Samenvatting reader

advertisement
Samenvatting
Reader Kritische Maatschappijtheorieën Laermans
Inhoudstafel
Critical Theory – Bronner & Keller
3
Zonder Richtlijn – Adorno
3
Prisma’s Cultuurkritiek – Adorno
4
Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid – Benjamin
6
The Foucault Reader: Right of Death
12
Society of Control – Deleuze
12
Power – Foucault
14
The condition of Neoliberalism – Laermans
14
Reflections of Empire – Negri
20
A Grammer of the Multitude – Virno
34
Art & Activism
34
Means without End – Agamben
45
Krisis – Laermans
48
2
Critical Theory – Bronner & Keller
Adorno over maatschappij
De idee van de maatschappij is een proces. Wetten van verandering zeggen meer over een concept dan een
reeks invariabele kenmerken die werden afgeleid uit een statisch perspectief. De inhoud van een concept
wisselt met de sociale structuur of historische context waarin het gevormd wordt. Zo ook met het begrip
“maatschappij”.
Wetenschappelijk denken is categorisch denken. Het ideaal van alle fenomenen te gieten in een hiërarchische
ordening van categorieën , wordt verkeerdelijk gezien als de gewenste uitkomst of het doel van kennis. Of iets
als “waarheid” kan gezien worden, is immers nooit afhankelijk van een verwoording, maar wel van het idee
achter deze verwoording. Bij zo’n denkwijze, wordt alles een voorbeeld van het abstracte (vgl Plato,
universales) en kan er niets individueels bestaan in zijn eigen uniekheid.
Men kan een concept niet vatten door de betekenis af te leiden uit individuele feiten (Weber), noch kan een
bepaald concept verwijzen naar een sociaal feit op zichzelf (Durkheim). “Maatschappij” is als dusdanig een
zelf-validerend concept: het ontwikkelt zich terwijl het begrepen wordt.
De maatschappij wordt niet gecreëerd door dat subjecten hun eigen “comprehension” (verstehen) ervan
organiseren (Weber), noch staat ze op zichzelf en determineert zo de sociale feiten (Durkheim). Er is een
functionele structuur in de maatschappij: alles is verbonden met elkaar en afhankelijk van elkaar (cfr
arbeidsdeling), er bestaan geen enkel sociaal feit dat niet bepaald wordt door de maatschappij in zijn geheel.
Er gebeurt als het ware een zeker bemiddeling (mediation) tussen het geheel en de delen. Een bemiddeling kan
niet bestaan zonder de datgene dat het bemiddelt. Er moet dus een deel en een geheel zijn waartussen
bemiddelt kan worden. Zo is de concrete relatie tussen werknemers en werkgevers een bemiddeling tussen de
klassenstructuur en de individuele situatie van arbeiders.
Weber: actor is subject en hun individuele motieven dienen als verklaring voor sociale feiten, het sociale/de
maatschappij is dus begrijpelijk
Durkheim: actor is object en een object kan je niet begrijpen, je kan het alleen observeren, het sociale is dus
onbegrijpelijk
Dit is een methodologische tegenstelling tussen het singuliere (weber) en het algemene (Durkheim). Adorno
wil deze tegenstelling echter niet alleen methodologisch benaderen en benadrukt dat het ook gaat om een reële
maatschappelijke tegenstelling tussen singulariteit en algemeenheid, oftewel tussen subject en object. Deze
reële tegenstelling vloeit voort uit de klassenstrijd en de “law of exchange”, waarbij alles een commoditeit
wordt (ook mensen en arbeid). Wanneer deze theoretische tegenstelling tssn specifiek en abstract niet gelinkt
wordt aan de reële, dieperliggende sociale oorzaken, vervallen we algauw in ideologie.
Illustratie: Het concept “rol” is een perfect voorbeeld van categorisch denken, een individu herleiden tot iets
algemeens, abstractie maken van zijn eigenheid. Elke mens wordt niet meer dan een voorbeeld van de
abstracte categorie waar hij toe behoort. Het is geen neutrale, wetenschappelijke beschrijving van een concept,
maar een middel om de bestaande ideologie te legitimeren, namelijk de ideologie van winst maken. Dat
3
denkers vaak geen rekening houden met deze diepere oorzaken, of met de idee van bemiddeling, ligt aan het
feit dat ze zich niet kunnen losmaken uit (de abstractie van) het markt systeem.
De abstractie van het marktsysteem ligt hierin: het absolute doel van het systeem is winst maken. Om dit doel
te bereiken, moet de mensheid worden omgevormd tot een netwerk van consumenten. De noden van deze
consumenten moeten zo veel mogelijk gestandaardiseerd worden voor maximale winst. Dit zorgt voor een
dominantie van het algemene over het specifieke, van de maatschappij over haar gevangen leden. De
maatschappij is dus rationeel in middelen (dwz de middelen die gebruikt worden zijn zeer effectief in het
bereiken van het doel), maar irrationeel in doel (dwz het doel is gebaseerd op blinde ideologie, nl: winst)
(=intrumentele rationaliteit). De Expert is de rationele vorm die deze irrationaliteit aanneemt.
Dit installeren van het markt systeem gebeurt via het sociale conflict. De klassenstrijd blijft bestaan, ookal is
er geen klassebewustzijn. De concentratie van kapitaal en de law of exchange (met commodificatie die
daarmee gepaard gaan) zorgen ervoor dat de lagere klassen geen invloed hebben op hun eigen sociale bestaan.
Ongeacht de eigen talenten, worden zij gedwongen te gehoorzamen aan deze wetten en moeten ze zoeken nr
spleten in het systeem, “job openings”, willen zij overleven. Integratie in het systeem is dus een middel om
winst te maximaliseren.
Een dergelijke maatschappij met gecentraliseerde controle noemen we een administratieve maatschappij. Het
subject wordt gereduceerd tot een louter object van abstract genormeerd gedrag door het te categoriseren. De
maatschappij lijkt daardoor op een geautomatiseerd mechanisme dat volledig los staat van het individu. Door
deze schijn van onafhankelijkheid op te wekken, wordt het bestaande systeem gelegitimeerd louter door het
bestaan van het systeem op zich. Het subject wordt verhinderd zichzelf nog als een subject te zien.
De integratie is bijna compleet. Aangezien het individu zichzelf ziet als niet meer dan een object in processen
waar hij geen vat op heeft, kan hij concluderen dat hij zijn huidige leven te danken heeft aan deze processen.
Die processen hebben je gemaakt tot wie je bent, want de maatschappij is iets zelfstandigs en jij hebt daar
geen vat op. Dat betekent dat je positie of sociale rol ook meteen je identiteit is. Object en subject vallen nu
helemaal samen.
Verzet hiertegen is nodig, maar helaas onmogelijk. We kunnen immers enkel inbeelden hoe een betere
maatschappij eruit ziet door negatie van de huidige, verstoorde maatschappij. Dwz, alles wat de maatschappij
nu is, moet een goede niet zijn en omgekeerd. Maar alles wat we kunnen denken is al gekleurd/vervormd door
deze slechte maatschappij. De enige mogelijke vorm van verzet of kritiek is dus erkennen dat de mogelijkheid
om een betere maatschappij te denken, versmacht wordt door de realiteit van de huidige maatschappij.
Zonder Richtlijn – Adorno
RESUME OVER DE CULTUURINDUSTRIE

