Inhoud Inleiding In de overwegingen bij Besluit nr. 1080/2011/EU

advertisement
EUROPESE
COMMISSIE
Brussel, 19.9.2016
COM(2016) 600 final
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES
PARLEMENT
over de werkzaamheden van het EU-platform voor blending in externe samenwerking
vanaf augustus 2014 tot eind juli 2015
NL
NL
Inhoud
1.
Inleiding .......................................................................................................................................... 3
2.
Blending als steunmechanisme ..................................................................................................... 4
2.1.
De governance van de EU-blendingfaciliteiten - een stand van zaken .................................... 4
2.2.
Follow-up van externe doorlichtingen ...................................................................................... 6
3.
Technisch overleg binnen EUBEC ................................................................................................... 7
3.1.
Klimaatactie ................................................................................................................................ 8
3.2.
Particuliere sector ...................................................................................................................... 8
3.3.
Exportkredietagentschappen................................................................................................... 10
3.4.
Maatschappelijk middenveld................................................................................................... 10
3.5.
Toekomstige overlegthema's ................................................................................................... 11
4.
Conclusies ..................................................................................................................................... 11
2
1. Inleiding
In de overwegingen bij Besluit nr. 1080/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van
25 oktober 20111 werd de Commissie aangemoedigd om de oprichting van een "Unieplatform voor
samenwerking en ontwikkeling" te onderzoeken met het oog op het optimaliseren van het
functioneren van mechanismen voor blending van giften en leningen binnen het externe optreden.
In haar verslag aan de Raad en het Europees Parlement van 26 oktober 20122 stelde de Commissie
voor om het nieuwe "EU-platform voor blending in externe samenwerking" (hierna "EUBEC"
genoemd) per 14 december 2012 op te richten als een deskundigengroep van de Commissie.
Conform haar toezegging om verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad, zijn in
een eerste verslag de werkzaamheden van het platform vanaf de oprichting ervan op 14 december
2012 tot en met eind juli 2014 behandeld3. Dit tweede verslag betreft de periode van augustus 2014
tot en met december 2015.
Het EUBEC moet leiden tot een verbetering van de kwaliteit en de doelmatigheid van de
blendingmechanismen die op het gebied van ontwikkeling en externe samenwerking in de EU
worden gebruikt, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de beleidskaders die van
toepassing zijn op de betrekkingen tussen de EU en de verschillende partnerlanden, met name het
ontwikkelings-, het nabuurschaps- en het uitbreidingsbeleid van de EU. Dit platform moet het nodige
houvast geven voor de harmonisatie van de belangrijkste beginselen op het gebied van blending,
terwijl tegelijkertijd de mogelijkheid wordt geboden om naar sector en regio te differentiëren. Het
zou zich moeten richten op sectoren waar de inzet van financiële instrumenten het meest zinvol is,
zowel binnen de verschillende geografische regio's als over de grenzen van die regio's heen. Ook
moet het helpen de samenhang tussen de blendingactiviteiten en het beleid van de EU te
versterken.
Het EUBEC is actief via de beleidsgroep die wordt voorgezeten door de Commissie en die bestaat uit
vertegenwoordigers van de EU-lidstaten en de Europese Dienst voor Extern Optreden (hierna
"EDEO" genoemd), waarbij het Europees Parlement en de financiële instellingen die bij de
technische werkzaamheden betrokken zijn, als waarnemer deelnemen. Ook andere deelnemers
kunnen als waarnemers worden uitgenodigd. De Commissie neemt het secretariaat waar en zorgt
voor de coördinatie en communicatie. De beleidsgroep is in de huidige verslagperiode viermaal
bijeengekomen om over de technische werkzaamheden te overleggen: op 17 december 2014, 22
juni 2015, 2 oktober 2015 en 6 november 2015.
