Inleiding Er is geen twijfel mogelijk: bewegen bevordert de gezondheid. Sporten is niet direct noodzakelijk, maar meer bewegen in de vorm van bijvoorbeeld traplopen, met de fiets boodschappen doen en wandelend naar de brievenbus zijn activiteiten die de gezondheid bevorderen. Voor mensen die overdag niet of nauwelijks de mogelijkheid hebben om op deze wijze te bewegen, is sporten in de vrije uren een alternatief. Een half uur bewegen per dag is voldoende om de gezondheid te bevorderen. Er zijn meer redenen om te sporten of meer te gaan bewegen. Voorbeelden hiervan zijn: het trainen van het lichaam voor een betere houding en/of figuur; een betere belastbaarheid (draagkracht) van het lichaam bij zwaar werk; het verminderen van lichaamsgewicht; het opdoen van sociale contacten. Nadelen van sporten kunnen zijn: kosten (financiële redenen); gevaar voor het oplopen van een blessure; tijdsgebrek. De ademhaling De miljarden cellen van het lichaam hebben zoveel zuurstof nodig dat we ongeveer dertig maal zoveel oppervlakte voor het opnemen ervan nodig hebben als onze gehele huid beslaat. Zuurstof en koolzuur De miljarden cellen van het lichaam hebben zoveel zuurstof nodig dat we ongeveer dertig maal zoveel oppervlakte voor het opnemen ervan nodig hebben als onze gehele huid beslaat. De longen leveren die oppervlakte hoewel ze nog geen 1500 gram wegen en netjes binnen de borstholte passen. Dat is te danken aan het feit dat de dunne longvliesjes in elkaar gevouwen zijn tot kleine zakjes, kleine blaasjes met wandjes zo dun, dat een vel van het dunste papier er nog te dik bij is. De buitenlucht komt niet zomaar in de longen terecht. In het ademhalingsstelsel wordt een scherpe selectie toegepast vanaf het moment dat we lucht inademen, onverschillig of dat nu de rokerige lucht is van een druk bezocht feestje of de zilte zeebries op een eenzaam strand, want de longen behandelen beide soorten met gelijke doelmatigheid. Zelfs de puurste plattelandslucht bevat stofdeeltjes en bacteriën. Stadslucht is bovendien nog vermengd met roet en uitlaatgassen. Maar wat ook de samenstelling van de lucht is, zij moet in de luttele seconden die het kost om uit de omgeving onze longen te bereiken, eerst een voorlopig controle-apparaat passeren: de neus, de keel, de luchtpijp en zijn vertakkingen. Terwijl de lucht zich door deze kanalen beweegt krijgt ze waakzame aandacht. In de neus gaat een deel van de stofjes en bacteriën er al uit omdat ze niet door de kronkelige neusholte kunnen komen; andere worden gevangen ofwel door het slijm of door de dunne trilharen, de cilia, die trillen in een richting tegengesteld aan die van de binnenstromende lucht. In de luchtpijp worden de meeste overblijvende bacteriën door slijm opgevangen evenals die stofdeeltjes die de neusholte hebben weten te passeren. Als ze ons irriteren veroorzaken deze onzuiverheden in neus en luchtpijp respectievelijk het niezen en hoesten. Als de binnenkomende lucht neus en luchtpijp is gepasseerd, is ze de voornaamste controles voorbij. De kleine en kleinere luchtpijpvertakkingen (bronchiën en bronchiolen) zijn er alleen om de lucht verder naar de longblaasjes te leiden. De lucht die de longen uiteindelijk bereikt is zo schoon als de diverse controles het maar krijgen kunnen en natuurlijk ook afhankelijk van hoe schoon de lucht in de omgeving al was. Ademspieren Luchtverversing in de longen wordt teweeggebracht door samentrekking van het middenrif en in mindere mate door tussenribspieren. Als de spiervezels van het middenrif zich samentrekken beweegt die spier zich naar beneden. Bij rustige ademhaling is de actieradius van de beweging 1 tot 3 cm. Als er meer zuurstof nodig is, wordt er dieper en sneller ademgehaald en de beweging van het middenrif neemt tot het drie- of viervoudige toe. De tussenribspieren zijn aan de boven- en onderrand van de ribben bevestigd. Zij vormen twee lagen met in verschillende richtingen lopende vezels, die op een zodanige wijze verlopen dat ze bij samentrekking de ribben dichter naar elkaar toe brengen. Door