Er is sprake van een cultuurindustrie
o
Voegt het oude vertrouwde samen met nieuwe kwaliteit
o
Producten gericht op massacultuur
o
Bepalen mee de aard van consumptie
o
Afzonderlijke branches lijken op elkaar of passen bij elkaar (vormen een sluitend systeem)
4
o
Cultuurindustrie is een opzettelijke integratie van haar afnemers van bovenaf
o
Brengt hoge en lage kunst samen onder één noemer
o

Hoge kunst wordt beroofd van haar ernst

Lage kunst wordt aan banden gelegd (verliest haar rebelse karakter)
Klant is echter geen koning, zoals cultuurindustrie wil doen geloven (hij is het object, niet het
subject)

Cultuurindustrie misbruikt het respect voor de massa om haar mentaliteit te
bevestigen en te versterken


De massa is niet de maatstaf, maar de ideologie van de cultuurindustrie
Cultuurwaren van de industrie richten zich naar het profijtbeginsel

Vroegere kunst streefden slechts indirect profijt na (ze waren ook waren maar vooral
kunst), de cultuurindustrie streeft echter enkel nog winst na (

o
De autoriteit van kunst wordt door de cultuurindustrie tenietgedaan
Cultuur wordt een integraal onderdeel van de verstokte verhoudingen, wat de mensen nog
meer vernedert
o
Producten van de cultuurindustrie zijn door en door waren


Het profijt is geobjectiveerd in haar ideologie
De structuur van de cultuurindustrie
o
Een geraamte van star geconserveerde basiscategorieën
o
Industrie niet letterlijk, wijst op standaardisering van de zaak zelf en de rationalisering van
distributietechnieken (niet strikt op het productieproces)
o
Elk product doet zich voor als individueel (deze individualiteit dient ter versterking van de
ideologie van de cultuurindustrie)
o
Haar ideologie maakt vooral gebruik van STARDOM


