Aanvullende informatie over het boek Job[18].

advertisement
Barry V.C. von Oerthel
Mobiel: 0630732769
Tablet: 0630391793
[email protected]
www.oerthel.nl
Het boek Job wil zeggen: "Mensen, let op! Ik ga jullie een
verhaal vertellen van universele betekenis. Zeg niet: dit gaat ons
niet aan, ons Nederlanders, ons Amerikanen, ons Chinezen.
Het boek Job
Nee, alle volken hebben een boodschap aan dit verhaal, we
hebben het hier over dingen die zich afspelen binnen het
algemene verbond van God met de mensheid."
Dr. Ad van der Dussen
De meest gangbare lezing over het boek Job is, dat het hier gaat om het universele lijden
van de mens.
En het thema “lijden” komt in het verhaal inderdaad ruimschoots aan bod. Maar als we het
daarbij zouden laten, dan doen we dit boek te kort.
Het gaat in het boek Job om veel meer!
Wat we wel een beetje nodig hebben bij het lezen van dit boek, is het
vermogen om het verhaal op een enigszins “filosofische wijze” te
benaderen.
Het is goed om er een stuk uit te lezen, het dan dicht te slaan en je
gedachten en gevoelens over wat je gelezen hebt de vrije loop te laten
en gewoon af te wachten tot welke inzichten de Heilige Geest jou wil
brengen. Uiteraard doe je dit met een biddend hart, zodat je de Heilige
Geest de kans geeft, om jou de gedachten en inzichten te geven die je
nodig hebt om het boek te verstaan.
Het boek werpt best een aantal diepgaande vragen op, zodat Gods
“En hij nam een
potscherf om zich
hulp bij het lezen en verstaan van dit overigens prachtige verhaal
daarmee te
onmisbaar is.
krabben, terwijl hij
neerzat in de as”.
Wat we beslist niet moeten doen, is direct op zoek gaan naar panklare
antwoorden.
En vooral niet naar antwoorden die in onze Westerse denkwereld
passen. Het boek Job is een Oosters boek en heeft dus een Oosterse denktrant en die past
niet altijd naadloos op de onze.
Aan de andere kant is het ook zo, dat het erop lijkt alsof God ons in dit verhaal uitdaagt om
je er in te spiegelen en de antwoorden voor je zelf in te vullen.
En daar zijn momenten van bezinning en overdenking voor nodig en vooral ook gesprek met
elkaar en uitwisseling van inzichten.
Door de eeuwen heen heeft het boek Job aan belangstelling geen gebrek gehad.
Zowel in de literatuur, de beeldende kunst, de muziek , maar ook in de filosofie heeft het
boek Job veelvuldig in het middelpunt van de belangstelling gestaan.
Van Calvijn bijvoorbeeld is bekend, dat hij maar liefst 159 preken uit het boek Job gehouden
heeft, waarbij hij de nadruk vooral legde op het geduld.
1
De existentialistische filosoof Kierkegaard was ook sterk geïnspireerd door het boek Job. Hij
zag Job niet zozeer als het trouwe en deemoedige geloofsvoorbeeld maar als de mens die
model staat voor de klager tegenover God.
“Daarnaast staat hij model voor het concept van de herhaling. De herhaling doelt op de
herinnering aan geluksmomenten in het verleden. Zittend op de mesthoop verlangt Job naar
een herhaling van positieve momenten in het verleden en hoopt hij op de herhaling ervan in
de toekomst”1.
In de christelijke theologie zien we Job aanvankelijk afgebeeld als schaduwbeeld van Jezus
Christus, die door lijden heen zich het Koninkrijk weet te verwerven. Daarna wordt Job meer
het model van de lijdende mens.
Karel Barth ziet Job als voorbeeld van de mens die door Christus wordt verlost.
Ook de protesterende kant van Job wordt in latere tijden meer benadrukt. In de 19e en
vooral in de 20e eeuw brak de visie door van een tegen de goddelijke orde fel rebellerende
Job.
Margarete Susman ziet in Job de representant van het Joodse volk in haar diepste lijden.
Met name in de Holocaust tijdens de 2e wereldoorlog2.
In de Islam en uiteraard in de Joodse theologie is het boek Job eveneens voor velen een
onderwerp van studie geweest.
We zien in de loop der jaren een veelheid van thema’s rondom het boek Job verschijnen en
een scala van tegenstrijdige interpretaties met betrekking tot de rol die wij de figuur Job
kunnen toekennen.
Met dit gezegd te hebben kunnen we een begin maken met onze eigen overdenking en
wellicht naar het begin van een voor ons passend antwoord zoeken.
En dit doen we vanuit de wetenschap dat er andere zienswijzen mogelijk zijn.
De eerste vraag die ik mij gesteld heb was: Wie was Job?
Was hij een Israëliet, en zo ja, waarom woonde hij dan in het land Us, een groot gebied, dat
zich uitstrekte van het noordenoosten van Edom tot Damascus.
Natuurlijk was Job een Semiet, zoals de meeste volkeren in deze regio. Een afstammeling
van Sem dus; een zoon van Noach.
Dat roept direct een tweede vraag op. Waar haalde Job zijn kennis en inzichten in Gods
gerechtigheid vandaan?
Die vraag geldt trouwens ook voor zijn vrienden. Waar haalden zij de diepgaande kennis, die
zij ten toon spreiden, vandaan?.
Als hij geen Jood was, dan was hij niet opgegroeid in de Joodse traditie en in de kennis van
de Thora, zoals dat in Israël gold.
Lag het alleen maar aan de overlevering van de vaderen of was er meer?
Beschikte Job bijvoorbeeld, over een exemplaar van de Thora (de eerste 5 boeken van het
O.T.), de Nebiim (de Profeten) of de Ketoebim (Psalmen, Spreuken, Hooglied)?
Zeg maar, beschikte hij over het oude testament of delen daarvan?
Dat zou kunnen, maar de boekdrukkunst was nog niet uitgevonden en slechts een handje vol
mensen kon lezen en schrijven. Boeken waren dus niet dik gezaaid. Een volstrekt onbekend
fenomeen waren ze echter niet, gelet op Jobs uitspraak in hoofdstuk 19:23.
1
2
Bron: Studiebijbel CvB, Job.
Das Buch Hiob und das schiksal des Jüdischen Volkes” van Margarete Susman
2
Dus onmogelijk is het uiteraard niet. Of zou er toch meer aan de hand zijn?
In Job 1: 1 staat, dat hij een vroom, oprecht en godvrezend man was en het kwade in alles
vermeed. Waar haalde hij die wijsheid vandaan?
En met “wijsheid”, heb ik meer voor ogen, wat de Bijbel er onder verstaat, namelijk de kunst
om in volmaakte harmonie met God te leven. (lees: Spr.9:10)
“De vreze des HEREN is het begin der wijsheid en het kennen van de Hoog heilige is
verstand”.
Waar haalde Job deze “vreze” vandaan , zonder uitgebreid in het Woord van God te zijn
“onderwezen” ?
Op zoek naar een mogelijk antwoord, moeten we ons “begrippenkader” eerst vrij maken van
de gedachte, dat met het woord “Wet” in de Bijbel altijd een op schrift gestelde
gedragsnorm wordt bedoeld, waarop een sanctie staat; beloning of oordeel.
Dat is, als het gaat om Gods Wet, beslist niet het geval.
Gods Wet of Gods Woord zijn de, voor de ganse schepping geldende, universele gedachten
en bedoelingen van God, op basis waarvan de schepping is ontstaan, existeert en
functioneert. En dus is Zijn Wet voor ons meer een instructie ten Leven!
De Bijbel leert ons, dat de schepping van God, door Zijn Woord tot stand kwam:
“In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in
den beginne bij God. Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding
geworden, dat geworden is. In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen;”
(Johannes 1:1-4 NBG51)
Met andere woorden, het ganse universum kwam tot “zijn”, louter en alleen door Gods
gedachten en bedoelingen.
Hij gebruikte daarvoor geen plan of blauwdruk, zoals wij dat zouden doen, als we
bijvoorbeeld een huis of een boot zouden bouwen.
Elk klein torretje of vogeltje kwam tot leven enkel alleen doordat God het met dat wezentje
zo bedoelde, dat het zijn zou. En dat geldt net zo goed voor alle hemellichamen in het heelal
en voor de kleinste atomen en moleculen in de materie.
En met die gedachten en bedoelingen onderhoudt God nog steeds Zijn schepping.
Met ons beperkt bevattingsvermogen kunnen wij deze Goddelijke waarheden nauwelijks
bevatten, laat staan doorgronden.
Daarom moet je hier niet al te ver over doordenken, maar ze in geloof aanvaarden.
Wat ik hiermee echter tracht te zeggen is, dat alle gedachten en bedoelingen van God met
betrekking tot Zijn schepping, samen Zijn Woord of Zijn Wet vormen.
De Bijbel is in dit verband “slechts” de op schrift gestelde uitdrukking van Gods gedachten en
bedoelingen, voor zover die nodig zijn voor ons, om Hem te leren kennen en deelgenoot te
worden van Zijn plan om Zijn schepping tot heerlijkheid te brengen.
In zoverre kun je van de Bijbel natuurlijk ook spreken van Gods Woord, als je in je
achterhoofd maar onthoudt, dat Zijn Woord in de volle breedte zo veel meer is.
3
Zoveel meer zelfs, dat we het niet zouden kunnen verdragen als we het in de volle omvang
voorgeschoteld zouden krijgen. God is zoveel groter en machtiger, dan dat wij dat allemaal
zouden kunnen bevatten. Ons verstand schiet hierbij schromelijk te kort.
Ook in de wetenschap zie je, dat hoe meer men geheimen aan de schepping en aan het
leven weet te ontfutselen, hoe meer vragen en raadsels men aan de andere kant weer
oproept.
Helaas wil de wereld God hierin niet de eer geven die Hem toekomt.
“daarom dat hetgeen van God gekend kan worden in hen openbaar is, want God heeft het
hun geopenbaard. Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en
goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand
doorzien, zodat zij geen verontschuldiging hebben. Immers, hoewel zij God kenden, hebben
zij Hem niet als God verheerlijkt of gedankt, maar hun overleggingen zijn op niets uitgelopen,
en het is duister geworden in hun onverstandig hart. Bewerende wijs te zijn, zijn zij dwaas
geworden, en zij hebben de majesteit van de onvergankelijke God vervangen door hetgeen
gelijkt op het beeld van een vergankelijk mens, van vogels, van viervoetige en van kruipende
dieren.” (Romeinen 1:19-23 NBG51)
Waarom begin ik hier eigenlijk mee?
Omdat niet het lijden van de mens, maar de grootheid van God het kernthema van dit boek
is. Laten we daarom een stapje verder gaan!
De Britse schrijver C.S. Lewis wijst ons op het fenomeen van de goddelijke (natuurlijke)
zedenwet, waaraan de mens onderworpen is.
Deze wet is de door God in de schepping verankerde natuurlijke kennis van goed en kwaad.
In de Hof van Eden stond het als een boom gevisualiseerd.
Een eenvoudig voorbeeld: in een volle bus zal jij als jonger mens uit jezelf opstaan en je
zitplaats ter beschikking stellen aan een veel oudere persoon.
Dit doe je intuïtief, zonder dat dit ergens in één of ander wetboek is vastgelegd of geregeld.
Ook weet je, dat het doden van een ander mens, of het toe-eigenen van zijn bezittingen niet
goed is, ook al zou dit niet bij menselijke wet vastgesteld zijn.
Met andere woorden: diep in ons innerlijke wezen, weten we, in meer of mindere mate, wat
goed en wat slecht is, zonder dat een ander ons dat hoeft op te leggen.
Lewis noemt dit de natuurlijke zedenwet en stelt deze op één lijn met alle natuurwetten.
Zij zijn allen in de schepping verankerd, zonder dat de mens daar iets aan kan toevoegen of
afdoen. Hij hoeft ze slechts te ontdekken, om er gebruik van te kunnen maken.
Bijvoorbeeld de wet op de aerodynamica; toen de mens deze wet doorvorste en toepaste,
kon hij vliegen.
En zo is dat ook met de natuurlijke zedenwet.
Dat wil echter niet zeggen, dat de mens naar deze wet heeft kunnen leven.
Integendeel, hij heeft hem met voeten getreden.
“Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods,” (Romeinen 3:23 NBG51)
Maar dat doet niets af van zijn waarachtigheid en geldigheid.
Met het oog op de slechtheid van de mens, als gevolg van de zonde, is het noodzakelijk
gebleken, de wet op papier vast te leggen en daaraan sancties te verbinden. Zo vinden alle
wetten van alle landen uiteindelijk hun oorsprong in de natuurlijke zedenwet van God, maar
4
zijn zij, vanwege de zonde en het (koloniale) bestuur van satan over deze wereld,
verwrongen en van Gods Heerlijkheid vervreemd.
Met dit inzicht mogen we veronderstellen, dat Job (en overigens ook zijn vrienden) zijn
kennis over de gerechtigheid van God primair uit deze natuurlijke zedenwet haalde.
Zij handelden, vanuit hun vroomheid, intuïtief naar deze wet van God. En wel op een wijze,
dat deze volledig in hen geïntegreerd was.
Je zou wellicht kunnen zeggen, dat de mensen toen nog veel dichter bij de oorspronkelijke
gedachten en bedoelingen van God leefden dan wij in onze tijd en wereld. Door al onze
eigen interpretaties, religies, theorieën en filosofieën zijn wij veel minder onbevangen
geraakt voor de natuurlijke zedenwet van God.
Job echter, kende niets anders, dan de (ongeschreven) Wet (of Woord) van God.
En dat duidt tevens op het intieme en intense karakter van zijn relatie met God, met als
gevolg, dat zijn handelen geheel in de lijn van Gods gedachten en bedoelingen lag.
Het vertelt ons veel over Job, maar nog veel meer over de grootheid van God en de wijze
waarop Hij met Zijn schepping omgaat.
En aangezien God niet veranderd is, wil Hij vandaag nog steeds hetzelfde.
Als onze Bijbelstudies en preken alleen maar gericht zouden zijn op het meer verkrijgen van
inzicht of kennis, schieten ze hun doel voorbij. Hoewel kennis en inzicht buitengewoon
belangrijk zijn. Ze moeten ons echter wel dichter bij het hart van God brengen, zodat we
intuïtief gaan leven in overeenstemming met Zijn wil.