de manier waarop de ribben aan de rugwervels zijn bevestigd gaat elke rib hierdoor opwaarts en buitenwaarts en een dergelijke beweging van alle ribben heeft uitzetting van de borstkas tot gevolg. Hoewel de ademhaling grotendeels het werk is van het middenrif, kunnen de spieren tussen de ribben die taak volkomen overnemen als het middenrif verlamd raakt. In- en uitademing Bij het begin van de ademhalingsbeweging vlak voor het inademen, is de druk in de longen gelijk aan de atmosferische druk (760 mm kwikdruk). Dan trekken de tussenribspieren zich samen, bewegen de borstkas op- en buitenwaarts en tegelijkertijd trekt het middenrif zich samen en gaat naar beneden. Dientengevolge wordt de omvang van de borstholte vergroot en de intrathoracale druk (druk in de borstholte) daalt met 2 tot 3 mm kwikdruk. In dit stadium is de atmosferische druk hoger dan de druk in de borstholte. Daar de gassen in de longen in verbinding staan met die erbuiten, stroomt lucht binnen om het drukverschil op te heffen. Aan het eind van elke inademing ontspannen het middenrif en de tussenribspieren zich. Middenrif en borstwand nemen hun voorgaande positie weer in en dit afnemen van de borstomvang, samen met de veerkracht van de longen, stoot de gebruikte lucht terug in de atmosfeer. Bij rustige ademhaling varieert de druk in de longen van -3 mm kwik (in verhouding tot de atmosferische druk) bij inademing tot +3 mm kwik bij uitademing. Lucht die circa 20 procent zuurstof en 79 procent stikstof bevat, wordt ingeademd door mond en neus, passeert het strottenhoofd dat beschermd wordt door het strotklepje en komt in de voornaamste luchtweg, de luchtpijp. Longen De luchtpijp of trachea is een stevige buis, voortdurend opengehouden door zich boven elkaar bevindende kraakbeenringen. Deze ringen zijn aan de achterzijde niet gesloten en dit deel van de luchtpijp is gevormd uit vezelig kraakbeen. In doorsnede heeft de luchtpijp de vorm van de letter D. Het achterste deel - voor de slokdarm - is afgeplat. In de borstkas splitst de luchtpijp zich in de twee hoofdbronchi (luchtpijptakken) waarvan de wanden kraakbeenstukjes bevatten. Deze delen zich verder in bronchiën, die zich in de longkwabben opsplitsen. Er bevinden zich dus aan elke zijde, boven en onder, kwabbronchiën. De rechter onderste kwabbronchus heeft een vertakking naar de middenkwab: aan de linkerkant wordt het pendant hiervan gevormd door de tongvormige bronchus die van de bovenste kwabbronchus komt. Deze luchtkanalen splitsen zich telkens en telkens weer en hun kleinste vertakkingen (bronchiolen), die een doorsnede hebben van slechts enkele duizendste delen van een millimeter, eindigen in doodlopende holten, de alveoli. Pleura De longen worden omgeven door het borstvlies (pleura), een heel dun glanzend vlies dat ze in staat stelt zich vrij en zonder wrijving binnen de borstkas te bewegen. De pleura bestaat uit twee lagen: de buitenste bekleedt de borstkas en de tussenribspieren en de binnenste bedekt de longkwabben; de twee lagen komen bij elkaar waar de hoofdbronchiën en de bloedvaten de long binnengaan (longhilus). Normaal zijn de pleurabladen dicht tegen elkaar aan gezogen, maar er is altijd een potentiële ruimte waarin de druk iets lager is dan de atmosferische druk. Deze ruimte kan met lucht of vocht gevuld raken als de pleura ontstoken of beschadigd is. Gassen in de longen De lucht die tot in de longen is doorgedrongen moet daar zuurstof afstaan en koolzuurgas opnemen. Het begin van die taak wordt ondernomen door hele legers kleine, uitzetbare, dunwandige, zakjes, de alveoli (longblaasjes). Deze longblaasjes vormen het grootste deel van het longweefsel. Daardoor zijn longen zacht en sponsachtig en zo licht dat ze blijven drijven. De longen van een middelgrote man bevatten naar schatting 300.000.000 van deze longblaasjes. De longblaasjes worden bekleed door een enkele dunne laag cellen op een teer vlies waaraan de wanden van haarvaten zijn bevestigd. Het vlies van een longblaasje is vochtig - een belangrijk iets. Zuurstof in haar