Samenvatting Reader Kritische Maatschappijtheorieën Laermans Inhoudstafel Critical Theory – Bronner & Keller 3 Zonder Richtlijn – Adorno 3 Prisma’s Cultuurkritiek – Adorno 4 Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid – Benjamin 6 The Foucault Reader: Right of Death 12 Society of Control – Deleuze 12 Power – Foucault 14 The condition of Neoliberalism – Laermans 14 Reflections of Empire – Negri 20 A Grammer of the Multitude – Virno 34 Art & Activism 34 Means without End – Agamben 45 Krisis – Laermans 48 2 Critical Theory – Bronner & Keller Adorno over maatschappij De idee van de maatschappij is een proces. Wetten van verandering zeggen meer over een concept dan een reeks invariabele kenmerken die werden afgeleid uit een statisch perspectief. De inhoud van een concept wisselt met de sociale structuur of historische context waarin het gevormd wordt. Zo ook met het begrip “maatschappij”. Wetenschappelijk denken is categorisch denken. Het ideaal van alle fenomenen te gieten in een hiërarchische ordening van categorieën , wordt verkeerdelijk gezien als de gewenste uitkomst of het doel van kennis. Of iets als “waarheid” kan gezien worden, is immers nooit afhankelijk van een verwoording, maar wel van het idee achter deze verwoording. Bij zo’n denkwijze, wordt alles een voorbeeld van het abstracte (vgl Plato, universales) en kan er niets individueels bestaan in zijn eigen uniekheid. Men kan een concept niet vatten door de betekenis af te leiden uit individuele feiten (Weber), noch kan een bepaald concept verwijzen naar een sociaal feit op zichzelf (Durkheim). “Maatschappij” is als dusdanig een zelf-validerend concept: het ontwikkelt zich terwijl het begrepen wordt. De maatschappij wordt niet gecreëerd door dat subjecten hun eigen “comprehension” (verstehen) ervan organiseren (Weber), noch staat ze op zichzelf en determineert zo de sociale feiten (Durkheim). Er is een functionele structuur in de maatschappij: alles is verbonden met elkaar en afhankelijk van elkaar (cfr arbeidsdeling), er bestaan geen enkel sociaal feit dat niet bepaald wordt door de maatschappij in zijn geheel. Er gebeurt als het ware een zeker bemiddeling (mediation) tussen het geheel en de delen. Een bemiddeling kan niet bestaan zonder de datgene dat het bemiddelt. Er moet dus een deel en een geheel zijn waartussen bemiddelt kan worden. Zo is de concrete relatie tussen werknemers en werkgevers een bemiddeling tussen de klassenstructuur en de individuele situatie van arbeiders. Weber: actor is subject en hun individuele motieven dienen als verklaring voor sociale feiten, het sociale/de maatschappij is dus begrijpelijk Durkheim: actor is object en een object kan je niet begrijpen, je kan het alleen observeren, het sociale is dus onbegrijpelijk Dit is een methodologische tegenstelling tussen het singuliere (weber) en het algemene (Durkheim). Adorno wil deze tegenstelling echter niet alleen methodologisch benaderen en benadrukt dat het ook gaat om een reële maatschappelijke tegenstelling tussen singulariteit en algemeenheid, oftewel tussen subject en object. Deze reële tegenstelling vloeit voort uit de klassenstrijd en de “law of exchange”, waarbij alles een commoditeit wordt (ook mensen en arbeid). Wanneer deze theoretische tegenstelling tssn specifiek en abstract niet gelinkt wordt aan de reële, dieperliggende sociale oorzaken, vervallen we algauw in ideologie. Illustratie: Het concept “rol” is een perfect voorbeeld van categorisch denken, een individu herleiden tot iets algemeens, abstractie maken van zijn eigenheid. Elke mens wordt niet meer dan een voorbeeld van de abstracte categorie waar hij toe behoort. Het is geen neutrale, wetenschappelijke beschrijving van een concept, maar een middel om de bestaande ideologie te legitimeren, namelijk de ideologie van winst maken. Dat 3 denkers vaak geen rekening houden met deze diepere oorzaken, of met de idee van bemiddeling, ligt aan het feit dat ze zich niet kunnen losmaken uit (de abstractie van) het markt systeem. De abstractie van het marktsysteem ligt hierin: het absolute doel van het systeem is winst maken. Om dit doel te bereiken, moet de mensheid worden omgevormd tot een netwerk van consumenten. De noden van deze consumenten moeten zo veel mogelijk gestandaardiseerd worden voor maximale winst. Dit zorgt voor een dominantie van het algemene over het specifieke, van de maatschappij over haar gevangen leden. De maatschappij is dus rationeel in middelen (dwz de middelen die gebruikt worden zijn zeer effectief in het bereiken van het doel), maar irrationeel in doel (dwz het doel is gebaseerd op blinde ideologie, nl: winst) (=intrumentele rationaliteit). De Expert is de rationele vorm die deze irrationaliteit aanneemt. Dit installeren van het markt systeem gebeurt via het sociale conflict. De klassenstrijd blijft bestaan, ookal is er geen klassebewustzijn. De concentratie van kapitaal en de law of exchange (met commodificatie die daarmee gepaard gaan) zorgen ervoor dat de lagere klassen geen invloed hebben op hun eigen sociale bestaan. Ongeacht de eigen talenten, worden zij gedwongen te gehoorzamen aan deze wetten en moeten ze zoeken nr spleten in het systeem, “job openings”, willen zij overleven. Integratie in het systeem is dus een middel om winst te maximaliseren. Een dergelijke maatschappij met gecentraliseerde controle noemen we een administratieve maatschappij. Het subject wordt gereduceerd tot een louter object van abstract genormeerd gedrag door het te categoriseren. De maatschappij lijkt daardoor op een geautomatiseerd mechanisme dat volledig los staat van het individu. Door deze schijn van onafhankelijkheid op te wekken, wordt het bestaande systeem gelegitimeerd louter door het bestaan van het systeem op zich. Het subject wordt verhinderd zichzelf nog als een subject te zien. De integratie is bijna compleet. Aangezien het individu zichzelf ziet als niet meer dan een object in processen waar hij geen vat op heeft, kan hij concluderen dat hij zijn huidige leven te danken heeft aan deze processen. Die processen hebben je gemaakt tot wie je bent, want de maatschappij is iets zelfstandigs en jij hebt daar geen vat op. Dat betekent dat je positie of sociale rol ook meteen je identiteit is. Object en subject vallen nu helemaal samen. Verzet hiertegen is nodig, maar helaas onmogelijk. We kunnen immers enkel inbeelden hoe een betere maatschappij eruit ziet door negatie van de huidige, verstoorde maatschappij. Dwz, alles wat de maatschappij nu is, moet een goede niet zijn en omgekeerd. Maar alles wat we kunnen denken is al gekleurd/vervormd door deze slechte maatschappij. De enige mogelijke vorm van verzet of kritiek is dus erkennen dat de mogelijkheid om een betere maatschappij te denken, versmacht wordt door de realiteit van de huidige maatschappij. Zonder Richtlijn – Adorno RESUME OVER DE CULTUURINDUSTRIE Er is sprake van een cultuurindustrie o Voegt het oude vertrouwde samen met nieuwe kwaliteit o Producten gericht op massacultuur o Bepalen mee de aard van consumptie o Afzonderlijke branches lijken op elkaar of passen bij elkaar (vormen een sluitend systeem) 4 o Cultuurindustrie is een opzettelijke integratie van haar afnemers van bovenaf o Brengt hoge en lage kunst samen onder één noemer o Hoge kunst wordt beroofd van haar ernst Lage kunst wordt aan banden gelegd (verliest haar rebelse karakter) Klant is echter geen koning, zoals cultuurindustrie wil doen geloven (hij is het object, niet het subject) Cultuurindustrie misbruikt het respect voor de massa om haar mentaliteit te bevestigen en te versterken De massa is niet de maatstaf, maar de ideologie van de cultuurindustrie Cultuurwaren van de industrie richten zich naar het profijtbeginsel Vroegere kunst streefden slechts indirect profijt na (ze waren ook waren maar vooral kunst), de cultuurindustrie streeft echter enkel nog winst na ( o De autoriteit van kunst wordt door de cultuurindustrie tenietgedaan Cultuur wordt een integraal onderdeel van de verstokte verhoudingen, wat de mensen nog meer vernedert o Producten van de cultuurindustrie zijn door en door waren Het profijt is geobjectiveerd in haar ideologie De structuur van de cultuurindustrie o Een geraamte van star geconserveerde basiscategorieën o Industrie niet letterlijk, wijst op standaardisering van de zaak zelf en de rationalisering van distributietechnieken (niet strikt op het productieproces) o Elk product doet zich voor als individueel (deze individualiteit dient ter versterking van de ideologie van de cultuurindustrie) o Haar ideologie maakt vooral gebruik van STARDOM Ontleend aan de individualistische kunst en haar commerciële exploitatie Alleen in naam is het begrip techniek binnen de cultuurindustrie hetzelfde als in kunstwerken o Kunstwerken: wijst op intern organisatie van de zaak (interne logica) (Benjamin: het aura) o Cultuurindustrie: vooral distributie en mechanische reproductie (wijst altijd naar externe van de zaak) Opletten cultuurindustrie niet te onderschatten (critici) o Haar negeren is naïef o We moeten haar kritisch nemen en ons niet onderwerpen aan haar monopolie o Niet alleen critici met twijfel, ook consument Is zelf gespleten tussen de voorgeschreven pret van cultuurindustrie en een al dan niet verborgen twijfel aan haar zegeningen Consument doet echter ogen dicht en aanvaarden wat hen overkomt en waarvan ze weten waarom het wordt gefabriceerd Sommigen verdedigen de cultuurindustrie door te stellen dat ze een ordestichtende factor is 5 o biedt mensen in chaotische wereld maatstaven van oriëntering o Maar een bindende orde heeft geen enkel recht van bestaan , als ze niet intrinsiek en tegenover de mensen haar waarde bewijst (dit doet de cultuurindustrie niet) De orde die zij wil doordrukken is enkel voor status quo, hierdoor wordt ze onkritisch, ondialectisch,… De cultuurindustrie heeft dus niets meer te maken met vrijheid Ze zeggen enkel: ‘gij zult u voegen naar wat er is’ Orde is op zich wel goed (ze kan een gids zijn voor radelozen en kan conflicten oplossen) maar de cultuurindustrie geeft enkel maar de indruk dat ze dit doet (ze geeft geen echte oplossing) o Zorgt er enkel voor dat bestaande orde blijft ( de cultuurindustrie overhaalt massa, duldt geen tegenspraak en steeds dezelfde gedragsschema’s aanleert) o Voorbeeld pg. 63, laatste paragraaf (Amerikaanse proefpersonen) Het algehele effect van cultuurindustrie is een Anti-Verlichting o Verlichting (technische natuurbeheersing) slaat om in bedrog van de massa om zo het bewustzijn aan banden te leggen o Verhindert vormen van autonome, zelfstandig, bewust oordelende en kiezende individuen (vormen de voorwaarde voor democratie, kan alleen blijven bestaan met mondige, kritische mensen) Prisma’s Cultuurkritiek – Adorno Ella Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid – Benjamin 1 Voorwoord Toen Marx aan zijn analyse van de productiewijze begon, stond deze nog in haar kinderschoenen. Hij beschreef de grondcultuur en wat men in de toekomst nog kon verwachten, namelijk dat het kapitalisme niet alleen kon verwachten de het de proletariërs steeds meer ging uitbuiten, maar dat het uiteindelijk ook de voorwaarden zou scheppen die de afschaffing ervan mogelijk maken. Er wordt afgerekend met traditionele begrippen zoals creativiteit, mysterie, eeuwigheidswaarde, … Indien ze ongecontroleerd gebruikt worden, leidt dit ertoe dat het feitenmateriaal in fascistische zin wordt verwerkt. 2 Midden I. Het kunstwerk is in principe altijd reproduceerbaar geweest. Daartegenover is de technische reproductie van het kunstwerk iets nieuws. Met de lithografie bereikt de reproductietechniek een fundamenteel nieuwe 6 fase. Voor het eerst is er de mogelijkheid haar producten niet alleen massaal, maar in dagelijks nieuwe vormen op de markt te brengen. Daar komt nog bij dat de fotografie dit kan overtreffen door het proces van de reproductie van beelden voor het eerst van de belangrijkste artistieke verplichtingen ontslagen, die van nu af aan uitsluitend aan het inde lens kijkende oog toevielen. Omstreeks 1900 had de technische reproductie een peil bereikt waarop zij niet alleen het geheel van de traditionele kunstwerken tot haar object begon te maken en hun werking aan de meest diepgaande veranderingen begon te onderwerpen, maar ook een eigen plaats onder de artistieke procédés veroverde. II. Zelfs aan de meest volmaakte reproductie ontbreekt één ding: het hier en nu van het kunstwerk (aura). Het hier en nu van het origineel maakt het begrip van zijn echtheid uit. Het gehele gebied van de echtheid ontrekt zich aan de (technische) reproduceerbaarheid. Terwijl het origineel echter ten opzichte van de met de hand vervaardigde reproductie, die door dit in de regel als vervalsing werd bestempeld, zijn volledig gezag bewaart, is dat ten opzichte van de technische reproductie niet het geval. De technische reproductie blijkt tov het origineel zelfstandiger dan de met de hand vervaardigde. Zij kan bovendien het origineel in situaties brengen die voor het origineel zelf onbereikbaar zijn. In ieder geval ontwaarden zij het hier en het nu. Doordat de historische getuigenis op de echtheid berust, raakt in de reproductie waarin de echtheid zich aan de mens ontrokken heeft, ook de historische getuigenis van de zaak aan het wankelen. Wat verloren gaat wordt samengevat in het begrip aura, wat in het tijdperk van de technische reproduceerbaarheid van het kunstwerk verkwijnt, is zijn aura. Doordat zij de reproductie vermenigvuldigt, stelt ze in de plaats van zijn unieke zijn seriële bestaan. En doordat zij het in de reproductie mogelijk maakt de waarnemer in zijn eigen situatie tegemoet te treden, actualiseert zij het gereproduceerde. III. Binnen grote tijdsruimten in de geschiedenis verandert met de gehele bestaanswijze van de menselijke collectivia ook de wijze van hun zintuiglijke waarneming. En als verandering in het medium van de waarneming, waarvan wij tijdgenoten zijn, begrepen kunnen worden als verval van de aura, dan is het mogelijk de maatschappelijke voorwaarden daarvan bloot te leggen. De maatschappelijke bepaaldheid van het huidige verval van de aura is te zien en berust op twee omstandigheden. De dingen ruimtelijk en menselijk naderbij te brengen is een net zo hartstochtelijk verlangen van de hedendaagse massa’s als hun streven het eenmalige van elke gegevenheid te overwinnen door de verwelkoming van de reproductie ervan. De afstemming van de realiteit op de massa’s en van de massa’s op haar is een proces van onbegrensde draagwijdte zowel voor het denken als voor de zintuiglijke waarneming. IV. De uniciteit van het kunstwerk is identiek met zijn inbedding in de samenhang van de traditie, maar wat beiden op dezelfde wijze tegemoet trad, was zijn uniciteit, met een ander woord zijn aura. De unieke waarde van het authentieke kunstwerk heeft haar fundering in het ritueel waarin het zijn oorspronkelijke en eerste gebruikswaarde had. Deze samenhangen recht te doen wedervaren is onontbeerlijk voor een beschouwing die het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid tot onderwerp heeft. De technische reproduceerbaarheid emancipeert dit voor de eerste maal in de wereldgeschiedenis van zijn parasitaire bestaanswijze afhankelijk van het ritueel. De reproductie van een met het oog op reproduceerbaarheid ontworpen kunstwerk. Op het ogenblijk echter dat de maatstaf van de echtheid op de kunstproductie niet langer van toepassing is, is ook de gehele sociale functie van de kunst ondersteboven 7 gehaald. In de plaats van haar fundering op het ritueel komt haar fundering op een andere praktijk: namelijk haar fundering op politiek. V. De receptie van kunstwerken vindt plaats met verschillende accenten, waarvan twee polaire er uit springen: cultuswaarde en tentoonstellingswaarde. Deze polariteit kan in de esthetica van het idealisme, waarvan het schoonheidsbegrip haar in wezen als een niet gescheiden omvat, niet tot haar recht komen. Toch kondigt zij zich bij Hegel zo duidelijk aan als dit binnen de grenzen van het idealisme denkbaar is. De artistieke productie begint met scheppingen die in dienst van de cultus staan. Het is belangrijker dat ze voorhanden zijn dan dat ze gezien worden. De cultuswaarde als zodanig lijkt er juist toe te dringen, het kunstwerk in het verborgene te houden. De overgang van de eerste wijze van kunstreceptie naar de tweede bepaalt het historische verloop van de kunstreceptie in het algemeen. Toch kan een bepaalde slingerbeweging tussen deze beide polaire wijzen van receptie in principe voor ieder afzonderlijk kunstwerk worden aangegeven. Met de emancipatie van de verschillende artistieke procédés uit de schoot van het ritueel nemen de gelegenheden om hun producten tentoon te stellen toe. Vb. de mogelijkheid om een paneelschildering tentoon te stellen is groter dan die van het mozaïek of het fresco die eraan voorafgingen. De mogelijkheid om tentoon te stellen is zo geweldig toegenomen dat de kwantitatieve verschuiving tussen zijn beide polen net als in de oertijd in een kwalitatieve verandering van zijn wezen omslaat. Het kunstwerk wordt tegenwoordig door het absolute gewicht dat op zijn tentoonstellingswaarde ligt, een schepping met geheel nieuwe functies, waartussen de ons bewust, de artistieke, als die afsteekt, die men later misschien als een bijkomstige zal herkennen. Tegenwoordig bieden de fotografie en voorts de film de bruikbaarste aangrijpingspunten voor dit inzicht. VI. In de fotografie begint de voorstellingswaarde de cultuswaarde over de hele linie terug te dringen. Deze wijkt echter niet zonder verzet. Ze betrekt een laatste verschansing, en die is het menselijk gelaat. Het portret staat in het middelpunt van de vroege fotografie. In de vluchtige uitdrukking van een menselijk gezicht wenkt uit de vroege fotografieën de aura voor het laatste maal. Waar evenwel de mens zich uit de fotografie terugtrekt, daar treedt voor het eerst de tentoonstellingswaarde de cultuswaarde zegevierend tegemoet. Atget: legde de straten van Parijs rond 1900 vast. Hij nam ze op als een plaats van misdaad. De fotografische opnamen beginnen bij Atget bewijsstukken in het historische proces te worden. Dat maakt hun verborgen politieke betekenis uit. De richtlijnen die degene die foto’s in het geïllustreerde tijdschrift bekijkt, door het onderschrift ontvangt, worden spoedig daarna nog nauwkeuriger en dwingender in de film, waar de interpretatie van elk afzonderlijk beeld door de opeenvolging van alle voorafgegane beelden voorgeschreven lijkt. VII. 19e eeuw : strijd tussen de schilderkunst en de fotografie om de kunstwaarde van hun producten. Deze strijd was de uitdrukking van een wereldhistorische omwenteling, waarvan als zodanig geen van beide rivalen zich bewust was. Doordat het tijdperk van haar technische reproduceerbaarheid de kunst van haar cultische fundament losmaakte, hield de schijn van haar autonomie voorgoed op te bestaan. De moeilijkheden die de fotografie de traditionele esthetica had bereid, waren kinderspel vergeleken bij die waarmee de film haar 8 opwachtte. Het is erg leerzaam te zien, hoe het streven om de film bij de ‘kunst’ in te delen, deze theoretici ertoe noopt met een ongekende gewetenloosheid er cultische elementen in te leggen. Karakteristiek is dat vandaag nog bijzonder reactionaire auteurs de betekenis van de film zoeken in het sacrale of bovennatuurlijke. VIII. Definitief wordt de artistieke prestatie van de toneelspeler door deze zelf in eigen persoon aan het publiek gepresenteerd. De artistieke prestatie van de filmacteur daarentegen wordt aan het publiek gepresenteerd door een apparatuur. Dit heeft twee gevolgen: 1. De prestatie van de acteur wordt aan een reeks optische tests onderworpen. De apparatuur die de prestatie van de filmacteur tot het publiek brengt, is niet verplicht deze prestatie als totaliteit te respecteren. Zij neemt onder leiding van de cameraman doorlopend stelling tegenover deze prestatie. 