De technische werkzaamheden worden uitgevoerd door de diensten van de Commissie, EDEO, de
financiële instellingen en een aantal vertegenwoordigers van lidstaten, alsmede het Europees
Parlement. In de verslagperiode zijn twee specifieke technische groepen opgericht: één groep die
1
PB L 280 van 27.10.2011, blz. 1.
Ares(2012)1274079
3 COM(2014) 733. Verdere gedetailleerde werkdocumenten en verslagen zijn te vinden in het register van
deskundigengroepen van de Commissie: http://ec.europa.eu/transparency/regexpert/index.cfm, waar EUBEC is
geregistreerd onder nummer E02852.
2
3
zich richt op het aantrekken van middelen uit de particuliere sector, en een tweede rond de strijd
tegen klimaatverandering. Beide groepen hebben hun opdracht afgerond met een verslag en de
follow-up werd verzekerd via telkens één bijkomende bijeenkomst op technisch niveau. Daarnaast is
een technische bijeenkomst over ontwikkelingsfinanciering gehouden.
In het voorliggende verslag wordt eerst een stand van zaken gegeven van de structurele kwesties
met betrekking tot blendingfaciliteiten: de governance ervan; de maatregelen die zijn genomen om
te voldoen aan de aanbevelingen van de Rekenkamer, en de rol van andere stakeholders. Daarna
geeft het verslag voor de verslagperiode een overzicht van het overleg op technisch niveau en op het
niveau van de beleidsgroep met betrekking tot de rol van blendingfaciliteiten bij het aantrekken van
particuliere middelen, de strijd tegen klimaatverandering en de financiering van ontwikkeling, om
dan conclusies te trekken.
2. Blending als steunmechanisme
2.1. De governance van de EU-blendingfaciliteiten - een stand van zaken
Volgens de aanbevelingen die in het EUBEC-document over de governance van de
blendingfaciliteiten werden geformuleerd en die de beleidsgroep op 11 juli 2014 heeft bekrachtigd,
worden EU-blendingoperaties georganiseerd in blendingkaders voor elk van de betrokken
financieringsinstrumenten (DCI, ENI, EOF en IPA), met telkens één governancestructuur per kader.
De bijeenkomsten van de betrokken governanceorganen dienen te worden geregeld via een
blendingkader. De bijeenkomsten vinden, voor zover mogelijk, best plaats gekoppeld aan de comités
van de betrokken financieringsinstrumenten.
Er was overeenstemming dat het mogelijk moest zijn om verschillende "faciliteiten"4 samen te
brengen in één blendingkader om beter te kunnen inspelen op de verschillende regionale en
thematische strategische prioriteiten, om de hefboomwerking van het beleid te kunnen vergroten,
en de impact, doelmatigheid en zichtbaarheid van de EU-steun te verruimen door de coördinatie te
versterken zodat blendingoperaties nauwer worden afgestemd op de EU-beleidsdialoog en prioriteiten voor derde landen en de transparantie in de verslaglegging verbeterd. Een addendum bij
het "Discussion paper on the future governance of the EU blending facilities" over de kwestie van
het kanaliseren van thematische fondsen, werd besproken en bekrachtigd.
Zo zijn het DCI-blendingkader met de Investeringsfaciliteit voor Latijns-Amerika (LAIF), de Aziatische
investeringsfaciliteit (AIF), de Investeringsfaciliteit voor Centraal-Azië (IFCA) en thematische
blendingoperaties opgezet bij de respectieve Commissiebesluiten C(2014) 9128 van 4.12.2014,
C(2014) 8785 van 26.11.2014, C(2014) 9534 van 16.12.2014 en C(2014) 9451 van 15.12.2014.
Voor het Europees nabuurschapsinstrument (ENI) is een blendingkader met de Investeringsfaciliteit
voor het nabuurschapsbeleid (NIF) opgericht bij Commissiebesluit SI(2008)190 van 14.2.2008,
4
Deze "faciliteiten" zijn opgezet als "financiële enveloppes" en vormen geen afzonderlijke rechtspersonen.