Ontleend aan de individualistische kunst en haar commerciële exploitatie
Alleen in naam is het begrip techniek binnen de cultuurindustrie hetzelfde als in kunstwerken
o
Kunstwerken: wijst op intern organisatie van de zaak (interne logica) (Benjamin: het aura)
o
Cultuurindustrie: vooral distributie en mechanische reproductie (wijst altijd naar externe van
de zaak)

Opletten cultuurindustrie niet te onderschatten (critici)
o
Haar negeren is naïef
o
We moeten haar kritisch nemen en ons niet onderwerpen aan haar monopolie
o
Niet alleen critici met twijfel, ook consument

Is zelf gespleten tussen de voorgeschreven pret van cultuurindustrie en een al dan niet
verborgen twijfel aan haar zegeningen

Consument doet echter ogen dicht en aanvaarden wat hen overkomt en waarvan ze
weten waarom het wordt gefabriceerd

Sommigen verdedigen de cultuurindustrie door te stellen dat ze een ordestichtende factor is
5
o
biedt mensen in chaotische wereld maatstaven van oriëntering
o
Maar een bindende orde heeft geen enkel recht van bestaan , als ze niet intrinsiek en
tegenover de mensen haar waarde bewijst (dit doet de cultuurindustrie niet)

De orde die zij wil doordrukken is enkel voor status quo, hierdoor wordt ze
onkritisch, ondialectisch,…


De cultuurindustrie heeft dus niets meer te maken met vrijheid

Ze zeggen enkel: ‘gij zult u voegen naar wat er is’
Orde is op zich wel goed (ze kan een gids zijn voor radelozen en kan conflicten oplossen) maar de
cultuurindustrie geeft enkel maar de indruk dat ze dit doet (ze geeft geen echte oplossing)
o
Zorgt er enkel voor dat bestaande orde blijft ( de cultuurindustrie overhaalt massa, duldt geen
tegenspraak en steeds dezelfde gedragsschema’s aanleert)
o