Let op wat God daar zelf over zegt:
“een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal Ik
uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven. 27 Mijn Geest zal Ik in uw
binnenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettingen wandelt en naarstig mijn
verordeningen onderhoudt .” (Ezechiël 36:26-27 NBG51)
Uiteindelijk is dit Gods grootste verlangen. En het eerste wat wij uit het leven van Job voor
ons eigen geloofsleven leren kunnen. In die zin kunnen we de visie onderschrijven die Job als
een schaduwbeeld ziet van de gelovigen door alle eeuwen heen!
Maar laten we nu eens kijken hoe dit in Jobs leven uitwerkte:
Van Job staat geschreven, dat hij een godvrezende man was en dat hij zeven zonen en drie
dochters had.
“Er was in het land Us een man, wiens naam was Job, en die man was vroom en oprecht,
godvrezend en wijkende van het kwaad. Hem werden zeven zonen en drie dochters geboren.
Zijn bezit bestond uit zevenduizend stuks kleinvee, drieduizend kamelen, vijfhonderd span
runderen, vijfhonderd ezelinnen en een zeer grote slavenstoet, zodat deze man de rijkste was
van alle bewoners van het Oosten.” (Job 1:1-3 NBG51)
Als een goede vader waakte hij in zijn relatie met God voortdurend over het zielenheil van
zijn kinderen.
Telkens als deze zich in losbandigheid dreigden te verliezen, was het Job, die met een
zondoffer en gebed ze telkens weer met God verzoende.
Een intieme relatie met God, zoals Job die had, heeft onmiddellijk tot gevolg, dat wij ons als
een toegewijd priester(es) in ons eigen huis gaan gedragen.
5
In feite start hiermee ons christelijk geloofsleven!
Maar dat was nog niet alles; let maar eens op wat Elifaz over hem zegt:
“Zie, gij hebt velen vermaand, en slappe handen hebt gij gesterkt, uw woorden hebben de
struikelende opgericht, en knikkende knieën hebt gij gestevigd ;” (Job 4:3-4 NBG51)
Met andere woorden, Job was een man, die voor velen tot een grote zegen was. Menigeen
heeft hij geholpen en met raad en daad terzijde gestaan. En voor zijn kinderen stond hij
telkens weer klaar om het “zondoffer te eten”3. Dat wil zeggen, belijdenis te doen en
vergeving te vragen voor hun zonden, als ware het de zijne. Wat een vader!
Hieruit mag je concluderen, dat Job in de eerste plaats een typebeeld is van de Here Jezus,
die ook Zijn gehele leven voor een ander tot zegen heeft gesteld. En Zich zelfs in de
vloekdood aan het dodenrijk heeft prijsgegeven, om ons weer met God te verzoenen! (het
zondoffer). En zo is Hij voor velen tot eeuwig heil geworden.
Hierin hebben wij Hem na te volgen, indien wij ons geloofsleven serieus nemen.
Wij, kinderen Gods, zijn gesteld tot een voorbeeld van verzoening en het is onze taak dit uit
te dragen en het in praktijk te brengen.
“En dit alles is uit God, die door Christus ons met Zich verzoend heeft en ons de bediening der
verzoening gegeven heeft, welke immers hierin bestaat, dat God in Christus de wereld met
Zichzelf verzoenende was, door hun hun overtredingen niet toe te rekenen, en dat Hij ons het
woord der verzoening heeft toevertrouwd.” (2 Corinthiërs 5:18-19 NBG51)
Bijzonder zijn ook de twee getallen, die in de aanhef van het boek Job genoemd worden:
7 zonen en 3 dochters.
In de Hebreeuwse taal hebben getallen veelal iets te zeggen, ter ondersteuning van de tekst.
Het getal 7 spreekt van een heilige afronding; een goddelijke totaliteit.
Het getal 3 is het getal, dat direct naar God zelf wijst (denk maar aan de goddelijke drieeenheid).
In deze getallen wordt tot uitdrukking gebracht, dat God een goddelijke totaliteit aan Job
had toevertrouwd. Bedenk daarbij, dat het hebben van veel zonen in de oudheid als een
goddelijke zegen werd beschouwd.
Jobs relatie met God was dus van dien aard, dat God Zichzelf in alles aan hem durfde toe te
vertrouwen. Hun relatie was totaal en waarachtig! Met een wederzijds groot vertrouwen.
Je zou hier kunnen spreken van een volmaakte relatie, voor zover je in deze zondige wereld
van volmaaktheid kan spreken.
Toch zien we ook hier een lijn lopen naar het Nieuwe Testament, want daar horen we de
Here Jezus zeggen:
“Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is.” (Mattheüs 5:48 NBG51)
Als God er aan verbonden wordt, kan er in deze door de zonde verwrongen wereld, toch nog
sprake zijn van volmaaktheid. In die zin is Job ons weer tot schaduwbeeld, als ook wij in
Jezus Christus ons uit strekken naar deze volmaaktheid.
Het vertrouwen, dat in de relatie van God en Job zo’n grote rol speelt, is de rode draad in het
verdere verloop van het verhaal.
3
Lees Daniël 9, Ezra 9 en Nehemia 9, waar je ziet hoe deze drie Godsmannen het zondoffer eten voor hun volk Israël
6
In Job.1:6-12 worden me met een heel bijzonder fenomeen geconfronteerd.
“Op zekere dag nu kwamen de zonen Gods om zich voor de HERE te stellen, en onder hen
kwam ook de satan. En de HERE zeide tot de satan: Vanwaar komt gij? En de satan
antwoordde de HERE: Van een zwerftocht over de aarde, die ik doorkruist heb. Toen zeide de
HERE tot de satan: Hebt gij ook acht geslagen op mijn knecht Job? Want niemand op aarde is
als hij, zo vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad. En de satan
antwoordde de HERE: Is het om niet, dat Job God vreest? Hebt Gij zelf niet hem en zijn huis
en al wat hij bezit aan alle kanten beschut? Het werk zijner handen hebt Gij gezegend, en zijn
bezit is zeer toegenomen in het land. Strek daarentegen uw hand uit en tast alles aan wat hij
bezit; of hij U dan niet openlijk zal vaarwel zeggen! En de HERE zeide tot de satan: Zie, al wat
hij bezit, zij in uw macht; alleen tegen hemzelf zult gij uw hand niet uitstrekken. Toen ging de
satan van des HEREN aangezicht heen.” (Job 1:6-12 NBG51)
Niet alleen wordt hier de sluier van het mysterie van het Godsbestuur een tikje opgelicht,
maar we zien, dat de satan nog steeds toegang heeft tot de troon van God.
Daar staat hij als de grote aanklager van de mens.
Lees in dit verband ook Zacharia, waar de Hogepriester Jozua, als een typebeeld van onze
Here Jezus, ten onrechte door de satan wordt aangeklaagd.
“Vervolgens deed Hij mij de hogepriester Jozua zien, staande voor de Engel des HEREN,
terwijl de satan aan zijn rechterhand stond om hem aan te klagen. De HERE echter zeide tot
de satan: De HERE bestraffe u, satan, ja de HERE, die Jeruzalem verkiest, bestraffe u; is deze
niet een brandhout uit het vuur gerukt? Jozua nu was met vuile klederen bekleed, terwijl hij
voor de Engel stond. Toen nam deze het woord en zeide tot hen die voor Hem stonden: Doet
hem de vuile klederen uit. Hij zeide tot hem: Zie, Ik neem uw ongerechtigheid van u weg, Ik
trek u feest klederen aan. Ik nu zeide: Laat ze een reine tulband op zijn hoofd zetten. Toen
zetten zij een reine tulband op zijn hoofd en trokken hem een staatsiegewaad aan, terwijl de
Engel des HEREN erbij stond.” (Zacharia 3:1-5 NBG51)
Ten onrechte, omdat in de Here Jezus (Zijn naam in het Hebreeuws is Jesua of Jozua) totaal
geen zonde was. Maar toch staat in dit profetische Woord, dat Hij als een brandhout uit het
vuur is weggerukt (vs.3).
Dat wil zeggen, dat Hij onder het oordeel van God is geweest en daaruit weer is opgestaan.
Vuur is in de Bijbel doorgaans het schaduwbeeld van oordeel.
En nadat Hij dit had doorstaan, is Hij in Zijn Heerlijkheid hersteld. (vs.4-5). Hier zien we de
essentiële noodzaak van het kruis op Golgotha.
Eén van de Gods feiten, die op dat kruis gerealiseerd moest worden, was de voltrekking van
Gods oordeel over de zondaar. Dat wil zeggen, de mens die vanwege de zondeval, niet meer
kan leven naar Gods gedachten en bedoelingen, c.q., conform Zijn Wet (Woord)
Als God, dat oordeel echter op ons, mensen, zou laten neerkomen, dan zou het mensenras
volkomen verpulverd worden. Niemand van ons, heeft immers ten overstaan van God enig
recht tot spreken.
Maar aan de andere kant gaat Gods hart wel in grote liefde uit naar diezelfde mens; naar de
in zonde gevallen mens.
7
Dus bevond God zich in een dilemma. Conform Zijn Wet moest Hij de mens oordelen, maar
op grond van Zijn liefde wilde Hij de mens behouden.
“Zou Ik een welgevallen hebben aan de dood van de goddeloze? luidt het woord van de Here
HERE. Niet veeleer hieraan, dat hij zich bekere van zijn wegen en leve?” (Ezechiël 18:23
NBG51)
Er zat dus niets anders op, dan dat God een plaatsvervanger voor de zondige mens aanwees,
die in diens plaats onder het oordeel van God zou komen. Maar dat moest dan wel een
zondeloze mens zijn, anders viel deze sowieso al onder het oordeel.
Aangezien er geen zondeloze mens bestaat, heeft God dit zelf op zich genomen, door zelf
mens te worden in Zijn Zoon, Jezus Christus. Deze was naar het vlees wel verbonden aan het
mensdom, maar naar Zijn ziel (bloed) was Hij volkomen uit God en dus zondeloos.
Hij stierf de vloekdood onder Gods oordeel, door onze zonde op zich te nemen. Toen Hij
daar stierf, van God verlaten, stierf in Hem de zondaar!
Vervolgens stond Hij op uit de dood, en verrees in Hem de Nieuwe Mens, die vrij is van het
oordeel van God en waarover de zonde geen macht meer heeft.
Daarom staat er geschreven:
“Maar Christus, opgetreden als hogepriester der goederen, die gekomen zijn, is door de
grotere en meer volmaakte tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is, niet van deze
schepping, en dat niet met het bloed van bokken en kalveren, maar met zijn eigen bloed eens
voor altijd binnengegaan in het heiligdom, waardoor Hij een eeuwige verlossing verwierf.
Want als [reeds] het bloed van bokken en stieren en de besprenging met de as der vaars hen,
die verontreinigd zijn, heiligt, zodat zij naar het vlees gereinigd worden, hoeveel te meer zal
het bloed van Christus, die door de eeuwige Geest Zichzelf als een smetteloos offer aan God
gebracht heeft, ons bewustzijn reinigen van dode werken, om de levende God te dienen? En
daarom is Hij de middelaar van een nieuw verbond, opdat, nu Hij de dood had ondergaan,
om te bevrijden van de overtredingen onder het eerste verbond, de geroepenen de belofte
der eeuwige erfenis ontvangen zouden.” (Hebreeën 9:11-15 NBG51)
Een ieder nu, die zich met deze dood en opstanding vereenzelvigt, behoort tot “het ras” van
de Nieuw Mens. En satan, de grote aanklager van het mensdom, staat ten aanzien van deze
Mens, met lege handen. Het was dan ook zijn grootste vergissing om Jezus aan het kruis te
doen brengen.
“En geen van de beheersers dezer eeuw heeft van haar geweten, want indien zij van haar
geweten hadden, zouden zij de Here der heerlijkheid niet gekruisigd hebben.” (1 Corinthiërs
2:8 NBG51)
Maar in de tijd van Job, was dit offer nog niet volbracht en kon de satan zijn rol van
aanklager van alle gelovigen nog ten volle vervullen. Zoals hij dat nu alleen nog kan ten
opzichte van hen die los staan van het genade-offer van de Here Jezus.
Na het N.T. is dat immers voor wat Gods kinderen betreft, niet meer mogelijk.
Jezus zag dat al voor Zijn geestesoog gebeuren, toen Zijn discipelen Hem verhaalden van de
behaalde geloofsoverwinningen
8
“En Hij zeide tot hen: Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen.” (Lukas 10:18
NBG51)
In het geval van Job, weet satan God zover te krijgen, dat Deze meegaat in het plan om Job
zwaar te “beproeven”.
Dit is voor ons, met een Godsbeeld van een liefdevolle Vader, een moeilijk te begrijpen
gebeurtenis.
Hoe kon God dit toestaan? Hoe kan God überhaupt het lijden van de mens toestaan?
En het wordt nog moeilijker, als we in het boek Job hierop geen direct antwoord krijgen.
Ik zei al, dat niet zo zeer het lijden van de mens, maar Gods grootheid, het kernthema van dit
boek is en hier wordt ons dat pijnlijk onder ogen gebracht:
God handelt naar Zijn wil en hoeft aan ons geen rekenschap af te leggen! Hij is God, ElSjaddai, de Almachtige.
Maar, moeten wij het daarmee doen? Of is er toch nog zoiets als het begin van een
antwoord te bedenken? Ik denk het wel, maar dan moeten we bereid zijn de gebeurtenissen
in een veel breder perspectief te plaatsen.
Wat vooral spreekt uit het boek Job is het totale heilsplan van God met Zijn schepping.
Het is in het gehele verhaal verweven.
Te beginnen met de perfecte goddelijke totaliteit waarin God de mens geplaatst heeft (de
Hof van Eden) en waarvan de oorspronkelijke positie van Job een schaduwbeeld is.
Daarna volgt de rol van satan in Gods aanvankelijke perfecte schepping, met als gevolg een
compleet faillissement van de mensheid, uitgebeeld in Job, die alles kwijt is geraakt en zelf
overdekt met zweren4 (beeld van de zonde) op een asbelt leeft.
De in zonde gevallen mens!
In de dialogen van Job en zijn vrienden kunnen we de worsteling van het mensdom terug
vinden, met de meest existentiële vraagstukken, waarop de mens door de eeuwen heen een
antwoord heeft getracht te vinden.
Met als gevolg een scala van religies, theorieën en allerlei soortige “–ismen”5, die als het er
op aan komt, nimmer een echte bevrediging of oplossing hebben kunnen aanbrengen, denk
maar aan het faillissement van het communisme en het socialisme. Maar ook het falen van
het kapitalisme en de religie; het christendom, de Islam en alle andere godsdiensten.