oorspronkelijke, gasvormige staat kan zich namelijk niet in de bloedstroom verspreiden, zij moet eerst worden opgelost en het laagje vocht zorgt daarvoor. De afstand van de lucht in de alveoli, die communiceert met de atmosferische lucht, tot het bloed in deze haarvaten is niet meer dan een duizendste van een millimeter. De lucht in de longen wordt door het ademen voortdurend aangevuld maar in feite wordt bij elke ademhaling slechts een fractie van het totale longvolume gewisseld. De longen van een volwassene bevatten circa 6 liter lucht. Bij rustige ademhaling wordt ongeveer een halve liter in- en uitgeademd maar met grote inspanning kan 4 tot 5 liter worden uitgeademd na een zo diep mogelijke inademing. Dit is de zogenoemde vitale capaciteit; ze neemt af met de leeftijd en bij verval van krachten en neemt bij atleten toe. Het tempo waarin deze lucht kan worden uitgestoten is een nuttige aanwijzing voor de toestand van de longen. Normaal kan 80 procent van de vitale capaciteit binnen een seconde worden uitgeademd, maar aandoeningen van de luchtwegen (en zelfs het roken van een enkele sigaret) kan dit tempo aanzienlijk terugbrengen. Toevoer van frisse lucht in de alveoli is essentieel voor het transport van zuurstof naar de haarvaten en het bloed dat in de haarvaten stroomt. Het bloed in de haarvaten dat van het rechterdeel van het hart komt heeft een zuurstofspanning van 40 mm kwik`ruk en een zuurstofverzadiging van 70 procent alsmede een koolzuurspanning van 46 mm kwikdruk. De frisse alveolaire lucht heeft een zuurstofspanning van 100 mm kwikdruk en vrijwel geen koolzuur. Bij dit grote drukverschil vindt snel herstel van evenwicht plaats; koolzuur gaat in de alveoli en zuurstof in het capillaire bloed (bloed dat in de haarvaten stroomt). Bloed dat volledig van zuurstof voorzien is (spanning 100 mm, verzadiging 100 procent) met een koolzuurspanning van 40 mm verlaat de longen naar het linkerdeel van het hart en vervolgens naar de grote lichaamsslagader (aorta). Gaswisseling Hemoglobine, dat de rode bloedcellen en het bloed kleurt, is een chemische stof die gemakkelijk zuurstof opneemt en afgeeft. Het opnemingsproces dat in de longen plaatsvindt als het bloed door de haarvaten om de longblaasjes stroomt, verandert het donkerrode zuurstofarme hemoglobine in lichtrode zuurstofrijke hemoglobine. Het omgekeerde vindt plaats in de actieve weefsels en is de oorzaak van het verschil in kleur tussen slagaderlijk en aderlijk bloed. Hemoglobine heeft een zekere aantrekkingskracht voor andere stoffen. De belangrijkste daarvan is koolmonoxide, dat men in steenkoolgas en uitlaatgassen aantreft. Als dit zich met hemoglobine vast verbindt tot donkerrood carboxyhemoglobine - dan wordt het opnemen van zuurstof in het bloed belemmerd en kan daardoor zuurstofgebrek optreden. De graad van zuurstofverzadiging van hemoglobine hangt af van de hoeveelheid gas in het bloedplasma rond de rode bloedcellen. Door bloedmonsters aan verschillende zuurstofconcentraties bloot te stellen en dan te analyseren, kan het gedrag van hemoglobine worden onderzocht. Wat gebeurt er in je lichaam tijdens inspanning Verlaging van de bloeddruk Een van de best bekende invloeden van inspanning is de verlaging van de bloeddruk. Zelfs een éénmalige inspanning heeft reeds een verlagend effect op de bloeddruk. Zo hebben onderzoekers bv. reeds een bloeddrukdaling van 6 tot 11 millimeter kwik (mmHg) vastgesteld bij mannen met een verhoogde bloeddruk die gedurende een half uurtje gefietst hadden aan een matige intensiteit (minder dan de helft van de maximale inspanning waartoe ze in staat zouden zijn). Bovendien, en zeer interessant, hield deze daling ruim 13 uur lang aan. De inspanning leidt tot een daling van de bloeddruk doordat het de activiteit van het sympatische zenuwstelsel enigszins onderdrukt. Dit zenuwstelsel regelt de werking van de inwendige organen. Als gevolg daarvan neemt ook de spanning van de spieren in de wanden van de slagaders af. Hierdoor wordt de diameter van de slagaders groter en dit doet dus de bloeddruk