Voorbeeld pg. 63, laatste paragraaf (Amerikaanse proefpersonen)
Het algehele effect van cultuurindustrie is een Anti-Verlichting
o
Verlichting (technische natuurbeheersing) slaat om in bedrog van de massa om zo het
bewustzijn aan banden te leggen
o
Verhindert vormen van autonome, zelfstandig, bewust oordelende en kiezende individuen
(vormen de voorwaarde voor democratie, kan alleen blijven bestaan met mondige, kritische
mensen)
Prisma’s Cultuurkritiek – Adorno
Ella
Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid –
Benjamin
1 Voorwoord
Toen Marx aan zijn analyse van de productiewijze begon, stond deze nog in haar kinderschoenen. Hij
beschreef de grondcultuur en wat men in de toekomst nog kon verwachten, namelijk dat het kapitalisme
niet alleen kon verwachten de het de proletariërs steeds meer ging uitbuiten, maar dat het uiteindelijk ook
de voorwaarden zou scheppen die de afschaffing ervan mogelijk maken.
Er wordt afgerekend met traditionele begrippen zoals creativiteit, mysterie, eeuwigheidswaarde, … Indien ze
ongecontroleerd gebruikt worden, leidt dit ertoe dat het feitenmateriaal in fascistische zin wordt verwerkt.
2 Midden
I.
Het kunstwerk is in principe altijd reproduceerbaar geweest. Daartegenover is de technische reproductie van
het kunstwerk iets nieuws. Met de lithografie bereikt de reproductietechniek een fundamenteel nieuwe
6
fase. Voor het eerst is er de mogelijkheid haar producten niet alleen massaal, maar in dagelijks nieuwe
vormen op de markt te brengen. Daar komt nog bij dat de fotografie dit kan overtreffen door het proces van
de reproductie van beelden voor het eerst van de belangrijkste artistieke verplichtingen ontslagen, die van
nu af aan uitsluitend aan het inde lens kijkende oog toevielen.
Omstreeks 1900 had de technische reproductie een peil bereikt waarop zij niet alleen het geheel van de
traditionele kunstwerken tot haar object begon te maken en hun werking aan de meest diepgaande
veranderingen begon te onderwerpen, maar ook een eigen plaats onder de artistieke procédés veroverde.
II.
Zelfs aan de meest volmaakte reproductie ontbreekt één ding: het hier en nu van het kunstwerk (aura). Het
hier en nu van het origineel maakt het begrip van zijn echtheid uit. Het gehele gebied van de echtheid
ontrekt zich aan de (technische) reproduceerbaarheid. Terwijl het origineel echter ten opzichte van de met
de hand vervaardigde reproductie, die door dit in de regel als vervalsing werd bestempeld, zijn volledig gezag
bewaart, is dat ten opzichte van de technische reproductie niet het geval.
De technische reproductie blijkt tov het origineel zelfstandiger dan de met de hand vervaardigde. Zij kan
bovendien het origineel in situaties brengen die voor het origineel zelf onbereikbaar zijn. In ieder geval
ontwaarden zij het hier en het nu. Doordat de historische getuigenis op de echtheid berust, raakt in de
reproductie waarin de echtheid zich aan de mens ontrokken heeft, ook de historische getuigenis van de zaak
aan het wankelen.
Wat verloren gaat wordt samengevat in het begrip aura, wat in het tijdperk van de technische
reproduceerbaarheid van het kunstwerk verkwijnt, is zijn aura. Doordat zij de reproductie vermenigvuldigt,
stelt ze in de plaats van zijn unieke zijn seriële bestaan. En doordat zij het in de reproductie mogelijk maakt
de waarnemer in zijn eigen situatie tegemoet te treden, actualiseert zij het gereproduceerde.
III.
Binnen grote tijdsruimten in de geschiedenis verandert met de gehele bestaanswijze van de menselijke
collectivia ook de wijze van hun zintuiglijke waarneming. En als verandering in het medium van de
waarneming, waarvan wij tijdgenoten zijn, begrepen kunnen worden als verval van de aura, dan is het
mogelijk de maatschappelijke voorwaarden daarvan bloot te leggen. De maatschappelijke bepaaldheid van
het huidige verval van de aura is te zien en berust op twee omstandigheden. De dingen ruimtelijk en
menselijk naderbij te brengen is een net zo hartstochtelijk verlangen van de hedendaagse massa’s als hun
streven het eenmalige van elke gegevenheid te overwinnen door de verwelkoming van de reproductie ervan.
De afstemming van de realiteit op de massa’s en van de massa’s op haar is een proces van onbegrensde
draagwijdte zowel voor het denken als voor de zintuiglijke waarneming.
IV.
De uniciteit van het kunstwerk is identiek met zijn inbedding in de samenhang van de traditie, maar wat
beiden op dezelfde wijze tegemoet trad, was zijn uniciteit, met een ander woord zijn aura. De unieke waarde
van het authentieke kunstwerk heeft haar fundering in het ritueel waarin het zijn oorspronkelijke en eerste
gebruikswaarde had. Deze samenhangen recht te doen wedervaren is onontbeerlijk voor een beschouwing
die het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid tot onderwerp heeft. De