Dan komt de rol van de Christus, afgebeeld in de persoon van Elihu, die als uit het niets
plotseling in het verhaal naar voren treedt en klare Wijsheid spreekt, ondanks zijn jeugdige
leeftijd. In zijn rede bereidt hij Job voor op de meest existentiële ontmoeting van zijn leven:
de ontmoeting met God.
Opmerkelijk is het dan ook, dat Job op Elihu ’s rede geen antwoord heeft en direct, nadat
deze uitgesproken is, is het God zelf die vanuit een storm Job tegemoet komt.
Tot slot zien we hoe God, Job confronteert met Zijn Almacht en de grootheid van Zijn
Schepping en met Zijn handelen daarin, waarna Job (de mens), tot inkeer gekomen weer in
zijn oorspronkelijke positie wordt teruggebracht; het herstel van Job als een schaduwbeeld
van de in heerlijkheid herstelde mens (het Koninkrijk van God)
Zie daar in vogelvlucht het gehele heilsplan van God met Zijn schepping, afgebeeld in dit
wonderlijke boek, Job.
4
Het lijkt erop dat dit een vorm van melaatsheid was. Anders vertaald is hier sprake van builen. In de Bijbel zijn builen doorgaans een beeld
van Gods oordeel/straf.
5 Communisme, socialisme, kapitalisme etc.
9
Wij zijn zo geneigd alleen maar in te zoomen op details, waardoor we het zicht verliezen op
datgene waarmee God bezig is te doen met het herstel van Zijn gehele schepping.
Het zou voor ons goed zijn, dat veel meer voor ogen te houden, want ook onze groei tot
geestelijke volwassenheid kan slechts echt realiteit worden, indien we ons zelf meer en meer
gaan leren zien als een wezenlijk onderdeel van dit enorme Heilsplan.
Pas dan gaan we vanuit onze geestelijke wasdom steeds meer leren samenwerken met de
Heilige Geest, waarmee God ons verzegeld heeft, om dat grote doel te bereiken: het herstel
van de schepping en het terugbrengen daarvan in Gods Heerlijkheid, gezuiverd van alle
zonde.
Ons leven wordt dan een echt avontuur!
Er zit nog een ander aspect, wat we nader moeten bezien, op zoek naar het antwoord
waarom God akkoord ging met de zware beproeving van Job.
De vraag, die hier bij mij naar boven kwam, was: wat beoogde God met deze beproeving?
Wilde Hij Job uittesten, of deze ook in slechte omstandigheden Hem trouw zou blijven, zoals
de satan immers suggereert
“Hebt Gij zelf niet hem en zijn huis en al wat hij bezit aan alle kanten beschut? Het werk
zijner handen hebt Gij gezegend, en zijn bezit is zeer toegenomen in het land. Strek
daarentegen uw hand uit en tast alles aan wat hij bezit; of hij U dan niet openlijk zal vaarwel
zeggen!” (Job 1:10-11 NBG51)
Of had Hij een andere bedoeling?
Als we uitgaan van het eerste, dan zou dat betekenen, dat God ondanks de intieme relatie,
die Hij al jaren lang met Job onderhield, toch nog twijfelde aan diens oprechtheid.
Maar dat zou ten eerste al in tegenspraak zijn met de warme en trotse woorden die Hij uitte,
als Hij het over Job had.
“Toen zeide de HERE tot de satan: Hebt gij ook acht geslagen op mijn knecht Job? Want
niemand op aarde is als hij, zo vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad.”
(Job 1:8 NBG51)
Hoewel ik deze uitleg wel meer gehoord heb, kan ik hem moeilijk geloven.
Wat was dan die intieme vriendschap, die God en Job met elkaar verbond, waard geweest?
Neen, God en Job waren een volmaakte eenheid en God kende Job door en door en zou dan
ook nooit de bedoeling hebben gehad om Job uit te testen.
We kunnen deze uitleg rustig naast ons neer leggen; maar wat was dan wel de bedoeling van
God?
Laten we allereerst niet vergeten waar de dialoog van God met de satan zich afspeelde! (Job
1:6). Vóór de Troon van God, in het bijzijn van de “Zonen Gods”.
Dat wil zeggen ten overstaan van de hemelse engelenvorsten, die in dienst van God beheerstaken vervullen in Zijn Koninkrijk.
Dit zijn machtige wezens, die niet alleen in de voor ons onzienlijke wereld, maar zeker ook in
de zichtbare schepping (het universum ) grote invloed kunnen uitoefenen.
Onder deze engelenvorsten zijn ook vele gevallen engelen. De satan zelf is er niet alleen één
van, maar tevens de belangrijkste!
10
“Uit de gegevens die de Bijbel ons verstrekt, kunnen we vaststellen, dat er sprake is
van verschillende orden van engelen. Col.1:16 bijvoorbeeld spreekt van: tronen,
heerschappijen, overheden en machten (lees ook: 1Petr.3:22). Dit ziet wellicht op
rangorden tussen engelen onderling en in deze context zouden aartsengelen de
hoogste orde zijn.
Er blijken verschillende soorten hemelwezens te bestaan. In de Bijbel wordt
gesproken van engelen, cherubs (Ps.99:1; Jes.37:16), serafs (Jes.6:2) en
aartsengelen. Van deze laatste orde zijn Michaël (Dan.10:13,21; Dan.12:1) en
waarschijnlijk ook de engel Gabriel (Luc.1:19,26; Dan.8:16, 9:21). De Joodse traditie
noemt ook de andere vijf bij naam: Uriël, Raphaël, Saraquël, Raguël en Jeremiël”6.
Zo zijn er naast het leger van Gods engelen ook de legerhordes van satan in de hemelse
gewesten, bestaande uit demonen en satanische engelenvorsten.
In de Bijbel worden ze doorgaans aangeduid of gepersonifieerd met een bestaande koning of
koninkrijk, omdat zij eigenlijk de feitelijke macht zijn achter deze koninkrijken, vooral als het
gaat om die rijken, die een (bedreigende) relatie hebben c.q. hadden met het volk Israël.
In Jesaja 13, kunnen we de profetie lezen over het grote Babylonische rijk (en diens koning).
Aanvankelijk gaat de profetie inderdaad over de menselijke koning van Babel, maar
ongeveer vanaf vers 10 verandert dit en zien we de ware vorst achter dit rijk opdoemen; de
“morgenster” en “zoon des dageraads” die zich aan God gelijk wilde maken en tegen Hem in
opstand kwam, waardoor hij uiteindelijk de satan werd.
In zijn val sleepte hij een groot deel van de engelenmachten met zich mee, die nu in de
figuur van demonen, het mensdom terroriseren.
Uit dit verhaal mag ons ook duidelijk worden, dat de zondeval in de Hof van Eden niet op
zich zelf stond, maar vooraf werd gegaan door de zondeval in de Hemelse gewesten.
De oorzaak van beide zondevallen is hetzelfde, namelijk de wens om “aan God gelijk” te zijn.
Dat wil dus zeggen; niet meer van Hem afhankelijk te hoeven zijn. (vergelijk Jes.13 met
Gen.3:1-6)
Maar dat is nou net het doel waartoe God de mens geschapen heeft.
God is de Schepper van alle dingen en is ook het Leven in Zijn schepping; de mens is het
schepsel en om te leven is hij afhankelijk van God.
Keert hij zich van Hem af, dan vervalt hij tot de dood (afgescheiden van het leven) en leeft hij
in zonde (mist zijn doel). Zijn eindbestemming is de sjoel7.
Dit is de oorzaak van alle ellende en van alle mislukte levens op aarde door de hele geschiedenis van de mensheid heen.
Als wij een goed en geestelijk gezond leven willen hebben, dan zullen we terug moeten naar
het weer afhankelijk willen zijn van God en het gehoorzaam willen worden aan Zijn gedachten en bedoelingen.
In het boek Daniël vinden we nog meer voorbeelden van deze gevallen engelenvorsten.
In Daniël 10 lezen we dat God één van Zijn engelenvorsten naar Daniël stuurt om hem deelgenoot te maken van de toekomstige gebeurtenissen.
De engel zegt dan tegen Daniël het volgende:
6 Overgenomen uit: Zacharia van G.A.van Weerd.
7 Het dodenrijk, verstoken van elke bemoeienis van God
11
“Vrees niet, Daniel , want van de eerste dag af, dat gij uw hart erop gezet had om inzicht te
verkrijgen en om u voor uw God te verootmoedigen, zijn uw woorden gehoord, en ik ben
gekomen op uw woorden. Maar de vorst van het koninkrijk der Perzen stond eenentwintig
dagen tegenover mij; doch zie, Michael, een der voornaamste vorsten, kwam mij te hulp,
zodat ik daar, bij de koningen der Perzen, de overhand behield;” (Daniel 10:12-13 NBG51)
Oppervlakkig gelezen, lijkt het of de engel spreekt over de aardse vorst der Perzen, maar als
je vervolgens ziet, dat het de aartsengel Michael is die hem te hulp schiet, kun je wel
begrijpen, dat het hier niet gaat om een aardse strijd, maar een strijd in de hemelse
gewesten.
En dat met de vorst der Perzen, de satanische engelenvorst achter de Perzische troon
bedoeld wordt.
Let ook op het feit, dat hij eerst in het enkelvoud (vorst) spreekt en daarna in het meervoud,
koningen.
Het gaat hier dus om een echte veldslag in de hemelse gewesten.
Met dit inzicht is het niet meer zo moeilijk te bedenken, waarom God akkoord ging met de
beproeving van Job.
Het ging Hem er niet om Job te testen, maar om Job juist aan te wijzen als het ultieme
voorbeeld waartoe de vertrouwelijke relatie van God en de mens kan leiden.
Een relatie, zoals God die bedoeld had bij de schepping van de mens!
Hier was juist een mens, waar God het volste vertrouwen in had en die, ook al zouden de
omstandigheden zich volkomen wijzigen, zijn relatie met God daardoor niet in gevaar zou
laten brengen.
De eerste mens (Adam), die aanvankelijk in die relatie met God leefde, was onder druk van
de satan gevallen, maar niet Job8. Deze zou blijven volharden in zijn liefde voor God.
En God wist dat en wilde dat tonen aan alle engelvorsten voor zijn troon.
De hemel moet weten, dat Gods schepping uiteindelijk zal blijken GOED te zijn! Waarom?
Omdat God groot en almachtig is en Zijn Wijsheid ongekend en niet te evenaren.
Dit thema zien we uiteraard herhaald in het Nieuwe Testament. Lees maar waarvoor wij, als
Gemeente van Jezus Christus, uiteindelijk bestemd zijn:
“en in het licht te stellen wat de bediening van het geheimenis inhoudt, dat van eeuwen her
verborgen is gebleven in God, de Schepper van alle dingen, opdat thans door middel van de
gemeente aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelkleurige
wijsheid Gods bekend zou worden, naar het eeuwige voornemen, dat Hij in Christus Jezus,
onze Here, heeft uitgevoerd,” (Efeze 3:9-11 NBG51)
Voor mij is Job dan ook in de eerste plaats het typebeeld van de Christus die door Zijn lijden,
dood en opstanding, alle dingen weer met God verzoend heeft, zowel in de hemel als zo ook
op aarde. (Kol.1:20)
Daarnaast staat Job ook model voor alle ware gelovigen, die hun leven volkomen afhankelijk
hebben gesteld van God en die voor Hem bruikbaar zijn geworden voor Zijn alles
omvattende Heilsplan.
8
Als typebeeld van onze Here Jezus
12
Wat kunnen wij hieruit leren?.
Ten eerste, dat lijden - ook in ons leven - niet per definitie te maken heeft met zondig
handelen. Het kan wel, maar het is beslist niet op alle gevallen van toepassing. Integendeel!
Ten tweede, dat God het lijden, de moeite en de problemen in ons leven toelaat en ze beslist
niet altijd voor ons oplost. Naarmate wij in Christus groeien, kan Hij ons zelfs meer
“toevertrouwen”.
In de intimiteit van onze relatie met Hem, verwerven we zoveel kracht en wijsheid, dat wij
zelf op een Gode welgevallige wijze met onze omstandigheden leren omgaan.
De geschiedenis van het christendom kent vele getuigenissen van menselijk lijden, waarin
juist door evenwichtig, moedig, vroom en verstandig handelen, God buitengewoon
verheerlijkt werd.
Ik las eens in een artikel, dat uit een onderzoek is gebleken, dat juist in gemeenten, waar het
gemiddelde niveau van geestelijke groei laag was, het meest allerlei wonderen en tekenen
zich voordeden. Terwijl in gemeenten waar het gemiddelde niveau van geestelijke groei
hoog was, deze zich nauwelijks of helemaal niet voordeden.
Dat lijkt misschien in tegenspraak met wat wij altijd geleerd hebben over “geloven” en over
de gaven van de Heilige Geest, maar misschien is het toch niet zo onlogisch.
Juist daar waar de relatie met God nog min of meer in de kinderschoenen staat, heeft de
Heilige Geest veel meer van dit soort wonderen en tekenen nodig, om Gods kinderen bij de
les te houden.
Wanneer wij echter meer in geestelijke volwassenheid toenemen, hebben we die uiterlijke
wonderen en tekenen steeds minder nodig, omdat onze relatie met God elke dag weer
opnieuw een wereld van innerlijke wonderen voor ons opent.
Wonderen die zich afspelen in ons binnenste en die ons groeiproces inspireren en
stimuleren.
Het grootste wonder is uiteindelijk de volkomen overwinning op ons eigen IK. We gaan dan
niet meer zozeer naar de uiterlijke wonderen verlangen – en ik zal niet ontkennen dat het
fantastisch is om ze mee te mogen maken – maar veel meer naar de Wonderdoener zelf.
Misschien dat we nu de woorden van de Vader in het verhaal over de “verloren zoon” beter
kunnen begrijpen. Wanneer Hij bemerkt, dat zijn andere zoon afgunstig reageert op de wijze
waarop Hij de verloren geachte zoon weer volledig in eer heeft hersteld, dan zegt Hij:
“……. Kind, gij zijt altijd bij mij en al het mijne is het uwe.” (Lukas 15:31 NBG51)
Bij God te mogen zijn is de ultieme gave die God ons kan geven. En hoe snel gaan we
daaraan voorbij, net als die andere zoon van de Vader.
Maar in Gods Tegenwoordigheid ontvangen we de volheid van de Heilige Geest en in mij is
Hij de belofte van alle gaven!