4
herzien bij Commissiebesluit C(2014)5750 van 20.8.2014, en de NIF-trustfondsovereenkomst van
26.1.2009.
Het blendingkader van het Europees Ontwikkelingsfonds (hierna "EOF" genoemd) omvat de
investeringsfaciliteit voor Afrika (AfIF) (Commissiebesluit C(2015)5210 van 29.7.2015), de Caribische
investeringsfaciliteit (CIF) en de Investeringsfaciliteit voor de landen in de Stille Oceaan (IFP). De
actiedocumenten voor de verlenging van de CIF en de IFP zullen in 2016 worden goedgekeurd. Het
nieuwe AfIF heeft een breder sectoraal opzet vergeleken met het vroegere EU-Afrika
Infrastructuurtrustfonds (ITF) en de governance ervan sluit aan bij die van de overige faciliteiten.
Ook bestaat de mogelijkheid om trustfondsen voor specifieke faciliteiten op te richten zodat EUlidstaten of andere donoren die dat willen, verdere bijdragen kunnen leveren aan blendingoperaties
in het kader van de faciliteiten. De specifieke regels voor de trustfondsen voor faciliteiten zullen
worden vastgesteld in de trustfondsovereenkomst voor de betrokken faciliteit. Trustfondsen zijn al
opgericht om het NIF en het Investeringskader voor de Westelijke Balkan (WBIF) te ondersteunen.
Om volledig te kunnen voldoen aan de nieuwe governancestructuur, moesten ook de
procedureregels van de faciliteiten onderling worden afgestemd. Besloten werd dat er voor elk van
de EU-blendingkaders een stel regels zou komen, met parallelle procedures, maar met de
mogelijkheid deze aan te passen aan de specifieke kenmerken van de verschillende blendingkaders
(bijv. strategisch overleg in het EOF).
In elk van de blendingkaders is nu bepaald dat de besluitvorming verloopt binnen een structuur met
twee niveaus:
- technische beoordelingsbijeenkomsten, die worden voorgezeten door de Commissie en
bestaan uit vertegenwoordigers van de diensten van de Commissie, EDEO en de financiële
instellingen, en
- bijeenkomsten van de raad van bestuur, voorgezeten door de Commissie en bestaande uit
vertegenwoordigers van de diensten van de Commissie, EDEO, de EU-lidstaten als
stemgerechtigde leden, en de financiële instellingen5 als waarnemers.
Zodoende worden de werkzaamheden van de blendingkaders, waaronder die van speciale
trustfondsen, aangestuurd door de raad van bestuur. De raad van bestuur wordt ondersteund door
een technische beoordelingsbijeenkomst die de ontwerpaanvragen van de financiële instellingen uit
technisch en financieel oogpunt onderzoekt voordat deze bij de raad van bestuur worden ingediend.
De conclusies van de raad van bestuur worden meegenomen in de desbetreffende aanvullende
Commissiebesluiten, behalve voor projecten die worden gefinancierd in het kader van de bijzondere
trustfondsen (die de regels uit de trustfondsovereenkomst volgen).
5
Met "financiële instellingen" worden in dit document Lead financiële instellingen bedoeld die deelnemen aan
blendingoperaties en andere invited financiële instellingen, waaronder Europese instellingen voor
ontwikkelingsfinanciering (EDFI's). Niet-Europese financiële instellingen die in een bepaalde regio werkzaam zijn, dienen te
worden uitgenodigd om de betrokken bijeenkomsten bij te wonen als waarnemers op technische bijeenkomsten en op
bijeenkomsten van de raad van bestuur.