technische reproduceerbaarheid emancipeert dit voor de eerste maal in de wereldgeschiedenis van zijn
parasitaire bestaanswijze afhankelijk van het ritueel. De reproductie van een met het oog op
reproduceerbaarheid ontworpen kunstwerk. Op het ogenblijk echter dat de maatstaf van de echtheid op de
kunstproductie niet langer van toepassing is, is ook de gehele sociale functie van de kunst ondersteboven
7
gehaald. In de plaats van haar fundering op het ritueel komt haar fundering op een andere praktijk: namelijk
haar fundering op politiek.
V.
De receptie van kunstwerken vindt plaats met verschillende accenten, waarvan twee polaire er uit springen:
cultuswaarde en tentoonstellingswaarde. Deze polariteit kan in de esthetica van het idealisme, waarvan het
schoonheidsbegrip haar in wezen als een niet gescheiden omvat, niet tot haar recht komen. Toch kondigt zij
zich bij Hegel zo duidelijk aan als dit binnen de grenzen van het idealisme denkbaar is.
De artistieke productie begint met scheppingen die in dienst van de cultus staan. Het is belangrijker dat ze
voorhanden zijn dan dat ze gezien worden. De cultuswaarde als zodanig lijkt er juist toe te dringen, het
kunstwerk in het verborgene te houden. De overgang van de eerste wijze van kunstreceptie naar de tweede
bepaalt het historische verloop van de kunstreceptie in het algemeen. Toch kan een bepaalde
slingerbeweging tussen deze beide polaire wijzen van receptie in principe voor ieder afzonderlijk kunstwerk
worden aangegeven. Met de emancipatie van de verschillende artistieke procédés uit de schoot van het
ritueel nemen de gelegenheden om hun producten tentoon te stellen toe.
Vb. de mogelijkheid om een paneelschildering tentoon te stellen is groter dan die van het mozaïek of het
fresco die eraan voorafgingen.
De mogelijkheid om tentoon te stellen is zo geweldig toegenomen dat de kwantitatieve verschuiving tussen
zijn beide polen net als in de oertijd in een kwalitatieve verandering van zijn wezen omslaat. Het kunstwerk
wordt tegenwoordig door het absolute gewicht dat op zijn tentoonstellingswaarde ligt, een schepping met
geheel nieuwe functies, waartussen de ons bewust, de artistieke, als die afsteekt, die men later misschien als
een bijkomstige zal herkennen. Tegenwoordig bieden de fotografie en voorts de film de bruikbaarste
aangrijpingspunten voor dit inzicht.
VI.
In de fotografie begint de voorstellingswaarde de cultuswaarde over de hele linie terug te dringen. Deze
wijkt echter niet zonder verzet. Ze betrekt een laatste verschansing, en die is het menselijk gelaat. Het
portret staat in het middelpunt van de vroege fotografie. In de vluchtige uitdrukking van een menselijk
gezicht wenkt uit de vroege fotografieën de aura voor het laatste maal. Waar evenwel de mens zich uit de
fotografie terugtrekt, daar treedt voor het eerst de tentoonstellingswaarde de cultuswaarde zegevierend
tegemoet.
Atget: legde de straten van Parijs rond 1900 vast. Hij nam ze op als een plaats van misdaad.
De fotografische opnamen beginnen bij Atget bewijsstukken in het historische proces te worden. Dat
maakt hun verborgen politieke betekenis uit.
De richtlijnen die degene die foto’s in het geïllustreerde tijdschrift bekijkt, door het onderschrift ontvangt,
worden spoedig daarna nog nauwkeuriger en dwingender in de film, waar de interpretatie van elk
afzonderlijk beeld door de opeenvolging van alle voorafgegane beelden voorgeschreven lijkt.
VII.
19e eeuw : strijd tussen de schilderkunst en de fotografie om de kunstwaarde van hun producten. Deze strijd
was de uitdrukking van een wereldhistorische omwenteling, waarvan als zodanig geen van beide rivalen zich
bewust was. Doordat het tijdperk van haar technische reproduceerbaarheid de kunst van haar cultische
fundament losmaakte, hield de schijn van haar autonomie voorgoed op te bestaan. De moeilijkheden die de
fotografie de traditionele esthetica had bereid, waren kinderspel vergeleken bij die waarmee de film haar
8
opwachtte. Het is erg leerzaam te zien, hoe het streven om de film bij de ‘kunst’ in te delen, deze theoretici
ertoe noopt met een ongekende gewetenloosheid er cultische elementen in te leggen. Karakteristiek is dat
vandaag nog bijzonder reactionaire auteurs de betekenis van de film zoeken in het sacrale of
bovennatuurlijke.
VIII.
Definitief wordt de artistieke prestatie van de toneelspeler door deze zelf in eigen persoon aan het publiek
gepresenteerd. De artistieke prestatie van de filmacteur daarentegen wordt aan het publiek gepresenteerd
door een apparatuur. Dit heeft twee gevolgen:
1. De prestatie van de acteur wordt aan een reeks optische tests onderworpen.
De apparatuur die de prestatie van de filmacteur tot het publiek brengt, is niet verplicht deze