2. De filmacteur, omdat hij zijn prestatie niet zelf aan het publiek presenteert, de mogelijkheid verliest, die de toneelspeler wel bezit, om de prestatie tijdens de voorstelling aan het publiek aan te passen. Het publiek leeft zich in de acteur slecht in, doordat het zich in het apparaat inleeft. Het neemt dus de houding daarvan over: het test. Dat is geen houding waaraan cultuswaarden kunnen worden blootgesteld. IX. Voor de film komt het er veel minder op aan dat de acteur voor het publiek een ander, dan dat hij voor het apparaat zichzelf uitbeeldt. Een van de eerste die deze verandering van de acteur door de testprestatie heeft bemerkt, was Pirandello. Volgens hem voelt de ‘filmacteur zich alsof hij in ballingschap is’. Verbannen niet alleen van het toneel, maar zelfs van zijn eigen persoon. Met een vaag onbehangen bemerkt hij de onverklaarbare leegte, die ontstaat doordat zijn lichaam een uitvalsverschijnsel wordt, doordat hij vervluchtigt en van zijn realiteit, zijn leven, zijn stem en de geluiden die hij veroorzaakt wanneer hij zich beweegt, wordt beroofd, om in een stom beeld te veranderen, dat één ogenblik lang op het witte doek trilt en dan in de stilte verdwijnt. De aura is aan zijn hier en nu verbonden, er bestaat geen afbeelding van. Het bijzondere van de opname in de filmstudio bestaat evenwel hierin, dat zij op de plaats van het publiek de apparatuur plaatst. De toneelspeler die op het toneel acteert, verplaatst zich in een rol. De filmacteur wordt dat zeer vaak ontzegd. Het zijn de elementaire eisen van de machinerie die het spel van de acteur in een reeks monteerbare episoden opsplitsen. Het gaat daarbij vooral om de belichting. Niets toont drastischer aan dat de kunst aan het rijk van de ‘schone schijn’ is ontsnapt, dat zo lang als het enige gold waarin zij kon gedijen. X. De bevreemding van de acteur tegenover de apparatuur is als een bevreemding van de mens tegenover zijn spiegelbeeld. Het kan van hem worden losgemaakt, het is verplaatsbaar naar het publiek. De acteur weet dat hij in laatste instantie met het publiek te maken heeft: het publiek van afnemers die de markt vormen. De markt is voor de acteur op het moment van zijn voor haar bestemde prestatie ongrijpbaar. Zou dit deel uitmaken van de beklemming, de nieuwe angst die volgens Pirandello de acteur voor het apparaat bevangt? De film antwoordt op het ineenschrompelen van de aura met een kunstmatige opbouw van de ‘personality’ buiten de studio. De star-cultus houdt deze personality in stand. 9 Iedereen kan de prestaties die de film tentoonstelt als halve expert bijwonen. Ieder mens kan er vandaag de dag aanspraak op maken gefilmd te worden. Een verduidelijking aan de hand van de historische situatie van de hedendaagse literatuur: Vroeger was er een klein aantal schrijvers en een aantal van vele duizenden lezers. Met de uitbreiding van de pers belandden steeds grotere delen van het lezerspubliek bij de schrijvers (bvb. stuk commentaar schrijven, opiniestuk). Het onderscheid tussen auteur en publiek is daarmee bezig zijn principiële karakter te verliezen. De lezer staat ten allen tijde klaar een schrijver te worden. Als deskundige krijgt hij toegang tot het schrijverschap. Dit is dus van toepassing op de film, vooral de Russische. Een deel van de in de Russische films optredende acteurs is geen acteur in onze zin, maar het zijn mensen die zichzelf – en wel in de eerste plaats in hun arbeidsproces – spelen. In West-Europa verhindert de kapitalistische uitbuiting van de film, dat de legitieme eis van de hedendaagse mens om gereproduceerd te worden, tot gelding wordt gebracht. De filmindustrie heeft er alle belang bij om de deelname van de massa’s door middel van illusoire voorstellingen en dubbelzinnige speculaties aan te wakkeren. XI. Een filmopname is een schouwspel zoals tevoren nooit en nergens denkbaar. Ze vormt een gebeuren bij welk zich geen enkel standpunt meer laat innemen van waaruit de niet tot de handeling als zondanig behorende opnameapparatuur niet in het blikveld van de toeschouwer zou vallen. De eventuele overeenkomsten tussen de scène in de filmstudio en op het toneel worden oppervlakkig en onbelangrijk. De illusoire natuur van de film is een natuur van de tweede graad; ze is een uitkomst van de decoupage. In de filmstudio is de apparatuur dermate diep in de werkelijkheid binnengedrongen: de opname door het speciaal ingestelde fotografische apparaat en haar montage met andere opnamen van dezelfde orde. Het van het apparaat ontdane aspect van de werkelijkheid is hier haar meest kunstmatige geworden en de aanblik van de onmiddellijke werkelijkheid de blauwe bloem in het land van de techniek. Hoe verhoudt de filmoperateur zich tot de schilder? Uitleggen aan de hand van de tegenstelling tussen magiër en chirurg. De magiër behoudt de natuurlijke afstand tussen zich en degene die hij behandelt, hij verkleint hem door zijn opgelegde hand en vergroot hem door zijn autoriteit. De chirurg gaat omgekeerd te werk: hij vermindert de afstand tot de patiënt enorm door in diens inwendige binnen te dringen en vergroot hem slechts weinig door de behoedzaamheid. De schilder bewaart in zijn werk een natuurlijke afstand tot het gegeven, de cameraman daarentegen dringt diep in het weefsel van de omstandigheden binnen. Het beeld van de schilder is een totaalbeeld, dat van de cameraman een in vele stukken gebroken beemd, waarvan de delen volgens een nieuwe wet samenkomen. De filmische uitbeelding van de werkelijkheid is voor de hedendaagse mens daarom aldus verreweg de belangrijkste omdat zij het van het apparaat ontdane aspect van de werkelijkheid juist op grond van haar intensiefste doordringing met de apparatuur verschaft. XII. De technische reproduceerbaarheid van het kunstwerk verandert de verhouding van de massa tot de kunst. Het progressieve gedrag: het plezier in het kijken en meeleven daarin gaat een directe en nauwe verbinding aan met de houding van de beoordelende expert. Een maatschappelijke vingerwijzing. Hoe meer de maatschappelijke betekenis van een kunst afneemt, des te meer vallen de kritische en genietende houding in het publiek uiteen. In de bioscoop vallen kritische en genietende houding van het publiek samen. Nergens meer dan in de bioscoop blijken de reacties van de afzonderlijke mensen, waarvan de soms de massale 10 reactie van het publiek vormt, van meet af aan bepaald door hun onmiddellijk op handen zijnde massificatie. Terwijl ze worden geuit, worden ze door henzelf gecontroleerd. De schilderkunst is niet in staat het voorwerp van een gelijktijdige collectieve receptie aan te reiken. Toch weegt ze als een ernstige belemmering zwaar op dat ogenblik dat de schilderkunst dor bijzondere omstandigheden en in zekere zin in strijd met haar natuur rechtstreeks met de massa’s wordt geconfronteerd. XIII. De opnameapparatuur geef de wereld om zich heen weer. De film heeft onze waarnemingswereld verrijkt met methoden die met de theorie van Freud geïllustreerd kunnen worden. We kunnen dingen isoleren en tegelijk analyseerbaar maken. Het zijn dingen die vroeger onopgemerkt in de brede stroom van het waargenomene meedreven. De film: een soortgelijke verdieping van de waarneming tot gevolg. De verrichtingen die de film toont, kunnen veel nauwkeuriger en vanuit veel talrijker gezichtspunten geanalyseerd worden dan de verrichtingen die op het schilderij of op het toneel worden uitgebeeld. De onvergelijkelijk veel nauwkeurigere aanduiding van de situatie. In vergelijking met het toneel is de grotere analyseerbaarheid van de filmische weergegeven verrichting door een hogere isoleerbaarheid bepaald. Van een uit een bepaalde situatie zuiver geprepareerd gedrag kan immers nauwelijks meer aangegeven worden waardoor het het meest boeit: door zijn kunstzinnige waarde of wetenschappelijke bruikbaarheid. Een van de revolutionaire functies van de film: zichtbaar te maken dat de artistieke en wetenschappelijke bruikbaarheid van de fotografie, die vroeger meestal uiteenvielen, identiek zijn. De film door close-ups van zijn inventaris, door benadrukking van verborgen details aan de ons vertrouwde rekwisieten, door exploratie van alledaagse milieus onder de geniale leiding van de lens aan de ene kant het inzicht vergroot in de automatismen waardoor ons bestaan geregeerd wordt, slaagt hij er aan de andere kant in, ons een geweldig grote en onvermoede speelruimte te openen. In de close-up rekt zich de ruimte, in de vertraagde opname van de beweging. Het laat volledig nieuwe structuurvormen van de materie tevoorschijn komen, maar ontdekt in deze bekende volledig onbekende, die in het geheel niet de indruk maken van vertragingen van snelle, maar van eigenaardig glijdende, zwevende, bovenaardse bewegingen. Vooral doordat in de plaats van een door de mens bewust verkende, een onbewust doordrongen ruimte treedt. Van het optisch-onbewuste vernemen wij pas door de camera met haar hulpmiddelen. XIV. Belangrijkste taak van de kunst is een vraag voort brengen. Elke kunstvorm kent kritische perioden waarin die vorm uit is op effecten die zich enkel kunnen voordoen in een nieuwe kunstvorm (bijvoorbeeld het dadaïsme: effecten die het publiek nu in film zoekt, probeerden zijn rond 1920 op te wekken met de schilderkunst). Zij wezen de algemeen geaccepteerde standaarden in de kunst af: ze maakten gedichten met obscene taal, ze monteerden knopen op schilderijen, enz… Ze deden dit allemaal om een openlijke aanstoot te geven, om van contemplatie naar verstrooiing over te gaan. Verstrooiing trad nu op als sociaal gedrag. Het kunstwerk werd een soort projectiel, het vloog op de toeschouwer af. Dit soort kunst heeft de vraag naar film versterkt, in film staat verstrooiing ook centraal (schokken overvallen de toeschouwer). De toeschouwer is een examinator, maar een verstrooide. Dus de opmerkelijke schilderkunst van de dadaïsten rond 1920 kan men vergelijken met de film nu. De ‘gewone’ standaard schilderkunst daarentegen zorgt voor contemplatie, verzinking. Men kan bij wijze van spreken uren staren naar 1 schilderij. Met film kan dit niet, voor je het ene 11 beeld gezien hebt, verschijnt er al een ander. De bewegende beelden nemen de plaats in van wat jij denkt. We kunnen zeggen dat de film een fysieke schokwerking teweeg brengt en het dadaïsme een morele schokwerking. XV. Doordat er nu veel meer mensen aan ‘kunst’ deelnemen, is de wijze van de deelname zelf ook veranderd. De film is zo een kunstvorm die een massa oproept om deel te nemen. De film wordt dus ook een tijdverdrijf en verstrooiing voor onontwikkelde, ongelukkige schepsels. De film vraagt om geen enkele inspanning, geen enkel denkvermogen. Het geeft geen andere hoop dan dat om misschien ooit ‘een ster’ te worden in LA. De massa zoekt verstrooiing maar de kunstenaar hoopt op concentratie. Andere vormen van verstrooiing: bv. de architectuur. De bouwkunst is iets wat de mensheid blijft begeleiden vanaf haar oergeschiedenis. De tragedie bij de Grieken, de paneerschilderkunst in de middeleeuwen, enz… dat verdwijnt met de tijd. Maar de bouwkunst blijft, het is de kunst met de langste geschiedenis. Bouwwerken worden op 2 manieren gerecipieerd: door gebruik en door hun waarneming. Wanneer men meester kan worden van verstrooiing, dan komt dat omdat het een gewoonte geworden is. 3 Nawoord Massavorming en proletarisering zijn twee hedendaagse processen. Het fascisme probeert die massa’s te organiseren zonder de eigendomsverhoudingen aan te tasten. Zo kan men de massa’s tot uitdrukking van zichzelf laten komen. Het fascisme maakt het politieke leven esthetisch en verkracht apparatuur door het dienstbaar te maken aan de cultuswaarden. The Foucault Reader: Right of Death Jeroen Society of Control – Deleuze 1. Geschiedenis Foucault stelt dat de maatschappij verandert en een verschuiving van doelen, functies en middelen kent. Zo is zijn er eerst societies of sovereignty, dan disciplinary societies en later societies of control zoals degene waarin we nu leven. Soevereine maatschappij: Kernelementen waren de belastingen, vrees voor de dood en handarbeid. Disciplinaire maatschappij: Deze waren dominant aanwezig vanaf de 18e eeuw. Ze organiseerde zichzelf door afgebakende omgevingen in functie van een bepaalde levenstaak vorm te geven. Vb. familie zorgt voor kinderen tot ze naar het school gaan. Als ze uit de schoolomgeving komen zijn ze klaar om te gaan werken in de fabriek. Familie, school, fabriek, soms gevangenis of ziekenhuis zijn de afgebakende plaatsen die de mensen disciplineerden. Controle maatschappij: Na de crisis van de geïnstitutionaliseerde discipline plaatsen werd het steeds belangrijker om controle te hebben over de snelle veranderingen. Succesvol zijn in deze maatschappij betekent flexibel zijn en vrijheid geven (<> disciplinaire). 12 2. Logica Discipline: - Geven vorm aan taken (vast) Fabriek met als doel om zo weinig mogelijk loon uit te betalen en zo veel mogelijk te produceren Iemand werkt in de fabriek en staat met zijn volledige lichaam onder volledige controle van de baas, ook de winst is voor de baas. Onvrede werd geuit door zich aan te sluiten bij vakbonden Vanuit de ene levensfase met zijn bijhorende afgebakende plaats evolueert de mens naar de volgende Personen krijgen macht door in een bepaalde groep te zitten, ze krijgen een ‘wachtwoord’. Die macht wordt verdeeld over alle individuen met dat wachtwoord Geld was in de vorm van munten en briefjes De mens is de producent van energie Voor de disciplinaire maatschappij werden er enkel simpele machines gebruikt, dan evolueerde deze naar machines met een energiebron. Het kapitalisme is geconcentreerd op productie Controle: - - Past zichzelf aan wanneer er veranderingen in de maatschappij zijn Fabriek wordt ingeruild tegen de corporatie De corporatie houdt rekening met verschillende aspecten van een persoon. Onvoldoende scholing wordt opgelost door de schoolfunctie te verschuiven naar de corporatie en een training aan te bieden. De motivatie van de werknemer, bonussystemen, de vrijheid van de werknemers, … zijn allemaal belangrijk voor de corporatie Mensen zijn nooit klaar met leren, werken, familiale banden onderhouden,… geld Personen krijgen geen macht door bepaalde wachtwoorden. Ze worden ook niet benaderd als geheel of massa, maar als allemaal verschillende delen (dividuals). Geld zijn ook flows, de beurzen, aandelen, … De mens is een netwerk tussen verschillende delen van het leven De controle maatschappij maakt gebruik van computers en andere complexe technologie Het kapitalisme is geconcentreerd op het product zelf, en of het al dan n iet verkocht kan worden op de markt. 3. Programma Een controle mechanisme houdt rekening met de substituties die de disciplinaire plaatsen in crisis vervangen. Het kan zijn dat oude mechanisme aangepast terugkomen - Gevangenis: elektronische enkelbanden in plaats van opsluiting 13 - School: permanente evaluatie in plaats van toetsen Ziekenhuis: de risicoberekening voor ziektes, het individu heeft de ziekte misschien niet, maar een deel van hem is wel drager van de ziekte Corporatie: nieuwe werkvormen Power – Foucault Doel van Foucault zijn werk is om een geschiedenis te creëren die de verschillende wijzen beschrijft waarop subjecten worden gemaakt, ze worden geobjectiveerd van mensen naar subjecten. De eerste wijze is objectivering door middel van zijn status, deze wijze probeert zicht de status van een wetenschap te geven. Bijvoorbeeld de objectivering van het werkende subject. De tweede wijze is de objectivering door middel van scheiding, scheiding wordt aangebracht bijvoorbeeld tussen zieken en gezonden mensen. Ten slotte is de mens die zichzelf verandert in een subject. In het seksuele gebied ziet de mens zich als een subject van seksualiteit. Er is nood aan een uitbreiding van het begrip macht om invloeden, onderlinge relaties te bestuderen en de objectivering van het subject te onderzoeken. De vraag naar de legitimatie van macht schiet hier te kort. Belang van conceptualisatie van macht gelinkt aan de geschiedenis en hiermee samengaand moet men altijd de realiteit in acht nemen. Nood aan een economie van machtsrelaties. Er is het stalinisme en nazisme als extreme gevallen van machtsmisbruik, beide maakten gebruik van ideeën en deviezen van onze politieke rationaliteit. Extreme rationalisatie en excessieve politieke macht was hier aanwezig. Rationalisatie onderzoeken in verschillende velden dewelke terugkomen op fundamentele ervaringen bijvoorbeeld dood en seksualiteit. Foucault suggereert om als vertrekpunt het verzet tegen de rationalisatie in bepaalde contexten te onderzoeken om zo de onderlinge relaties bloot te leggen. Er zijn verschillende relaties waar macht wordt uit geoefend die tegenover elkaar staan bijvoorbeeld ouders-kinderen, administratie beheerst de manier waarop mensen leven. Hier is er verzet tegen de autoriteit en ze hebben de volgende zaken gemeenschappelijk: ze zijn transnationaal, behoren niet toe aan één specifiek land. Het verzet is gericht op de effecten van de machtsuitoefening Het verzet is gericht op macht in hun omgeving Individualiteit is hier het sleutelwoord, recht om een individu te zijn maar deze wordt afgezonderd van de samenleving en op zichzelf teruggeworpen. Wat in vraag staat is de manier waarop kennis wordt verspreidt en functioneert in relatie tot macht. 14 Wie zijn we? Staat centraal, het is tegen de universualisering van macht en leggen de nadruk op het individu. Het is gericht op de macht die het individu categoriseert en een identiteit plakt op het subject. Subject twee betekenissen: enerzijds onderworpen zijn, anderzijds verbonden aan een eigen identiteit. Drie vormen van verzet (struggle): 1) tegen vormen van onderwerping 2) tegen uitbuiting 3) tegen subjectificatie. Deze drie vormen kunnen apart of in een hybride vorm voorkomen, veel voorbeelden van te zien in de geschiedenis. Tegenwoordig vooral verzet tegen 'submission of subjectivity'. Opkomst van de staat dewelke zowel totaliserend als individualiserend werkt. Negeert individualiteit en kijkt enkel naar het totale belang. Inbreng van de staat van pastorale macht met de volgende eigenschappen: ultieme doel van de macht is verzekering van een leven in het hiernamaals vorm van macht dat bereidt is zichzelf op te offeren kijkt naar zowel de gehele gemeenschap als het individu benodigd kennis van het bewustzijn en mogelijkheid om hierop te reageren Het gaat samen met een productie van waarheid dewelke gelinkt is aan het individu zelf, belang van individualiteit. Achttiende eeuw verspreiding van nieuwe vorm van macht en nieuwe vorm van pastorale macht: 1. Macht gericht op redding van de mens in de wereld gericht op gezondheid veiligheid etc 2. Verspreiding van gebruik van pastorale macht in nieuwe organisaties: staat, publieke instituten, familie, privé mensen etc 3. gericht op het ontwikkelen van kennis rondom de populatie en het individu (lichaam etc). Deze nieuwe vorm van pastorale macht verspreidde zich over de gehele samenleving in diverse delen. How is powe exercised? Drie categorieën van relaties: machtsrelaties, relaties van communicatie en objectieve capaciteiten of doelrationele gerichtheid. Deze relaties overlappen elkaar. Er zijn aparte entiteiten (blocks), waar deze op een specifieke manier gekoppeld zijn. Voorbeeld van een school als een blok van capacitycommunication-power. Deze interactie vormt een discipline, kan verschillende vormen aannemen: 15 gericht op macht en gehoorzaamheid, doelgericht, gericht op relaties van communicatie of een hybride vorm. De disciplinering van de samenleving heeft geleidt tot een gecontroleerde, meer rationele en economische processen van aanpassing tussen productie, communicatie netwerken en het samenspel van machtsrelaties. De vraag naar hoe macht werkt moet gevonden worden in een analyse van de machtsrelaties, machtsrelaties verschillend van objectieve capaciteiten en communicatie relaties. Macht bestaat enkel wanneer het uitgeoefend is door iemand, zonder dat hier een consensus voor nodig is. De relatie van power wordt gedefinieerd doordat het niet meteen reageert maar handelt op acties van anderen. Twee kenmerken: 1) Het subject wordt erkent en beschouwt als een subject dat handelt. 2) Doordat een machtsrelatie is worden er verscheidene mogelijkheden, reacties, resultaten mogelijk gemaakt. Machtsrelaties is altijd een handelen op acties van subjecten, dit kan via geweld of via acceptatie, beide zijn mogelijk. Gebruik van de term conduct, govern, het subject leiden in zijn handelen via reacties op zijn handelen. Belang van de vrijheid van de actoren waarop macht wordt uitgedrukt, zit ingesloten in het handelen op acties van actoren (conduire). Vrijheid als voorwaarden om macht uit te oefenen. How is one to analyze the power relationship? Analyseren door the focussen op een gedefinieerde instituten; Problematisch hierbij is dat in instituten er ook mechanismen zijn die ervoor zorgen dat het instituut blijf voortbestaan, reproductie . Gevaar om macht door macht te verklaren wanneer men het standpunt van de instituten gebruikt. Relatie van macht als een manier waarin zekere acties een veld van andere mogelijkheden mogelijk maakt. Machtsrelaties als noodzakelijk voor een samenleving, er wordt hier gehandeld op andere handelingen. A society without power relations an only be an abstraction. Volgende punten zijn gekoppeld aan power relations, zie pagina 344. Eigenschappen: systeem van differentiaties, type van doelen, instrumentele manieren, manieren van institutionalisering en de mate van rationalisatie. Macht kan niet gereduceerd worden tot een analyse van de verschillende systemen maar moet bekeken worden in het gehele sociale netwerk. Macht ligt meer en meer bij de staat, machtsrelaties zijn geïnstitutionaliseerd of govermentalized. 