“Maar de vrucht van de Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid,
goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing.” (Galaten 5:22 NBG51)
Luister wat David hierover zegt:
“Want één dag in uw voorhoven is beter dan duizend [elders]; ik wil liever staan aan de
drempel van het huis mijns Gods dan verblijven in de tenten der goddeloosheid.” (Psalmen
84:10 NBG51)
13
Terug naar Job.
We komen nu aan misschien wel de belangrijkste vraag die dit boek opwerpt: wat is nu
eigenlijk het “twistpunt” tussen God en de satan, als het gaat om de beproeving van Job?
Ging het erom, om aan te tonen, dat Job een rechtvaardig, oprecht, vroom en godsdienstig
man was? Het heeft er zeker mee te maken gehad, want Job was een dergelijk man.
Maar de vraag gaat dieper.
Het echte twistpunt gaat over het feit of Job als schepsel van God in staat is om God lief te
hebben “om niet”!?
Dat wil dus zeggen volkomen onbaatzuchtig en zonder enige bijbedoelingen.
Met andere woorden, is het geloof van Job in God en zijn liefde voor Hem, belangeloos, of
spelen diverse eigen belangen een verhulde rol? En als Jobs geloof belangeloos is, waar ligt
dan het omslagpunt.
Daar ging het hier om! Vergeet hierbij niet dat de ganse schepping voortgekomen is uit de
liefde van God. Het was pure liefde die Hem bewoog de mens te scheppen naar Zijn beeld in
de verwachting dat Zijn liefde door de mens zou worden beantwoord met liefde voor Hem
uit een vrije wil.
Adam en Eva en hun gehele nageslacht hebben hierin gefaald en zijn terecht gekomen op
het terrein van de dood en het verderf. Ook wij leven nog steeds op dat terrein en in een
liefdeloze wereld. Althans een wereld waar echte pure liefde heel erg schaars is.
Dat is om stil van te worden, vooral als je aan jezelf de vraag durft te stellen: Kan en durf ik
God lief te hebben “om niet”?
Of ligt in mijn geloof toch ergens de verwachting verborgen, dat het mij in het leven winst zal
opbrengen als ik God dien? Dat door mijn geloof, God mij zegent en mij vooral van ziekte en
tegenspoed vrijwaart? Wordt dat ook niet van elke kansel min of meer verkondigd? Zijn wij
daar niet mee opgevoed?
“Neem nu maar eerst de Heer aan en dan zal je zien, dat jouw omstandigheden zich van zelf
veranderen”.
En als ik straks doodga, is mij geleerd, dan is er vanwege mijn geloof een plekje voor mij
gereserveerd in de hemel! U weet wel, de welbekende stoel die daar klaar zal staan.
Och, hoe vaak heb ik dat wel niet horen zeggen!
En ik haast mij te zeggen, dat het helemaal niet verkeerd is om al deze dingen van God te
verwachten, want als een liefdevolle Vader wil Hij ons alles geven wat wij nodig hebben.
Maar is dit nou alles; is dit de inhoud van mijn geloof, of is er ook die oprechte en
onvoorwaardelijke liefde voor God, waar naar Hij zo uitkijkt?
Moeilijke vraag, hé? Ik durf er voor mijzelf geen volmondig “ja” op te zeggen.
Wat dat betreft is het goed te erkennen, dat wij maar zwakke mensen zijn en dat onze
onvoorwaardelijke liefde nooit volkomen en onbegrensd is.
Maar in het boek Job zien we een man, die dat wel kon: Job, had God lief “om niet”!9
Ook al veranderde zijn gehele levensomstandigheid, zijn liefde voor God verflauwde niet.
Accepteerde hij zijn lot? Beslist niet. En in het verdere verloop van dit boek zien we hem dat
ook duidelijk kenbaar maken. Hij voelt zich volstrekt onterecht behandeld en ook
machteloos tegenover een almachtige God. Maar ondanks dat durft hij toch te zeggen:
9
“En de satan antwoordde de Here: Is het om niet, dat Job God vreest etc..”(Job. 1:6-12)
14
“Maar ik weet: mijn Losser leeft en ten laatste zal Hij op het stof optreden.” (Job 19:25
NBG51)
Dat kan alleen iemand zeggen die God ten diepste vertrouwt en Hem boven alles oprecht lief
heeft.
En daarin is Job ons zeker tot een voorbeeld en een typebeeld van Hem, die Zijn liefde in
praktijk bracht, door het vereiste ultieme offer te brengen op het kruis van Golgotha.
Hierin is Hij ons voorgegaan in het “om niet” liefhebben van de Vader. En doordat Hij dat
kan….., kan ik het ook…… in en door Hem!
-0-0-0-0-0-
15
Hoofdstuk 2
Het eerste gedeelte van onze overdenking van het boek Job, eindigde met de constatering,
dat Job een man was, die in staat bleek te zijn, God lief te hebben “om niet”.
En daarin is hij een schaduwbeeld van de Here Jezus, die Zijn Hemelse Heerlijkheid uit liefde
voor de Vader aflegde om als plaatsvervanger voor de in
zonde verloren mens te sterven aan het kruis van
Golgotha.
Maar, zoals zo vaak in de Bijbel, zit hier een keerzijde aan.
Dat wat op de Here Jezus van toepassing is straalt
namelijk ook op “ Zijn kinderen” af.
Boek Job in de Hebreeuwse Bijbel
Ergo, ook wij kunnen God leren liefhebben “om niet”;
niet uit ons zelf natuurlijk, maar omdat Christus in ons
woont door de Heilige Geest (Rom.5:5), waarmee Hij ons verzegeld heeft (Efe.1:13).
Het thema “om niet” speelt in het boek Job een belangrijke rol.
Want als Job blijk geeft, God lief te kunnen hebben “om niet”, betekent het ook dat zijn
lijden “om niet” was. En God bekent dat eigenlijk zelf:
“ Toen zeide de HERE tot de satan: Hebt gij ook acht geslagen op mijn knecht Job ? Want
niemand op aarde is als hij, zo vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad. En
nog volhardt hij in zijn vroomheid, hoewel gij Mij tegen hem hebt opgezet om hem, zonder
oorzaak, in het verderf te storten.” (Job 2:3 NBG51)
Aan Jobs lijden lag geen oorzaak ten grondslag.
Net zo goed geldt dat eigenlijk ook voor het lijden van de mens in zijn algemeenheid en voor
de Kinderen Gods in het bijzonder.
Dat maakt het lijden zo mysterieus en ongrijpbaar. Er is geen passend antwoord te vinden op
het “waarom” van het lijden. Het enige waarmee we het lijden zouden kunnen verklaren is,
dat het net zo goed als de zonde zelf, een product is van deze zondige wereld.
Maar ook dan ervaren we het als onrechtvaardig, als een straf of als een noodlot. En vooral
als het gaat om gelovigen stuit dat vaak op veel onbegrip.
Het maakt ons opstandig en soms ook boos en bitter. En het is moeilijk om het zomaar te
kunnen accepteren.
Bij ziekte en dood is er soms nog wel een zuinige vorm van lijdzaamheid te bespeuren, maar
als het gaat om het lijden vanwege het handelen van de mens, ontbreekt het ons vaak
(terecht) aan elke vorm van begrip.
Wat te zeggen van die miljoenen mensen, die door oorlog, terrorisme en andere vormen van
onderdrukking over de gehele aarde op de vlucht zijn? Duizenden sterven onderweg.
Mannen, vrouwen en vooral kinderen! Daar kun je je toch nooit bij neerleggen? Dat mag je
toch nooit accepteren?
Neen, maar je zult wel moeten, omdat aan deze waanzin geen einde komt; in tegendeel het
schijnt alleen maar toe te nemen. Een in zonde verloren wereld, een van zichzelf vervreemde mensheid, een verloren generatie!
Och, Here Jezus, kom toch vlug weer terug en sticht alstublieft Uw Vrederijk op aarde. Want
pas dan is er weer gerechtigheid en vrede. En kunnen de kinderen op deze aardbol weer
echt lachen en onbekommerd spelen.
16
In het boek Job zien we, dat deze gedachten en gevoelens niet alleen van onze tijd zijn, maar
ook toen al een grote rol speelden. Alleen toen ging de gevestigde orde er wat simplistisch
vanuit, dat het de godvrezenden altijd goed zou gaan en de goddelozen slecht. Hoor maar
naar een paar uitspraken van Jobs vrienden.
“Gij (vrome Job) zult vertrouwen, omdat er hoop is, en als gij rondgezien hebt, zult gij gerust
gaan slapen; gij zult nederliggen zonder dat iemand u opschrikt, en velen zullen naar uw
gunst dingen. Maar de ogen der goddelozen zullen versmachten, elke toevlucht is hun
afgesneden, wat zij te verwachten hebben, is het uitblazen van de adem”. (Job 11:18-20
NBG51)
“Weet gij dit soms van oudsher, sedert de mens op aarde geplaatst is? Voorzeker, het gejubel
der goddelozen duurt kort, en de vreugde der godvergetenen slechts een ogenblik. Al verheft
zich zijn trots hemelhoog, en raakt zijn hoofd aan de wolken”. (Job 20:4-6 NBG51)
“Dit is van Gods wege het deel van de goddeloze mens, het erfdeel van de geweldenaars, dat
zij van de Almachtige ontvangen: als zijn kinderen talrijk worden, het is voor het zwaard, en
zijn spruiten worden niet met brood verzadigd; wie van hem overblijven, worden door de pest
ten grave gesleept, en hun weduwen wenen niet. Al hoopt hij geld op als stof en verschaft
zich kleding als leem, hij verschaft zich die, maar de rechtvaardige bekleedt er zich mee, en
de onschuldigen verdelen het geld.” (Job 27:13-17 NBG51)
Tijdens de gehele discussie van Job met zijn drie vrienden zien we dit thema zich steeds weer
herhalen: God straft de goddelozen en de godvrezenden zegent Hij.
Zowel uit andere plaatsen in de Bijbel als uit de geschiedenis van het mensdom weten we,
dat de werkelijkheid veel gecompliceerder is.
Ook in ons eigen dagelijkse leven worden we geconfronteerd met onbegrijpelijk lijden.
Lijden is, zoals ik al eerder zei, samen met zovele andere afschuwelijke zaken in de wereld,
een product van de zonde. En zolang er zonde is zal er ook altijd lijden zijn!
En God laat dit lijden toe!
En natuurlijk geloven en weten we, dat Hij wel weet wat Hij toelaat, maar als je in een
positie van lijden verkeert, is dat vaak een schrale troost.
Ook de wijze Salomo, worstelde met dit probleem. Luister maar naar wat hij constateert in
het boek Prediker:
“ Er is een ijdel (zinloos) ding, dat op aarde geschiedt: er zijn rechtvaardigen, wie het gaat
naar de verdienste der goddelozen en er zijn goddelozen, wie het gaat naar de verdienste der
rechtvaardigen; ik zeide, dat ook dit ijdelheid (zinloosheid) is.” (Prediker 8:14 NBG51)
Met andere woorden, een rechtvaardig (of gelovig) leven biedt geen garantie voor een van
lijden gevrijwaard leven. Mijn moeder zei vroeger al: “God heeft ons beslist geen kalme reis
beloofd, maar wel een behouden aankomst!”.
Maar al te vaak, lijkt het er op, dat het de goddelozen juist beter afgaat (bijvoorbeeld in
materiele zin), dan de gelovigen. Vooral in de graaicultuur van onze moderne samenleving
zijn het doorgaans de goddelozen, die zich zelf het meest weten te verrijken, omdat ze van
hun geweten weinig last hebben en ze het met de “eerlijkheid” niet zo nauw nemen.
17
Een christen staat hier in een “nadeliger” uitgangspositie, want bij hem/haar is het wel
degelijk de Heilige Geest, die zijn geweten aanspreekt! Althans zo hoort het te zijn.
De realiteit gebied ons dus te zeggen, dat de diep gelovige mens in het leven niet gespaard
wordt, als het gaat om ziekte, armoede, pijn, tegenslag, faillissement, verlies, geweld, oorlog
etc..
Dus moeten we ook voorzichtig zijn, met het uitspreken van oordelen hierover, omdat we
het niet in onze macht hebben het lijden te verklaren!
Helaas, dat probeerden de drie vrienden van Job wel.
Zij dachten een antwoord te hebben op het “waarom” van Jobs lijden. En als je ze hoort
praten, dan merk je, dat ze er vanuit gingen, dat hun antwoorden de absolute waarheid
inhield. Ze hadden de wijsheid in pacht, zouden wij zeggen.
Maar met hun benadering van het probleem gaven ze blijk gevangen te zitten in de al eerder
aangehaalde mening van de gevestigde orde in hun tijd.
En dat kwam er grofweg op neer:
“Job, je hebt gezondigd en daarom lijd jij!”
Dit is eigenlijk de kern van de hele dialoog tussen Job en zijn drie vrienden.
Voordat we een aantal voorbeelden hiervan de revue laten passeren, zet ik nog even de
thema’s die we uit deel 1 hebben besproken op een rijtje:
1. Het lijden van de mens;
2. De grootheid van God;
3. Gods soevereiniteit.
4. Het liefhebben van God om niet;
Ook zagen we dat de strijdvraag tussen satan en God niet zozeer ging om de rechtvaardigheid, oprechtheid vroomheid en godsdienstigheid van Job, maar om de vraag of hij God lief
kon hebben “om niet”.
Of was zijn geloof slechts voorwaardelijk en zo ja waar lag dan het omslagpunt?
Uit het hele verhaal moge blijken dat dit omslagpunt bij Job beslist niet lag in wat hij bezat.
Let op wat hij hierover zegt, nadat hij alles kwijt is geraakt:
“Toen stond Job op, scheurde zijn mantel en schoor zijn hoofd; daarop wierp hij zich ter
aarde, boog zich neer en zeide: Naakt ben ik uit de schoot mijner moeder gekomen, naakt zal
ik daarheen wederkeren. De HERE heeft gegeven, de HERE heeft genomen, de naam des
HEREN zij geloofd. In dit alles zondigde Job niet en schreef Gode niets ongerijmds toe.” (Job
1:20-22 NBG51)
Met andere woorden: zowel in Gods zegeningen, als in Zijn tuchtigingen bleef Job, God
liefhebben en daar in is hij voor ons tot voorbeeld, hoe wij hebben om te gaan met Gods
liefde en onze liefde voor Hem, ongeacht de situatie waarin wij kunnen komen te verkeren.
Zijn Wil onder alle omstandigheden volledig kunnen accepteren, daar komt het op aan!