prestatie als totaliteit te respecteren. Zij neemt onder leiding van de cameraman doorlopend stelling
tegenover deze prestatie.
2. De filmacteur, omdat hij zijn prestatie niet zelf aan het publiek presenteert, de mogelijkheid verliest,
die de toneelspeler wel bezit, om de prestatie tijdens de voorstelling aan het publiek aan te passen.
Het publiek leeft zich in de acteur slecht in, doordat het zich in het apparaat inleeft. Het neemt dus de
houding daarvan over: het test. Dat is geen houding waaraan cultuswaarden kunnen worden blootgesteld.
IX.
Voor de film komt het er veel minder op aan dat de acteur voor het publiek een ander, dan dat hij voor het
apparaat zichzelf uitbeeldt. Een van de eerste die deze verandering van de acteur door de testprestatie heeft
bemerkt, was Pirandello. Volgens hem voelt de ‘filmacteur zich alsof hij in ballingschap is’. Verbannen niet
alleen van het toneel, maar zelfs van zijn eigen persoon. Met een vaag onbehangen bemerkt hij de
onverklaarbare leegte, die ontstaat doordat zijn lichaam een uitvalsverschijnsel wordt, doordat hij
vervluchtigt en van zijn realiteit, zijn leven, zijn stem en de geluiden die hij veroorzaakt wanneer hij zich
beweegt, wordt beroofd, om in een stom beeld te veranderen, dat één ogenblik lang op het witte doek trilt
en dan in de stilte verdwijnt.
De aura is aan zijn hier en nu verbonden, er bestaat geen afbeelding van. Het bijzondere van de opname in
de filmstudio bestaat evenwel hierin, dat zij op de plaats van het publiek de apparatuur plaatst.
De toneelspeler die op het toneel acteert, verplaatst zich in een rol. De filmacteur wordt dat zeer vaak
ontzegd. Het zijn de elementaire eisen van de machinerie die het spel van de acteur in een reeks
monteerbare episoden opsplitsen. Het gaat daarbij vooral om de belichting.
Niets toont drastischer aan dat de kunst aan het rijk van de ‘schone schijn’ is ontsnapt, dat zo lang als het
enige gold waarin zij kon gedijen.
X.
De bevreemding van de acteur tegenover de apparatuur is als een bevreemding van de mens tegenover zijn
spiegelbeeld. Het kan van hem worden losgemaakt, het is verplaatsbaar naar het publiek. De acteur weet dat
hij in laatste instantie met het publiek te maken heeft: het publiek van afnemers die de markt vormen. De
markt is voor de acteur op het moment van zijn voor haar bestemde prestatie ongrijpbaar. Zou dit deel
uitmaken van de beklemming, de nieuwe angst die volgens Pirandello de acteur voor het apparaat bevangt?
De film antwoordt op het ineenschrompelen van de aura met een kunstmatige opbouw van de ‘personality’
buiten de studio. De star-cultus houdt deze personality in stand.
9
Iedereen kan de prestaties die de film tentoonstelt als halve expert bijwonen. Ieder mens kan er vandaag de
dag aanspraak op maken gefilmd te worden.
Een verduidelijking aan de hand van de historische situatie van de hedendaagse literatuur: Vroeger was
er een klein aantal schrijvers en een aantal van vele duizenden lezers. Met de uitbreiding van de pers
belandden steeds grotere delen van het lezerspubliek bij de schrijvers (bvb. stuk commentaar schrijven,
opiniestuk). Het onderscheid tussen auteur en publiek is daarmee bezig zijn principiële karakter te
verliezen. De lezer staat ten allen tijde klaar een schrijver te worden. Als deskundige krijgt hij toegang
tot het schrijverschap.
Dit is dus van toepassing op de film, vooral de Russische. Een deel van de in de Russische films optredende
acteurs is geen acteur in onze zin, maar het zijn mensen die zichzelf – en wel in de eerste plaats in hun
arbeidsproces – spelen. In West-Europa verhindert de kapitalistische uitbuiting van de film, dat de legitieme
eis van de hedendaagse mens om gereproduceerd te worden, tot gelding wordt gebracht. De filmindustrie
heeft er alle belang bij om de deelname van de massa’s door middel van illusoire voorstellingen en
dubbelzinnige speculaties aan te wakkeren.
XI.
Een filmopname is een schouwspel zoals tevoren nooit en nergens denkbaar. Ze vormt een gebeuren bij
welk zich geen enkel standpunt meer laat innemen van waaruit de niet tot de handeling als zondanig
behorende opnameapparatuur niet in het blikveld van de toeschouwer zou vallen. De eventuele
overeenkomsten tussen de scène in de filmstudio en op het toneel worden oppervlakkig en onbelangrijk. De
illusoire natuur van de film is een natuur van de tweede graad; ze is een uitkomst van de decoupage. In de
filmstudio is de apparatuur dermate diep in de werkelijkheid binnengedrongen: de opname door het
speciaal ingestelde fotografische apparaat en haar montage met andere opnamen van dezelfde orde. Het
van het apparaat ontdane aspect van de werkelijkheid is hier haar meest kunstmatige geworden en de
aanblik van de onmiddellijke werkelijkheid de blauwe bloem in het land van de techniek.