16 Relation of power and relations of stratgy: Machtsverhoudingen kunnen eveneens beschreven worden vanuit hun strategie. Elke machtsverhouding impliceert een struggle. Antagonisme reageert tegen de machtsuitoefening, er ontstaat een confrontatie tussen beide. Elke strategie van confrontatie wilt een machtsverhouding worden. Op elk moment kan er vanuit twee tegengestelde een confrontatie komen dewelke kan leiden naar nieuwe strategieën om macht uit te oefenen. Bij dominantie is er sprake van een bevroren machtsverhouding, de strategische situatie is aanvaard en er tijdelijk geen confrontatie is tussen de tegengestelden. The condition of Neoliberalism – Laermans Hegemonizing the social, redefining the market Er zijn vele manieren om de huidige Westerse samenleving te omschrijven: geïndividualiseerd, geglobaliseerd (of in een andere versie: ‘glocalized’), multicultureel, post-fordistisch, etc… Je kan de huidige maatschappij op vele verschillende wijzen interpreteren. Dit is wat Ernesto Laclau noemt ‘the infinitude of the social’. Hij benadrukt ook dat het sociale enkel bestaat als de ijdele poging om dat onmogelijke object, de maatschappij, te vatten. Het neoliberalisme is het hegemonische discours dat momenteel het sociale probeert samen te brengen. Het probleem met het neoliberalisme is dat het geen eenduidige doctrine formuleert, noch een duidelijk politiek standpunt inneemt. Er zijn heel uiteenlopende vormen van neoliberalisme te vinden (vb. grote verschillen tussen U.S. en China). Deze pluraliteit van het neoliberalisme kan ook teruggevonden worden in de neoliberale overheden van individuele natiestaten of op het niveau van supranationale lichamen zoals de Europese Unie. Vanuit het neoliberale standpunt is de markt eerst en vooral de plaats van een liefst heel intense competitie tussen individuele of bedrijfsagenten, en dit impliceert dus niet noodzakelijk het bestaan van gecommodificeerde goederen of diensten die uitgewisseld worden tegen een tijdelijke prijs. Eén van de hoekstenen van het neoliberalisme is net dat niet-economische gebieden van menselijke actie georganiseerd kunnen worden als markten. (vb. mannen strijden om vruchtbare vrouwen en vrouwen om beschermende mannen op de markt van de intieme relaties) Het neoliberale denken is evident geworden. Onze professionele prestaties, consumptieverlangens en persoonlijke interesses zijn vandaag de dag gedomineerd door de logica van geïntensifieerde marktcompetitie. ‘Making markets’, or producing competition Als hegemonisch discourse domineert het neoliberalisme niet enkel de cultuur van de hedendaagse samenleving, maar reproduceert ze effectief deze realiteit. Foucault schetste in zijn lezingen van 1978-1979 17 over ‘the birth of biopolitics’ in het Collège de France de basiscontouren van neoliberale staatsgouvernementaliteit. De neoliberale staat is volgens hem niet langer toegewijd aan het klassieke liberale idee van een minimale of beperkte overheid als de beste garantie voor economische, politieke of persoonlijke vrijheid. Neoliberalisme wantrouwt eerder de zelfregulerende capaciteiten van de markt omdat ze vaak neigen te evolueren van open arena’s naar hiërarchische netwerken van aanbiedingen en prijsstelling. Adam Smith’s beroemde metafoor van de onzichtbare hand wordt dus verworpen en vervangen door het pleidooi voor een actieve marktregulering door officiële agenten met het doel op een hogere competitie en de preventie van monopolies. Marktcompetitie is in de neoliberale visie een primair beleidsdoel dat vraagt om een uitgebreide interventie. (vb. verplichte afbraak van grote firma’s, staatsmonopolies verbannen in sectoren zoals postdiensten). Competitieve markten worden niet gezien als een natuurlijk gegeven, maar als een gouvernementeel construct. Zonder een degelijke supervisie zouden deze snel evolueren naar gebureaucratiseerde hiërarchieën. Liberale bestuurlijkheid bestaat uit de paradox van een gereguleerde deregulering, dat per definitie de mogelijkheid inhoud van over- of net te weinig regulering. Gereguleerde deregulering is een riskante zaak. Neoliberale bestuurlijkheid pleit voor een soms actieve en neutrale regulerende ‘gardening’ staat die de Keynesiaanse welvaartsstaat onderhoudt, en tegelijkertijd de competitieve krachten van de markt stimuleert. Meer competitie betekent niet automatisch betere diensten of goedkopere goederen. Er is een opvallend samengaan van neoliberalisering en groeiende corporatieve macht. Harvey stelt dat terwijl de positieve aspecten van marktcompetitie naar voren worden geschoven, de realiteit bestaat uit een sterkere consolidatie van oligopolische monopolies en transnationale macht binnen enkele gecentraliseerde multinationale bedrijven. (vb. de wereld van de softdrink competitie is gereduceerd tot Coca-Cola versus Pepsi). De ‘neo’ in neoliberalisme wijst in eerste instantie naar de implementatie van marktwaarden zoals competitie en ondernemingszin buiten de economie, naar domeinen die traditioneel buiten het veld van de economie vallen. (overheden hebben niet langer met burgers te maken, maar met ‘klanten’, en op universiteiten leren professoren niets aan studenten, maar bieden ze educatieve goederen aan consumenten aan). Dit heeft volgens Rose een fragmentering van het sociale in een multitude van markten als resultaat, door de creatie van markt-achtige systemen geleid door economische of para-economische beoordelingscriteria in gebieden die vroeger door bureaucratische of sociale logica werden geleid. Het ontdoet professionele activiteiten van hun vroegere zelfregulering aan de hand van kwalitatieve standaarden of ethische toewijdingen. Het neoliberale regime herdefinieert elke menselijke activiteit als een prestatie met telbare, kwantitatieve uitkomsten, ongeacht hun specifieke soort. Het vlakt alle kwalitatieve verschillen uit en homogeniseert door middel van abstracte standaarden: in feite zijn neoliberale regulatoren sterke producenten van ‘sameness’. The entrepreneurial self (I): making rational choices Margaret Thatcher: “There is no such thing as society. There are individual men and women, and there are families”. (~ neoconservatieve idee benadrukt de waarde van de familie als een zone van niet-competitie). De kracht van het neoliberalisme bevindt zich in de manier waarop het benadrukt dat men zichzelf kan transformeren in een autonoom individu of subject: een zelfbewust en door zichzelf gecontroleerd individu, zodat iemands individualiteit effectief functioneert als een subjectum van iemands individuele leven. Een subject zijn is denken en je gedragen als een ondernemer die een firma leidt genaamd ‘Me Incorporated’. Dit is de notie van het ondernemende zelf. Deze bestaat uit twee dimensies: 18 1. Het ondernemende zelf is eerst en vooral een rekenend subject, een homo economicus, die rationele keuzes maakt met het oog op het bereiken van voorkeuren of beoogde doelen op basis van geobserveerde kosten, baten en gevolgen. Het idee van de ‘rekenende individu’ is een regulerende norm die ons aanzet om op deze manier te denken en te handelen. 2. Aangezien men rationele keuzes maakt, is men ook aansprakelijk voor wat men doet. Deze manier van denken promoot een actief zelfmanagement op verschillende vlakken (werk, consumptie, pensioensparen). In deze zin reproduceert het neoliberalisme op een zekere manier de dubbele betekenis van het woord ‘subject’: Aan de ene zijde een autonoom zelf dat beschikt over zelfbewustzijn en een vrije wil, en aan de andere kan een individu dat onderworpen is (subjected) aan macht. De ‘homo economicus’ spiegelt niet zozeer de realiteit, maar functioneert als een normatief ideaal. The entrepreneurial self (II): Managing one’s personal capital Het ondernemende zelf zorgt ervoor: 1. dat personen zichzelf zullen interpreteren en gedragen als egocentrische, rekenende subjecten die niet kijken naar de eventuele negatieve effecten van hun zogenaamde rationele beslissingen voor de sociale of natuurlijke omgeving. 2. dat dit subject ook de eigenaar is van verschillende vormen van kapitaal of bronnen die ontwikkeld, uitgebreid en verfijnd kunnen worden wanneer men hier op een rationele manier in investeert. We zijn proto-kapitalisten die misschien niet zo veel geld hebben maar die altijd capaciteiten hebben die gerealiseerd en gemaximaliseerd kunnen worden op een winstgevende manier. (vb. van ‘welfare’ naar ‘workfare’ staat. De werkloze wordt niet langer gezien als een persoon die gewoon een werkloosheidsuitkering krijgt maar wordt geherdefinieerd als een werkzoekende wiens marktwaardige talenten en mogelijkheden en ondernemingszin voor het nemen van initiatief verbeterd moeten worden, door o.a. verdere traingingen, individuele coaching, lessen in het verbeteren van zelfvertrouwen) Neoliberale overheden verleiden individuen keer op keer om zich te gedragen en zichzelf te zien als kapitaalbezitters, en soms zelfs tot zelfuitbating. Botanski en Chiapello beweren dat ‘de nieuwe geest van het kapitalisme’ gebaseerd is op een herinterpretatie van de basiswaarden van het mei ’68-protest.: het verlangen om onafhankelijk te handelen en zichzelf te ontplooien in plaats van enkel de kost te verdienen. Dit idee wordt sterk verbonden met creatieve ondernemingszin en de mogelijkheid om uitgebreide netwerken op te bouwen en te onderhouden die gemobiliseerd kunnen worden voor tijdelijke projecten. (vooral het geval in post-fordistische economische sectoren van de zogenaamde creatieve economie: fashion, design, massamedia,…) De grens tussen werk en leven wordt voortdurend vervaagd, wat volgens Negri en Hardt de these bevestigt dat het post-fordisme een regime installeert van biopolitieke productie. Het valt te betwijfelen of deze vervaging van grenzen tussen ‘zijn’ en ‘productief zijn’ met gejuich onthaald moet worden. (vb. toename manisch-depressieven en mensen met een burn-out. Ook riskeren zowel het sociale en politieke leven aan belang te verliezen). Neoliberale overheden zetten individuen aan om zich cynisch en opportunistisch te gedragen. Dit resulteert in een wereld bevolkt door egocentrische, rekenende individuen die op een strategische wijze goederen, seks, informatie of eender welk tijdelijk verlangde artefact uitwisselen. Het is overigens zeer betwijfelbaar of over een bepaalde tijdsperiode sociale relaties effectief kunnen uitgebouwd worden zonder het bestaan van een minimum aan wederzijds vertrouwen. Als er niet zoiets is als een maatschappij maar enkel een optelsom van berekenende ‘Me-firms’ zullen traditionele families nodig zijn als 19 een therapeutische comfort-zone. De ‘Me-firms’ zorgen voor een afbraak aan professionele loyaliteit en zet vriendschappen en intieme relaties sterk onder druk. Volgens Bourdieu zorgt de neoliberale staat voor een methodologische afbraak van collectiviteiten (zoals de natiestaat, verenigingen en zelfs families). De neoliberale modelburger is er één die zijn eigenbelang nastreeft aan de hand van verschillende sociale, politieke en economische opties, niet een die strijdt samen met anderen om deze opties te veranderen of te organiseren (Brown). De neoliberale burger is dus het omgekeerde van public-minded. Coda Terwijl de Keynesiaanse Welvaartsstaat tegelijkertijd de creatie van rijkdom stimuleert en herverdeelt, handelt de Schumpeterian Competition State meer eenzijdig en probeert een drijvend business-klimaat te verzekeren binnen een context van een geglobaliseerde economie. Drie decennia van neoliberalisme hebben de verschillen tussen continentaal en Anglo-saksisch neoliberalisme nog niet doen verdwijnen. Op het continent is men gewend geraakt aan een mix van oud en nieuw, van welfare en workfare, sociale verzekering en individuele verantwoordelijkheid. Het neoliberalisme luidt een post-democratische periode in. Bourdieu stelt voor om tegen het neoliberalisme in te gaan door actief collectieven te stimuleren. In de realiteit is het niet evident om aan de effecten van neoliberalisme te ontsnappen. Reflections of Empire – Negri ON SOCIAL ONTOLOGY: MATERIAL LABOUR, IMMATERIAL LABOUR AND BIOPOLITCS Bij een nieuwe configuratie van het historische weefsel hebben we tegelijkertijd een verschuiving in epistemologisch perspectief. Dus elke keer als de historische context verandert, verandert ook de methode. De positieve constructie uitgevaardigd door de methode van Marx kwam overeen met een situatie die echt en enkelvoudig was, gekenmerkt door de productieverhoudingen van het midden van de negentiende eeuw. Wij zijn echt voor het specificeren van onze eigen methodologie, verplicht om onze analyse te ontwikkelen op basis van de echte wereld zoals die bestaat in onze eigen eeuw en op ons eigen sociale podium. Het object die de methode moet benaderen in onze huidige en feitelijke situatie is moeilijk te vatten omdat er een belangrijke structurele verandering heeft plaatsgevonden. In het verleden heeft het methodologische denken altijd een zekere dualiteit verondersteld tussen het punt van waarnemen en het waargenomen object. Maar vandaag lijkt het er op dat er niet langer een extern punt bestaat. In marx’s ‘Einleitung’ was er nog een steeds een extern punt die binnen de methode was en die het verabsoluteerde, dit extern punt was het concept van gebruikswaarde. Vandaag is de gebruikswaarde volledig getransformeerd. Er is namelijk een transformatie gebeurd in de vorm van arbeid, in de kracht van productie. Het is onze capaciteit tot kennis die ons in staat stelt tot productie, en door 20 intermenselijke relaties en de productie van sociaal wezen. Dit is de reden waarom we een ontologie van immateriële arbeid nodig hebben, of beter gezegd een ontologie van immaterieel wezen dat in zich een heerschappij immateriële arbeid heeft. Dit gaat terug op een tekst van Marx, zijn hypothese hierin is dat arbeid alsmaar meer immaterieel zal worden. Hierdoor is de werkdag niet langer reduceerbaar tot simpelweg het aantal uren. We worden geconfronteerd met een radicale wijziging van productieve tijd. De productie is volgens Marx eerder afhankelijk van een sociaal individu. Vervolgens ontstaan er bij Marx twee lijnen. Eerst en vooral is er de voorspelling dat arbeid de arbeid wordt van overzicht houdende machines. Daarnaast bevinden we onszelf vandaag in een manier van leven en een manier van produceren die gekenmerkt wordt door intellectuele arbeid. We zijn aangekomen in een tijdperk van cognitief kapitalisme. Uitbuiting is dan niet het zich toe-eigenen van feitelijk onbetaald uren werk maar het grijpen van innovatieve elementen die waarde creëren. Dit is ‘parasitic capital’ en staat voor het belang van eigendoms- of auteursrechten. Dit parasitaire kapitaal is het kapitaal dat waarde ontleent aan het arresteren van kennis, samenwerking en taal. De productieve kracht hierbij zijn de subjecten en het is georganiseerd door samenwerking. Intelligentie is hierbij de sleutel van accumulatie. We antwoorden de vraag over hoe methode kan worden gedefinieerd door te zeggen dat het duidelijk wordt wanneer het niet productieve ontstaat, dat is wanneer er een blokkade is van cognitieve – productieve activiteiten, wanneer er een onderbreking is van informatieve processen en iets dat de bewegingen van het bewustzijn, samenwerking en taal stopt. Onze kritiek op Marx omarmt zijn gezichtspunt. Want eerst en vooral wordt de wereld gemaakt door arbeid en ten tweede zal arbeid altijd uitgebuit worden zolang kapitalisme bestaat. (wat hierna komt staat niet in de slides dus ik waarschijnlijk niet zo belangrijk) Achter de beslissing om ontologie te bespreken ligt niet alleen de banale nadruk op de bevestiging dat zijn is wat het is en dat je daarom het echte niet kan verzinnen, er is ook de poging om te verwijzen naar een filosofische perceptie van het zijn. Ten tweede moet de methode toelaten om zijn wetenschappelijke en operationele bepalingen binnen het concept van levende arbeid te integreren. Ten derde moet de methode het concept en de methode van uitbuiting herzien. Ten vierde, wanneer we omgaan met de reactiviteit van personen die betrokken zijn bij de exploitatie, moet de methode ons toelaten om binnen de totaliteit van het proces the staan. Verder bouwend op ons methodologisch streven moeten we nu ook de definitie van biopolitiek overwegen, uitgaande van hoe het verschijnt in Foucault. Deze term verwijst naar de manier waarop macht (tussen het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw) niet alleen individuen bestuurt door middel van disciplinaire processen, maar ook het geheel van bevolkingen. Overgenomen van Foucault, moeten we de overgang benadrukken van een techniek van besturen van 21 discipline naar controle. Met discipline bedoelen we een vorm van bestuur van of over personen op een enkelvoudige en repetitieve wijze. Met controle bedoelen we het besturen van bevolkingen door middel van mechanismen die gezamenlijk investeren in arbeid, het imaginaire en het leven zelf. Het leven zelf is nu een deel van het terrein waar macht wordt over uitgeoefend. De notie van biopolitiek zorgt voor verschillende problemen. Ten eerste wordt biopolitiek geboren als een ‘politie wetenschap’ voor sociale orde, gekoppeld aan de werking van de staat maar later gaat het om een algemene structuur die de hele relatie tussen staat en maatschappij dekt. En moeten we ten tweede denken over biopolitiek als een ensemble van biomachten die voortvloeien uit de activiteiten van de overheid, of kunnen we integendeel zeggen dat het leven ook een bevoegdheid wordt? Foucauldian onderzoekers stelden een onderscheid voor tussen biomacht en het biopolitieke. We spreken van biomacht waar de staat bevel uitdrukt over het leven door middel van haar technologie en haar mechanismen van macht, maar we spreken van biopolitiek wanneer de kritische analyse van het bevel gedaan wordt vanuit het oogpunt van de ervaringen van subjectivering en vrijheid, kortom, van onderuit. Negri geeft een ander verschil tussen biomacht en biopolitiek. Biomacht identificeert de grote structuren en functies van macht, gaat over de bronnen van de macht van de staat en the specifieke technologieën dat de staat produceert om bijvoorbeeld bevolkingen te controleren. Biopolitiek verwijst naar de ruimten waarin relaties, gevechten en producties van kracht worden ontwikkeld. Het verwijst naar het geheel van weerstanden, en gelegenheden en maatregelen van de botsing tussen sociale instrumenten van macht. 