5
Wat het strategische overleg betreft, voeren de diensten van de Commissie, EDEO en de EUlidstaten, volgens de DCI- en ENI-blendingkaders, een regelmatige dialoog met partnerlanden en de
betrokken regionale organisaties over strategische oriëntaties voor elke faciliteit. Het algemene
beginsel is dat de diensten van de Commissie en EDEO op het hoogst geschikte niveau strategisch
met lidstaten, begunstigde landen en de betrokken regionale organisaties overleg zullen voeren en
dit overleg mee zullen voorzitten. Overleg moet worden gevoerd telkens de raad van bestuur dit
nodig acht, normaal gesproken eenmaal per jaar, om strategische kwesties, algemene oriëntaties en
prioriteiten van de faciliteiten te bespreken. Deze dialoog zal zijn gebaseerd op de betrokken
programmeringsdocumenten die zijn vastgesteld volgens de desbetreffende comitologie en onder
democratische controle.
In het kader van het blendingkader van het EOF zal overleg over strategische oriëntaties
plaatsvinden met begunstigde landen en/of de betrokken regionale organisaties in specifieke
bijeenkomsten6, volgens het ownership-beginsel van de EU-ontwikkelingssamenwerking. Op dit
overleg zullen regionale investeringsplannen en -prioriteiten aan bod komen, zal strategische en
beleidsoriëntatie worden gegeven en advies voor het identificeren en uitwerken van de meest
relevante voorstellen voor blending en voor de raad van bestuur om de projecten in voorbereiding
door te lichten en een advies uit te brengen over de projecten die het meest relevant zijn om EUdoelstellingen te behalen.
2.2. Follow-up van externe doorlichtingen
Op 22 oktober 2014 heeft de Rekenkamer zijn Speciaal verslag nr. 16/2014 uitgebracht over "De
doeltreffendheid van het combineren van subsidies uit de regionale investeringsfaciliteiten met
leningen van financiële instellingen ter ondersteuning van het externe beleid van de EU"7.
Nadat dit verslag was uitgebracht, werd hierover, in aanwezigheid van de Rekenkamer en de
Commissie, van gedachten gewisseld in het Europees Parlement in de commissie Begrotingscontrole
(CONT) op 19 januari 2015 en in de commissie Ontwikkelingssamenwerking (CODEV) op 22 januari
2015. Een tweede gedachtewisseling met de Commissie werd op 23 februari 2015 door CONT
gehouden en een derde op 6 mei 2015 door CODEV.
De Groep ontwikkelingssamenwerking (CODEV) van de Raad heeft dit verslag besproken
overeenkomstig de voorschriften in de conclusies van de Raad betreffende de procedure voor de
behandeling van de speciale verslagen van de Rekenkamer.8 Op 21 april 2015 bereikte deze groep
overeenstemming over door het voorzitterschap opgestelde ontwerpconclusies van de Raad en de
Coreper heeft de overeenstemming over de tekst bevestigd voordat deze ter goedkeuring aan de
Raad is voorgelegd.
De meeste aanbevelingen van de Rekenkamer zijn door de Commissie ter hand genomen in het
kader van EUBEC door:
6
Deze strategische bijeenkomsten zijn de regionale stuurgroepen die zijn opgericht in het kader van de verschillende
regionale indicatieve programma's (RIP's), het ACP-EU Private Sector Development-platform en het raadgevend comité dat
is opgericht in het kader van het pan-Afrikaanse programma.
7 Dit speciaal verslag is ook te vinden op de website van de Rekenkamer: http://eca.europa.eu
8 Doc. 7515/00 FIN 127 + COR 1.
6








het uitwerken van een geharmoniseerd en verbeterd formulier voor projectaanvragen en de
nodige instructies daarbij:
het uitwerken van een kader voor resultaatmeting, met inbegrip van standaardindicatoren;
de vaststelling van richtsnoeren voor blendingoperaties;
een proactievere en grotere rol voor de EU-delegaties bij het zoeken en selecteren van de
blendingprojecten;
een herziene nieuwe governance voor de blendingfaciliteiten;
een gestroomlijnde en verkorte goedkeuringsprocedure;
een intensief opleidingsprogramma voor Commissieambtenaren die in Brussel en in de
delegaties met blending te maken hebben, en
de bekendmaking van een korte beschrijving van elk geblended project op een specifieke
website, met het oog op zichtbaarheid9.
