dat de kerk een steunpilaar was van de samenleving en
ambtsdragers veelal behoorden tot de notabelen. Wanneer we ons in deze tijd echter bezinnen
op een ambtsvisie met het oog op de actuele uitdagingen van het kerk-zijn, dan moeten we als
eerste vaststellen dat de positie van de kerk in de huidige samenleving volstrekt anders is. De
kerk als instituut wordt nauwelijks meer gezien als een invloedrijk orgaan waarmee gerekend
zou moeten worden in de publieke meningsvorming. Dat dwingt ons ertoe om oude
vanzelfsprekendheden kritisch te bezien, terug te keren tot de Bijbelse bron en ons opnieuw te
bezinnen op het wezen en de missie van de kerk.
De kerk is de gemeente van Christus: zij die van de Heer zijn. Die gemeente bestaat uit
leden die samen het lichaam van Christus vormen en zich laten gezeggen door de boodschap
van de gekruisigde en opgestane Heer. Tijdens zijn aardse optreden heeft Jezus namens Zijn
Vader in de hemel met gezag (exousia) gesproken. Zijn optreden dwong respect en ontzag af,
in het bijzonder bij de ‘schare’, maar niemand was verplicht aan die boodschap gehoor te
geven. Integendeel, toen steeds duidelijker werd dat de geestelijke leidslieden van die tijd
geen boodschap hadden aan de woorden van Jezus, heeft Hij zich de mond laten snoeren.
Jezus was niet alleen bereid om zich te laten vernederen, maar ook om zichzelf te
vernederen ten dienste van het heil voor alle mensen (Fil. 2:6-8 en Joh. 3:16v). Hoewel Hij
Heer en meester was, deed Hij het werk van een slaaf en waste de voeten van zijn leerlingen.
Zo gaf hij hen een voorbeeld om na te volgen (Joh. 13:3-17). Kenmerkend voor wat Jezus van
zijn navolgers verwacht, is de uitspraak: Wie mijn volgeling wil zijn, moet zichzelf
verloochenen, zijn kruis op zich nemen en zo achter mij aan komen. Want ieder die zijn leven
wil behouden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van mij en het evangelie,
zal het behouden (Mc. 8:34v).
Dienstbaar zijn, daartoe heeft Jezus zijn leerlingen geroepen. Wanneer wij Hem in de
samenleving willen representeren, zal - zeker in deze tijd - die dienstbaarheid weer op de
voorgrond moeten staan. Om het met de woorden van Hendrik Klaver, één van de pioniers in
onze kerk op de Kop van Zuid in Rotterdam, te zeggen: het present stellen van Christus in
deze tijd is een nederig en ondankbaar werk. Het merendeel van de mensen zit niet te
wachten op een boodschap van ethiek en moraal, laat staan op een boodschap van een nietzichtbare Ander. Wanneer we ons realiseren dat we geroepen zijn tot navolging van Christus
in een wereld die niet minder vijandig is dan in de tijd van Jezus en zijn directe volgelingen,
dan zullen we in de praktische invulling van ons dagelijkse leven moeten laten zien wat het
werk van Jezus voor ons persoonlijk heeft betekend en nog steeds betekent. Het christelijk
getuigenis vraagt om inzet en overgave.
Laten we letten op bijvoorbeeld Paulus, die bereid was om voor het evangelie van
Christus veel tegenstand en lijden te verdragen. Hij wilde niet alleen voor de Joden als een
Jood zijn, maar hij wilde de slaaf van iedereen zijn om op die manier zoveel mogelijk mensen
te winnen voor het evangelie (1 Kor. 9:19-23). Dat betekent dat hij niet zichzelf of zijn
boodschap centraal stelde, maar de mens tot wie hij zich richtte. Paulus volgde daarin het
voorbeeld van Christus. Van Hem lezen we dat Hij vriendelijk bleef en sprak over het
Koninkrijk van God, zelfs wanneer mensen Hem in de afzondering op het spoor kwamen en
zich aan Hem opdrongen (zie bijv. Lc. 9:11).
Velen van ons zijn opgegroeid met de vanzelfsprekendheid van de status van het ambt. En
deels functioneert het ambt intern nog als zodanig. Maar dat is een erfenis uit het verleden.