Geen ander als Job begreep dat zo goed, maar geen ander als wij zelf weten uit ervaring hoe
moeilijk dat is!
Geen wonder, dat God, Jobs beproeving gebruikte om aan de hemelse engelenvorsten10,
inclusief de satan, te doen zien dat Zijn schepping (met als kroon daarop: de mens) goed11 is.
10
11
Job 1:6 e.v.
Genesis 1:31
18
En als de kroon op de schepping goed is, dan is ook de gehele schepping goed.
Terug naar de vrienden van Job.
Je zou deze vrienden, Elifaz, Bildad en Zofar te kort doen, als we er niet eerst op wijzen, dat
het hier gaat om echte vrienden.
Je mag je gelukkig prijzen, als je vandaag de dag nog zulke vrienden kan vinden!
Uit Job 2:11-13 kunnen we opmaken, hoe begaan ze waren met het lot van Job.
“Toen nu de drie vrienden van Job hoorden van al het leed dat hem getroffen had, kwam
ieder van hen uit zijn woonplaats: de Temaniet Elifaz, de Suchiet Bildad en de Naamatiet
Sofar; en zij kwamen volgens afspraak bij elkander om hem te gaan beklagen en te troosten.
Toen zij van verre hun ogen ophieven, herkenden zij hem niet. Zij verhieven hun stem en
weenden, scheurden hun mantels en strooiden stof op hun hoofd, hemelwaarts. En zij zaten
bij hem op de grond, zeven dagen en zeven nachten; niemand sprak tot hem een woord,
want zij zagen, dat zijn smart zeer groot was.” (Job 2:11-13 NBG51)
Ze gingen onmiddellijk naar hem toe toen ze hoorden wat hem was overkomen.
Dat moesten zij doen, een ieder vanuit zijn eigen land, verstoken uiteraard van het comfort
dat wij kennen als wij op reis gaan.
Op een ezel of kameel dwars door rotsachtig terrein en snikhete woestijnen. Ook dreigde er
voortdurend het gevaar om door woestijnrovers te worden overgevallen.
Ja, je moest er in die tijd heel wat voor over hebben als je een vriend of familie wilde
bezoeken.
Toen zij na een lange slopende reis Job naderbij kwamen scheurden ze hun kleren, als blijk
van hun intens medeleven en rouw en bestrooiden zichzelf met stof om aan te geven hoe
zwaar het hun viel om van het diep tragische beeld van Job getuige te moeten zijn en hoe
sterk zij zich met hem verbonden voelden.
Zijn leed, was hun leed! En dat was uiteraard niet mis. Denk je eens in wat Job allemaal niet
kwijt was geraakt. Al zijn bezittingen, zijn vee, zijn gezondheid, maar bovenal zijn 10 kinderen.
Je kind verliezen! Elke ouder zal het met mij
eens zijn, dat dat het ergste is wat je in het
leven kan overkomen. Een verlies wat je nooit
meer te boven komt.
Job verloor 10 kinderen. Een onvoorstelbaar
leed!
De impact op de vrienden was dan ook enorm
en je ziet in de aanvang hun voorzichtigheid en de grote ruimte die zij Job gaven om zijn
bitterheid te uiten.
Zij begonnen daarom met één hele week, zwijgend met Job te rouwen.
Waar vind je zulke vrienden?
In onze tijd doen we het meestal af met een ansichtkaart, liefst versierd met een Bijbeltekst.
Dat doet altijd goed, vinden we. Meer kunnen we ons, gelet op onze overvolle agenda,
nauwelijks nog permitteren.
Nou ja, een telefoontje kan er misschien nog van af, maar daar houdt het dan wel mee op.
19
In echt dringende gevallen willen we, als de agenda het toelaat, nog wel even wat tijd vrij
maken voor een gesprek of een bemoedigend bezoekje, inclusief fruitmandje, als ons
mobieltje maar onder bereik kan blijven.
Maar ook dat kan natuurlijk niet te lang duren! We moeten nog boodschappen doen, we
moet nog dit en we moeten nog dat; enfin, u vult het zelf maar in.
Toen wij jaren geleden nog in Zwolle woonachtig waren, woonde in onze straat een echtpaar, waarvan de man een belangrijke persoonlijkheid was in de vakbondswereld.
Een hele belangrijke man dus! Hij werkte lange dagen, was ‘s avonds druk met telefoon en
klantenbezoek, terwijl zijn spaarzame vrije tijd ook nog door bezoek aan huis veelvuldig
werd onderbroken. Kortom hij stond “midden” in het leven.
Tot dat er bij hem een agressieve vorm van kanker werd geconstateerd. Van de één op de
andere dag viel zijn gehele drukke bestaan in duigen en belandde hij in het ziekbed.
De eerste maand kreeg hij nog redelijk veel bezoek van collega’s, vrienden, familie en andere
belangstellenden, waaronder ik.
De tweede maand werd dat al een stuk minder en in de derde maand gebeurde dat nog
slechts per telefoon of door middel van het welbekende ansichtkaartje.
Het duurde niet lang of hij werd opgenomen in het ziekenhuis, waar hij als terminaal werd
aangemerkt en apart gezet. Daar zocht ik hem op.
Toen ik binnenkwam zat zijn vrouw er ook, samen met een mij onbekende man.
Nooit zal ik vergeten, dat afschuwelijke gevoel van zinloosheid wat mij overviel, toen deze
onbekende man aan mij werd voorgesteld als de nieuwe vriend van zijn vrouw.
Hij was nog niet eens dood, of mevrouw had zich alweer voorzien van een nieuwe man!
Toen ik naast zijn bed ging zitten, zei zij opgewekt, nu ik er toch was, dat zij en haar vriend
nog even een terrasje gingen pakken. Het was immers zulk mooi weer! Ze moesten er nu
nog maar even van genieten, nietwaar? En ik kon haar man mooi gezelschap houden. Doei,
en weg waren zij!
Geen vleugje verdriet en medeleven!
Op mij heeft dit gebeuren een onwisbare indruk gemaakt. Een tragischer voorbeeld van hoe
zinloos mensen met elkaar (en met zich zelf) kunnen omgaan, kan ik niet bedenken.
Je bent nog niet dood of je bent eigenlijk al afgeschreven.
Het doet mij overigens een beetje denken aan de vrouw van Job. Laten we even stil staan bij
haar houding en wat zij zegt:
“Toen zeide zijn vrouw tot hem: Volhardt gij nog in uw vroomheid? Zeg God vaarwel en
sterf12! Maar hij zeide tot haar: Zoals een zottin spreekt, spreekt ook gij; zouden wij het
goede van God aannemen en het kwade niet? In dit alles zondigde Job met zijn lippen niet.”
(Job 2:9-10 NBG51)
Je zou kunnen zeggen, dat we in de woorden van deze vrouw de eerste aanzet tot euthanasie zien. Een thema dat juist in onze (eind)tijd zo’n belangrijke rol speelt.
Een enkele ethicus daargelaten, is het eigenlijk allang een maatschappelijk geaccepteerd
verschijnsel. De discussie van vandaag gaat niet eens meer over het feit of we het wel of niet
mogen toepassen, maar over de vraag waar de grens behoort te liggen. Na de terminale
mens, komen namelijk al heel gauw andere doelgroepen in beeld.
Er zijn Joodse geschriften die de vrouw laten zeggen : “Zegen God en sterf”. De Statenvertaling houdt zich aan deze tekst
(de Textus Receptus). De Nieuwe Bijbelvertaling spreekt over: “Vervloekt God en sterf”
12
20
De vrouw van Job ging echter van de toenmalige gevestigde orde uit, waarin het voor de
mensen vaststond, dat God zich altijd keert tegen de goddelozen en hen zal vernietigen,
terwijl Hij de rechtvaardigen zegent. Ik zei het al eerder.
Daarom zette ze Job tegen God op, om op die manier verder lijden te voorkomen.
Alsof er na dit leven geen ander leven meer zou bestaan en Job met een dergelijke daad het
enige wat hem nog was overgebleven, zijn zielenheil, niet zou kunnen verspelen.
Terecht noemt hij zijn vrouw een zottin.
Immers, het verlies van de eeuwige geborgenheid staat in geen enkel opzicht in verhouding
tot datgene wat wij hier op aarde kwijt kunnen raken of kwijt geraakt zijn.
Liever een aards leven vol lijden en in diepe armoede, dan voor eeuwig verloren gaan!
Want dat laatste is onomkeerbaar en is voor altijd, terwijl ons aardse leven aan tijdelijkheid
en vergankelijkheid onderhevig is en slechts een “zuchtje” in de eeuwigheid is.
Ik denk dat een vroom man als Job dat ten diepste besefte!
Daar komt nog bij, dat de vrouw er vanuit ging, dat “het leven”, het laatste was wat Job nog
over had en dat hij dat nu ook maar moest opgeven nu toch al het andere (wat het leven zin
gaf) hem ontnomen was.
Maar daarmee maakte zij een grote denkfout en wordt daardoor eigenlijk een schaduwbeeld
van de moderne mens, die volstrekt geen rekening met God meer wenst te houden.
Want “God zelf” was immers het laatste wat Job kwijt kon raken en hoe kon je aan een man,
die God zó lief had, ja zelfs “om niet”, vragen Hem vaarwel te zeggen!
Alleen een volstrekte dwaas kan zo denken! Misschien is dit wel de belangrijkste les die de
postmoderne mens van Job kan leren!
Gelukkig had Job nog zijn drie vrienden, die van ver gekomen waren en vervolgens zeven
dagen en nachten naast hem op de grond zaten en met hem mee rouwden over wat hem
was overkomen.
Ik zei het al eerder; zij maakten zich als het ware één met zijn leed!
Het ontroert mij altijd weer als ik dit lees. Wat een vrienden!
Eén van onze grootste misopvatting is, dat we bij leed in onze omgeving zo snel mogelijk
naar een oplossing moeten zoeken.
Vooral als het gaat om problemen, die wij snel denken te kunnen oplossen of die we beslist
niet als onoverkomelijk achten.
De vraag is echter of de hulpvrager daar wel behoefte aan heeft?
Misschien is een beetje aandacht, een schouder om op uit te huilen of een luisterend oor
veel meer de onderliggende vraag van de hulpkreet!
Maar omdat onze hele samenleving oplossingsgericht is ingesteld, zoeken wij onmiddellijk
naar mogelijkheden om het probleem te tackelen. Of om het tenminste “een plaats” te
geven. En hebben we dat opgelost, dan kunnen ook wij weer verder met ons drukke
bestaan.
Maar daardoor raakt de kernvraag van het probleem op de achtergrond en komen de onderliggende gedachten en gevoelens niet boven tafel. De pijn is dan wel verzacht, maar de
“angel” is niet verwijderd.
De vrienden van Job volgden aanvankelijk een andere strategie.
Zij gaven Job eerst het gevoel met hem één te willen zijn in zijn leed; ten volle er van bewust,
dat zij aan dit leed niets konden veranderen. Pas daarna begonnen zij heel voorzichtig het
gesprek met Job op te starten, waarbij Job eerst alle ruimte kreeg om zijn gevoelens te uiten.
21
De start van hun optreden was dan ook perfect! Menig hulpverlener of pastoraal werker zou
aan hen een voorbeeld mogen nemen.
Jammer, dat ze dit niet volhielden.
Al vlug maakten ook zij de klassieke fout, om naar de oorzaak van Jobs ellende te zoeken.
Als je de oorzaak kent, dan kun je er immers ook een oplossing voor vinden, zo is de
gedachte!
Bij de start van het gesprek echter, gingen ze nog met gevoel en tact te werk en kreeg Job,
als eerste, de gelegenheid om zijn beklag te doen. En Job doet dat ook, op niet mis te
verstane wijze. De bitterheid spat er van af!
Laten we even naar hem luisteren:
“De dag verga, waarop ik geboren werd; de nacht, die zeide: Een jongske is ontvangen. Die
dag zij duisternis, God in den hoge vrage niet naar hem, geen lichtglans bestrale hem. Mogen
donkerheid en diepe duisternis beslag op hem leggen, moge wolkgevaarte zich over hem
legeren, zonsverduistering hem verschrikken.” (Job 3:3-5 NBG51)
“Waarom hebben knieën mij opgewacht, waarom borsten, zodat ik kon zuigen? Dan zou ik
nu nederliggen en stille zijn, ik zou slapen; dan zou ik rust hebben” (Job 3:12-13 NBG51)
Met andere woorden: was ik maar nooit geboren en vervloekt is de dag, waarop ik geboren
ben!
Dit is de noodkreet van een man in zijn diepste ellende. Een man die niet alleen materieel en
sociaal, maar ook fysiek, psychisch en mentaal volkomen failliet is.
Het doet mij denken aan die andere Man, die daar aan dat kruis op Golgotha het uitriep:
“mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?”.
De ellende van Job, hoe afschuwelijk dan ook, kan nog niet in de schaduw staan van dat
leed!
Job was door God nooit verlaten geweest, maar Jezus wel, omdat Hij daar hing onder het
oordeel van God zelf. En dat terwijl Hij zondeloos was en dus op geen enkele wijze dat
oordeel verdiende.
Iets wat Job natuurlijk van zichzelf niet kon zeggen, want hij was een zondaar en verdiende
ten volle Gods oordeel. Net als wij trouwens, als de Here Jezus het niet voor ons heeft opgevangen.
Jezus echter hing daar echt geheel “om niet”, en deed dat volkomen vrijwillig, opdat u en ik
weer met God verzoend zouden kunnen worden..
Ook hierin zien we Job min of meer als een schaduwbeeld van de Messias.
Aan de andere kant, staat hij hier ook model voor de uit het Paradijs geworpen mens, die
niet aan het lijden kan ontkomen, in een door satan gekoloniseerde wereld.
Want dat moeten we natuurlijk nooit uit het oog verliezen!
Hoe prachtig we het hier op aarde ook kunnen hebben, hoe zeer we ons ook kunnen verrijken, hoe gelukkig we ook denken te kunnen worden; alles wat we hier doen is uiteindelijk
onderworpen aan het verderf en aan de vorst van het verderf.
Dat wil het boek Job ons ook duidelijk laten zien, door in de aanvang de positie en de
strategie van satan aan orde te stellen. (Job 1:6 e.v.)
Hoe zeer we er ook naar streven; volkomen gelukkig kunnen we hier nooit worden, omdat
het Paradijs nu eenmaal door God van deze aarde is weggehaald. En dat is uiteindelijk de
oorspronkelijke omgeving waarin de mens, naar Gods bedoeling, behoort te leven.