Binnen de Commissie loopt er nog overleg over de noodzakelijke aanpassing van haar methodiek
van resultaatgerichte monitoring (ROM) aan de specifieke kenmerken van blending.
Voorts is de Commissie druk doende met een evaluatie van blending, waarbij nu al goede
vooruitgang is geboekt. Blending is een betrekkelijk nieuw instrument dat als innovatief geldt en een
groot potentieel heeft. Tegelijk wekt het instrument steeds meer belangstelling bij een aantal
Europese, regionale en internationale stakeholders. Er is duidelijk behoefte aan meer
bewijsmateriaal over de vraag hoe doeltreffend dit instrument is. Bij de evaluatie zal worden
gebruikgemaakt van het bewijsmateriaal dat evaluaties en studies uit het verleden en in uitvoering
(onder meer de NIF-, ITF-, WBIF-evaluaties, en de resultaatmetingsstudie die Cambridge Economic
Policy Associates (CEPA) in 2013 uitvoerde voor projecten met ITF-steun). Zo wordt vermeden dat
werkzaamheden worden overgedaan. Deze evaluatie zal voortbouwen op wat reeds bekend is, en
zal het onderzoek naar de doeltreffendheid van blending beter helpen te onderbouwen. De
evaluatie is in januari 2015 van start gegaan en loopt momenteel nog.
3. Technisch overleg binnen EUBEC
Op de top van Addis Abeba van 13 tot 16 juli 2015 is de Addis Abeba-actieaganda (AAAA)
aangenomen. Daarin wordt de overschakeling naar een nieuw paradigma voor duurzame
ontwikkeling vastgelegd, met aspecten als governance, gender, partnerschappen, en samenwerking
met de particuliere sector. Vele onderdelen van deze agenda waren relevant voor de EU-blending:
banen en waardig werk voor iedereen als centrale doelstelling, toegang tot financiering voor micro-,
kleine en middelgrote ondernemingen, transparante en stabiele regels en normen, en vrije en
eerlijke concurrentie, hetgeen moet leiden tot het verwezenlijken van het nationale
ontwikkelingsbeleid.
In de marge van deze top hebben de Afrikaanse Unie (AU) en de EU samen een side-event gehouden
rond het thema "de particuliere sector en blending". Hierop kwamen meer dan 200 deelnemers af.
9
Op https://ec.europa.eu/europeaid/policies/innovative-financial-instruments-blending/blending-operations_en
7
Er waren twee panels: een over "Contributing to build a strategic framework for working for, and
with, the private sector towards achieving the AU ‘Agenda 2063’" en een tweede over "Catalysing
private sector resources and engagement for development through blending, in particular in the
agriculture and energy sector".
Omdat de stromen van vluchtelingen en migranten in de loop van 2015 zijn toegenomen, heeft de
EUBEC-groep gewezen op het belang van de mogelijke bijdrage van blending om deze uitdaging als
dringende prioriteit aan te gaan, met name om de oorzaken van migratie aan de bron aan te pakken.
Op de bijeenkomst van de beleidsgroep in november 2015 kwamen EUBEC-leden overeen om de
informatie over de in betrokken landen beschikbare blendingmiddelen uit te wisselen en te
coördineren. Bestaande financiële instrumenten werden toegelicht en financiële instellingen werden
opgeroepen om naar beste vermogen volgens draagkracht bij te dragen. Naar de toekomst zullen de
inspanningen om complementariteit te handhaven worden opgevoerd, waarbij het er naar uitziet
dat migratie een vast thema zal worden op de bijeenkomsten van de beleidsgroep. De EUBEC-groep
zal een belangrijk instrument zijn om zowel de deskundigheid van de financiële instellingen als de
politieke sturing van lidstaten aan te spreken, nu de EU haar integrale antwoord op deze cruciale
uitdaging formuleert.