Volgens artikel V van de Kerkorde is het de centrale opgave van de ambtsdragers om de
gemeente bij het heil te bepalen én bij haar roeping in de wereld te bewaren. Door de
gemeente is aan de ambtsdragers, als individu en als collectief, het gezag toegekend en de
verantwoordelijkheid toevertrouwd om leiding te geven aan het geloof en het leven van de
gemeente en haar leden. Van de gemeente mag daarbij worden verwacht dat zij de door
haarzelf aan de kerkenraad toegekende bevoegdheid respecteert en zichzelf zo nodig door de
kerkenraad laat corrigeren.
Van de kant van de ambtsdragers mag worden verwacht dat zij zich in het bijzonder
inspannen om een ‘voorbeeldig’ leven te leiden en als zodanig ‘vóór’ganger te zijn. Aan het
leven van de ambtsdrager moet in woord en werk zichtbaar zijn dat hij/zij zich geroepen weet
om mensen voor te gaan en bij te staan op hun weg door het leven. Zoals een goede herder
bereid is zijn leven in te zetten voor de schapen, zo is de ambtsdrager geroepen om zichzelf
weg te cijferen in de dienst aan zijn Heer. Geroepen tot het ambt betekent dan in de eerste
plaats geroepen tot de dienst aan de gemeente vanuit de persoonlijke navolging van Christus.
Ambtsdragers met deze bijzondere roeping zijn te onderscheiden van de talloze
‘ambtenaren’ die gericht zijn op de taken die in de gemeente uitgevoerd moeten worden.
Vanuit deze aangescherpte invulling van het ambt dient opnieuw gekeken te worden naar de
grootte en samenstelling van de kerkenraad. In dit college van ambtsdragers zal het gesprek
moeten gaan over de vraag hoe de gemeente ter plaatse invulling kan geven aan haar roeping
in de wereld. Biddend om de leiding van de Heilige Geest zal de kerkenraad de koers moeten
bepalen en deze vervolgens zo transparant mogelijk aan de gemeente moeten communiceren.
Daarna is het de taak van de kerkenraad om de gemeenteleden zo toe te rusten dat zij - onder
leiding van de kerkenraad - uitvoering kunnen geven aan de missionaire, pastorale en
diaconale taken van de gemeente.
Het is de roeping van de gemeente om in navolging van Jezus de blijde boodschap van
het Koninkrijk van God door te geven in de wereld van vandaag. Het is van groot belang
daarbij de jongere generaties van de gemeente te betrekken, omdat zij veel dichter staan bij
het moderne levensgevoel en de gangbare praktijk van levensinvulling en tijdsbesteding dan
de ouderen. Samen Bijbellezen door jong en oud en samen reflecteren op de relevantie van de
Bijbelse boodschap voor deze tijd, kunnen dan de basis vormen voor het (opnieuw)
verspreiden van het licht van het Evangelie. Ook daarin zullen de ambtsdragers ‘vóór’gangers
moeten zijn. Niet vanuit de pretentie dat zij het beter weten, maar vanuit de bereidheid om te
doen wat de Heer wil: recht doen, trouw betrachten en nederig de weg te gaan van onze God
(Mi. 6:8).
Gezien het bovenstaande geeft de RAGB in overweging om in de hernieuwde bezinning op
het ambt het uitgangspunt bewust te kiezen in de dienstbaarheid. Als eerste gaat het om de
persoonlijke dienstbaarheid van de ambtsdragers aan Christus en het Woord. Aan de
ambtsdragers is de bevoegdheid toevertrouwd om de (plaatselijke) gemeente van Christus
telkens opnieuw te bepalen bij het heil van Godswege en haar zo nodig bij te sturen op de weg
die zij behoort te gaan. De ambtsdragers hebben als taak om de gemeente bij haar roeping in
de wereld te bewaren. De gemeenteleden worden hiervoor toegerust onder leiding van de
ambtsdragers. Ambtsdragers geven samen met de gemeente invulling aan de roeping in de
wereld door dienstbaar te zijn aan mensen die Christus nog niet hebben leren kennen.
dr. Guda H. Borger-Koetsier,
secr. RAGB
Download