Hoe verhoudt de filmoperateur zich tot de schilder? Uitleggen aan de hand van de tegenstelling tussen
magiër en chirurg. De magiër behoudt de natuurlijke afstand tussen zich en degene die hij behandelt, hij
verkleint hem door zijn opgelegde hand en vergroot hem door zijn autoriteit. De chirurg gaat omgekeerd te
werk: hij vermindert de afstand tot de patiënt enorm door in diens inwendige binnen te dringen en vergroot
hem slechts weinig door de behoedzaamheid. De schilder bewaart in zijn werk een natuurlijke afstand tot
het gegeven, de cameraman daarentegen dringt diep in het weefsel van de omstandigheden binnen. Het
beeld van de schilder is een totaalbeeld, dat van de cameraman een in vele stukken gebroken beemd,
waarvan de delen volgens een nieuwe wet samenkomen. De filmische uitbeelding van de werkelijkheid is
voor de hedendaagse mens daarom aldus verreweg de belangrijkste omdat zij het van het apparaat ontdane
aspect van de werkelijkheid juist op grond van haar intensiefste doordringing met de apparatuur verschaft.
XII.
De technische reproduceerbaarheid van het kunstwerk verandert de verhouding van de massa tot de kunst.
Het progressieve gedrag: het plezier in het kijken en meeleven daarin gaat een directe en nauwe verbinding
aan met de houding van de beoordelende expert. Een maatschappelijke vingerwijzing. Hoe meer de
maatschappelijke betekenis van een kunst afneemt, des te meer vallen de kritische en genietende houding in
het publiek uiteen. In de bioscoop vallen kritische en genietende houding van het publiek samen. Nergens
meer dan in de bioscoop blijken de reacties van de afzonderlijke mensen, waarvan de soms de massale
10
reactie van het publiek vormt, van meet af aan bepaald door hun onmiddellijk op handen zijnde massificatie.
Terwijl ze worden geuit, worden ze door henzelf gecontroleerd.
De schilderkunst is niet in staat het voorwerp van een gelijktijdige collectieve receptie aan te reiken. Toch
weegt ze als een ernstige belemmering zwaar op dat ogenblik dat de schilderkunst dor bijzondere
omstandigheden en in zekere zin in strijd met haar natuur rechtstreeks met de massa’s wordt
geconfronteerd.
XIII.
De opnameapparatuur geef de wereld om zich heen weer. De film heeft onze waarnemingswereld verrijkt
met methoden die met de theorie van Freud geïllustreerd kunnen worden. We kunnen dingen isoleren en
tegelijk analyseerbaar maken. Het zijn dingen die vroeger onopgemerkt in de brede stroom van het
waargenomene meedreven. De film: een soortgelijke verdieping van de waarneming tot gevolg. De
verrichtingen die de film toont, kunnen veel nauwkeuriger en vanuit veel talrijker gezichtspunten
geanalyseerd worden dan de verrichtingen die op het schilderij of op het toneel worden uitgebeeld. De
onvergelijkelijk veel nauwkeurigere aanduiding van de situatie. In vergelijking met het toneel is de grotere
analyseerbaarheid van de filmische weergegeven verrichting door een hogere isoleerbaarheid bepaald. Van
een uit een bepaalde situatie zuiver geprepareerd gedrag kan immers nauwelijks meer aangegeven worden
waardoor het het meest boeit: door zijn kunstzinnige waarde of wetenschappelijke bruikbaarheid. Een van
de revolutionaire functies van de film: zichtbaar te maken dat de artistieke en wetenschappelijke
bruikbaarheid van de fotografie, die vroeger meestal uiteenvielen, identiek zijn.
De film door close-ups van zijn inventaris, door benadrukking van verborgen details aan de ons vertrouwde
rekwisieten, door exploratie van alledaagse milieus onder de geniale leiding van de lens aan de ene kant het
inzicht vergroot in de automatismen waardoor ons bestaan geregeerd wordt, slaagt hij er aan de andere
kant in, ons een geweldig grote en onvermoede speelruimte te openen.
In de close-up rekt zich de ruimte, in de vertraagde opname van de beweging. Het laat volledig nieuwe
structuurvormen van de materie tevoorschijn komen, maar ontdekt in deze bekende volledig onbekende, die
in het geheel niet de indruk maken van vertragingen van snelle, maar van eigenaardig glijdende, zwevende,
bovenaardse bewegingen. Vooral doordat in de plaats van een door de mens bewust verkende, een
onbewust doordrongen ruimte treedt. Van het optisch-onbewuste vernemen wij pas door de camera met
haar hulpmiddelen.
XIV.
Belangrijkste taak van de kunst is een vraag voort brengen. Elke kunstvorm kent kritische perioden waarin
die vorm uit is op effecten die zich enkel kunnen voordoen in een nieuwe kunstvorm (bijvoorbeeld het
dadaïsme: effecten die het publiek nu in film zoekt, probeerden zijn rond 1920 op te wekken met de
schilderkunst). Zij wezen de algemeen geaccepteerde standaarden in de kunst af: ze maakten gedichten met
obscene taal, ze monteerden knopen op schilderijen, enz… Ze deden dit allemaal om een openlijke aanstoot