dalen. • Toename van het bloedvolume Inspanning leidt tot een toename van de hoeveelheid bloed die doorheen de bloedvaten gejaagd wordt. Getrainde afstandslopers bv. hebben gemakkelijk één liter bloed extra in vergelijking met niet actieve mensen. Dit extra volume heeft meerdere gunstige effecten. Een groter bloedvolume vergemakkelijkt de vulling van het hart. Als gevolg daarvan wordt bij elke hartslag ook een groter volume aan bloed weg gestuwd. Bij een groter bloedvolume pompt het hart dus efficiënter. Dit is onder andere een van de redenen waarom atleten een lagere hartslag hebben dan niet-sportieve mensen. Bij een extra groot bloedvolume neemt in vergelijking het aandeel aan mogelijke nadelige stoffen in het bloed af. Het toenemen van het bloedvolume leidt bv. tot een verdunning van de hoeveelheid vetten. De kans dat cholesterol aan de wand van de slagaders blijft kleven, wordt daardoor ook kleiner. Het effect van de inspanning op het bloedvolume doet zich eveneens nagenoeg onmiddellijk voor. Met andere woorden, men hoeft geen weken te trainen alvorens er een effect merkbaar is. Er is bv. reeds een invloed merkbaar na een inspanning gedurende een half uur aan zo’n 80 % van het uithoudingsvermogen ("een inspanning waarbij een mens voelt dat hij iets moet doen, maar nog niet in zweten uitbarst"). In de rechterkamer bevinden zich sensoren die het bloedvolume controleren. Indien het bloedvolume oploopt, geven deze sensoren aan de nieren het signaal om vocht weg te filteren wanneer het volume te hoog oploopt. Bij inspanning wordt de werking van dit volume-controlesysteem enigszins onderdrukt zodat het bloedvolume kan toenemen. • Wijziging in vetconcentraties Inspanning leidt niet alleen tot een verdunning van de bloedvetten, het zorgt er ook voor er veranderingen optreden in die vetten waardoor ze minder schadelijk zijn voor het hart en de bloedvaten. Zo doet inspanning bv. de concentratie aan triglyceriden dalen. Deze daling leidt ook tot een vermindering van het risico op hartinfarcten. Er is immers een verband tussen hoge concentraties aan triglyceriden in het bloed en hartinfarcten. Bij inspanning verbruiken de spieren meer energie. Als brandstof voor deze verhoogde energiehonger, beginnen de spieren onder invloed van de inspanning meer triglyceriden te verbruiken in plaats van suikers. Triglyceriden bevatten immers een grotere hoeveelheid energie dan suiker. Daartoe wordt er in de spieren een grotere hoeveelheid aangemaakt van het enzyme lipoproteïne-lipase (LPL) dat de triglyceriden helpt afbreken tot energiebrokken die door het spierweerfsel verwerkt kunnen worden. Inspanning maakt de spieren bij wijze van spreken dus "hongerig voor vet". • Daling van het cholesterolgehalte De verhoogde aanmaak van lipoproteïne-lipase heeft op zijn beurt ook weer gunstige effecten. Het leidt namelijk tot een daling van de cholesterolconcentratie in het bloed. Cholestrol in het bloed bevindt zich voor een groot gedeelte in de VLDL, de very low density lipoproteïn. De LDL worden eenvoudig uitgedrukt tot de zogenaamd ‘slechte soorten’ van cholesterol gerekend. Met andere woorden, een hoge concentratie aan LDL gaat gepaard met een groter risico op hart- en vaatziekten. Bij het verbruik van triglyceriden worden deze VLDL afgebroken. De cholesteroldeeltjes die zich op de VLDL bevinden komen daarbij in de bloedstroom terecht en worden er opgepikt door HDL, de High Density Lipoproteïn, dat tot het ‘goede cholesterol’ gerekend wordt. Bij het oppikken door de HDL wordt het cholesterol immers wat gewijzigd waardoor het minder gevaarlijk is voor hart en bloedvaten. Bovendien leveren de HDL een gedeelte van het cholesterol in de lever af voor afbraak, zodat de cholesterolconcentratie uiteindelijk daalt. Deze vier effecten van inspanning lopen door elkaar heen en het is niet bekend welk van de vier het belangrijkste effect heeft. Het is echter duidelijk dat inspanning op deze wijze een aanzienlijke gunstige invloed heeft op de algemene gezondheidstoestand. Werking van de spieren 3 soorten