22
Daarvoor is hij geschapen!
Maar die positie zijn we door de zondeval kwijt geraakt en we zijn terecht gekomen in een
wereld die aan de zonde en het verderf onderhevig is.
Nadat Job zijn bittere klachten heeft geuit, is het de beurt aan Elifaz om hierop te reageren.
Hij doet dit op een zeer voorzichtige- en meer algemene wijze. Hieruit blijkt zijn wijsheid en
zijn mensenkennis.
“Zou het u verdrieten, wanneer men beproeft een woord tot u te spreken? Wie toch zou zijn
woorden kunnen inhouden? (4:2)
Ja, wie kan zwijgen bij zoveel leed en bij zo’n bittere jammerklacht. Maar, wat kan je daar
nou op zeggen?
Heel slim wijst hij Job er op, wie hij was voordat het onheil hem trof.
“Zie, gij hebt velen vermaand, en slappe handen hebt gij gesterkt, uw woorden hebben de
struikelende opgericht, en knikkende knieën hebt gij gestevigd; maar nu komt het tot u, en gij
zijt moedeloos, het treft u, en gij staat verbijsterd.
Is dan niet uw godsvrucht uw toevlucht, uw onberispelijke wandel uw hoop?” (4:4-6)
Met andere woorden: “Job je hebt zoveel menselijke ellende en beproevingen gezien en je
hebt daarbij zo velen geholpen en weer kracht gegeven om hun problemen onder ogen te
zien en op te lossen, maar nu je er zelf voor staat, kun je toch niet zo maar bij de pakken
neerzitten. Waar zijn toch jouw wijsheid en geloof gebleven?”
Maar Job blijft zijn jammerklacht herhalen en wijst in feite al deze argumenten van de hand.
Wat mij bij Elifaz opvalt is, dat ondanks zeven dagen rouwen met Job, hij nauwelijks op diens
jammerklacht ingaat!
Even wijst hij op Jobs positie voorheen in de zin van: "je hebt zoveel mensen in hun nood
gesterkt en geholpen, wees nu ook een flinke man, nu het jezelf overkomt".
Maar wat heeft Job aan zo'n opmerking? Het is eigenlijk hetzelfde als dat je tegen de
tandarts zegt: "je hebt zoveel kiezen geboord en getrokken, zeur dus niet over kiespijn, nu je
die zelf hebt."
Dat is natuurlijk onzin en de pijnlijdende tandarts is daar niet mee geholpen.
Elifaz staat hier model voor een dergelijke wijze van optreden. Hoewel hij zo goed begon,
valt hij onmiddellijk in de klassieke fout op het moment dat hij zijn mond open doet: hij
toont een gebrek aan inlevingsvermogen (empathie).
Verstandelijk gezien heeft hij alles goed op een rijtje, maar het raakt zijn hart niet of nauwelijks. En het is nu eenmaal een gegeven, dat je met je hart de mensen meer bereikt, dan met
je verstand.
Wat heeft het bijvoorbeeld voor zin als ik het Evangelie van Jezus Christus verkondig, maar
Gods Liefde in mijn hart nauwelijks of niet de kans geef zich naar de ander uit te strekken.
Mijn woorden zouden droog en stoffig zijn en mijn handelingen slechts plichtmatige rituelen.
Paulus zegt hierover het volgende:
“Al ware het, dat ik met de tongen der mensen en der engelen sprak, maar had de liefde niet,
ik ware schallend koper of een rinkelende cimbaal. Al ware het, dat ik profetische gaven had,
23
en alle geheimenissen en alles, wat te weten is, wist, en al het geloof had, zodat ik bergen
verzette, maar ik had de liefde niet, ik ware niets. Al ware het, dat ik al wat ik heb tot spijs
uitdeelde, en al ware het, dat ik mijn lichaam gaf om te worden verbrand, maar had de liefde
niet, het baatte mij niets.” (1 Corinthiërs 13:1-3 NBG51)
De tweede “fout” die Elifaz maakt (en hier nog in algemene zin) is de stellingname, dat lijden
altijd gekoppeld is aan goddeloosheid (of zonden): Als je lijdt, dan is dat omdat je gezondigd
hebt!
In het hele gesprek van de vier mannen komt deze stellingname steeds weer terug.
In de beginfase zegt Elifaz dat nog niet met zoveel woorden, maar tussen de regels door kun
je het al opmerken. Later in het gesprek wordt het steeds explicieter uitgedrukt .
Wil ik hiermee zeggen, dat lijden nooit met zonde te maken heeft? Volstrekt niet!
Natuurlijk kan zonde de oorzaak zijn van ziekte en van veel verdriet. Maar dat is beslist niet
altijd het geval. En je mag daar nooit zo maar van uitgaan. Daar moet je zeer voorzichtig mee
zijn en er niet eerder iets mee doen, dan nadat je daar een serieuze gebedszaak van gemaakt
hebt en er naar “onderzoek” hebt gedaan.
Zorgvuldigheid moet ons aan de andere kant er niet van weerhouden, de betreffende zieke
op een oprechte en beslist niet afwijzende of veroordelende manier aan te moedigen zelfonderzoek te doen, naar mogelijke (verborgen) zonden.
De wijze waarop Elifaz dat doet, wekte bij Job alleen maar wrevel en weerstand op.
En dat vind ik het jammerlijke in dit hele gebeuren, als we de houding van de drie vrienden
aan het begin in ogenschouw nemen.
De derde “fout” die Elifaz maakt, is het naar zich toe trekken van het probleem.
Niet het leed van Job, maar Elifaz eigen ervaringen (de verschijning van een geest en zijn
visioenen) stelt hij centraal. Hij verlegt de aandacht naar zichzelf in plaats van naar de
getroffene.
Je kunt de andere nooit zo in zijn pijn laten zitten dan door dit te doen!
En helaas doen ook wij dat onbewust en onbedoeld veelvuldig. We hebben allemaal zo’n
sterke behoefte om gehoord te worden, dat we het gesprek direct naar ons toe trekken als
we daar de kans voor krijgen. Dikwijls is de ander nog niet eens uitgesproken.
Het is mijn stelligste overtuiging, dat wij elkaar – ook in de Gemeente – eenzaam maken
door dit gedrag.
Is er een remedie op dit gedrag? Jazeker, en het staat in dat 13e hoofdstuk van de 1e Korinthebrief:
“De liefde is lankmoedig, de liefde is goedertieren, zij is niet afgunstig, de liefde praalt niet,
zij is niet opgeblazen, zij kwetst niemands gevoel, zij zoekt zichzelf niet, zij wordt niet
verbitterd, zij rekent het kwade niet toe. Zij is niet blijde over ongerechtigheid, maar zij is
blijde met de waarheid. Alles bedekt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles verdraagt zij.”
(1 Corinthiërs 13:4-7 NBG51)
Word vol van Gods Liefde! En handel uitsluitend in de kracht van de Liefde van God!
Leren wachten op God is de remedie en pas in actie komen als de liefde van God ons daartoe
dringt (2Cor.5:14-15).
24
Dat betekent wel dat we goed moeten leren luisteren naar de stem van God en dat kan niet
anders dan dat we onze relatie met Hem centraal stellen.
De relatie die Job met God had kan ons daarin tot voorbeeld zijn!
Als tweede komt Bildad aan het woord en hij wrijft het zout wat dieper in de wonde:
“Zou God het recht buigen, of zou de Almachtige de gerechtigheid buigen?
Indien uw kinderen tegen Hem gezondigd hebben, dan heeft Hij hen aan hun overtreding
prijsgegeven.
Maar indien gij God zoekt, en de Almachtige om genade smeekt, indien gij rein en oprecht
zijt, dan zal Hij gewis over u opwaken en uw rechtmatige woning herstellen”. Job 8:3-6
Wat Bildad eigenlijk zegt is: “Job, dat jouw kinderen allemaal omgekomen zijn, komt door
hun zonden”.
Het zal je maar gezegd worden over je eigen kinderen op een moment dat je nog compleet
kapot bent van verdriet, omdat zij je allen ontvallen zijn.
“Zij hebben gezondigd en daarom zijn zij dood. Eigen schuld dikke bult!”
Bildad gaat helemaal voorbij aan het feit dat ook hij slechts een zondaar is die de dood
verdient13. Het bewijst zijn kortzichtigheid en onderstreept het wrede van zijn absolute
uitspraken.
En alsof dat nog niet genoeg is verwijt hij Job ook nog, dat deze schijnbaar onvoldoende
“rein en oprecht” is gebleken te zijn, waardoor hij God niet om vergeving heeft kunnen
vragen en op andere gedachten heeft kunnen brengen.
Een keiharde benadering en een leugen ook nog!
God wacht niet tot je “rein” genoeg bent om Hem aan te roepen, Hij kijkt alleen naar de
echtheid van jouw hart in welke hoedanigheid dan ook. En Hij ziet er naar uit om jou rein te
maken, omdat Hij weet dat je het uit jezelf toch nooit kunt.
Maar een dergelijk opstelling verwacht je niet van een vriend die zeven dagen lang met je
mee gerouwd heeft en die van verre is gekomen om je op te zoeken.
De les die wij hieruit kunnen leren is: hoe voorzichtig wij behoren te zijn met onze woorden.
Sowieso in geval van ziekte en lijden, maar eigenlijk ook in onze normale dagelijkse omgang
met elkaar. Luister maar eens wat Salomo hierover zegt:
“Een woord, in juiste vorm gesproken, is als gouden appelen op zilveren schalen. Een wijs
vermaner bij een luisterend oor, is een gouden ring en een fijn gouden sieraad.” (Spreuken
25:11-12 NBG51)
Goud in de Bijbel verwijst doorgaans naar de Heerlijkheid van God. Een juist gesproken
woord en een wijze correctie zijn dus gaven van God die de Heilige Geest in ons wil uitwerken, als we ons daarvoor openstellen en Hem erom vragen.
Ik denk dat de moeilijkste opgave voor ons is om op de Heilige Geest te wachten, zodat wij
met onze handelingen God niet voor de voeten lopen.
Geestelijke zorgvuldigheid, hemelse (Bijbelse) wijsheid en vooral Zijn oneindige Liefde zijn
de instrumenten waarmee God ons wil toerusten, opdat wij tot zegen kunnen zijn voor
elkaar op een Hem welbehaaglijke wijze.
13
Zie Eze.18:4 waarin het lot van de zondaar vastgelegd is. Zonde en dood behoren weliswaar bij elkaar, maar we kunnen nooit zeggen dat
een bepaalde zonde oorzaak is van een plotseling sterven (b.v. door een ongeluk). De Wet van God geeft aan, dat wanneer de zondaar zich
niet bekeerd, hij/zij de eeuwige dood zal sterven en Gods behoudenis zal verspelen Lees ook Eze 18:23.
25
Alleen zo is er gezonde gemeentegroei mogelijk!
Bij de drie vrienden van Job zien we het gebrek hieraan, waardoor al hun goed bedoelde
interventies alleen maar meer weerstand bij Job opriepen. Het maakte hem opstandig en
ontoegankelijk. Zelfs voor de goed bedoelde woorden. In zijn streven om zijn drie vrienden
van zijn onschuld te overtuigen, legde hij steeds meer de schuld van zijn situatie bij God:
“Waarom verbergt Gij (God) uw aangezicht en beschouwt Gij mij als uw vijand? Wilt Gij een
weggewaaid blad schrik aanjagen, een verdorde strohalm vervolgen, dat Gij mij een bitter lot
beschikt en mij doet boeten voor de ongerechtigheden mijner jeugd, dat Gij mijn voeten in
het blok zet en al mijn paden nagaat, voor mijn voetzolen belemmeringen legt? En dat bij
iemand, die vergaat als vermolmd hout, als een kleed, dat de mot verteert!” (Job 13:24-28
NBG51)
“Want de pijlen des Almachtigen steken in mij, welker gif mijn geest inzuigt; Gods
verschrikkingen stellen zich in slagorde tegen mij op.” (Job 6:4 NBG51)
Het zijn bittere verwijten naar God toe! Geen wonder, dat menig Bijbelkenner, Job omschrijft als een opstandige; een rebel!
Hij wil van geen eigen schuld weten en als zijn vrienden er bij hem op aan blijven dringen om
toch vooral toe te geven en zijn zonden te belijden, wijs hij ze af met een getergd sarcasme:
“Waarlijk, gij zijt nog eens mensen: met u zal de wijsheid uitsterven.” (Job 12:2 NBG51)
“Iets dergelijks heb ik al vaak gehoord, gij zijt allen jammerlijke vertroosters. Komt er geen
einde aan de ijdele woorden? Wat prikkelt u toch, dat gij weer het woord neemt?” (Job 16:23 NBG51)
“Hoelang nog zult gij mijn ziel grieven en mij met woorden verbrijzelen? Reeds tienmaal hebt
gij mij gesmaad; gij schaamt u niet mij te kwellen.” (Job 19:2-3 NBG51)
Zofar, heeft daar vlak voor nog getracht hem tot rede te brengen met de woorden:
“Indien gij uw hart bereidt, en uw handen tot Hem uitstrekt; indien er ongerechtigheid in uw
hand is, werp die verre weg, en laat geen onrecht in uw tent wonen; ja, dan kunt gij uw
gelaat smetteloos opheffen, dan zult gij vast staan en niet vrezen;” (Job 11:13-15 NBG51)
Het mag allemaal niet baten; Job blijft bij zijn standpunt en roept het uit: “Erken toch dat
God mij onrecht heeft aangedaan”(19:6).
In hoofdstuk 31 betuigt hij nog nogmaals voor de laatste keer op gepassioneerde wijze zijn
onschuld. Vooral in vers 26 benadrukt hij met klem zijn voortreffelijke houding ten opzicht
van God:
“indien ik de zon heb aangezien, wanneer zij straalde, en de maan, die in pracht
voortschreed, zodat mijn hart heimelijk verlokt werd, en mijn hand mijn mond heeft gekust,
dan zou ook dat een ongerechtigheid zijn geweest, voor de rechter te boeten, want ik zou
God daarboven hebben verloochend.” (Job 31:26-28 NBG51)
26
In die tijd was het aanbidden van zon, maan en sterren een veel voorkomende vorm van
afgoderij, waar Job uiteraard met grote stelligheid afstand van nam. Want dat zou verloochening van God betekenen en dat was voor hem natuurlijk een onmogelijkheid.
Net zo min als dat hij God zou vervloeken om de dood te zoeken om zodoende van verder
lijden af te komen, zoals zijn vrouw dat suggereerde.