8: TOWARD AN ONTOLOGICAL DEFINITION OF THE MULTITUDE 1) De menigte is een ensemble van singulariteiten. Het concept ‘volk’ daarentegen is gecreëerd door Hobbes, Rousseau en Hegel (zien menigte als een gevaar en chaos: de natuurtoestand) Het concept van moderniteit is dan werkzaam op een dubbele manier o Moderniteit haalt de menigte uit singulariteiten dn verenigt het op transcendentale wijze in het concept ‘volk’ o Het breekt het ensemble van singulariteiten tot een massa van individuen De theorie van de multitude vereist dat subjecten spreken voor eigen rekening. Ervoor zorgen dat we niet te maken hebben met bezittende maar met niet-representeerbare individuen 2) De multitude is een klassenconcept: altijd productief en altijd in beweging De menigte wordt uitgebuit in de productie Het klasse-concept van de menigte is echter wel verschillende van het concept van de werkende klasse o Het concept van de werkende klasse in beperkt (zowel in termen van productie als in termen van sociale coöperatie) 22 Menigte als klasse-concept: explotatie wordt dan gezien als een uitbuiting van samenwerken o Niet langer een samenwerken van individuen maar van singulariteiten Moderne concept van uitbuiting is bruikbaar wanneer de producerende individuen worden gezien als actoren o Alleen omdat individuen werk uitvoeren, kan men arbeid gebruiken als waarde-wet De menigte is echter niet onmeetbaar o Het is een kracht mbt singulariteiten die niet meetbaar is en een samenwerking die meetbaarheid overstijgt 3) De menigte is het concept van POTENZA o Het ensemble van singulariteiten produceert boven het meetbare o Dit wordt geanalyseerd aan de hand van 3 concepten The genealogie De ontwikkeling naar algemeen intellect De vrijheid en het plezier van deze innovatieve ontwikkeling Menigte verschilt van het concept ‘het volk’ o De menigte vertouwt representatie niet (omdat het een onmeetbare meerderheid is) Het volk wordt steeds vertegenwoordigd, de menigte is echter niet vertegenwoordigbaar Het is een concept van singuliere meerderheid, het concrete universele Macht (power) o Macht kan niets doen omdat de categorieën waar macht in is geïnteresseerd (het volk, het contract tussen het volk en het type van overheid) zijn aan de kant geschoven Het concept multitude introduceert een totaal nieuwe wereld o Dit is transitie van intern naar ontologisch o De potenza van de menigte, gezien vanuit de singulariteiten die er deel van zijn, kan de waarde, vrijheid, vastheid en dynamieken ervan weergeven Het houdt een productie in van een nieuwe vorm van subjectiviteit De productie van subjectiviteit is tegelijk de productie van de consistentie van de menigte (omdat de menigte bestaat uit een ensemble van singulariteiten) De multitude is tegelijk het subject en product van collectieve praxis Maar Negri wil niet ontkennen (p. 121) dat soevereine macht niet instaat is om geschiedenis en subjectiviteit te produceren o Soevereine macht heeft echter 2 gezichten Het kan bestaan in een relatie, maar kan de relatie niet verwijderen In deze relatie vindt de soevereine macht dan ook zijn beperking De relatie is dus een obstakel en grens voor de soevereine macht o De potenza van de menigte kan de soevereine relatie echter uitschakelen Hieruit kunnen we een axioma ontwikkelen dat de potenza van de menigte werkzaam is op minstens 3 niveaus o De relatie van macht binnen werk kan ook niet bestaan: kennis is altijd in excess o Demonstratie kan beschreven worden de ervaring van het gemeenschappelijke met taal als principiële vorm als constitutie van het gemeenschappelijke o De potenza kan gebruikt worden op het terrein van de politiek van de postmoderniteit 23 Negri weerlegt enkele kritieken : niet gezien in de les, gewoon eens doorlezen (het is meer als duidelijk) Spinoza beschrijft de multitude als de veelvoudigheid van singulariteiten die in een bepaalde orde zijn geplaatst. Voordat Spinoza deze betekenis aan het concept multitude gaf, had het eerder een negatieve connotatie. De multitude verwees naar een gebrek aan orde in een veelvoudigheid van subjecten. De multitude werd gezien als iets dat gevormd moest worden, in plaats van een materiaal dat uit zichzelf bestaat uit een vormend principe. Spinoza wees dus op het probleem van de organisatie van de veelvoudigheid en het probleem van de democratie. Hij benaderde deze problemen in termen van immanentie (=innerlijkheid, het tegenovergestelde van transcendentie). Met andere woorden, Spinoza vroeg zich af hoe de multitude zichzelf direct kan organiseren. De multitude drukt haar common will (= de gemeenschappelijke wil) uit via de democratie (dus via de interactie van singulariteiten). We kunnen spreken van een absoluutheid van de multitude (en dus ook van de democratie), omdat de common will volledig autonoom is en dus kunnen we het absoluut noemen. Het is een subversief (=revolutionair) concept, in die zin dat Spinoza de eerste filosoof in de moderniteit (na Machiavelli) is die de multitude zo sterk uitdrukt. De idee van de multitude en de idee van absolute democratie worden een belangrijk project binnen het Republikeinse denken. Spinoza verwijst naar Machiavelli wanneer hij het dispositief van de multitude als absolute democratie ontwikkelt. Spinoza stelt dat machiavellisme een erg democratische theorie is. Het vindt zijn toepassingsgebied en ontwikkeling in de Protestantse sekten. Vervolgens voedt het de revolutionaire bewegingen in Centraal Europa en Engeland, en het heeft ook een rol in het stichten van de Amerikaanse Constitutie. Met de ontwikkeling van het kapitalisme en het ontstaan van een complexe maatschappij die sterk ingedeeld is in klassen, met als gevolg de idee van de multitude als een massa. In dit geval wordt de multitude beschreven als een geheel dat gemaakt wordt tot een massa, verward en homogeen, maar met een verzetskracht. In de postmoderne fase heeft het concept multitude betrekking tot het bestaan van singulariteiten die gedefinieerd zijn door hun capaciteit voor het uitdrukken van immateriële arbeid en door de potenza van het opnieuw toe-eigenen van productie door immateriële arbeid (door activiteit). We kunnen stellen dat postmoderne arbeidskracht bestaat in de vorm van de multitude (en dat de politieke vorm van de postmoderne productie de absolute democratie is). Voor Marx (in Grundisse) het sociale individu is een complex subject dat gevormd wordt in een samenwerking. Maar de idee van de multitude heeft een enorm voordeel in het tonen de potenza van singulariteiten om zichzelf uit te drukken in alle richtingen, om zichzelf te tonen als een verspreiding van vrijheid. Samengevat: wanneer we spreken over de multitude dan beargumenteren we 3 dingen. Vanuit een sociologische en filosofische visie over de maatschappij beschouwen de multitude 1) als een geheel, als een veelvoudigheid van subjectiviteiten of singulariteiten. 2) als een niet-werkende sociale klasse 3) als een veelvoudigheid dat niet gereduceerd is tot een massa (multitude ≠ massa!), maar die in staat is tot autonome, onafhankelijke, intellectuele ontwikkeling, ontwikkeling van de mogelijkheden (potenze) of labour. 24 De hypothese van de multitude als een democratische potenza, aangezien het een samenvoeging is van vrijheid en arbeid, verenigd in de productie van de ‘common’. Arbeid moet ‘common’ zijn, met andere woorden, geproduceerd door samenwerkingsnetwerken. De multitude is een limiet van de soevereiniteit. Het feit dat het een limiet is en een limiet in biopolitieke termen betekent powerful. De multitude is potenza. Volgens Negri moeten we heel voorzichtig zijn om het concept multitude niet te lezen als ongerelateerd met de productiecategorieën die georganiseerd zijn rond immateriële arbeid, en tegelijkertijd moeten we de transformatie van materiële arbeid in immateriële arbeid zien als een transitie die historisch bepaald is. Constituent power is waar de multitude zich opnieuw wil construeren door subjectiviteit en het virtuele zich presenteert als meer echt dan de realtiteit. Het is de effectiviteit van de strijd, van de beweringen van de multitude, van de potenza van haar bewegingen, wat de nieuwe realiteit bedenkt en vormt. Het politieke is de basis ruimte waar dit proces plaats vindt. Tussen de multitude en constituent power bestaat dus een onbreekbare band. Het concept multitude geeft aan constituent power een totaal verschillende dimensie, het wijzigt zijn tijd en ruimte. De multitude is een geheel van handelende singulariteiten, constituent potenza kan niets anders zijn dan de actie van de common telos van de multitude. Constituent power is de organiserende dynamiek van de multitude. Het concept ‘common’ komt voort uit de definitie van de multitude. De multitude is geen herbevinding van identiteit, ook geen pure verheffing van verschillen , maar is eerder de bevestiging dat achter deze identiteit en verschillen een ‘common-ness’ kan bestaan. De multitude is in feite een geheel van singulariteiten, met dat geheel wordt verwezen naar a common-ness of differences en singulariteiten worden opgevat als het product van het verschil. De ‘common’ (in de multitude) is nooit het identieke. Het is verwijst niet naar gemeenschap (Gemeinschaft), het is ook niet de maatschappij (Gesellschaft). Maar het is een diversiteit van bezittende individuen. Subjectiviteit als een product van een geheel van relaties. Singulariteiten handhaven hun eigen kracht, maar ze handhaven deze binnen een relationele dynamiek, dat het mogelijk maakt om zichzelf en tegelijkertijd het geheel van alles te construeren. Het subject wordt dus gedefinieerd door haar relaties met het geheel. Het subject kan dus enkel bestaan in verwantschap. De juridische en politieke kwalificatie kunnen enkele worden toegepast door dit spel van interactie. Hobbes beschrijft individuen als egoïstische en zelfzuchtige wezens. Hun relatie met anderen is niet gemotiveerd door liefde, maar door angst and eigenbelang. Individuen zijn constant bezig om te proberen conflicten in de natuur op te lossen in hun eigen voordeel, met oorlog als gevolg. De dingen verlopen op deze manier totdat een akkoord of contract is uitgevaardigd. Enkel een contract kan vrede bepalen en een weg bieden uit deze oorlogstoestand. Individuen worden een volk op het moment dat ze de macht transformeren. Met andere woorden ze worden het geheel van dragers van rechten erkend door de koning. Dus het concept van volk verschijnt in de moderniteit als een product van de staat. Het volk als een geheel van bezittende burgers (bezit is het fundamentele recht) die afstand hebben gedaan van hun vrijheid voor de garantie van hun eigendom. Voorheen was hun vrijheid een absoluut natuurrecht, nu is het een publiek (subjectief) recht geworden. Met andere woorden het is de staat dat de mate van individuele vrijheid garandeert, dat nuttig en zinvol is voor de operatie van de staatsmachine en voor de reproductie van eigendomsrelaties. In de traditionele moderne opvatting behoudt de idee van het ‘volk’ twee Hobbesiaanse eigenschappen: 25 1) de transfer van soevereiniteit 2) de compositie van het volk als een geheel van bezittende individuen. Het concept singulariteit verwijst naar een subject dat participeert in een geheel zonder er een product van te zijn, van een determinatie dat participeert in een klasse zonder een functie van die klasse te zijn, van een arbeider die een product produceert dat niet abstract is, maar dat expressief is van zijn of haar potenza. Hiervoor kunnen we verwijzen naar de multitude als een ‘geheel van singulariteiten’. We spreken over verschillende singulariteiten, die nooit geïdentificeerd zijn in het geheel, noch zijn ze aparte individuen. De singulariteit is gevormd door het geheel en maakt het geheel. Singulariteit wordt ondersteunt door (ondanks ze zichzelf presenteert zonder substantie) haar constituent vermogen, haar potenza. Constituent power, oorlogsmachines, nieuwe subjectiviteiten, al dit kwalificeert en determineert krachtig the productie van het gemeenschappelijke zijn (common being). Algemeen intellect (cfr. Marx’s Grundrisse) Marx spreekt over algemeen intellect als een fundamentele pijler van de productie, en dus van het overwinnen van de waardewet, en van het ‘sociaal individu’ als de enige producent van rijkdom. In 1968 hadden de arbeiders deze potenza van het algemeen intellect al gegrepen. In dat jaar opende de studentenopstand het debat over intellectuele arbeidsmacht en de kapitalistische reactie hierop probeerde ervoor te zorgen dat intellectuele arbeidsmacht centraal stond in de herorganisatie van de ontwikkeling. Op dat moment ontstaat er een verder debat: algemeen intellect werd niet langer gezien als een paradigma van de intellectualisatie van productie, maar als een symptoom en symbool van haar socialisatie. In deze transitie waren vele interpretatieve breuken: enerzijds diegenen die kennis als een revolutionaire kracht beschouwen en anderzijds degenen die intellectuele arbeidsmacht beschouwen als een ondermijnende kracht. Een verdere fase van het debat ontstond in 1980, wanneer het algemeen intellect, al gesocialiseerd, wordt geïnterpreteerd in subjectieve termen. Van zijnde een functie van het kapitalisme, wordt algemeen intellect gezien als een dispositief dat subjectief en revolutionair is. Anderen definiëren algemeen intellect in objectieve termen, door haar structuur te vergelijken met taal. Dit was extreem belangrijk voor het begrijpen van de productiewijze typisch voor algemeen intellect, maar in dit geval (wanneer algemeen intellect en taal lijken samen te komen), dan is het zelfs nog meer nodig om vlees en bloed te geven aan deze synthese. A. Towards an ontological definition of the multitude De multitude is 1. een immanentie, een geheel van singulariteiten. Volgens Hobbes, Rousseau en Hegel werd de multitude gezien als chaos en oorlog. De moderniteitsgedachte stelt dat enerzijds ontrekt de multitude de veelheid van singulariteiten en verenigt het op een transcendentale manier in het volk, en anderzijds ontbindt de multitude het geheel van singulariteiten in een massa van individuen. De theorie van de multitude stelt dat we niet te maken hebben met eigendombezittende individuen, maar met niet-representeerbare singulariteiten. 2. een klasse. De multitude is altijd productief en altijd in beweging. De multitude is uitgebuit in de productie. BELANGRIJK: het klasseconcept van de multitude moet anders beschouwd worden dan het concept van een working class. Als we de multitude als een klasseconcept instellen, dan zal de notie van uitbuiting gedefinieerd worden als uitbuiting van de samenwerking; hier is het geen samenwerking van individuen, maar van singulariteiten, uitbuiting van het geheel van singulariteiten, van de 26 netwerken die dit geheel vormen, van het geheel dat bestaat uit het netwerk, etc. Bemerk dat de ‘moderne’ conceptie van uitbuiting (zoals beschreven door Marx) functioneel is voor een conceptie van productie waarin individuen gemaakt zijn tot de actoren. Het is enkel doordat er individuen zijn die werken, dat arbeid meetbaar is door de waardenwet. De massa is het tegendeel van het kapitaal, op de zelfde manier is het volk het tegendeel van de soevereiniteit. 3. de potenza. Deze potenza wil niet alleen zichzelf uitbreiden, maar bovenal wil het een lichaam veroveren: het vlees van de multitude wil zichzelf transformeren in het lichaam van het algemeen intellect. Wanneer we deze transitie analyseren of deze zelfexpressie van potenza, kunnen we 3 lijnen volgen: 1) de multitude is de transitie van moderniteit naar postmoderniteit (of van fordisme naar postfordisme). Deze transitie is gevormd door klassestrijden die de vormen van sociale discipline, typisch voor de moderniteit, ontbinden. 2) algemeen intellect 3) De vrijheid en de vreugde van de innovatieve transitie. Opnieuw moeten we benadrukken dat het concept van de multitude verschillend is van het volk! De multitude is niet langer meer verklaard in termen van contractualisme. Het volk is altijd vertegenwoordigd als een eenheid, waar de multitude niet vertegenwoordigbaar is. Het concept van de multitude is een singuliere veelvoudigheid. Het volk vormt een sociaal lichaam, wat de multitude niet doet. We moeten ook de multitude contrasteren tegenover de massa’s en het plebs. De massa’s en het plebs zijn vaak gebruikt als termen om een irrationele en passieve sociale kracht te benoemen, gezien als gevaarlijk en gewelddadig, precies omdat ze makkelijk manipuleerbaar zijn. Aan de andere kant is de multitude een actieve sociale actor, een veelvoudigheid die handelt. De multitude is geen eenheid, zoals het volk is, maar tegenover de massa’s en het plebs kunnen we het zien als iets georganiseerd. Het rauwe materiaal van de multitude is vlees, of dat common levende substantie waarin het lichaam en het intellect samenkomen en onscheidbaar zijn. Zoals vlees is de multitude puur potentieel, de niet-gevormde kracht van het leven, een element van het zijn. Het revolutionaire monster dat de multitude wordt genoemd en dat verschijnt op het einde van de moderniteit, wil constant ons vlees transformeren in nieuwe vormen van leven. De potenza van de multitude, gezien van de singulariteiten dat het omvat, kan de dynamieken van zijn verrijking openbaren, consistentie en vrijheid. Vandaag is het heel moeilijk om de productie van koopwaren te onderscheiden van de sociale reproductie van subjectiviteit. De productie van subjectiviteiten is tegelijkertijd de productie van de consistentie van de multitude, omdat de multitude een geheel van singulariteiten is. Dat mechanisme van de productie van subjectiviteit die een gemeenschappelijk figuur heeft in de multitude openbaart zichzelf om een collectieve praxis te zijn. De multitude is dus tegelijkertijd subject en product van de collectieve praxis. Volgens Spinoza is de multitude de naam voor een multitude van lichamen. Over deze vastelling hadden we het wanneer we spraken over de multitude als potenza. Maar dit is niet voldoende. We moeten dus de hele uiteenzetting hierboven herbekijken vanuit het perspectief van het lichaam. 27 1) Waar we de multitude definiëren tegenover het concept van het volk, en waar we stellen dat de multitude is een geheel van singulariteiten, moeten we de naam van de multitude vertalen in termen van het lichaam. Met andere woorden elk lichaam is een multitude. Er is geen mogelijkheid voor een lichaam om alleen te zijn. Het lichaam beleeft arbeid, en dus expressie en samenwerking, en dus materiële constructie van de wereld en de geschiedenis. 2) Waar we spraken over de multitude als een klasseconcept, en dus over een multitude als een subject van productie en object van uitbuiting, op dat punt is het onmiddellijk mogelijk om de dimensie van het lichaam te introduceren, in werk en in migratie, het zijn de lichamen die in het spel zijn. 3) We spraken over de multitude als de naam van een potenza. De multitude is een multitude van lichamen, het drukt potenza niet enkel uit als een geheel, maar ook als singulariteiten. Elke periode van de geschiedenis van de menselijke ontwikkeling, brengt met zich singuliere metamorfoses van lichamen mee. De oorzaak van de metamorfoses, die de multitude als ene geheel investeren en de singulariteiten als een multitude, is niets anders worstelingen, bewegingen en verlangens tot transformatie. De potenza van de multitude kan de soevereine relatie elimineren. We hebben dus 2 stellingen die de opening dragen naar een ontologie van de multitude: 1) de productie van de soevereine macht kan rond het obstakel gaan, maar het kan niet de limiet elimineren, die gevormd wordt door de relatie van de soevereiniteit. 2) de macht van de multitude kan de soevereine relatie elimineren, omdat enkel de productie van de multitude het zijn vormt De grondstelling van de ontologische potenza van de multitude ontwikkelen a.d.h.v. 3 niveaus: 1) theoriën van werk 2) de ervaring van de common. Taal is een principale vorm van de vorming van de common. 3) de potenza van de multitude. KRITIEKEN OP HET CONCEPT VAN DE MULTITUDE 1) Een eerste deel van kritieken uit zich op de interpretatie van Foucault. Deze kritiek zegt dat een onjuiste homologie gemaakt is tussen het klasseconcept van het proletariaat en dat van de multitude. Foucault is een revolutionaire denker; er is geen mogelijkheid om zijn systeem te reduceren tot een Hobbesiaans mechanisme. 2) Een tweede deel van kritieken is gericht tegen het concept van de multitude als potenza en constituent power. De multitude als constituent potenza kan volgens deze kritische gedachte niet tegengesteld worden aan het concept van het volk als een figuur van constituted power. Deze tegenstelling zou de naam van de multitude fragiel maken in plaats van consistent, virtueel in plaats van echt. Het concept van de multitude wordt bekritiseerd voor zijn onmogelijkheid om ontologisch anders te worden. Met andere woorden voor zijn onmogelijkheid om zichzelf te presenteren als een voldoende kritiek op soevereiniteit. De multitude als potenza is geen homologe figuur en tegengesteld aan de macht van de uitzondering van de moderne soevereiniteit. Het is het product van een radicale tijdelijke discontinuïteit; het is ontologische metamorfose. 