spieren. Gladde spieren. Deze spieren zijn van de ingewanden en buikorganen (darmen, nieren, maag, luchtwegen enz). Er zitten geen streepjes op de spieren, vandaar 'gladde spieren'. Deze spieren werken zonder dat we er iets voor hoeven te denken of doen. Hartspier. Hier heb je er maar 1 van; deze vind je in je hart. De skeletspieren. Deze noem je zo, omdat ze aan het skelet vastzitten en ervoor zorgen dat het skelet kan bewegen. De meeste skeletspieren gaan aan het einde over in pezen. Dit zijn onrekbare koorden die stevig vast zitten aan het skelet. Ze noemen deze spieren ook wel gestreepte spieren. Dit komt omdat je streepjes op de spieren ziet als je ze onder de microscoop bekijkt. Deze spieren moet je aanzetten tot werken; als je iets wilt, denk je dat en zo kun je de spieren bewegen. Spieren in bijvoorbeeld je armen werken samen. Bekende spieren die samen werken zijn de biceps en de triceps. Deze zitten in je bovenarm. De biceps trekt zich samen, zodat je arm buigt. De triceps trekt daarna weer samen, zodat de arm weer recht gaat. 4. De bouw van de rug nek en schoudergordel 5. Hoe voorkom je blessures op je werk en tijdens het sporten. Stretchen Er zijn twee manieren van stretchen: Lichte stretch: Stretch tot je een lichte spanning voelt en ontspan terwijl je deze stand aanhoudt. Toenemende stretch: Ga na de lichte stretch een fractie verder, tot je opnieuw een lichte spanning voelt, ontspan opnieuw en houdt deze stand vast. Pezen en spieren kunnen vatbaarder zijn voor blessures als ze minder flexibel zijn. Rekoefeningen kunnen je spieren de elasticiteit geven die je nodig hebt om soepel te bewegen. In deze strechwijzer vind je stretchoefeningen voor de belangrijkste spiergroepen van hardlopers Je kunt spieren op twee manieren rekken: bij de dynamische manier voer je rekoefeningen licht verend uit. Voorkom echter dat je te krachtig veert, want dan kun je de spier kunt verrekken in plaats van rekken. bij de statische methode rekken breng je de spier langzaam op lengte. Deze manier is veiliger en heeft daarom de voorkeur. 6. Verschil tussen belastbaarheid en belasting Belasting Inleiding Een overbelastingsblessure berust op een verstoorde balans tussen belasting en belastbaarheid. Het begrip belasting is eenvoudiger te omschrijven als belastbaarheid. Een belasting is bijvoorbeeld een marathon lopen. Deze belasting wordt nog beter omschreven als er ook een tijdsaanduiding bij gegeven wordt; de marathon lopen in bijvoorbeeld 2 uur en 30 minuten. Andere voorbeelden van belasting zijn 50 kilo tillen, 100 meter sprinten met 5 herhalingen, 2 uurfietsen met een snelheid van 25 km per uur . Moeilijker wordt het om de belasting te omschrijven bij bijvoorbeeld een voetbalwedstrijd. In dezelfde wedstrijd ondergaan de verschillende voetballers andere belastingen en heeft iedere wedstrijd een ander verloop. Belastbaarheid Belastbaarheid hangt samen met de algehele conditie van het lichaam of delen van het lichaam bijv. de achillespees. Een chronische ontsteking van de achillespees verlaagt de conditie van de achillespees en daardoor de belastbaarheid. Het woord conditie van het lichaam of de conditie van delen van het lichaam is een sleutelwoord bij het begrip belastbaarheid. Door training verbetert de belastbaarheid. Door training is het lichaam in staat is om steeds grotere belastingen aan te kunnen. Regelmatig trainen verhoogd de conditie en daardoor direct de belastbaarheid; het lichaam wordt sterker een verhoogde belastbaarheid . Ziektes (ontstekingen/griep), vermoeidheid, overtraining, langdurige onderbreking van de training verlagen de belastbaarheid: een verlaagde belastbaarheid. Blessures door overbelasting Als weefsels langere tijd een grotere belasting moeten ondergaan dan de belastbaarheid toestaat, is de kans groot dat bepaalde weefsel beschadigd. Sporten is dan niet meer of in mindere mate mogelijk, afhankelijk van de ernst van de blessure. 