Neen, dát zou hij nooit doen, maar dat dat doet niets af van zijn verwijten:
“Want de pijlen des Almachtigen steken in mij, welker gif mijn geest inzuigt; Gods verschrikkingen stellen zich in slagorde tegen mij op.” (Job 6:4 NBG51)
Aan de ene kant ziet hij zich door God aangevallen, als op een slagveld, en in een situatie
gedreven waaruit geen ontsnappen mogelijk is. En aan de andere kant heeft hij het gevoel
met God in een soort rechtsgeding te zijn verwikkeld geraakt. (Job 13:3; 13:17-19).
En in deze rechtszaak heeft hij aan zijn vrouw en aan zijn vrienden, met al hun wijsheden,
helemaal niets.
Hij roept het dan ook uit:
“Nu wordt mijn klacht toch tot opstandigheid, hoewel mijn hand mijn zuchten nog bedwingt.
O, dat ik Hem wist te vinden, dat ik tot zijn woning mocht komen! Dan zou ik Hem mijn
rechtszaak uiteenzetten en mijn mond met bewijzen vullen.” (Job 23:2-4 NBG51)
Ik denk dat hier het omslagpunt voor Job ligt. Alles heeft hij tot nu toe kunnen accepteren,
behalve het feit dat er schijnbaar niemand is die hem recht wil verschaffen! Er is er niet één
die oor heeft voor zijn argumenten. Schijnbaar zelfs God ook niet!
Toch blijft hij diep in zijn hart er van overtuigd volstrekt onschuldig te zijn. Het is God die
hem in deze situatie heeft gebracht, niet hij.
Als het kon zou hij het liefst God voor de rechter dagen om zodoende zijn onschuld te kunnen bewijzen.
Maar Job beseft natuurlijk wel, dat dit een ongelijke en onmogelijke strijd is. Wie kan de
Allerhoogste voor de rechter slepen? Het is dwaas om te denken, dat er bewijzen tegen God
zouden kunnen worden aangevoerd. Waar wil je die vandaan halen, Job?
Daar komt bij, dat je in een rechtszaak een pleitbezorger (advocaat) nodig hebt die op
juridische en objectieve gronden jou bijstaat en het voor je opneemt.
Welnu Job, jouw vrienden zitten vol vooroordelen en zijn van jouw schuld overtuigd! Jouw
eigen vrouw wenst jou slechts de dood toe, jouw kinderen zijn jou ontvallen en voor de rest
is er niemand die naar je luistert, laat staan het voor jou zou willen opnemen.
Bij de mensen zal je geen pleitbezorger kunnen vinden!
Neen, dat niet, maar nu wordt pas goed duidelijk hoe kostbaar de vertrouwelijke relatie van
Job met God was ….. en ondanks al het gebeuren, nog steeds is.
Job zoekt zijn pleitbezorger tegen God, bij God zelf!
“Ook al bespotten mij mijn vrienden, nochtans richt zich mijn oog schreiend op God,
opdat Hij de mens recht doe tegenover God, en recht doe tussen de mens en zijn naaste”.
Job 16:20-21
27
Dit is geen menselijke logica meer! Neen, maar de relatie van God en Job was dan ook niet
van een menselijk niveau, maar van een goddelijk niveau. God werkt altijd vanuit Zijn eigen
niveau, want Hij troont immers zoveel hoger boven al het menselijke op aarde uit.
We zijn met al onze drukke gedachten en bezigheden zo geneigd om dat maar al te vaak uit
het oog te verliezen. Je kunt God niet tot ons niveau verlagen en Hem ter verantwoording
roepen, want Hij is God! En Hij doet naar Zijn wil.
En bij die God zoekt Job nu zijn heil. Wat een ongelofelijk vertrouwen had Job in God.
Daarin is hij ons zeker tot een voorbeeld!
Als het gesprek tussen de vier mannen begint te stokken, blijkt er ineens een vijfde man
aanwezig te zijn geweest: Elihu.
“Toen hielden deze drie mannen op Job te antwoorden, omdat hij in eigen ogen
rechtvaardig was. En de toorn van Elihu, de zoon van Barakel, de Buziet,(Gen.22:21??) uit
het geslacht van Ram, ontbrandde; tegen Job ontbrandde zijn toorn, omdat deze zich
tegenover God voor rechtvaardig hield, en tegen diens drie vrienden ontbrandde zijn toorn,
omdat zij geen antwoord gevonden en Job nochtans schuldig verklaard hadden. Maar Elihu
had gewacht Job aan te spreken, omdat zij ouder waren dan hij.” (Job 32:1-4 NBG51)
Elihu is een veel jongere man en behoort tot het geslacht van Ram. Deze was een zoon van
Chesron een kleinzoon van Juda, de voorvader van koning David en uiteindelijk ook van de
Here Jezus. In het geslachtsregister van Mattheus wordt Ram, Aram genoemd. (bij Lukas:
Arni).
Deze geslachtslijn, uitmondend bij de Here Jezus, is op zijn minst gezegd buitengewoon opmerkelijk!
We lezen, dat Elihu een jonge man was en uit eerbied voor de oudere mannen (Job en zijn
vrienden) eerst zweeg en op de achtergrond totaal onzichtbaar was gebleven.
Maar zijn ergernis en boosheid groeide naarmate het gesprek verliep. Ergernis naar Job toe
vanwege diens hardnekkig vasthouden aan zijn eigen vermeende gerechtigheid en ergernis
naar de andere drie mannen toe vanwege hun gebrek aan begrip en realiteitszin en het
krampachtig vasthouden aan de algemene opinie van de gevestigde orde.
Op Elihu’s rede hebben de 3 vrienden geen weerwoord. Ook Job zwijgt, waardoor we in
combinatie met zijn opmerkelijke geslachtslijn, in hem duidelijk een schaduwbeeld mogen
zien van onze Here Jezus Christus.
Het is dan ook niet verwonderlijk, dat direct na Hem, God zelf tot Job spreekt.
Met betrekking tot de rol van Elihu zegt prof. dr. W.J Ouweneel:
“Elihu zegt: ‘ik ben vol woorden, de geest in mijn binnenste dringt mij”. Woord en Geest
hebben zijn binnenste gevuld, doortrekken zijn geest en persen zich naar buiten.
Na de dorre theorieën van de oudere drie vrienden, die van een simplistische wereldorde
uitgaan – de gevestigde orde – komt Elihu, door de Geest gedreven, niet om Job van
verborgen kwaad te beschuldigen, maar om hem voor te bereiden op de persoonlijke,
existentiële ontmoeting met God”.14
En dan spreekt God inderdaad tot Job. De Almachtige verschijnt hem in een storm en geeft
daarmee direct aan wie hij is: de God van de schepping.
14
Uit De Geest van God (pag.129) van W.J.Ouweneel
28
Hij die alles gemaakt heeft. Hij in wie alles zijn betekenis heeft. Hij die met zijn gedachten en
bedoelingen de ganse schepping gecreëerd heeft en tot in eeuwigheid zal onderhouden. Hij
die alle elementen van de schepping beheerst en in Zijn hand heeft: El-Sjaddai.
Met die God heeft Job hier te maken.
En nogmaals, Job, die God kan je nooit ter verantwoording roepen! Ook al denk je zo
rechtvaardig te zijn; tegenover deze God sta je altijd naakt en vuil van de zonde.
Paulus zegt hierover: allen hebben gezondigd, allen lopen de Heerlijkheid van God mis.
(Rom.3:23)
Vragenderwijs toont God aan Job de grootsheid van Zijn schepping, waaruit de Heerlijkheid
van God moge blijken.
Op een prachtige wijze schets God zijn goddelijke dierentuin met:
 de ezel, typebeeld van de koppigheid
 de woudos, typebeeld van de fysieke kracht
 de struisvogel, typebeeld van de dwaasheid (de kop in het zand steken)
 de gieren, typebeeld van de bloeddorstigheid
 Het nijlpaard, typebeeld van de bedrieglijke lompheid en dodelijke oerkracht
(Behemot)
 de krokodil, typebeeld van de verslindende agressiviteit. (Leviathan)
Wat God hiermee laat zien is dat Jobs ego denken in termen van vroomheid en gerechtigheid volkomen misplaatst is.
Als het erop aan komt is de mens ook maar een onderdeel van de schepping en vertonen zijn
eigenschappen grote overeenkomsten met die van de wilde dieren. De mens moet niet
denken, dat hij boven de materie van de schepping uitsteekt. Uiteindelijk is ook hij “maar”
een schepsel, net als al het andere in de schepping.
En door de zondeval is deze schepping op het terrein van de dood en het verderf terechtgekomen en wordt sindsdien (tot op heden) door de duivel gekoloniseerd. En dat geldt net
zo goed voor de mens.
En toch houdt God van de mens, ondanks dat deze dezelfde eigenschappen vertoont als de
dieren. Natuurlijk heeft God ook de dieren met liefde gemaakt. Bij alles is Hij betrokken en
alles maakt deel uit van een veel groter geheel.
Gods Grootheid is dus niet te vatten, vooral als we de benaming van de twee laatste dieren,
Behemot en Leviathan onder de loep nemen.
Uit de omschrijving van deze dieren kunnen we al opmaken, dat onze vertaling met “nijlpaard” en “krokodil” volstrekt onvoldoende is15.
Een nijlpaard heeft geen staart als een ceder en is zeker niet de eerste van Gods werken
(Job. 40:10-19). En ook de Leviathan wordt hier als veel ongenaakbaarder en onoverwinnelijker afgeschilderd dan een gewone krokodil ooit zou kunnen zijn.
Het is te veelomvattend voor onze studie om dit thema hier uitgebreid uit te diepen.
Ik volsta met een uitspraak van Margarete Susman, waaruit de ware aard van deze twee
beesten mag blijken: (aangehaald en uit het Duits vertaald door professor Ouweneel)
“ook nog op de noodlotloze, voordemonische macht van de door Hem in de zee en op het
land geworpen vreselijke monsters, die kosmisch zoveel machtiger zijn dan de mens,
beroemt God Zich. In hen leeft de scheppingsmacht in haar naaktheid, onbekleed met geest
en wil; er heerst in hen een ernst van andere, duisterder aard”.16
15
De Statenvertaling laat deze benaming onvertaald, wat mij terecht lijkt.
Uit “Das Buch Hiob und das schiksal des Jüdischen Volkes” (pag 138) van Margarete Susman, aangehaald en vertaald door W.J.Ouweneel
in “Het Jobslijden van Israël” (pag.201-202)
16
29
“Behemot en Leviathan zijn oermachten van het kwaad, elk heersend in zijn eigen domein
(lees Openbaring 12 en 13). Zelfs deze machten heeft God geschapen, hoewel Hij ze natuurlijk niet als kwade machten geschapen heeft; dat zijn ze geworden.”17
Maar ook deze machten, hoe groot hun kwaadaardige macht ook is, zijn uiteindelijk aan God
de Almachtige onderworpen.
Tegenover deze God sta jij, Job!
Het geeft ons, als Kinderen Gods, een inzicht in de soevereine macht van Onze Hemelse
Vader. Daarom zien we ook in de Bijbel mannen en vrouwen handelen in de naam van die
grote God en Vader en glorieus overwinnen over de grootste vijanden.
Denk bijvoorbeeld maar eens aan David, als hij tegenover de ruim 3 meter grote reus Goliath
staat:
“Maar David zeide tot de Filistijn: Gij treedt mij tegemoet met zwaard en speer en werpspies,
maar ik treed u tegemoet in de naam van de HERE der heerscharen, de God der slagorden
van Israël, die gij getart hebt. Deze dag zal de HERE u in mijn macht overleveren en ik zal u
verslaan en u het hoofd afhouwen; op deze dag zal ik de lijken van het leger der Filistijnen
aan het gevogelte des hemels en aan het gedierte des velds geven, opdat de gehele aarde
wete, dat Israël een God heeft,” (1 Samuël 17:45-46 NBG51)
En wij kennen allemaal de afloop van deze strijd. God gaf David een totale overwinning.
Nog een voorbeeld: Paulus neemt het op tegen de grootste vijand van de schepping, de
dood.
“Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw prikkel?” (1 Corinthiërs 15:55 NBG51)
Staande in de overwinning van Christus wist Paulus dat de dood onttroond is en het Nieuwe
Leven in kracht zal blijven toenemen en vele miljoenen mensen daarbij betrekken.
Als we teruggaan naar Job, dan zien we dat God, Job geen enkel antwoord geeft op al zijn
vragen en op al zijn verongelijkte bittere woorden. God legt totaal geen verantwoording af,
maar laat slechts Zijn Grootheid en Soevereiniteit zien.
Hij is God, Hij regeert en Hij doet naar Zijn wil.
Bij Job gebeurt er wel iets totaal anders. Met elk Woord uit Gods mond wordt hij kleiner en
kleiner en bekent uiteindelijk, dat al zijn eigen woorden ijdel waren:
“Toen antwoordde Job de HERE: Ik weet, dat Gij alles vermoogt, en dat geen uwer plannen
wordt verijdeld. ‘Wie is het toch, die het raadsbesluit omsluiert zonder verstand?’
Daarom: ik verkondigde, zonder inzicht, dingen, mij te wonderbaar en die ik niet begreep.
‘Hoor nu, en Ik zal spreken; Ik wil u ondervragen, opdat gij Mij onderricht’ Slechts van horen
zeggen had ik van U vernomen, maar nu heeft mijn oog U aanschouwd. Daarom herroep ik
en doe boete in stof en as.” (Job 42:1-6 NBG51)
Al zijn bitterheid verdwijnt en hij zegt tot God; Ik heb al te veel gezegd en zal voortaan
zwijgen, ik verkondigde zonder inzicht.
En tot slot bekent hij: "Daarom herroep ik en doe boete in stof en as".
Voor mij is dit misschien wel het meest ontroerende gedeelte van dit prachtige verhaal.
17
Uit “Het Jobslijden van Israël” van W.J. Ouweneel
30
Job komt volledig tot inkeer! Ga eens na, de man die God lief kon hebben “om niet”, de man
over wie zelfs God opschepte, dat hij zo vroom en rechtschapen was en de man die in zijn
diepste ellende God niet verloochende, ondanks het feit dat hij zich zo onterecht behandeld
voelde, die man roept tot slot uit: "Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen, maar
nu heeft mijn oog U aanschouwd".
Om dat te kunnen belijden vóór Gods aangezicht, moet je heel diep door het stof zijn
gegaan.
En Job ging diep door het stof en moest erkennen, dat nu pas zijn ogen echt zijn opengegaan
en dat hij nu pas God “echt” heeft leren zien, zoals Hij is!