3) Een derde deel van kritiek valt het concept van de multitude aan, als een hyperkritische afwijking (deviatie). Voor deze deviatie betekent dit vooral dat de multitude is geplaatst is in een plaats van 28 weerstand, van een breuk. Het is duidelijk dat deze kritiek exact tegenover de kritieken van het eerste deel staan. Aangezien de multitude een geheel is van singulariteiten, is het in staat in de maximale mediaties en wetten in zichzelf, wanneer deze symbolen zijn van de common. B. Political Subjects: on the multitude and constituent power Spinoza beschrijft de multitude als de veelvoudigheid van singulariteiten die in een bepaalde orde zijn geplaatst. Voordat Spinoza deze betekenis aan het concept multitude gaf, had het eerder een negatieve connotatie. De multitude verwees naar een gebrek aan orde in een veelvoudigheid van subjecten. De multitude werd gezien als iets dat gevormd moest worden, in plaats van een materiaal dat uit zichzelf bestaat uit een vormend principe. Spinoza wees dus op het probleem van de organisatie van de veelvoudigheid en het probleem van de democratie. Hij benaderde deze problemen in termen van immanentie (=innerlijkheid, het tegenovergestelde van transcendentie). Met andere woorden, Spinoza vroeg zich af hoe de multitude zichzelf direct kan organiseren. De multitude drukt haar common will (= de gemeenschappelijke wil) uit via de democratie (dus via de interactie van singulariteiten). We kunnen spreken van een absoluutheid van de multitude (en dus ook van de democratie), omdat de common will volledig autonoom is en dus kunnen we het absoluut noemen. Het is een subversief (=revolutionair) concept, in die zin dat Spinoza de eerste filosoof in de moderniteit (na Machiavelli) is die de multitude zo sterk uitdrukt. De idee van de multitude en de idee van absolute democratie worden een belangrijk project binnen het Republikeinse denken. Spinoza verwijst naar Machiavelli wanneer hij het dispositief van de multitude als absolute democratie ontwikkelt. Spinoza stelt dat machiavellisme een erg democratische theorie is. Het vindt zijn toepassingsgebied en ontwikkeling in de Protestantse sekten. Vervolgens voedt het de revolutionaire bewegingen in Centraal Europa en Engeland, en het heeft ook een rol in het stichten van de Amerikaanse Constitutie. Met de ontwikkeling van het kapitalisme en het ontstaan van een complexe maatschappij die sterk ingedeeld is in klassen, met als gevolg de idee van de multitude als een massa. In dit geval wordt de multitude beschreven als een geheel dat gemaakt wordt tot een massa, verward en homogeen, maar met een verzetskracht. In de postmoderne fase heeft het concept multitude betrekking tot het bestaan van singulariteiten die gedefinieerd zijn door hun capaciteit voor het uitdrukken van immateriële arbeid en door de potenza van het opnieuw toe-eigenen van productie door immateriële arbeid (door activiteit). We kunnen stellen dat postmoderne arbeidskracht bestaat in de vorm van de multitude (en dat de politieke vorm van de postmoderne productie de absolute democratie is). Voor Marx (in Grundisse) het sociale individu is een complex subject dat gevormd wordt in een samenwerking. Maar de idee van de multitude heeft een enorm voordeel in het tonen de potenza van singulariteiten om zichzelf uit te drukken in alle richtingen, om zichzelf te tonen als een verspreiding van vrijheid. Samengevat: wanneer we spreken over de multitude dan beargumenteren we 3 dingen. Vanuit een sociologische en filosofische visie over de maatschappij beschouwen de multitude 4) als een geheel, als een veelvoudigheid van subjectiviteiten of singulariteiten. 5) als een niet-werkende sociale klasse 29 6) als een veelvoudigheid dat niet gereduceerd is tot een massa (multitude ≠ massa!), maar die in staat is tot autonome, onafhankelijke, intellectuele ontwikkeling, ontwikkeling van de mogelijkheden (potenze) of labour. De hypothese van de multitude als een democratische potenza, aangezien het een samenvoeging is van vrijheid en arbeid, verenigd in de productie van de ‘common’. Arbeid moet ‘common’ zijn, met andere woorden, geproduceerd door samenwerkingsnetwerken. De multitude is een limiet van de soevereiniteit. Het feit dat het een limiet is en een limiet in biopolitieke termen betekent powerful. De multitude is potenza. Volgens Negri moeten we heel voorzichtig zijn om het concept multitude niet te lezen als ongerelateerd met de productiecategorieën die georganiseerd zijn rond immateriële arbeid, en tegelijkertijd moeten we de transformatie van materiële arbeid in immateriële arbeid zien als een transitie die historisch bepaald is. Constituent power is waar de multitude zich opnieuw wil construeren door subjectiviteit en het virtuele zich presenteert als meer echt dan de realtiteit. Het is de effectiviteit van de strijd, van de beweringen van de multitude, van de potenza van haar bewegingen, wat de nieuwe realiteit bedenkt en vormt. Het politieke is de basis ruimte waar dit proces plaats vindt. Tussen de multitude en constituent power bestaat dus een onbreekbare band. Het concept multitude geeft aan constituent power een totaal verschillende dimensie, het wijzigt zijn tijd en ruimte. De multitude is een geheel van handelende singulariteiten, constituent potenza kan niets anders zijn dan de actie van de common telos van de multitude. Constituent power is de organiserende dynamiek van de multitude. Het concept ‘common’ komt voort uit de definitie van de multitude. De multitude is geen herbevinding van identiteit, ook geen pure verheffing van verschillen , maar is eerder de bevestiging dat achter deze identiteit en verschillen een ‘common-ness’ kan bestaan. De multitude is in feite een geheel van singulariteiten, met dat geheel wordt verwezen naar a common-ness of differences en singulariteiten worden opgevat als het product van het verschil. De ‘common’ (in de multitude) is nooit het identieke. Het is verwijst niet naar gemeenschap (Gemeinschaft), het is ook niet de maatschappij (Gesellschaft). Maar het is een diversiteit van bezittende individuen. Subjectiviteit als een product van een geheel van relaties. Singulariteiten handhaven hun eigen kracht, maar ze handhaven deze binnen een relationele dynamiek, dat het mogelijk maakt om zichzelf en tegelijkertijd het geheel van alles te construeren. Het subject wordt dus gedefinieerd door haar relaties met het geheel. Het subject kan dus enkel bestaan in verwantschap. De juridische en politieke kwalificatie kunnen enkele worden toegepast door dit spel van interactie. Hobbes beschrijft individuen als egoïstische en zelfzuchtige wezens. Hun relatie met anderen is niet gemotiveerd door liefde, maar door angst and eigenbelang. Individuen zijn constant bezig om te proberen conflicten in de natuur op te lossen in hun eigen voordeel, met oorlog als gevolg. De dingen verlopen op deze manier totdat een akkoord of contract is uitgevaardigd. Enkel een contract kan vrede bepalen en een weg bieden uit deze oorlogstoestand. Individuen worden een volk op het moment dat ze de macht transformeren. Met andere woorden ze worden het geheel van dragers van rechten erkend door de koning. Dus het concept van volk verschijnt in de moderniteit als een product van de staat. Het volk als een geheel van bezittende burgers (bezit is het fundamentele recht) die afstand hebben gedaan van hun vrijheid voor de garantie van hun eigendom. Voorheen was hun vrijheid een absoluut natuurrecht, nu is het een publiek 30 (subjectief) recht geworden. Met andere woorden het is de staat dat de mate van individuele vrijheid garandeert, dat nuttig en zinvol is voor de operatie van de staatsmachine en voor de reproductie van eigendomsrelaties. In de traditionele moderne opvatting behoudt de idee van het ‘volk’ twee Hobbesiaanse eigenschappen: 3) de transfer van soevereiniteit 4) de compositie van het volk als een geheel van bezittende individuen. Het concept singulariteit verwijst naar een subject dat participeert in een geheel zonder er een product van te zijn, van een determinatie dat participeert in een klasse zonder een functie van die klasse te zijn, van een arbeider die een product produceert dat niet abstract is, maar dat expressief is van zijn of haar potenza. Hiervoor kunnen we verwijzen naar de multitude als een ‘geheel van singulariteiten’. We spreken over verschillende singulariteiten, die nooit geïdentificeerd zijn in het geheel, noch zijn ze aparte individuen. De singulariteit is gevormd door het geheel en maakt het geheel. Singulariteit wordt ondersteunt door (ondanks ze zichzelf presenteert zonder substantie) haar constituent vermogen, haar potenza. Constituent power, oorlogsmachines, nieuwe subjectiviteiten, al dit kwalificeert en determineert krachtig the productie van het gemeenschappelijke zijn (common being). Algemeen intellect (cfr. Marx’s Grundrisse) Marx spreekt over algemeen intellect als een fundamentele pijler van de productie, en dus van het overwinnen van de waardewet, en van het ‘sociaal individu’ als de enige producent van rijkdom. In 1968 hadden de arbeiders deze potenza van het algemeen intellect al gegrepen. In dat jaar opende de studentenopstand het debat over intellectuele arbeidsmacht en de kapitalistische reactie hierop probeerde ervoor te zorgen dat intellectuele arbeidsmacht centraal stond in de herorganisatie van de ontwikkeling. Op dat moment ontstaat er een verder debat: algemeen intellect werd niet langer gezien als een paradigma van de intellectualisatie van productie, maar als een symptoom en symbool van haar socialisatie. In deze transitie waren vele interpretatieve breuken: enerzijds diegenen die kennis als een revolutionaire kracht beschouwen en anderzijds degenen die intellectuele arbeidsmacht beschouwen als een ondermijnende kracht. Een verdere fase van het debat ontstond in 1980, wanneer het algemeen intellect, al gesocialiseerd, wordt geïnterpreteerd in subjectieve termen. Van zijnde een functie van het kapitalisme, wordt algemeen intellect gezien als een dispositief dat subjectief en revolutionair is. Anderen definiëren algemeen intellect in objectieve termen, door haar structuur te vergelijken met taal. Dit was extreem belangrijk voor het begrijpen van de productiewijze typisch voor algemeen intellect, maar in dit geval (wanneer algemeen intellect en taal lijken samen te komen), dan is het zelfs nog meer nodig om vlees en bloed te geven aan deze synthese. C. Towards an ontological definition of the multitude De multitude is 4. een immanentie, een geheel van singulariteiten. Volgens Hobbes, Rousseau en Hegel werd de multitude gezien als chaos en oorlog. De moderniteitsgedachte stelt dat enerzijds ontrekt de multitude de veelheid van singulariteiten en verenigt het op een transcendentale manier in het volk, en anderzijds ontbindt de multitude het geheel van singulariteiten in een massa van individuen. De theorie van de multitude stelt dat we niet te maken hebben met eigendombezittende individuen, maar met niet-representeerbare singulariteiten. 5. een klasse. De multitude is altijd productief en altijd in beweging. De multitude is uitgebuit in de productie. 31 BELANGRIJK: het klasseconcept van de multitude moet anders beschouwd worden dan het concept van een working class. Als we de multitude als een klasseconcept instellen, dan zal de notie van uitbuiting gedefinieerd worden als uitbuiting van de samenwerking; hier is het geen samenwerking van individuen, maar van singulariteiten, uitbuiting van het geheel van singulariteiten, van de netwerken die dit geheel vormen, van het geheel dat bestaat uit het netwerk, etc. Bemerk dat de ‘moderne’ conceptie van uitbuiting (zoals beschreven door Marx) functioneel is voor een conceptie van productie waarin individuen gemaakt zijn tot de actoren. Het is enkel doordat er individuen zijn die werken, dat arbeid meetbaar is door de waardenwet. De massa is het tegendeel van het kapitaal, op de zelfde manier is het volk het tegendeel van de soevereiniteit. 6. de potenza. Deze potenza wil niet alleen zichzelf uitbreiden, maar bovenal wil het een lichaam veroveren: het vlees van de multitude wil zichzelf transformeren in het lichaam van het algemeen intellect. Wanneer we deze transitie analyseren of deze zelfexpressie van potenza, kunnen we 3 lijnen volgen: 4) de multitude is de transitie van moderniteit naar postmoderniteit (of van fordisme naar postfordisme). Deze transitie is gevormd door klassestrijden die de vormen van sociale discipline, typisch voor de moderniteit, ontbinden. 5) algemeen intellect 6) De vrijheid en de vreugde van de innovatieve transitie. Opnieuw moeten we benadrukken dat het concept van de multitude verschillend is van het volk! De multitude is niet langer meer verklaard in termen van contractualisme. Het volk is altijd vertegenwoordigd als een eenheid, waar de multitude niet vertegenwoordigbaar is. Het concept van de multitude is een singuliere veelvoudigheid. Het volk vormt een sociaal lichaam, wat de multitude niet doet. We moeten ook de multitude contrasteren tegenover de massa’s en het plebs. De massa’s en het plebs zijn vaak gebruikt als termen om een irrationele en passieve sociale kracht te benoemen, gezien als gevaarlijk en gewelddadig, precies omdat ze makkelijk manipuleerbaar zijn. Aan de andere kant is de multitude een actieve sociale actor, een veelvoudigheid die handelt. De multitude is geen eenheid, zoals het volk is, maar tegenover de massa’s en het plebs kunnen we het zien als iets georganiseerd. Het rauwe materiaal van de multitude is vlees, of dat common levende substantie waarin het lichaam en het intellect samenkomen en onscheidbaar zijn. Zoals vlees is de multitude puur potentieel, de niet-gevormde kracht van het leven, een element van het zijn. Het revolutionaire monster dat de multitude wordt genoemd en dat verschijnt op het einde van de moderniteit, wil constant ons vlees transformeren in nieuwe vormen van leven. De potenza van de multitude, gezien van de singulariteiten dat het omvat, kan de dynamieken van zijn verrijking openbaren, consistentie en vrijheid. Vandaag is het heel moeilijk om de productie van koopwaren te onderscheiden van de sociale reproductie van subjectiviteit. De productie van subjectiviteiten is tegelijkertijd de productie van de consistentie van de multitude, omdat de multitude een geheel van singulariteiten is. Dat mechanisme van de productie van subjectiviteit die een gemeenschappelijk figuur heeft in de multitude openbaart zichzelf om een collectieve praxis te zijn. De multitude is dus tegelijkertijd subject en product van de collectieve praxis. 32 Volgens Spinoza is de multitude de naam voor een multitude van lichamen. Over deze vastelling hadden we het wanneer we spraken over de multitude als potenza. Maar dit is niet voldoende. We moeten dus de hele uiteenzetting hierboven herbekijken vanuit het perspectief van het lichaam. 4) Waar we de multitude definiëren tegenover het concept van het volk, en waar we stellen dat de multitude is een geheel van singulariteiten, moeten we de naam van de multitude vertalen in termen van het lichaam. Met andere woorden elk lichaam is een multitude. Er is geen mogelijkheid voor een lichaam om alleen te zijn. Het lichaam beleeft arbeid, en dus expressie en samenwerking, en dus materiële constructie van de wereld en de geschiedenis. 5) Waar we spraken over de multitude als een klasseconcept, en dus over een multitude als een subject van productie en object van uitbuiting, op dat punt is het onmiddellijk mogelijk om de dimensie van het lichaam te introduceren, in werk en in migratie, het zijn de lichamen die in het spel zijn. 6) We spraken over de multitude als de naam van een potenza. De multitude is een multitude van lichamen, het drukt potenza niet enkel uit als een geheel, maar ook als singulariteiten. Elke periode van de geschiedenis van de menselijke ontwikkeling, brengt met zich singuliere metamorfoses van lichamen mee. De oorzaak van de metamorfoses, die de multitude als ene geheel investeren en de singulariteiten als een multitude, is niets anders worstelingen, bewegingen en verlangens tot transformatie. De potenza van de multitude kan de soevereine relatie elimineren. We hebben dus 2 stellingen die de opening dragen naar een ontologie van de multitude: 3) de productie van de soevereine macht kan rond het obstakel gaan, maar het kan niet de limiet elimineren, die gevormd wordt door de relatie van de soevereiniteit. 4) de macht van de multitude kan de soevereine relatie elimineren, omdat enkel de productie van de multitude het zijn vormt De grondstelling van de ontologische potenza van de multitude ontwikkelen a.d.h.v. 3 niveaus: 4) theoriën van werk 5) de ervaring van de common. Taal is een principale vorm van de vorming van de common. 6) de potenza van de multitude. KRITIEKEN OP HET CONCEPT VAN DE MULTITUDE 4) Een eerste deel van kritieken uit zich op de interpretatie van Foucault. Deze kritiek zegt dat een onjuiste homologie gemaakt is tussen het klasseconcept van het proletariaat en dat van de multitude. Foucault is een revolutionaire denker; er is geen mogelijkheid om zijn systeem te reduceren tot een Hobbesiaans mechanisme. 5) Een tweede deel van kritieken is gericht tegen het concept van de multitude als potenza en constituent power. De multitude als constituent potenza kan volgens deze kritische gedachte niet tegengesteld worden aan het concept van het volk als een figuur van constituted power. Deze tegenstelling zou de naam van de multitude fragiel maken in plaats van consistent, virtueel in plaats van echt. Het concept van de multitude wordt bekritiseerd voor zijn onmogelijkheid om ontologisch anders te worden. Met andere woorden voor zijn onmogelijkheid om zichzelf te presenteren als een voldoende kritiek op soevereiniteit. De multitude als potenza is geen homologe figuur en tegengesteld aan de macht van de uitzondering van de moderne soevereiniteit. Het is het product van een radicale tijdelijke discontinuïteit; het is ontologische metamorfose. 33 6) Een derde deel van kritiek valt het concept van de multitude aan, als een hyperkritische afwijking (deviatie). Voor deze deviatie betekent dit vooral dat de multitude is geplaatst is in een plaats van weerstand, van een breuk. Het is duidelijk dat deze kritiek exact tegenover de kritieken van het eerste deel staan. Aangezien de multitude een geheel is van singulariteiten, is het in staat in de maximale mediaties en wetten in zichzelf, wanneer deze symbolen zijn van de common. A Grammer of the Multitude – Virno Geertje Introduction (p. 21-26) People vs. Multitude: Hobbes and Spinoza Binnen de discussie tussen de termen People en Multitude zijn Hobbes en Spinoza 2 spilfiguren. 1) Spinoza: voor spinoza duid de term Multitude een veelheid (pluriteit) aan die zich voortzet op de politieke scene in collectieve actie. Zo wordt die Veelheid een eenheid. De veelheid is een levensvorm geworden. Het is een term die het sociale en politieke bestaan van de massa (the many) aanduid. (Spinoza Stelt zo het vertrouwen in menselijke capaciteiten zonder een hiërarchie, Een massa kan bestaan vanuit de mensen zelf) 2) Hobbes: Volgens Hobbes kunnen de mensen (the people) niet bestaan zonder de staat. Zonder de staat verkeerd de mensheid in een oorlog van allen tegen allen, De mensen zijn een massa. Er is een Levithian nodig waar de massa zijn soevereiniteit aan geeft waardoor er vrijheden en rechten ontstaan voor MENSEN. Hobbes stelt het volk (the people) voor als 1. Hert volk heeft 1 wil. (Voor de staat is er de massa (the many), na de staat is er het One-people, met 1 wil. = Multitude als een negatieve term. Exorcized Plurality: The “private” and the “individual” Hoe heeft de multitude de creatie van de gecentralisserde staat overleeft? 2 gezichtspunten: 1) Liberale gedachtegoed: de tweedeling Privaat-Publiek. De multitude bevind zich in het private en bevind zich tegenover het volk (het publieke). Het private betekend dan niet alleen het persoonlijke, niet alleen iets dat het innerlijke leven van een persoon aanbeland maar vooral het beroofd zijn van een stem, van publieke aanwezigheid. In het liberale gedachtegoed bestaat de multitude in de private dimensie. 2) Democratisch socialistische gedachtegoed: De tweedeling collectief-individueel. De multitude zit dan in het individuele. De multitude bestaat uit individuelen die de irrelevante overschot zijn van de opdeling en multiplicatie die ver van de individuen worden doorgevoerd. Het individu is onbeschrijfbaar In een tijd waar grenzen vervagen verliezen die opdelingen echter aan betekenis. Ook de onderverdeling privaat-publiek en de opdeling collectief-individueel verliezen betekenis. Zelfs de opdeling tussen burger en producent vervaagd. De hedendaagse multitude bestaat nog uit burgers, 34 noch uit producenten. Het bestaat uit een midden tussen individuen en het collectief. Door die oplossing van de tweevoud van die begrippen kan er niet langer gesproken worden van een volk convergerend in de eenheid van de staat. Noot: De multitude clashed niet met het Ene maar herdefinieert het. Three approaches to the many Definities van de hedendaagse multitude kunnen worden geplaatst tegen een achtergrond van de ontwikkeling van 3 thematische units. 1) Hobbes: De dialectiek tussen angst en het zoeken naar veiligheid. Het concept van volk staat gecentreerd rond bepaalde strategieën die ontwikkeld werden om gevaar te ontwijken en bescherming te verkrijgen. De multitude is een manier van zijn volgens Hobbes die zoals alle vormen van zijn ambivalent is. 2) Relatie tussen concept van multitude en de crisis van het oude tripartitioning van de menselijke ervaring in werk, politiek en denken (zie notities van de les = Hanna arendt) 3) Subjectiviteit van de multitude. Labor, Action, Intellect (p. 49-67) Introduction Productiemethode wordt hier niet alleen bekeken als economische configuratie maar ook als een levensvorm. De hedendaagse (postmoderne)multitude heeft als achtergrond de crisis van de subdivisie van menselijke ervaring in werk, (politieke) actie en intellect. Er trad hier tijdens het ford-tijdperk een hypridisering op van deze sferen. 