7. Verschil tussen piekbelasting, statische belasting en dynamische belasting Dynamische en statische belasting van spieren Tijdens beeldschermwerk worden de spieren in handen en vingers dynamisch belast door de grote bewegingsfrequentie van de vingers tijdens typen of muiswerkzaamheden. Bij een gebrek aan rustpauzes kan ook bij een relatief lage belasting een toestand van overbelasting voor deze spiervezels ontstaan. Wrijving tussen spieren, pezen en botten kan op den duur ook leiden tot klachten als het carpaal tunnel syndroom (irritatie en zwelling op van pezen en peesscheden, waardoor zenuwen in de knel kunnen raken en wat pijnklachten kan veroorzaken). Tegelijkertijd moeten de spieren in armen, schouders en nek onafgebroken aangespannen blijven om het lichaam in balans te houden tijdens werkzaamheden achter de computer. Deze belasting heeft tot gevolg dat de spieren continu iets dikker zijn en de kleinere bloedvaatjes die de spieren moeten voeden worden dichtgedrukt en de doorbloeding afneemt. In de spieren van armen, schouders, nek, handen en vingers kan een vicieuze cirkel ontstaan van prikkeling door verkramping en verkramping door prikkeling. Alleen door de statische belasting op de spieren weg te nemen en de doorbloeding te verbeteren kan deze vicieuze cirkel doorbroken worden. 8. Houdingen zoals staan zitten tillen duwen en trekken Zitten Door een verkeerde zithouding komt er op den duur veel druk op de onderrug te staan, een bijzonder kwetsbare plek. Zorg ervoor dat uw stoel voldoende steun geeft aan de onderrug. Het beste is als de rugleuning precies aansluit op de holte in uw rug. De natuurlijke kromming van uw rug, een lichte S-vorm, moet worden gehandhaafd. Tijdens het zitten moeten de voeten plat op de grond staan en de hoek bij de heupen moet kleiner zijn dan 90 graden. Om de rugspieren zoveel mogelijk te ontzien, moeten de dijen goed worden ondersteund. Het hoofd en de nek moeten recht boven de romp staan. Staan Staan, vooral lang achter elkaar, kan erg vermoeiend zijn voor de rugspieren, waardoor de natuurlijke kromming van de wervelkolom abnormaal toeneemt. Wanneer dit tot pijn leidt, kunt u veel van de druk op de rug – en daardoor de pijn – wegnemen door met uw rug tegen de muur te gaan staan en de onderrug tegen de muur aan te drukken. Ook het lopen op hoge hakken kan de druk op de rug vergroten. Met oefeningen kunt u de rugspieren versterken, waardoor u ook makkelijker een goede houding aanneemt. Ook is rugpijn vaak het gevolg van bukken om iets (zwaars) op te tillen. Daarom is een goede tiltechniek van belang. Als u iets optilt, maak dan geen draaiende beweging, buig niet naar voren en til niet iets boven uw macht. Buig eerst de knieën (en niet de rug) en pak het voorwerp stevig vast terwijl u de onderrug recht houdt en houd het voorwerp dicht tegen het lichaam. Liggen Aangezien wij een groot deel van ons leven slapend doorbrengen, is een goede slaaphouding belangrijk. Zorg ervoor dat, wanneer u op uw zij ligt, de rug goed ondersteund wordt en dat er geen zijwaartse kromming van de wervelkolom ontstaat. Ook in ruglig moet de natuurlijke kromming van de rug worden ondersteund. Op de buik slapen wordt afgeraden, omdat er bij die houding te veel spanning op de hals en de onderrug komt te staan. Met een goed matras dat voldoende steun geeft, moet u van een goede nachtrust kunnen genieten en zonder pijn wakker worden. Lichaamsbeweging Geregelde lichaamsbeweging zorgt ervoor dat de rug beter bestand is tegen de spanningen van alledag. Lopen en zwemmen zijn uitstekend. Hebt u rugpijn, vraag uw huisarts dan advies voordat u met een of andere vorm van lichaamsbeweging begint. 9. Geef weer hoe een juiste voedingspatroon eruit ziet 10. Wat heeft sport en politiek met elkaar te maken? Erica Terpstra Erica Terpstra is lid van de VVD. Tevens is ze ook voorzitter van de NOC*NSF. Dit is een sportvereniging. Eigen Mening Mijn mening over dit werkstuk is als volgt: Ik vind het jammer dat we geen gym zelf hebben en dat we hierdoor een werkstuk moeten maken. De informatie is makkelijk te vinden, maar moeilijk te bewerken vanwege de moeilijke woorden en termen die vaak gebruikt worden.