3.1. Klimaatactie
Klimaatactie maakt integrerend deel uit van de EU-blending, waarbij rond 62% van de operaties
rechtstreeks relevant is. Blending is een krachtig instrument om EU-klimaatactie te schragen wat
betreft zowel aanpassing als mitigatie, omdat hiermee klimaatinvesteringen op grotere schaal
kunnen worden uitgevoerd, hetgeen bijkomende bronnen van klimaatfinanciering helpt aan te
trekken. De regionale faciliteiten zijn een cruciaal onderdeel van de EU-steun om
ontwikkelingslanden te helpen bij koolstofarme en klimaatbestendige ontwikkeling.
Sinds juli 2014 heeft EUBEC geprobeerd om de EU-blendingoperaties klimaatrelevanter te maken en
meer impact te geven. Met het oog daarop is een technische klimaatwerkgroep (technische
werkgroep 7) opgericht, die mogelijke verbeteringen heeft besproken en een verslag heeft opgesteld
met opties om de klimaatactie in de EU-blendingfaciliteiten te versterken.
Er was brede overeenstemming dat de EU-blendingfaciliteiten klimaatfinanciering moeten blijven
verschaffen op basis van de bewezen sterke punten ervan en moeten voortbouwen op synergieeffecten met andere instrumenten, een krachtige rol moeten blijven spelen bij het uitwerken van
projecten in voorbereiding, van koolstofarme en klimaatbestendige ontwikkeling een vast onderdeel
van projecten moeten maken, en moeten samenwerken met spelers uit de publieke en particuliere
sectoren en multilaterale klimaatfondsen (bijv. het Green Climate Fund), met name om particulier
kapitaal aan te trekken voor klimaatinvesteringen. Het EUBEC heeft ook de communicatie,
zichtbaarheid en transparantie van klimaatactie binnen EU-blending verder verbeterd.
Het EUBEC-overleg leverde een bijdrage aan de voorbereiding voor en de deelname van de EU aan
de geslaagde Klimaatovereenkomst van Parijs, met onder meer een druk bezocht en goed ontvangen
side-event tijdens de Klimaatconferentie van Parijs 2015 (COP21).
3.2. Particuliere sector
De EU-beginselen en -criteria voor het ondersteunen van spelers uit de particuliere sector zijn nader
8
uitgewerkt in de mededeling over de rol van de particuliere sector bij ontwikkeling en werden
bekrachtigd door de conclusies van de Raad van 12 december 2014. Ook in het kader van EUBEC zijn
al werkzaamheden verricht over het thema van het gebruik van specifieke financiële instrumenten.
Rekening houdende daarmee is de technische werkgroep 6 nagegaan welke lessen uit dit alles
kunnen worden getrokken en heeft deze een aantal goede praktijken geïdentificeerd die voor
geblendede operaties kunnen worden overwogen. De groep heeft zijn aanbevelingen aan de
beleidsgroep van december 2014 gepresenteerd. Deze kunnen als volgt worden samengevat: 1) Het
succes bij het aantrekken van middelen uit de particuliere sector voor projecten die via
blendingmechanismen worden gefinancierd, zal worden gemonitord volgens een
gemeenschappelijke methodiek via een specifieke hefboomindicator. 2) Bijdragen van particuliere
stakeholders op blendingfaciliteitniveau kunnen via specifieke fondsen verlopen - naast bijkomende
bijdragen van lidstaten - terwijl de EU toch de mogelijkheden behoudt om afstemming van
gesteunde projecten op strategische EU-doelstellingen en -prioriteiten te garanderen. 3) Steun van
donoren is een belangrijk instrument voor de EU en financiële instellingen om lokale markten te
ontwikkelen, bijvoorbeeld via financieringsinstrumenten in lokale munt, speciale fondsen en
portefeuillerisicodeling. 4) Technische bijstand aan alle betrokken partijen is onmisbaar om lokaal
een ondernemingsklimaat te ontwikkelen dat tot investeringen leidt, om het aanbod financierbare
projecten te verruimen, om lokale diensten ter ondersteuning van bedrijven te ontwikkelen en om
de absorptiecapaciteit van potentiële begunstigden te verbeteren. 5) Onderzocht kan worden welke
ruimte er is voor nauwere samenwerking tussen geselecteerde sociale investeerders en ngo's die
specifieke deskundigheid hebben opgebouwd in sectoren waar financiële instellingen minder actief
zijn in het kader van de blendinginstrumenten. 6) Belangrijk is dat het gebruik van blending voor