1) Labor (werk) is de organische uitwisseling van natuur, de productie van gebruiksgoederen (stap verder van arbeid wat drukt op het bestaan = produceren van verbruiksgoederen, cyclus van nooddrift) 2) Politieke actie komt tussen in sociale relaties dus niet tussen natuurlijke materialen. Het heeft te maken met het onvoorziene, het mogelijke. Deze actie is publiek want heeft nood aan de aanwezigheid van anderen. 3) Intellect speelt zich af in de private sfeer en heeft te maken met theoretische reflexie. Virno stelt dat deze grenzen tussen pure intellectuele activiteit, politieke actie en werk aan het oplossen is. Juxtaposition of poiesis and praxis De sfeer van de arbeid heeft vele van de characteristieken die origineel vij de ervaring van politiek hoorden geïntrojecteerd. Poiesis heeft zo talrijke aspecten van praxis opgenomen. Hanna Arendt:Politiek is werk gaan imiteren. De politiek van de 20e eeuw is een soort van fabricatie van nieuwe objecten: De staat, De politieke partij, geschiedenis,… >< 35 Virno: arbeid heeft de traditionele kenmerken van politieke actie overgenomen. het is in de wereld van hedendaagse arbeid dat we ons in de aanwezigheid van anderen vinden. De relatie met de aanwezigheid van de ander, het begin van nieuwe processen en de constitutionele familiariteit met contingentie, het onvoorziene en het mogelijke. Postfordistische arbeid brengt de talenten en kwalificaties in het spel die volgens een seculiere traditie meer bij de politieke actie behoren. Dit verklaard volgens virno de crisis van de politiek. Omdat de ervaring van werk in zich karakteristieken van politieke actie in zich heeft ondergebracht, lijkt politieke actie tegenwoordig een overbodige duplicatie van de ervaring van werk. => politieke actie volgt de procedures en stylistische elementen die de huidige staat van arbeid definieerd maar het bied een armer, grovere en simplistischere versie ervan. De inclusie van zekere structurele kenmerken van politieke praxis in hedendaagse productie zorgt voor een de-politicerende multitude vandaag de dag. Er is al de veel politiek in de wereld van de loonarbeid voor politiek om verter te genieten van autonome waardigheid. On virtuosity. From Aristotle to Glenn Gould De term Virtuositeit Duid de speciale bekwaamheden aan van een uitvoerend artiest. De activiteit van een virtuoos wordt door 2 zaken bepaald: 1) Het is een activieit die zijn eigen vervulling vind in zichzelf en dus geen eindproduct heeft. De activiteit op zich is het product. 2) Een activiteit die de aanwezigheid van anderen vereist. Het vereist een publiek. De activiteit heeft enkel zin wanneer een publiek de activiteit aanschouwd. De 2 kenmerken zijn met elkaar verweven: De aanwezigheid van de ander is vereist, net omdat er geen eindproduct aanwezig is. De virtuoos moet steunen op getuigen net omdat er geen circulatie is van een eindproduct. Auteurs: 1) Aristoteles maakt een onderscheid tussen “labor” en praxis. Labor is het produceren van een object. Iets wat kan worden gescheiden van actie. Praxis is dan actie waarvan het doen van de actie ligt in de actie zelf. 2) Hannah Arendt vergelijkt de uitvoerende artiest, de virtuoos met degenen die zijn geëngageerd in politieke actie. Beiden hebben nood aan een publiek georganiseerde ruimte voor hun werk en zijn beiden afhankelijk van een publiek voor de performance zelf. elke politieke actie deeld met virtuositeit een vorm van continguentie namelijk de afwezigheid van een afgewerkt product. Vb Glenn Gould (pianist) haatte de publieke tentoonstelling van het concert, het performen. Hij vocht tegen de politieke dimensie van zijn professie. Om zijn virtuositeit niet-politiek te maken moest hij de activiteit als artiest zo dicht mogelijk bij het idee van labor proberen te brengen. Hij gaf geen concerten meer maar nam alles op zodat hij wel een eindproduct had. 3) Marx onderscheid twee pricipale types: a) immateriële, mentale activiteit die ontaard in commoditieten die te onderscheiden zijn van de producent. b) producten die niet zijn te onderscheiden van de activiteit van het produceren. (= gelijkstelling met het onderscheid van Aristoteles tussen materiële productie en politieke actie met het verschil dat Marx niet bezig is met politieke actie maar met activiteiten-zonder-eindproduct en 36 activiteiten-met-eindproduct.) Activiteiten zonder eindproduct zijn volgens Marx virtuose prestaties (uitgevoerd door butler, pianist, dancer, onderwijzer,…) Voor Marx is virtuose arbeid een vorm van loonarbeid die niet tegelijkertijd productieve arbeid is. DUS: 2 alternatieven voor wat virtuositeit inhoud: Ofwel structurele kenmerken van politieke activiteit ofwel loonarbeid die geen productieve arbeid is. Om te werken in de post-fordistische tijd moet er een publiek georganiseerde ruimte zijn en lijkt werk op een virtuose prestatie. Die publiek georganiseerde ruimte is volgens Marx de Cooperatie. The speaker as performing artist Iedereen is een virtuoos en is het altijd geweest. Virtuositeit als de activiteit van de spreker = menselijke verbale taal. - Taal is zonder eindproduct en heeft ten alle tijden nood aan een publiek, aan de publiek georganiseerde ruimte, de aanwezigheid van anderen. Het verschil tussen poiesis en praxis zit gelinkt aan de notie van parole bij saussure en die van utterance bij Emile Benviste (waar utterance wordt bedoeld als de activiteit van het spreken en niet de inhoud ervan). Dit wil zeggen dat het verschil tussen de twee kan worden begrepen vanuit de aanwezigheid van communicatie in praxis die niet aanwezig is bij poiesis. - De spreker kan ook zonder script of score. De virtuositeit van de spreker is daarom 2-voudig. o Er wordt geen eindproduct gecreëerd. o Spreken laat geen eindproduct achter dat kan worden geactualiseerd in termen van performance. De act van het spreken maakt enkel gebruik van de mogelijkheid tot taal (niet van voorgeproduceerde tekst in detail) De virtuositeit van de spreker is daarom het prototype van andere vormen van virtuositeit omdat het in zichzelf de potentiele relatie includeerd (>< afgeleide vormen van virtuositeit die een gedetermineerde activiteit die kan worden herbeleefd vooropsteld.) VIRTUOOS HANDELEN = IMPROVISATIE Hedendaagse productie wordt virtuoos omdat het in zichzelf de linguïstische ervaring includeerd. Als dat zo is kan de matrix van het post-fordisme worden gevonden in de industriële sectors waar er productie van communicatie in termen van communicatie heerst = de cultuurindustie. Culture industrie: anticipation and paradigm Virtuositeit wordt werk voor de massa in de cultuurindustrie. In de sfeer van de cultuurindustrie is de activiteit zonder eindproduct, communicatieve activiteit met zichzelf als eindpunt het distinctieve,centrale en noodzakelijke element. in de cultuurindustrie overlapt de structuur van de loonarbeid met die van politieke actie. In de cultuurindustrie waar communicatie geproduceerd word in termen van communicatie zijn rollen en verantwoordelijkheden tegelijk virtuoos en politiek. Uit roman van Luciano Bianciardi:In de cultuurindustrie is productiviteit moeilijk te meten. Er is geen kwantitatieve meting mogelijk van de job van een prietsr, journalist, iemand in public relations. Er wordt niets hervormd op geproduceerd. =Tertiare sector. 37 Mensen in de tertairer sector hebben vaardigheden en competeties nodig van de politieke soort. Virno gaat deels akkoord met de analyse van Biaciardi. Virno stelt da Bianciardi goe heeft begrepen dat er een politieke dimensie van werk opkomt in de cultuurindustrie maar hij linkt die dimensie aan het feit dat er in de cultuurindustrie productie heerst zonder eindproduct. Voor virno ligt het cruciale punt er net in dat diensten die geleverd worden door levende arbeid, meer en meer vaan lijken op Linguistieke-virtuose diensten (eindproducten zijn volgens hem niet schaars in de cultuurindustrie) Welke rol verondersteld de cultuurindustie in relatie tot het overwinnen van het ford/taylor model? Volgens virno heeft het het model verfijnd in het geheel. In de cultuurindustrie is een vorm van productie te vinden (zelfs in de analyse die Adorno of Benjamin voerden) die later in de post-fordistische tijd gegeneraliseerd word. Frankufurt school:Cultuurindustrie word ook geleid door het fordisctisch model waar standaardisatie, serialisatie de norm waren. Er was in de cultuurindustrie wel een plaats voor het informele, ongeprogrammeerde plaats die open was tot onvoorzienheden en voor communicatieve en creatieve improvisatie maar in tegenstelling tot Virno zag de frankfurter schule dit eerder als een restant, een informaliteit. Voor Virno is die improvisatie, die informaliteit net de spil van het post-fordistische susteem van communicatie en samenwerking. De Vermenging van virtuositiet, politiek en werk is uitgebreid tot overal. Language on the stage Spectacle= menselijke communicatie die een commoditeit is. Wat via spectacle wordt gebracht is precies de menselijke mogelijkheid tot communicatie (verbale taal). Maar aan de andere kant is het ook een commoditeit die belangrijk is voor alle industriële sectoren. Langs de ene kant is spectacle een specifiek product van een specifieke industrie (cultuur industrie). Langs de andere kant is menselijke communicatie een essentieel ingredient van productieve coöperaties in het algemeen (poiesis). DUS Spectacle heeft een dubbele natuur.: 1) Een specifiek product van eenparticulier industrie 2) De kern van de “mode of production” Vergelijking met geld: geld is een commoditeit op zich (want word zelf geproduceerd) maar is ook een algemene manier van waarde meten voor alle andere commoditeiten (particulier en universeel tegelijk). Maar terwijl geld de waarde van commoditeiten weerspiegeld en dus toont wat de maatschappij al heeft geproduceerd, toont spectacle wat een maatschappij kan zijn en doen (geld is “real abstraction” die refereert naar afgewerkt werk, spectacle is “real abstraction” dat terugwijst naar werk op zichzelf) Hypothese van Virno: de communicatie industrie is een industrie zoals anderen met specifieke technieken, particuliere procedures enz. maar speelt ook een rol van “industrie of the means of production” (de cultuurindustrie produceert communicatieve procedures die dan bestemd zijn als “means of production” in de meer traditionele sectoren van onze hedendaagse economie) = rol van communicatieindustrie 38 Virtuosity in the worplace Virtuositeit met een instrinctieve politieke dimensie karakteriseerd niet alleen de cultuurindustrie maar de totaliteit van de hedendaagse sociale productie. In de organisatie van arbeid in de postfordistische tijd is de activiteit zonder eindproduct het prototype van loonarbeid. Marx: Arbeid activiteit verplaatst naar de kant van de productie in plaats van zijn eigen hoofd actor te zijn.= Arbeid komt meer en meer overeen met gesuperviseerde, gereguleerde activiteit. De taak van een arbeider ligt dus niet meer in het afwerken van 1 particuliere taak maar in het veranderen en intensifiëren van de sociale cooperatie. Concept sociale cooperatie: 1) Objectieve betekenis: Elk individu doet een verschillende, specifieke taak die allemaal in relatie worden gesteld. 2) Subjectieve betekenis: Materialiseerd wanneer een opvallend grote portie vanhet individuele werk bestaat uit ontwikkelen, verfijnen en intensifiëren van de cooperatie zelf. In plaats dat arbeiders door ingineurs worden gecoördineerd, worden ze gevraagd zelf nieuwe coöperatieve procedures de bedenken en produceren. (De activiteit van het coöpereren komt op de voorgrond te liggen. Als subjectieve cooperatie de primaire productiekracht wordt, wordt arbeid gekenmerkt door linguïstiek-communicatieve kwaliteit = bevat aanwezigheid van anderen (relatie met anderen is basiselement) Arbeid beweegd naat de kant van het onmiddelijke productieve proces in plaats van een van de componenten ervan te zijn. = productieve cooperatie= publiek georganiseerde ruimte. Intellect as score Wat is de Partituur volgens dewelke virtuoos-arbeiders presteren? Wat is het script van hun linguistieke-communicatieve uitvoering? Partituur die door de multitude in de post-fordistiche tijd word opgevoerd is het intellect. - Marx: General intellect is de parituur van de moderne virtuoos. = wetenschap en kennis in het algemeen, de know-how waar sociale productiviteit op steund. Politicering van arbeid gebeurd net doordat Denken (thought) de primaire bron wordt van de productie van welvaart. Derde facet van de menselijke ervaring (arbeid, politiek, intellect) speelt nu ook mee. Er heerst een hybridisering tussen de sferen net door dat het intellect, als principale productiekracht, publiek wordt. Alleen dan verondersteld arbeid een virtuose gelijkenis en kleurt het zichzelf met politieke tinten. - Marx: Exterieur karakter van denken in 2 situaties: 1) Real absraction: “a thought becoming a thing”: bvb geld: geld maakt het idee van equivalentie “echt” het vertaald het naar een ding. 2) General intellect: de staat waarin mentale abstracties onmiddellijk, in zichzelf, real abstractions zijn. Vandaag de dag manifesteerd “real intellect” zich als communicatie, abstractie, zelfreflectie van het levende subject. public intellect is hetzelfde als cooperatie. - In productie waar de kern van arbeid in communicatie wordt gezien kan Werken alleen maar worden beschouwd in relatie tot anderen => virtuositeit in relatie tot iemands publiek 39 - - Cooperatie: specifiek product van de activieteit van arbeid en word verfijnt, gepromoot,.. dor zij die er aan meewerken. general intellect heeft nood aan politieke actie omdat een groot deel van het intellect zich maniefesteerd in de directe activiteit van menselijke arbeid in zijn linguistieke cooperatie. General intellect=faculteit van het denken, het potentieel De faculteit van taal is het tegenovergestelde van een gedetermineerd script, een eindproduct. Virtuositeit van de post-fordistische arbeider = virtuositeit van de spreker. Veerle Introduction People vs. multitude: Hobbes and Spinoza Spinoza: Hobbes : Verdediger van de veelheid Verafschuwt de veelheid Veelheid als een permanente vorm zonder Natuurtoestand => multitude (negatief) omzetting in het één. Staat => volk (positief) Veelheid als een architectuur van civiele Volk is iets dat een is, er komt één wil tot vrijheid stand Virno deelt Hobbes zijn visie. Volgens Virno helpt het concept multitude (zoals begrepen bij Hobbes) om een aantal sociale gedragingen te begrijpen. Virno: “it is a negative concept this mulitude: it is that wich did not make itself fit to become people, in as much as it virtually contradicts the state monopoly of political decision making; in brief, it is a regurgitation of the state of nature in civil society. Exorcized plurality: the private and the individual Many: In liberale gedachten: in termen van publiek-privaat o Privaat => multitude: Iets persoonlijk, iets met betrekking op het innerlijke leven van een persoon Maar privaat betekent vooral ‘deprived of’ een stem, een publieke aanwezigheid In sociaal democratische gedachten: in termen van collectief-individueel o Individuele => multitude (collectief => volk) Volgens Virno vervagen de begrippen publiek-privaat en collectief-individueel. Ze lopen in elkaar over. Dit is net zoals wat er gebeurd is in de sfeer van de productie. Productie kan niet meer losgekoppeld worden van ethos, cultuur en talige interactie. Bijgevolg kan productie niet meer louter begrepen worden in termen van economische activiteit. Productie is nu een breder gebeuren dat betrekking heeft op ervaringen van de wereld. De categorie van burger en producent vallen weg 40 Gevolg: de multitude botst niet meer met ‘the one’ maar herdefinieert het. Zelf de veelheid heeft een vorm van eenheid nodig. Deze eenheid is niet langer de staat maar wel de taal, het intellect, de gemeenschappelijke faciliteiten van het menselijke ras. Three approaches to the many drie benaderingen van ‘the many’ 1) Forms of dread and refuge (niet te kennen) De dialectiek tussen angst en de zoektocht naar veiligheid (hobbesiaans). De multitude is de heersende wijze van zijn vandaag. Maar bevat ambivalenties. 2) Labor, action, intellect De relatie tussen multitude en de crisis van de oude driedeling van menselijke ervaring in ‘labour, politics, thought. 3) Multitude and subjectivity Day two: labor, action an intellect Menselijke ervaringen zijn in te delen in drie fundamentele sferen: - - - Labor De organische uitwisseling met de natuur, de productie van nieuwe objecten, een repetitief en voorzienbaar proces Intellect Heeft een eenzaam en onopvallend karakter. Omdat het denken van een individu ontsnapt aan de opmerking van anderen. Political action Is publiek, verzonden naar de exterioriteit Deze driedelig was altijd duidelijk en onbetwijfelbaar. Maar sinds de post-fordistische samenleving is deze driedeling aan het vervagen. “i will maintain, in particular, that the World of so called post-fordist labor has absorbed into itself many of the typical characteristics of political action; and that this fusion between politics and labor constitutes a decisive physiognomic trait of the contemporary multitude. “ Juxtaposition of poiesis and praxis (labor – policital action) Political action heeft vele aspecten van het domein van labor overgenomen. Er vind een hibridisering plaats tussen labor en political action. - Hannah Arendt: o Politics =de algemene menselijke ervaring van iets nieuws te beginnen, een intieme relatie met het onvoorziene, in de aanwezigheid zijn van anderen 41 - o Politics is de sfeer van labor gaan nabootsen. Virno: (omgekeerde gedachten dan Arendt) o Politiek heeft labor niet bevestigd. Maar labor heeft bepaalde traditionele functies van political actions verworven. o Dit heeft geleid tot de crisis van politics. Er onstaat gevoel van minachting voor political action vandaag de dag. De-politicized multitude: Er is te veel politics in de wereld van de loonarbeid voor politics as such om te blijven genieten van een autonome waardigheid. On virtuosity. From Aristotle tot Glenn Gould Virtuositeit a) The speciale eigenschappen van een performing artist b) Een activiteit die zijn eigen vervulling, doel vindt in zichzelf - Vb danser, pianist, priester Aristoteles: onderscheid tussen labor (poiesis) en policital action (praxis) - Labor: een object wordt geproduceerd - Political action: het doel, de vervulling van de actie kan gevonden worden in de actie zelf Marx: onderscheid activeit-met-eind-product en activiteit-zonder-eind-product - maakt een gelijksoortig onderscheid als Aristotels maar Marx is niet bezig met politieke actie maar eerder met twee vormen van labor. - Marx acpeteert de vergelijking activiteit-zonder-eind-product = personal service. Virtuose arbeid is volgens Marx een vorm van loonarbeid die geen productieve arbeid is. Hannah Arendt: vergelijkt performing artist, de virutositeit met political action - Beide hebben een publieke georganiseerde ruimte nodig, en beide zijn afhankelijk van anderen voor de performance zelf. Elke politieke actie is viruoos Virtuositeit: twee alternatieve invullingen 1. De structurele kenmerken van political activity (geen eindproduct, geëxposeerd worden in de aanwezigheid van anderen, mate van onvoorziene) 2. Loonarbeid zonder dat het productieve arbeid is In Post-Fordistische samenlevingen vereist labor een publieke georganiseerde ruimte en lijkt labor op virtuose performance. The speaker as a performing artist Het fundamentele model voor virtuositeit is de activiteit van de spreker! - Taal is ‘zonder eind product’ 42 - Het spreken maakt gebruik van enkel het mogelijke van taal, de generieke vermogen van taal: en niet een reeds bestaande tekst in detail. De huidige productie wordt steeds virtuoser. De matrix van post-fordisme kan gevonden worden in industriële sectoren in de welke er productie van communicatie is: de cultuur industrie Culture industry: anticipation and paradigm Virtuositeit werd arbeid voor de massa met het begin van de cultuur industrie. Activiteiten zonder eind product namelijk communicatie activiteiten zijn centrale elementen van de cultuur industrie. Hierdoor is er in de cultuur industrie een overlapping ontstaan tussen loonarbeid en political action. Bianciardi: - Citaat van Bianciardi in verband met Teritiary o Mensen produceren niet vanuit het niets, mensen transformeren niet o Belangrijk worden vaardigheden van ‘political kind’ o Er is geen zichbare productie van goederen die meetbaar zijn Virno over Bianciardi: Bianciardi onderlijnt de opkomst van de politieke dimensie van arbeid in de cultuur industrie. Bianciardi ziet deze link omwille van het feit dat de cultuur industrie geen producten produceert die onafhankelijk zijn van de activiteit zelf. >< volgens Virno is stelt echter dat dit niet de belangrijkste reden, link is. Virno stelt dat terwijl materiële productie plaats vind via geautomatiseerde systemen, de diensten die geleverd worden door levende arbeid sterk lijken op talige-virtuoze diensten. Anticipation: In de cultuur industrie van Adorno en Horkheimer waren reeds tekenen van productiewijzen te vinden die later in de Post-Fordistische maatschappij veralgemeend zullen worden. Maar.. Paradigm: de standaardisatie, de patronen en schema’s die in de cultuurindustrie van Adorno en Horkheimer centraal staan worden minder belangrijk in een postfordistisch tijdsperk volgens Virno. De informaliteit van communicatief gedrag, het onverwachte aspect , improvisatie zijn centrale kenmerken geworden in het Post-Fordisme. Language on the stage Post-fordistische multitude is een multitude van virtuositeit, van arbeiders die, om te werken gebruik maken van political skills. Spektakel = menselijke communicatie die een commodity is geworden - Debord - Spektakel heeft een dubbele natuur a) Spektakel is een specifiek product van een specifieke industrie nl de cultuur industrie b) Op post fordistisch vlak, menselijke communicatie is een essentieel aspect van productieve coöperatie in algemeen. Dus het is de regerende productiekrachtdie binnen dringt in de industrie in zijn algemeenheid en de poiesis in zijn totaliteit. What presents the spectacle, so to speak, are the productive forces themselves of society as they overlap, in ever-greater measure, with linguistic-communicative competencies and with the general intellect. 