Wat een geloof en wat een geweldige relatie had Job met God.
Alleen vanuit een dergelijk geloof en vanuit een dergelijke relatie kan een mens zich zo diep
vernederen vóór zijn Schepper!
Moge Job hierin het meest van alles voor ons tot voorbeeld zijn!
Wat dan volgt is het gehele herstel van Job.
Tot slot.
We hebben al eerder gezien, dat het verhaal van Job vele schaduwbeelden bevat.
Enerzijds van de mens, maar aan de andere kant in hoge mate ook van de Here Jezus
Christus zelf. Uiteindelijk vinden al deze schaduwbeelden in Hem hun werkelijkheid.
Daarom is het ook heel interessant om, in het licht van deze schaduwbeelden, Gods reactie
naar de drie vrienden te bekijken:
“Nadat de HERE deze woorden tot Job gesproken had, sprak de HERE tot de Temaniet Elifaz:
Mijn toorn is ontbrand tegen u en tegen uw beide vrienden, want gij hebt niet recht van Mij
gesproken zoals mijn knecht Job. Welnu, neemt zeven stieren en zeven rammen en gaat naar
mijn knecht Job en brengt ze voor u tot een brandoffer, en mijn knecht Job moge voor u
bidden, want slechts hem zal Ik ter wille zijn, zodat Ik u niet iets kwaads aandoe, omdat gij
niet recht van Mij gesproken hebt zoals mijn knecht Job.” (Job 42:7-8 NBG51)
God is boos op de drie vrienden, vanwege hun opstelling naar Job toe.
Zij verwierpen immers Job en gaven geen gehoor aan diens argumenten en schreeuw om
erkenning. Ook gaven zij een vertekend beeld van Gods gerechtigheid weer.
Maar het is juist Job, die God teruggeeft aan zijn vrienden, als bemiddelaar tussen hen en
God zelf.
Is dit niet een prachtig schaduwbeeld waarvan we de werkelijkheid terugzien in het Nieuwe
Testament, waar we lezen, dat de gekruisigde Jood, Jezus Christus, verworpen door Zijn volk,
de middelaar is geworden, niet alleen voor Israël, maar voor alle mensen in alle tijden op
deze aarde! Het heil is immers uit de Joden! (Joh.4:22)
Ook zien we aan het eind van dit boek na het intense lijden een volledig herstel van Godswege. En ook dit zal in Christus geheel werkelijkheid worden!
Zo zal ook de Here Jezus, nadat Hij eerst vernederd en gepijnigd is geweest, ja, zelfs tot aan
de vloekdood toe, eens in al Zijn Heerlijkheid hersteld zijnde, terugkomen en Zijn Koninkrijk
op aarde vestigen.
En de schepping snakt als in barensweeën naar dat moment.(Rom.8:22)
Want in Zijn herstel zal ook Zijn oude volk Israël hersteld worden en zal de Gemeente als Zijn
Lichaam voor eeuwig met Hem verenigd worden.
31
Uiteindelijk zullen de twee tot één samen smelten in Christus. En zullen ook de natiën van de
wereld weer gerechtigheid kennen.
En als het eenmaal zover is, laat het boek Job ons in de dochters van Job tot slot zien, wat de
gevoelens van God zijn ten opzichte van Zijn geliefden:
Jemina betekent “duifje”. Een koosnaam die we ook terug vinden in het boek Hooglied, waar
de Bruidegom Zijn geliefde “duifje ” noemt.
“Ik sliep, maar mijn hart was wakker. Hoor, mijn geliefde klopt aan. ‘Doe mij open, mijn
zuster, mijn liefste, mijn duive, mijn volmaakte, want mijn hoofd is vol dauw, mijn lokken zijn
vol druppels van de nacht.’” (Hooglied 5:2 NBG51)
De Heer ziet naar ons als Zijn duifje, Zijn geliefde en ondanks al onze zwakheden kijkt Hij
naar ons als Zijn “volmaakten”. Wat een geweldige toekomst is er voor ons weggelegd.
Net als Job leven wij nu nog in een door de zonde verscheurde wereld en hebben we nog
veel strijd te voeren en beproevingen te ondergaan, maar de dag komt, dat God de
paradijselijke toestand gaat herstellen als een plaats voor Zijn “duifjes”. En die dag laat niet
lang meer op zich wachten.
En wat wij dan zullen zijn, zegt Johannes, weten we nog niet…., maar:
“Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen;
[maar] wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij
zullen Hem zien, gelijk Hij is.” (1 Johannes 3:2 NBG51)
En wat dat uitwerkt zien we in de naam van de tweede dochter van Job, Kesia.
Kesia betekent “geurige kruiden”.
En wat leert de Schrift ons daarover?
“want wij zijn voor God een geur van Christus onder hen, die gered worden, en onder hen,
die verloren gaan; voor dezen een doodslucht ten dode, voor genen een levensgeur ten
leven”
(2 Corinthiërs 2:15 NBG51)
Wij zijn voor de wereld weliswaar een doodsgeur, maar voor de Vader zijn wij een geur van
Christus. Niet door ons zelf, maar op grond van Zijn verzoeningswerk op dat kruis van
Golgotha.
Prijst God, want het is alles uit Hem, door Hem en tot Hem.
Tot slot hebben we nog Keren-Happuk. Haar naam betekent “hoorn van schone kleuren”.
We luisteren hierover weer naar Paulus:
“en zo zelf de gemeente voor Zich (God) te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets
dergelijks, zo dat zij heilig is en onbesmet.” (Efeziërs 5:27 NBG51)
Geweldig, hé? Voor de Vader zijn wij Zijn duifjes, Zijn geliefden, een geur van Christus en als
gemeente heeft Hij ons voor Zich geplaatst, stralend zonder vlek of rimpel, als de bruid van
Zijn Zoon.
Daarom zien wij op Hem en mogen beseffen, dat het huidige lijden, door zonde, ziekte, dood
en verderf, niet in staat is ons te kunnen scheiden van de liefde van God.
32
Misschien is dit wel de essentie van het boek Job!
Job wil ons tenslotte het onwankelbare feit laten zien, dat de voleinding aller dingen in Gods
hand ligt en dat de Heerlijkheid hiervan al onze aardse beproevingen en verzoekingen verre
zal overstijgen.
“Geliefden, laat de vuurgloed, die tot beproeving dient, u niet bevreemden, alsof u iets
vreemds overkwam. Integendeel, verblijdt u naarmate gij deel hebt aan het lijden van
Christus, opdat gij u ook met vreugde zult mogen verblijden bij de openbaring zijner
heerlijkheid.” (1 Petrus 4:12-13 NBG51)
Amen.
Gebruikte literatuur:
Kanttekeningen Online Bijbel
Onversneden Christendom van C.S.Lewis
Christus ontvangen van Philip Troost
Het Jobs lijden van Israël van W.J.Ouweneel
Job van A.v.d.Dussen
Zacharia van G.A.van Weerd.
Studiebijbel Oude Testament (Job) van het CvB te Veenendaal (Paul, v.d.Brink,Bettte)
De Geest van God van W.J.Ouweneel
Das Buch Hiob und das schiksal des Jüdischen Volkes” van Margarete Susman
33
Excurs
Aanvullende informatie over het boek Job18.
Voor hen die geïnteresseerd zijn in wat meer achtergrond informatie voeg ik deze Excurs
toe.
De naam Ayyâb of ʾIyyâb is duidelijk een Semitische naam.
Sommigen duiden deze naam aan als “waar is mijn vader?”. Anderen wijzen op een relatie
met het werkwoord ʾāyab, wat “haten” betekent en waarbij dan Job als degene die gehaat
wordt moet worden gezien. Een visie die mijns inziens Bijbels niet wordt ondersteund.
In een toevoeging in de Septuaginta (de Griekse Bijbel) wordt Job vereenzelvigd met Jobab,
een nakomeling van Esau. Hij wordt daarin afgeschilderd als een Edomitische koning. Een
interpretatie die mij ook wat discutabel voorkomt.
Job komt uit het land Us. Ook hierover heerst onder de historici de nodige onenigheid.
De passages in Klaagliederen 4: 21 en Genesis 36:28 pleiten voor een
plaatsing van het land Us in Edom. Een landstreek grenzend aan
Noord Arabië ten zuiden van Israël.
Als dat zo is dan is het heel opmerkelijk, dat een Edomitische
vertelling in een Israëlitisch boek is opgenomen, aangezien Israël en
Edom gezworen vijanden waren.
Edom wordt overigens in de Joodse traditie veelal gebruikt als
synoniem voor het Romeinse Rijk, waarmee de Here - volgens de
profetieën van Daniel - in de eindtijd persoonlijk zal afrekenen.
Het filosoferen over het thema “het lijden van de rechtvaardige
mens” komt in andere culturen ook voor. Er zijn dan ook
overeenkomstige gedichten en teksten gevonden in het Sumerisch,
Babylonisch, Egyptisch, Ugaritisch en Aramees.
De Babylonische Job komt nog het meest overeen met de Job die wij
uit onze bijbel kennen, hoewel er ook vele verschillen te constateren
zijn.
Het boek Job wordt gerekend tot de wijsheidsliteratuur. Toch is er een verschil met de
andere Wijsheidsboeken in de Bijbel. Deze laatste zijn qua teksten doorgaans tamelijk
eenduidig in hun didactische boodschap, terwijl het boek Job juist opvalt door zijn veelheid
aan verschillende gezichtspunten.
Er vinden zelfs confrontaties tussen de standpunten plaats.
Het boek Job: fictie of werkelijkheid?
Sommige literatuurwetenschappers gaan ervan uit dat het boek Job een fictief verhaal is.
Vooral de hemelscène in Job wordt als fictief beschouwd.
18
Bron: Studiebijbel Oude Testament; Ezra/Nehemia/Ester/Job (Centrum voor Bijbelonderzoek): Opbouw Job
34
Kanttekeningen in de Septuaginta geven echter aan dat we in Job met een historische figuur
te maken hebben.
In Ezechiël 14:14-20 zien we dat Job, naast Noach en Daniël, geplaatst wordt in een
historische context.
Ook de vele tekstsoorten in het boek, de omschrijving van gebeurtenissen en de soorten
dieren uit die tijd, versterken de visie dat Job een historische figuur moet zijn geweest.
De datering:
Hoe oud is het boek Job en hoe lang geleden heeft het verhaal zich afgespeeld?
Ook hier zijn de geleerden het beslist niet met elkaar eens. Sommigen plaatsen het verhaal
kort na de ballingschap in Babylonië (600-500 v. Chr.). Anderen gaan uit van een veel latere
datum.
Een vroegere datering van het boek zou natuurlijk mogelijk kunnen zijn, maar voor de
beschreven gebeurtenissen in het boek moeten we verderop in de geschiedenis teruggaan.
Een, niet onbelangrijke implicatie, is de leeftijd van Job.
Na zijn lijden leefde hij nog 140 jaren, terwijl hij daarvoor al een vader was van 10 volwassen
kinderen en dus rond de 80/90/100 jaar moet zijn geweest. Tel dat bij elkaar op dan komen
wij op een leeftijd van minimaal 220 jaren.
In de geslachtregisters van het oude testament komen we deze hoge leeftijden slechts tegen
in genesis 11 (Terach= 205 jaar; Abraham= 175 jaar), daarna zien we al snel een geleidelijke
afname van de hoge leeftijd.
Als we hiervan uitgaan, moet Job geleefd hebben nog vóór Mozes.
Nog een ander gegeven pleit voor deze aanname, namelijk de door Job gebrachte offers. Het
Hebreeuwse woord “olat” verwijst, dat het hier telkenmale ging om een brandoffer.
Na Mozes werd er onderscheid gemaakt in brandoffers, spijsoffers, vredeoffers, zondoffers
en schuldoffers. Vóór die tijd kende men dit onderscheid niet.
Omdat het boek Job ons geen uitsluitsel geeft is het natuurlijk altijd onvoorzichtig om al te
concrete conclusies te trekken. Maar dat we te maken hebben met een heel oud historisch
verhaal is toch wel zeer aannemelijk.
Opmerkelijk is ook dat Job en zijn vrienden monotheïsten19 zijn, terwijl zij tot verschillende
volkeren behoorden, waar polytheïsme zeer gebruikelijk was.
Ware kennis van God in die tijd vinden we slechts bij de voorvaderen, zoals Abraham,
Terach, Melchisedek en Noach. Dit pleit ervoor de gebeurtenissen in het boek Job te
plaatsen in de tijd van de voorvaderen. Ook het aanbidden van de afgoden had in de
oudheid een ander karakter dan dat wij in latere tijden in de Bijbel lezen. Deut.4:14-20 wijst
heel duidelijk op het buigen voor zon, maan en sterren. Zie ook Deuteronomium 29 :26.
In latere tijden kwam deze vorm van afgoderij niet of nauwelijks nog voor.
Het boek Job lijkt te zijn geschreven in de vorm van een rechtszaak. Daarom dat
verondersteld wordt dat Job het boek grotendeels zelf geschreven heeft.( Zie Job 19:23-24;
31:35 en 31:40.)
Uit 13:18; 14:3 en 23:4 krijgen we de indruk dat ook de drie vrienden hun argumentatie in
het debat hebben opgeschreven. Hierin klagen zij Job aan. Deze verdedigt zich echter en
benadrukt afsluitend in hoofdstuk 31 zijn vlekkeloze leven. Vervolgens roept hij God aan om
19
Monotheïsten aanbaden slechts 1 God, in tegenstelling tot de polytheisten, die vele goden aanbaden.
35
als rechter in deze rechtszaak uitspraak te doen. Dit is heel bijzonder, want uiteindelijk is
God, de oorzaak van de positie waarin Job is komen te verkeren.
Wanneer Elihu het woord neemt citeert hij veelal voornamelijk de beschuldigingen van Job
en weerlegt ze dan. Elihu werpt zich duidelijk op als de verdediger.
Als rechter doet God geen uitspraak, maar hij confronteert Job met de oerkrachten van de
schepping en Gods handelen daarin , waarmee hij tot uitdrukking brengt, dat God de
schepper van alle dingen nooit ter verantwoording kan worden geroepen.
Job krijgt op zijn vragen geen antwoord maar wel een onderwijzing in zijn vermeende
gerechtigheid. Een pijnlijke les, die hem heel klein maakt voor het aangezicht van God.
Bron: Studiebijbel Oude Testament (Job) van het CvB te Veenendaal (Paul, v.d.Brink,Bettt
36
Download