operaties van de particuliere sector goed onderbouwd is, waarbij duidelijk is aangegeven voor welk
marktfalen of welke verdelingsdoelstellingen een antwoord wordt geboden, en om te verzekeren
dat de subsidie goed gekalibreerd is en overeenkomstig de reële behoeften is vormgegeven, mede
gezien niet-financiële risico's in verband met het gebruik van financiële instrumenten bij
blendingoperaties waarbij de particuliere sector is betrokken. 7) Borgen dat projecten waarbij de
particuliere sector betrokken is, worden beoordeeld op hun ontwikkelingsresultaten, en met name
wat betreft het risico dat financiële prikkels opwegen tegen ontwikkelingsbeginselen, kan worden
bereikt door robuuste monitoringsystemen, het strikt aanhouden van strenge gedragsnormen voor
begunstigden, met respect voor beleid en praktijk op het gebied van milieu en sociaal beleid,
corporate governance, transparantie en integriteit, met inbegrip van het voorkomen van
belastingfraude en belastingontwijking.
Aansluitend bij de werkzaamheden in het kader van technische werkgroep 6 heeft op 16 oktober
2015 een technische bijeenkomst plaatsgevonden, die gericht was op de voornaamste factoren die
voor institutionele en andere particuliere investeren een rem zijn om deel te nemen in de
financiering van projecten in opkomende landen. Inadequate risico-/rendementsprofielen, ratings,
liquiditeit, valuta en transactievolumes bleken een deel van de aspecten te zijn waarmee moest
worden gerekend. Mogelijke oplossingen waren onder meer syndicaatleningen, deelneming van
particuliere investeerders aan de kredietmarkt, deelneming in equityfondsen, en steun van donoren
om verwachte verliezen te drukken en de aantrekkelijkheid te vergroten.
Financiële instellingen beklemtoonden dat enig succes was geboekt om, op projectbasis, bij
institutionele investeerders belangstelling te wekken voor relevante projecten. Op portfolioniveau is
9
het succes tot dusver echter beperkt gebleven, ook al worden er nog de nodige inspanningen
geleverd. Sommige innovatieve voorbeelden werden besproken, met als doel particuliere
investeerders aan te trekken op basis van een gedeeld portfolio. Naar de toekomst is financiële
instellingen gevraagd om meer concrete concepten in te dienen met het oog op verder overleg,
zodat de deelneming van de particuliere sector en de potentiële EU-rol verder kan worden versterkt.
3.3. Exportkredietagentschappen
Wat
betreft
de
mogelijke
samenwerking
tussen
financiële
instellingen
en
exportkredietagentschappen hebben deelnemers de mogelijkheden besproken om
exportkredietagentschappen en commerciële banken samen te brengen in programma's van de
publieke sector die door de Commissie en de financiële instellingen worden gefinancierd.
Een aantal financiële instellingen wees er op dat het gevaar bestaat dat externe
kredietagentschappen commerciële financiering die momenteel beschikbaar is, wegdrukken - en zo
de markt verstoren en foute prikkels geven. Ook merkten financiële instellingen op dat het delen van
de status van bevoorrechte schuldeiser geen extra voordelen zou opleveren, omdat
exportkredietverzekeringsagentschappen doorgaans als kredietgevers bevoorrechte schuldeisers
zijn. Volgens financiële instellingen is het delen van de status van bevoorrechte schuldeiser met
commerciële banken geen optie voor de financiële instellingen in het geval van projecten van de
publieke sector waar een land handelt als leningnemer of garant, terwijl dit bij projecten in de
particuliere sector net vrij gewoon is. Zoals aangegeven door de financiële instellingen, de Europese
bankenvereniging en het Deense exportkredietverzekeringsagentschap, zijn er al voorbeelden van
samenwerking
tussen
financiële
instellingen,
commerciële
banken
en
exportkredietverzekeringsagentschappen in ontwikkelingslanden, zoals de gemengde
kredietregelingen in België, Denemarken en Oostenrijk. Daarnaast is er in diverse sectoren ook de
samenwerking tussen de financiële instellingen en de exportkredietverzekeringsagentschappen in
het kader van de Berner Unie.