43 Spektakel en geld - geld meet het resultaat van een productieproces - spektakel omvat de productieve proces in zijn mogelijkheid, potentieel. o Het onthult wat mensen kunnen doen o real abstraction bij Marx is geld, real abstraction bij Debord is het spektakel de cultuur industrie produceert communicatieve procedures, die ook bestemd om te functioneren als productiemiddelen in de meer traditionele sectoren. De rol van de cultuur industrie wanneer post fordisme zich volledig heeft ingeworteld is : een industrie van communicatiemiddelen. Virtuosity in the workplace Virtuositeit kenmerkt niet enkel de cultuur industrie maar de hele totaliteit van sociale productie. Activiteiten zonder eind product worden het prototypen voor loonarbeid in het postfordisme. - Dit was reeds voorzien door Marx in de Grundrisse o De taak van een arbeiders heeft niet langer betrekking op het vervolledigen van een singuliere taak maar wel op het veranderen en intensifiëren sociale coöperatie. Sociale coöperatie bij Marx a) Objectieve betekenis: elk individu doet specifieke verschillende dingen en worden in relatie tot elkaar gebracht door een ingenieur of door de managers. b) Subjectieve notie: het materialiseert wanneer een opvallend van individueel werk bestaat uit ontwikkeling, verfijnen en intensifiëren van coöperatie zelf De subjectieve notie is relevant in het postfordisme Wanneer subjectieve coöperatie een primaire productiekracht wordt, tonen arbeidsactiviteiten een linguistieke communicatieve kwaliteit, die de aanwezigheid van anderen met zich mee brengt. Wanneer taal wordt ondergebracht in een kapitalistisch proces betekent dit een vervreemding voor de mens van wat hem tot mens maakt. Intellect as a score Naast een hybridisering van politiek en werk is er ook een hybridisering van werk en denken. Het script uitgevoerd door de multitude in het post fordisme is ‘the intellect’, het denken als een algemeene menselijke faculteit. General intellect bij Marx = de mogelijkheid van wetenschappelijke kennis als productiefactor, gematerialiseerd in machines/techniek -general intellect is een real abstraction namelijk iets dat een gedachten omzet in een ding Marx beschouwt general intellect als een wetenschappelijk objectieve mogelijkheid , als een systeem van machines. Maar dit is niet alles. Het general intellect bestaaat ook als atribuut van de levende arbeid. Het general intellect manifestert zichzelf vooral vandaag als een comunicatie, acstratie, zelfreflextie van levende subjecten. 44 Public intellect is hetzelfde als cooperatie - Marx maakt een onderscheid tussen de arbeider en zijn werk aan de ene kant en het materiaal aan de andere kant. Maar het is niet meer langer correct wanneer de activiteit van arbeid vooral uit communicatie uitvoeringen bestaat. Dan moet men rekening houden met arbeiders in relatie met andere arbeiders. General intellect bij Virno = denkvermogen in het algemeen. Het general intellect is het intellect in general. De faculteit van het denken, het mogelijke uit ontelbare particuliere realisaties. Cooperatie omvat in zichzelf de communicatie capaciteit van het menselijke zijn. Het general intellect vereist virtuose handelingen. De relatie tussen het script en de virtuose handelingen is gereguleerd door normen van het kapitalisme. Het general intellect manifesteert zichzelf vandaag als een vereeuwiging van loonarbeid, als een hiërarchisch systeem, als de pilaar van de productie van surpluswaarde. The principle of individuation De multitude bestaat uit een netwerk van individuen, the many als singulariteit. Deze singulatireiten zijn een punt van aankomst en geen beginpunt. Ze zijn het resultuut van een proces van individualisatie. De preindividual reality’ gaat vooraf aan deze individualisatie. Deze pre-individualisatie reality bestaat uit iets gemeenschappelijk, universieel en onverschillend. De pre-individual reality bestaat uit drie componenten: 1. Biologische basis: zintuigelijke ervaringen 2. Talige basis: individualisering gebeurt in en doorheen taal 3. De productie basis Simondon: twee thesisen: 1. De individualisatie is een nooit eindigend proces Het subject bestaat uit en verwevendheid van pre-individuele en individuele kenmerken 2. Het collectieve leven staat de individualisatie niet in de weg maar stimuleert ze juist Het sociale individu = het individu is sociaal omdat in het individuele het ‘general intellect’ aanwezig is -sociaal individu is een eenheid van tegenstellingen. Virno lost dit op door niet te spreken van sociaal individu maar van de multitude. Art & Activism (commonalism = a French theory of government which holds that commune should be a kind of independent state, and the national government a confederation of such states, having only limited powers. It is advocated by advanced French republicans, but it should not be confounded with communism. Cfr. Webster’s Unabridges Dictionary) 45 Still dreaming of communism? Volgens Paolo Virno is post-fordisme het communism van het kapitaal. Hardt en Negri stellen in Empire dat het hedendaagse kapitalisme gebaseerd is op coöperatieve interactiviteit door linguïstische, communicatieve en effectieve netwerken dat een potentieel bepalen voor een zeker spontaan en elementair communisme. Post-fordistisch kapitalisme creëert de onmiddellijke condities voor een radicale vorm van economische en politieke democratie, verdergaand dan de onderdrukkende eenheid van de Staats-vorm. Laermans denkt niet dat er in het westen een dreigende revolutie bestaat van de multitude. Evenmin heeft Laermans het over een radicale democratie dat de Staat weg wil. Noch over het geloof dat zelforganiserende netwerken van samenwerkende immateriële arbeiders het wondermiddel zijn voor de vele sociale en ecologische problemen. De basisvraag van de kritische theorie is: welke mogelijkheden voor een meer gelijke en vrije vorm van samenleven worden er geopend door de tijd waarin we leven? The new productivity of immaterial labour In China heerst er de logica van het fordisme, met een kapitalistisch management en een panoptische staat. Tegenover in het westen is er een post-fordistische realiteit van een creatieve economie, die het vermogen om na te denken en uit te vinden, te communiceren en te voelen bevordert. De eventuele materiële arbeid die nodig is om goederen te produceren die in het westen worden uitgedacht, worden geoutsourced naar China en andere lage loonlanden, maar enkele resultaten van creatieve immateriële arbeid worden direct aangeboden in de vorm van communicaties naar de massa of een niche publiek (commerciële televisie of websites). Immateriële arbeid heeft een coöperatieve natuur. Autonoom marxisme focust specifiek op de verscheidene vormen van productieve samenwerking, dat duidelijke de meer traditionele indeling van arbeid overstijgt. De fordistische assemblagelijn die communicatie uitsloot is vervangen door “een spreken”. Een communicatieve productieketen dat steunt op echte “linguïstische machines” die het vlot maken en de versnelling van de informatiecirculatie als voornaamste doel hebben. Immateriële arbeid hangt samen met een alomvattende vorm van productief leven, een nieuwe subjectiviteit dat gericht is op de realisatie van iemands individuele algemene capaciteiten om te voelen, te denken en te communiceren doorheen diverse vormen van samenwerking met anderen. Negri, geïnspireerd door Michel Foucault, heeft het over biopolitieke productie. De multitude is ‘een geheel van productieve singulariteiten aan het werk – en dus – productief zijn’. Negri beklemtoont dat singulariteiten (een notie dat hij heeft geleend van Gilles Deleuze) verschillen van individuen. Het zijn nietvoorspelbare singulariteiten. Een individu wordt gedacht als een relatief stabiele essentie of zelf dat kan uitgedrukt worden of gerepresenteerd worden. Een singulariteit daartegenover is de momentane actualisatie van een virtuele potentialiteit, en dus een tijdelijke verschijning. Singulariteiten danken hun echte bestaan aan de specifieke interacties binnen een netwerk. The common as a base and a result Een multitude combineert eenheid met verschil. Hetgene wat een bepaalde multitude van immateriële arbeiders verenigt, is de virtuele en het reële eigenschap van hun mogelijkheden om te denken, te voelen en te communiceren. De eenheid van de multitude is daarom altijd al gegeven, aangezien het noodzakelijk steunt op het intelellect, het lichaam en de taal als de open potentiëlen dat het common menselijk bestaan definiëren. Post-fordistische immateriële arbeid is in wezen common. In de context van immateriële arbeid resulteert het algemeen common in een common productie van een altijd particuliere common: door collectieve praktijken, de toestand van het-in-gemeen hebben, wordt getransformeerd in een proces in het maken van de common. Bijvoorbeeld: een nieuw software programma. Enerzijds is het de tijdelijke 46 uitkomst van de voorgaande samenwerking in een netwerk dat gevormd wordt door de common potentialiteit om te denken en te communiceren. Anderzijds handelt het als een particuliere common dat toekomstige samenwerking mogelijk maakt, en dit zowel binnen als buiten het krachtveld waar het ontwikkeld is. Exploitatie en vervreemding in zijn post-fordistische vorm: de onteigening van common door het kapitaal volgens de logica van eigendomschap en commodificatie. Productieve samenwerking is inderdaad in verre mate een zelforganiserend proces dat na een verloop van tijd binnen groepen van immateriële arbeiders wederzijdse solidariteit, gedeelde verwachtingen, bepaalde vormen van werkovereenkomsten genereert. Neoliberale governmentality ontkent dus paradoxaal de productiviteit en wezenlijke natuur van de samenwerking dat het onteigent. Dit resulteert vaak in een wezenlijke scheiding tussen een informele common productiviteit en zijn formeel management, tussen verkenning van de overmaat aan mogelijkheden gegeven door de samenwerking en haar afwisselend zachte en brutale bedwingging, tussen het potentiële en macht. Negri stelt dat binnen de nieuwe figuur van de kapitalistische relatie, de overmaat maakt de constitutie van ruimte voor het zelfvalorisatie mogelijk dat kapitalisme niet volledig kan opnemen. Deze observatie wijst naar de primaire contradictie binnen het hedendaags post-fordisme: the potentialiteiten van het denken, het voelen en het communiceren, dat de multitude van immateriële arbeiders tegelijk mobiliseert en singulariseert, maakt altijd een gemeenschappelijke productiviteit mogelijk dat de heersende machtsrelaties overschrijdt binnen hetgeen het omsluit. De wrijving tussen het potentiële en macht, virtuele rijkdom en opgelegde armoede, wordt precies getoond in de vele onderverdelingen van de exploitatie en commodificatie van gemeenschappelijkheden, gaande van de collectieve toeëigening van niet officiële mogelijkhheden door software ontwikkelaards in hun vrije tijd voor het illegaal delen van muziekfiles. Ze kondingen geen utopische toemkomst aan dat de oude ideeën van het communisme herleven, maar ze vragen voor een nog uit te vinden commonalist politics. Commonalism as a politics yet to come Commonalism erkent de biopolitieke natuur van het hedendaags post-fordisme, dat artificiële machinerie koppelt aan de open pure potentiële natuur van het menselijke leven binnen coöperatieve assembalges. Hardt en Negri stellen dat de stad is voor de multitude wat de fabriek was voor de industriële arbeidsklasse. De grote steden vandaag zijn inderdaad de sociale milieus die immateriële arbeiders vitale bronnen bieden zoals het stimuleren van contacten of verschuilende sociale scènes en koesterende subculturen. Commonalism houdt rekening met de realiteit van het post-fordisme, dat door processen van toe-eigening, privatisatie en commodificatie de verscheidene resultaten van collectieve productiviteit van de multitude uitbuit en dus ook zijn potentiële rijkdom reduceerd. Common goods voorbeelden: biologische erfenis, verscheidene vormen van kennis ontwikkeld door samenwerking, die resulteren in software, boeken, kunst, tv programma’s, enz. We hebben nood aan een drastische herziening van de bestaande patenten, copyright en auteursrechten, gezien vanuit het perspectief van een gemeenschappelijk leven. Paolo Virno en Antonio Negri stellen dat we geen nood hebben aan minder, maar aan meer overheidsregulatie. We moeten ook de staat vanuit het gezichtspunt van een commonalist govermentality herdenken, dat de constititionele scheiding tussen het publieke domein en het rijk van de common erkent. Een radicale hervorming van de Staats-vorm is nodig. Means without End – Agamben Tessa Valt weg 47 Krisis – Laermans Soevereiniteit, biopolitiek en moderniteit: een kritische lezing van Giorgio Agambens’ Homo Sacer Agamben: filosoof Instrinsieke relatie tussen Het kunnen afkondingen van de uitzonderingstoestand (=het van wettelijke bescherming uitgezonderde leven) OF Het vermogen van een soeverein om fundamentele rechtsregels tijdelijk buiten werking te stellen Productie van zgn ‘naakt leven’ Het in elkaar grijpen van uitzonderingstoestand en ‘naakt leven’ is paradigmatisch voor het nazi-kamp, waarin het van wettelijke bescherming uitgezonderde leven potentieel ten dode opgeschreven was. Het kamp is géén historische afwijking, maar ‘de verborgen matrix, de nomos van de politieke ruimte waarin wij nog leven’ = radicale visie op politieke moderniteit. Voorbeelden van uitzonderingswetten: Amerikaanse wetten tegen terrorisme. Voorbeelden van ‘kampen’ = transitzones op luchthavens of tijdelijke opvangcentra + nieuwe stromen van illegalen en asielzoekers. Zijn visie wordt gevoed door herinterpretatie van ideeën van Foucault over biomacht → betrekt ze op de grondstructuur vd soevereine macht, die al te vinden is in het oude Rome, en schuift via de rechtsfiguur vd uitzonderingstoestand soevereine macht en biomacht in elkaar. Onderhavig onderzoek betreft juist dat verborgen punt van samenkomst vh institutioneel-juridisch (of soevereine RL) en het biopolitieke machtsmodel. Laermans gaat kritiek geven op Agamben: Noties van soevereiniteit, naakt leven en biopolitiek worden in meerdere, niet meteen onderling consistente betekenissen gebruikt Vergelijking met werken van Foucault Paradigmatische werkwijze Eenzijdigheid van een anti-etatistisch denken dat de moderne politieke machtsuitoefening enkel vanuit haar uitzonderlijke manifestaties begrijpt Van Foucault via Schmitt naar Agamben Foucault verlegde de focus vh juridisch (rule of law) en representatief (rule of the people) kader waarbinnen politieke beslissingen tot stand komen NAAR datgene wat een moderne overheid feitelijk beheert en 48 reguleert → het leven zelf (bios) dus. Moderne machtsuitoefening = biomacht (disciplines vh lichaam en regulaties vd bevolking). Biopolitiek = levensbeheer van bevolking. Later ipv noties biomacht en biopolitiek: bestuurlijkheid. Dubbel onderscheid tussen moderne biomacht en soevereine machtsuitoefening die tot aan moderniteit domineerde. ALGEMEEN FUNCTIONEREN BIOMACHT: o Veelvormig geheel van disciplines en reguleringen o Richt zich op individuele of generische lichaam als drager van leven o Wil diversiteit aan levensuitingen niet onderdrukken maar afstemmen op algemene, in kennis verankerde normen SOEVEREINE MACHT o Eenheid door figuur van vorst en/of staatsapparaat o Adresseert hieraan onderworpen subjecten o Bewaakt primair conformiteit aan rechtsregels die verkeer tussen soeverein en onderdanen regelen & soevereine machtsuitoefening legitimeren Soevereine macht (als publiek recht) blijft naast biomacht werkzaam in de politieke moderniteit. Juridisch dispositief gaat meer functioneren conform de normaliserende logica vd biomacht: de ‘procédés vd normalisatie koloniseren steeds meer de wettelijke procedures”. PRINCIPIEEL ANDERE INZET BIOMACHT o Reguleert leven en normeert SOEVEREINE MACHT o Letterlijke afnemer van leven: legt beslag op diensten, producten of bezittingen van onderdanen en zo nodig zelfs op hun leven, bv bij zware juridische overtredingen of in oorlogstijd = het recht om ter dood te bregen of in het leven te laten (<-> moderne biopolitiek) o Kern: thanato-politiek ENERZIJDS benadrukt Foucault de juridische band tussen soeverein en onderdaan = juridisch-discursieve model van machtsuitoefening. ANDERZIJDS focus op mogelijkheid om te doden (klassieke soevereine macht in politieke premoderniteit). Agamben ontvouwt een directe relatie tussen beide karakteriseringen. Juist de in alle opzichten uitzonderlijke juridische bevoegdheden vd soeverein (Schmitt), stellen hem in staat om het leven aan de dood bloot te stellen. Lange traditie van natuurrechtsdenken (bv Hobbes) → soeverein pacificeert territorium in ruil voor onderschikking of gehoorzaamheid, maar tegelijk beschermen een aantal onvervreemdbare rechten de onderdanen tegen mogelijk machtsmisbruik door een despotische soeverein. In tijden van opstand of oorlog kan de soeverein legitiem levens opeisen: wettigt uitzonderlijke maatregelen (bv opschorten basisrechten). Soeverein maakt uit of er sprake is van uitzonderingstoestand. Agamben (vgl Schmitt): vermogen om te beslissen over de uitzonderingstoestand maakt het wezen vd soevereine macht uit. Soeverein is paradoxale grensfiguur tegelijk binnen en buiten de rechtsorde. Heeft voor het scheppen van het recht NIET het recht nodig. 49 Agamben: rechtsfiguur vd uitzonderingstoestand heeft meer algemene draagwijdte + verduidelijkt dubbele structuur vh westers juridisch systeem. Normatief & juridisch element (potestas) en anomisch & metajuridisch element (auctoritas). Het recht betrekt zich ook op niet-recht, dat gewoon het anomische leven zélf is, door het buiten te sluiten (‘het is onwettelijk’) maar het zo ook ex negativo IN te sluiten (‘de wet zegt dat het onwettelijk is’). Deze paradoxale relatie tussen binnen en buiten waarin het recht het anomische leven insluit door buiten te sluiten = uitzonderingsrelatie. Deze relatie wordt geïntensifieerd tot aan het punt waar beide elementen niet langer vallen te onderscheiden: o ENERZIJDS: wordt ingesteld onder verwijzing naar feitelijke ongeregeldheden (toestand van anomie), via een soevereine beslissing die in principe wettelijk kàn maar zich aan iedere wettelijke norm onttrekt en daarom zélf ook een anomisch karakter bezit o ANDERZIJDS resulteert deze beslissing in een situatie waarin het leven niet langer beschermd is door bv constitutionele regels en daarom wordt blootgesteld aan een ongeregelde machtsuitoefening door politie, leger of geheime diensten. Deze niet door wetten gedekte daden (in uitzonderingstoestand) bezitten echter potentieel een wettelijk karakter, al blijft het vaak onduidelijk of ze dit ook echt hebben. → ZOWEL de soevereine beslissing over de uitzonderingstoestand ALS de gecreëerde situatie verwijzen naar ‘een zone waar buiten en binnen, chaos en normale toestand zich niet onderscheiden’. Agamben: uitzonderingstoestand is het middel dat ultiem de 2 aspecten vd juridisch-politieke machine moet koppelen en bij elkaar houden door het instellen ve dempel van onbeslisbaarheid tussen anomie en nomos, tussen leven en wet, tussen auctoritas (de metajuridische autoriteit van soeverein of staat) en potestas (de juridisch gebonden machtsuitoefening). Soevereine biopolitiek als de productie van naakt of doodbaar leven Agamben: primair juridische invulling van ‘soevereiniteit’. Het geheel of gedeeltelijk rechteloos gemaakt leven wordt zo prijsgegeven aan een politioneel bestuur dat nooit helemaal buiten de juridische orde zit, maar op de scheidingslijn = uitsluitende insluiting = oorspronkelijke kern vd soevereine macht. De productie van een biopolitiek lichaam is het oorspronkelijke werk vd soevereine macht. Het gaat om het ‘vermogen’ (potenza). Of deze potenza die constitutief is voor de soevereine potestas en auctoritas ook effectief geactualiseerd wordt. Inzet van Homo sacer: het op elkaar betrekken van soevereiniteit en biopolitiek. Verschil met Foucault: biopolitiek is NIET primair niet-juridische, normaliserende levensbeheer van bevolkingsniveau binnen moderniteit maar WEL soevereine mogelijkheid om het leven ‘te ontwettelijken’ binnen de uitzonderingstoestand. Foucault: moderne biopolitiek ↔ Agamben: soevereine biopolitiek Soevereine biopolitiek => structurele band tussen macht en leven ligt in de mogelijkheid om het leven van juridische bescherming uit te zonderen en zo te verbannen naar een zone waar ‘de kracht van de wet’ niet langer geldt en daarom steeds ‘de wet van de brute kracht’ dreigt te regeren. Het naakte leven = het door de soeverein rechteloos gemaakte leven dat in de ban blijft van het recht maar tegelijk wordt prijsgegeven aan de mogelijkheid van onwettelijk geweld (in het bijzonder door ‘wetsdienaren’) = biopolitieke lichaam dat 50 de soevereine macht veronderstelt en reëel produceert bij het nemen van uitzonderingsmaatregelen, of het nu gaat om een absolute vorst of een modern-democratische rechtsstaat. Vanuit de soevereiniteit gezien is alleen het naakte leven echt politiek. Naakte leven (vgl Benjamin) en de Romeinse rechtsfiguur vd homo sacer (heilige mens, heilig leven). Volgens Romeinse bronnen: ‘heilige mens’ = iemand die owv een misdaad buiten de wet is gesteld en politiek in de ban is gedaan en drm straffeloos kan worden gedood maar NIET geofferd. Homo sacer = voorwerp van dubbele uitsluiting: politiek-juridisch (profane sfeer) én religieus (sacrale sfeer). Agamben schuift beide noties ineen en zo ‘homo sacer’ = principieel doodbaar leven. Mogelijkheid om gedood te worden door soeverein of diens vertegenwoordigers (↔normale tijden waarin soeverein leven beschermt) bezegelt intrinsieke band tussen soevereine biopolitiek, uitzonderingstoestand en leven. Politieke macht = leven dat zonder meer gedood kan worden en juist door deze blootstelling aan de dood gepolitiseerd wordt (↔ natuurrechtstraditie en idee van ongeregelde natuurtoestand). Associatie van uitzonderingstoestand MET doodbaarheid, (juridisch) naakt MET heilig (doodbaar) leven... ... verbindt 2 elementen die Foucault over soevereine macht nog onbemiddeld naast elkaar laat staan, nl. o o Idee dat deze een juridisch-discursief karakter bezit Komt tegelijk neer op het ‘recht om ter dood te brengen of in leven te laten’. Soevereine actualisering vd mogelijkheid om naakt leven te produceren is synoniem met de soevereine, dus politieke beslissing om de uitzonderingsrelatie te activeren. Roepen vragen op: Directe koppeling van juridische beslissingsmacht EN het vermogen om het leven bloot te stellen aan de dood binnen het soevereine dispositief Verbinding daarvan met de notie biopolitiek Kern van juridisch potentieel (soevereine macht als wettelijke macht): wetten opschorten (negatie vd wettelijke orde) → metajuridische auctoritas vormt de essentie vd juridische potestas. Agamben neemt Schmitts descionisme als uitgangspunt van zijn beschouwingen (niet meteen plausibel!!). Agamben verbindt soevereine macht met idee van biopolitiek via de figuur vh naakte leven. Deze koppeling berust in feite ook op negatie: wanneer de soevereine machtsuitoefening neeromt op het kunnen blootstellen vh leven aan een mogelijke dood binnen de uitzonderingstoestand, is de soevereine biopolitiek virtuele thanatopolitiek. De moderne soevereine biopolitiek 1) De captatie van natuurlijk leven of zoé Agamben trekt benadering vd soevereine biopolitiek door naar de politieke moderniteit. Het bijzondere vd biopolitiek in de moderne tijd ligt in het feit dat het natuurlijk leven op zowel individueel als bevolkingsniveau het object wordt ve steeds uigebreidere politieke regulering. Band tussen leven en soevereiniteit vd moderne natiestaat: logica vd moderne soevereine biopolitiek blootstellen. Moderne soeverein = schrijft het leven vanaf de geboorte in binnen een nationale politiek-juridische orde. Iedere nieuwgeborene is (conform principe van jus soli (recht vd geboortegrond) of jus sanguinis (recht vh 51 bloed) of combinatie) een onderdaan en dus burger of rechtssubject. Door overgang van koninklijke/goddelijke soevereiniteit NAAR nationale soevereiniteit is biologische lichaam zowel object van regulering als subject van rechten → drager van individuele vrijheden en van onderwerping aan soevereine macht. Subject: Ondergeschikt binnen machtsrelatie Autonoom kunnen handelen: beschikt over zelfbewustzijn en vrije wil In de politieke moderniteit vormt ieder nieuwgeboren lichaam het directe knooppunt tussen tussen individualiteit en soevereiniteit = biologisering vd notie rechtssubject. Als levend lichaam is ieder mens drager van onvervreemdbare rechten. Onderscheid tussen zoé (louter leven) en bios (levensvorm), zoals bij Aristoteles. Biologisch vs politieke lichaam. Dmv politiek lichaam onderscheidt de mens zich van dieren of planten: talig wezen met telos/doel. Mens laat in de sfeer van zoon politikon de sfeer van het zoé achter zich te laten. Moderniteit luidt een cesuur in omdat nu het natuurlijk gegeven leven de inzet en zelfs de hoeksteen van ieders politiek bestaan wordt: de intrede van het zoé in de sfeer vd polis, de politisering van het naakte leven als zodanig vormt hoe dan ook het beslissende feit vd moderne tijd en markeert een ingrijpende transformatie vd klassieke politiek-filosofische categorieën. Moderne soeverein biopolitiek is dus wezenlijk zoé-politiek. Agamben beklemtoont soevereine inclusie van leven binnen de natiestaat bij geboorte (↔ Foucault). Bij Foucault vooronderstelt biopolitiek op bevolkingsniveau immers dat de geviseerde lichamen ook ‘genationaliseerde’ levens zijn waarop een overheid van rechtswege mag ingrijpen. Foucault: soevereiniteit vd natiestaat en daarmee samenhangende juridische captatie vh leven is algemene voorwaarde voor moderne biopolitiek. Agamben: door sterke band tussen soevereiniteit en naakt leven -> invoeging vh natuurlijke leven via geboorte in moderne natiestaat zoals hij dit ziet in zn visie (zie boven) Gelijkstelling van naakt leven en natuurlijk-biologisch leven of zoé wanneer de politieke moderniteit aan de orde is. Naakte natuurlijke leven = hoeksteen vd moderne soevereine biopolitiek In de moderniteit is het naakte leven geen rechteloos gemaakt en daarom soeverein geproduceerd ‘biopolitiek lichaam’ dat doodbaar is, MAAR het natuurlijke leven dat bij de geboorte door de natiestaat soeverein wordt ingeschreven in de juridisch-politieke orde en aan deze invoeging altijd ook rechten ontleent. 2) Onderscheiden tussen ‘waardig’ en ‘onwaardig’ leven Betekenisverschuiving: naakte leven valt helemaal niet samen met het natuurlijk-biologische leven en het is daarom verkeerd om een directe relatie te leggen tussen het leven in de natuurtoestand en de soevereine macht (vgl Hobbes). Ondergraaft ... Eerder gesmede band tussen soevereiniteit als het nemen van letterlijk uitzonderlijke beslissingen Het juridisch-discursieve machtsmodel Productie van doodbaar leven Later poogt Agamben deze 3ledige relatie te herstellen. Nieuwe gedachtengang berust op het opnieuw invoeren vh onderscheid tussen de notie van zoé of natuurlijk-biologisch leven en de categorie vh naakte leven als ‘heilig’ of doodbaar leven. 52 Natiestaten doen een grootse investering in het natuurlijke leven maar daarbinnen onderscheiden tussen ‘een om zo te zeggen authentiek leven en een naakt leven dat van alle politieke waarde beroofd is’. 1ste vorm van leven geldt als waardevol, terwijl het daarvan afgezonderde leven synoniem is voor ‘leven dat het niet waard is geleefd te worden’. Het als waardeloos beschouwde leven correspondeert wel exact met het naakte leven vd homo sacer. Waardeloze leven kan straffeloos worden gedood, zoals in naziregime (‘radicale hygiëne’). Deze historische tragedie is GEEN uitzondering mr belichaamt de biopolitieke grondstructuur vd moderne tijd. Nu nog altijd een tijdperk waarin het verschil tss waardevol en onwaardig leven, een normaal geacht zoé en een daarvan afgezonderd naakt of principieel doodbaar leven de harde kern uitmaakt vd soevereine biopolitiek. Het naakte leven is een potentiële toestand van IEDER normaal functioneren biologisch lichaam (kan per toeval zo gebeuren ook). Onderscheid waardevol en waardeloos leven → grens bepalen tussen ter dood te brengen en in leven te laten. Het afzonderen vh waardeloze en daarom naakte of doodbare leven binnen het natuurlijk-biologische leven vormt hét wezen vd moderne soevereine biopolitiek. In een moderne biopolitiek is diegene soeverein die over de waarde of onwaarde vh leven beslist. Relatie van dit soort soevereine beslissingsmacht met het vermogen om de uitzonderingstoestand in te stellen. Bij de harde kern vd moderne soevereine biopolitiek gaat deze band verloren. In de biopolitieke moderniteit komt soevereiniteit nog steeds neer op de beslissing over het naakte leven, maar over de grenzen vd uitzonderingstoestand heen grijpt onderscheid tussen voormoderne en moderne soevereine biopolitiek, MAAR geen historische continuïteit want hoewel in beide gevallen het leven potentieel doodbaar wordt, ligt de relatie met de juridische orde anders binnen deze 2 modi van productie van naakt leven. Bv racistische wetten (nazi) ≠ tijdelijk buiten werking stellen van juridische normen. 2 dimensies van moderne soevereine biopolitiek: Moderne soeverein of natiestaat eigent zich vanaf de geboorte het zoé of biologisch leven toe door dat te ‘verwettelijken’. Naakt leven = natuurlijk leven Het wezen vd moderne soevereine biopolitiek ligt in het vermogen om binnen dit natuurlijke leven tussen een waardige en onwaardige variant te onderscheiden. Naakt leven = een daarbinnen afgezonderd geheel van levensuitingen die als waardeloos worden beschouwd. Enkel de onderdaan ve natiestaat kan in bep omstandigheden voorwerp worden vd euthanasiewetgeving van diezelfde soeverein. Wat met de verhouding tss politiek en medische wetenschap bij het afgrenzen van onwaardig leven van waardig leven? Natiestatelijke soeverein eigent zich nieuw leven toe, schrijft dat in binnen nationaal juridisch-politieke orde en tekent (doorgaans) in samenspraak met medische wetenschap krijtlijnen uit waarbinnen over (on)waardig leven beslist wordt. Medische stand neemt effectieve beslissingen wanneer concrete levensuitingen onder een minimumgrens vallen. Voornaamste instantie bij moderne soevereine biopolitiek = medische wetenschap, en niet zozeer de politieke soeverein! Maar Agamben: politisering vd begrippen van leven en dood op basis vd verwevenheid van medische wetenschap en politiek. Belissing over naakte leven gaat nr dubbelzinniger terrein. Laermans: terwijl de voormoderne productie van naakt leven uitsluitend het werk is vd politieke soeverein, die over de afzonderingstoestand beslist, is de soeverein die binnen de moderniteit het leven in de nabijheid vd dood brengt, niet één- maar tweekoppig: hij is hybride van wetenschap en politiek. → neigt naar Foucault, maar hij spreekt ook over statistiek en demografie. 53 Antropologie, racisme en het kamp Agamben: waardig en onwaardig leven VS Foucault: normaal (gezond) en abnormaal (ongezond) leven. Niet hetzelfde, want... Gelijkstelling van onwaardig met doodbaar leven Agamben heeft nauwelijks aandacht voor normalisering vh waardige leven: door associatie van naakt met doodbaar leven valt het volle gewicht op de negatieve pool (zie p60b) Laermans: ‘biopolitieke machine’ zinspeelt op notie van antropologische machine van Agamben = reeks gedachten over het onderscheid tussen het menselijke en het animale. Mens = disjunctieve conjunctie: paradoxaal samengaan van menselijkheid en niet-menselijkheid of dierlijkheid (dierlijke ligt binnen menselijke: uitsluitende insluiting, insluiting vh buiten). Animaal beschouwde deel moet worden getemd, zoal niet afgezonderd en gedood. Afzondering vh dierlijke ‘buiten’ in het menselijke ‘binnen’. Bv mensaap, jood, néomort, ultra-comateuze patiënt, ... Antropologische machine als het meer algemene dominante discours dat de biopolitieke machine effectief implementeert en zo op het onderscheid tussen ‘levend leven’ en potentieel ‘dood leven’ betrekt. Agamben blijft heel algemeen, maar één vindplaats in werk van Foucault waarin hij stilstaat bij traditionele soevereine macht om ter dood te brengen en het moderne levensbeheer, waarbinnen de dood de grens afbakent waarop de biomacht omslaat in onmacht. Foucault: soevereine thanaotpolitiek is mogelijk is normaliserende biopolitiek door racisme! Er zijn hoger en lagergeplaatste rassen in nationale bevolking. Om het risico van degeneratie van hogere ras tegen te gaan: veredeling van hogere ras en vernietiging vh bedreigende inferieure ras. Door te onderscheiden tss hogere en lagere levensuitingen obv een racistische eugenetica kan de moderne natiestaat het aloude soevereine recht om ter dood te brengen alsnog verbinden met het moderne streven naar een optimaal levensbeheer, dus thanatopolitiek met biopolitiek verzoenen. Het paradigma is een singulier geval dat, door zijn eigen singulariteit te tonen, een nieuw geheel begrijpelijk maakt waarvan het zelf de homogeniteit constituteert. De paradigmatische relatie ligt in de verhouding tss een singulier geval en een meer algemene begrijpelijkheid of kenbaarheid die de directe referentiële relatie opschort en slaat op een bredere configuratie waarvan het fenomeen het paradigma is. Homo sacer, nazikampen of uitzonderingstoestand paradigma’s waarvan het doel is begrijpelijk te maken ve serie van fenomenen waarvan de verwantschap de historicus is ontgaan of zou kunnen ontgaan. Hoofdstuk: ‘Het kamp als biopolitiek paradigma / nomos vd moderne tijd’. Nazi-regime is ruimtelijk equivalent vd permanente uitzonderingstoestand. Kamp is structuur waarin uitzonderingstoestand ‘normaal’ wordt, een ruimte vd absloute onmogelijkheid om over het feit en recht, norm en toepassing, uitzondering en regel te beslissen, maar waar toch voortdurend over beslist wordt. Kamp is plaats waar de band tussen soevereiniteit en uitzonderingstoestand continu wordt bevestigd en daarom het uitzonderlijke de regel is. In Quel che resta di Auwschwitz bewandelt Agamben weliswaar een andere weg. Focust hierin op productie van naakt leven. Het nazi-kamp leert dat het meest specifieke kenmerk vd 20ste-eeuwse biopolitiek ligt in het laten overleven. Moduleerbaar en virtueel oneindig overleven. Het naakte leven dat biopolitiek wordt afgezonderd vd bios of de door taal, cultuur en politiek bepaalde levensvorm. Naakte leven = paradoxale leven dat tussen leven en dood zweeft (↔ in Homo Sacer, naakte leven = natuurlijk-biologische leven, doodbare leven) figuur van ‘musulman’ om dit te illustreren. Musulman was ultieme biopolitieke substantie die isoleesbaar is binnen het biologische continuüm en is als zodanig paradigmatisch voor de soevereine biopolitiek tijdens het nazibewind geen voor de hand liggende stelling: oplossing? We moeten ‘vanuit een coneptueel oogpunt’ onderscheid maken tussen 2 soorten 54 kampen: (1) concentratiekamp voor productie vd musulman en (2) vernietigingskamp voor volstrekte productie vd dood. Beide kampen grensden aan elkaar. Opmerking: Agamben heeft het slechts zijdelings over ‘vernietigingskamp’, over de van staatswege georganiseerde genocide als de wellicht ultieme vorm van soevereine biopolitiek. Hij weert wel een letterlijke en niet enkel virtuele thanatopolitiek: de productie van dood zonder meer en niet van doodbaar leven of een tegen de dood vechtend overleven. Coda: anti-etatisme als uitweg voor de crisis van de moderne soevereine biopolitiek? Door de paradigmatische waarde vh nazistische nazikamp, kan het betrokken worden op meer hedendaagse fenomenen. Ze vormen de kloof tussen het naakte leven (zoals zoé of natuurlijk-biologische leven) en zijn captatie en regulering door de natiestaat. De moderne soeverein verkeert in crisis omdat hij er voor almaar grotere groepen niet langer in slaagt om de band te verzekeren met het naakte leven (→ basis vd biopolitieke macht). Traditionele mechanismen die deze invoeging regelden werken niet meer, en het kamp is de verborgen regelaar vd invoeging vh leven in de orde. Het kamp = nieuwe biopolitieke nomos van onze planeet! Paradigmatisch bekeken is het kamp een ruimte waar mensen weinig of geen juridische bescherming genieten, ook al zijn het (wettelijk) inheemse staatsburgers (bv favela-inwoners) of kunnen ze zich beroepen op Verklaring vd Mens (bv vluchtelingen in transit-zones). leiden een NAAKT LEVEN. Relatie tussen het kamp en crisis vd moderne soevereine biopolitiek. Vooral te illustreren door de politieke realiteit buiten ‘het rijke Westen’: Afrika, Azië en Latijns-Amerika. MAAR visie Agamben dient bijgesteld te worden, want het gaat vooral om FALENDE SOEVEREIN: Territoriaal monopolie op fysiek geweld en rechtshandhaving kan niet langer doorgezet worden Toegeven onder druk van ontwikkelingen ‘van onderop’(bv druggeweld) Plaatst crisis vd moderne soevereine biopolitiek in een ander daglicht door verbinding met terugkeer vd natuurtoestand (Hobbes) én er is bezwaar tegen het uitgesproken anti-etatisme dat doorklinkt in Agambens alternatief voor de politieke moderniteit. Komende (politieke) gemeenschap: strijd tussen Staat en niet-Staat (mensheid), een onoverkoombare disjunctie tussen eender welke singulariteit en de Staatsorganisatie ↔ vroeger: strijd voor de verovering of de controle vd Staat. Politiek handelen zal datgene zijn wat de samenhang tussen geweld en recht verbreekt: emanciperen vh recht dat alles ivm natiestaat regelt = anti-etatitische opstelling. Agamben volgt hiermee traditie vh Italiaans autonome marxisme (Negri, Virno) staat als monolithische soeverein (↔ Foucault: meer pluraal getoonzette ideeën over biopolitiek en bestuurlijkheid). Agamben ziet natiestaat vooral wankelen in het rijke Westen (bv nieuwe migratiestromen). Crisis in de band tussen leven en natiestaat. MAAR niet gebaat met afwijzing vd staatsvorm als zodanig! Paul Passavant: verantwoordelijkheid van staatsinstellingen is beperkingen erkennen en proberen herstellen wat ontbreekt in overheidshandelen, eerder dan het bepleiten van pure potentialiteit en een einde vd staat. 3 grote beperkingen in Agambens politieke theorie: 1. Kernbegrippen worden inconsistent en uiteenlopend gebruikt. Soms winst door vgl met Foucault en z’n soevereine macht en biomacht. Maar ook verlies: door toespitsing op band tss soevereiniteit en productie van doodbaar leven verdwijnt de normaliserende werking vd biomacht vis-à-vis ‘waardig leven’ uit beeld. 2. Beperkt zich tot radicale denken: uitzonderingstoestand als ijkmaat. Zo worden wel dwarsverbindingen zichtbaar. DISCUTABEL: gelijkstelling tussen moderne soevereine biopolitiek met het functioneren vd moderne natiestaat. Moderne band tussen soevereiniteit en representatieve democratie én opkomst en 55 functioneren vd verzorgingsstaat krijgen geen plaats in de diagnose. Het is nodig om in 2 de orde achterliggende de premisse te bevragen. 3. Diagnose berust op ternauwernood geëxpliciteerde normatieve premissen: bepalen mee anti-etatisme en blijven vaag. 56