De deelnemers concludeerden dat samenwerking tussen exportkredietverzekeringsagentschappen
en commerciële banken in het kader van blendingfaciliteiten nu reeds een mogelijke optie is, en dat
geen verdere sessies vereist zijn. Deelnemers werd gevraagd om te komen met ideeën voor concrete
projecten waarbij de exportkredietverzekeringsagentschappen en commerciële banken betrokken
zijn, projecten die dan in de blendingkaders kunnen worden onderzocht.
3.4. Maatschappelijk middenveld
De Commissie is met de organisaties uit het maatschappelijke middenveld en de particuliere sector
verder van gedachten blijven wisselen. In 2014 vonden vier bijeenkomsten plaats: drie in het kader
van het Beleidsforum over ontwikkelingsvraagstukken (PFD) tijdens de bijeenkomsten die
plaatsvonden in Lima (Peru), Bangkok (Thailand) en Brussel. Ook vond er in november 2014 een
specifieke workshop plaats over de werkzaamheden die in het kader van technische werkgroep 6
hadden plaatsgevonden.
10
3.5. Toekomstige overlegthema's
Technische bijeenkomsten en bijeenkomsten van de beleidsgroep in het kader van EUBEC zullen
verder worden georganiseerd over cruciale EU-beleidsvraagstukken zoals het antwoord op de
migratiecrisis, klimaatverandering en de rol van de particuliere sector, met onder meer
mogelijkheden om in derde landen met een garantiemodel te werken, het voortbouwen op ervaring
met het Investeringsplan voor Europa, waardoor internationale financiële instellingen specifieke
bottlenecks voor investeringen zouden kunnen aanpakken - en zodoende particuliere spelers zouden
kunnen betrekken.
4. Conclusies
1) De EU-blendingfaciliteiten zijn adequaat blijven presteren, ter ondersteuning van het
buitenlandse beleid van de EU. Duidelijke en coherente governance is nu voorhanden.
2) De meeste aanbevelingen die in een verslag van de Rekenkamer waren geformuleerd met
betrekking tot de doeltreffendheid van de blendingfaciliteiten, zijn al ter hand genomen, in
hoofdzaak in het kader van EUBEC, en de Commissie zal dit proces en de aan de orde
gestelde punten van zorg van nabij blijven volgen.
3) Blending blijft een betrekkelijk nieuw instrument en een onafhankelijke externe evaluatie
van de doeltreffendheid ervan loopt momenteel, op basis van het tot dusver verkregen
bewijsmateriaal. Ook de consultatie van andere stakeholders zoals organisaties uit het
maatschappelijke middenveld, blijft lopen.
4) Wat betreft het mobiliseren van de particuliere sector, is, voortbouwend op de reeds door
EUBEC verrichte werkzaamheden, het technisch overleg over specifieke, door de financiële
instellingen ingediende concepten doorgegaan. Ook is financiële instellingen gevraagd om te
blijven komen met concrete concepten die dan verder kunnen worden besproken.
5) Wat klimaatactie betreft, de regionale blendingfaciliteiten moeten klimaatacties verder
integreren in de EU-blendingoperaties en moeten de implementatie van de
Klimaatovereenkomst van Parijs ondersteunen. Het EUBEC-overleg dient de implementatie
te ondersteunen en moet zo nodig verdere horizontale houvast bieden.
11
Download