te geven, om van contemplatie naar verstrooiing over te gaan. Verstrooiing trad nu op als sociaal gedrag. Het
kunstwerk werd een soort projectiel, het vloog op de toeschouwer af. Dit soort kunst heeft de vraag naar
film versterkt, in film staat verstrooiing ook centraal (schokken overvallen de toeschouwer). De toeschouwer
is een examinator, maar een verstrooide. Dus de opmerkelijke schilderkunst van de dadaïsten rond 1920 kan
men vergelijken met de film nu. De ‘gewone’ standaard schilderkunst daarentegen zorgt voor contemplatie,
verzinking. Men kan bij wijze van spreken uren staren naar 1 schilderij. Met film kan dit niet, voor je het ene
11
beeld gezien hebt, verschijnt er al een ander. De bewegende beelden nemen de plaats in van wat jij denkt.
We kunnen zeggen dat de film een fysieke schokwerking teweeg brengt en het dadaïsme een morele
schokwerking.
XV.
Doordat er nu veel meer mensen aan ‘kunst’ deelnemen, is de wijze van de deelname zelf ook veranderd. De
film is zo een kunstvorm die een massa oproept om deel te nemen. De film wordt dus ook een tijdverdrijf en
verstrooiing voor onontwikkelde, ongelukkige schepsels. De film vraagt om geen enkele inspanning, geen
enkel denkvermogen. Het geeft geen andere hoop dan dat om misschien ooit ‘een ster’ te worden in LA. De
massa zoekt verstrooiing maar de kunstenaar hoopt op concentratie. Andere vormen van verstrooiing: bv.
de architectuur. De bouwkunst is iets wat de mensheid blijft begeleiden vanaf haar oergeschiedenis. De
tragedie bij de Grieken, de paneerschilderkunst in de middeleeuwen, enz… dat verdwijnt met de tijd. Maar
de bouwkunst blijft, het is de kunst met de langste geschiedenis. Bouwwerken worden op 2 manieren
gerecipieerd: door gebruik en door hun waarneming. Wanneer men meester kan worden van verstrooiing,
dan komt dat omdat het een gewoonte geworden is.
3 Nawoord
Massavorming en proletarisering zijn twee hedendaagse processen. Het fascisme probeert die massa’s te
organiseren zonder de eigendomsverhoudingen aan te tasten. Zo kan men de massa’s tot uitdrukking van
zichzelf laten komen. Het fascisme maakt het politieke leven esthetisch en verkracht apparatuur door het
dienstbaar te maken aan de cultuswaarden.
The Foucault Reader: Right of Death
Jeroen
Society of Control – Deleuze
1. Geschiedenis
Foucault stelt dat de maatschappij verandert en een verschuiving van doelen, functies en middelen kent. Zo
is zijn er eerst societies of sovereignty, dan disciplinary societies en later societies of control zoals degene
waarin we nu leven.
Soevereine maatschappij: Kernelementen waren de belastingen, vrees voor de dood en handarbeid.
Disciplinaire maatschappij: Deze waren dominant aanwezig vanaf de 18e eeuw. Ze organiseerde zichzelf door
afgebakende omgevingen in functie van een bepaalde levenstaak vorm te geven.
 Vb. familie zorgt voor kinderen tot ze naar het school gaan. Als ze uit de schoolomgeving komen zijn
ze klaar om te gaan werken in de fabriek. Familie, school, fabriek, soms gevangenis of ziekenhuis zijn
de afgebakende plaatsen die de mensen disciplineerden.
Controle maatschappij: Na de crisis van de geïnstitutionaliseerde discipline plaatsen werd het steeds
belangrijker om controle te hebben over de snelle veranderingen. Succesvol zijn in deze maatschappij
betekent flexibel zijn en vrijheid geven (<> disciplinaire).
12
2. Logica
Discipline:
-
Geven vorm aan taken (vast)
Fabriek met als doel om zo weinig mogelijk loon uit te betalen en zo veel mogelijk te produceren
Iemand werkt in de fabriek en staat met zijn volledige lichaam onder volledige controle van de baas,
ook de winst is voor de baas. Onvrede werd geuit door zich aan te sluiten bij vakbonden
Vanuit de ene levensfase met zijn bijhorende afgebakende plaats evolueert de mens naar de
volgende
Personen krijgen macht door in een bepaalde groep te zitten, ze krijgen een ‘wachtwoord’. Die
macht wordt verdeeld over alle individuen met dat wachtwoord
Geld was in de vorm van munten en briefjes
De mens is de producent van energie
Voor de disciplinaire maatschappij werden er enkel simpele machines gebruikt, dan evolueerde deze
naar machines met een energiebron.
Het kapitalisme is geconcentreerd op productie
Controle:
-
-
Past zichzelf aan wanneer er veranderingen in de maatschappij zijn
Fabriek wordt ingeruild tegen de corporatie
De corporatie houdt rekening met verschillende aspecten van een persoon. Onvoldoende scholing
wordt opgelost door de schoolfunctie te verschuiven naar de corporatie en een training aan te
bieden. De motivatie van de werknemer, bonussystemen, de vrijheid van de werknemers, … zijn
allemaal belangrijk voor de corporatie
Mensen zijn nooit klaar met leren, werken, familiale banden onderhouden,…
geld
Personen krijgen geen macht door bepaalde wachtwoorden. Ze worden ook niet benaderd als
geheel of massa, maar als allemaal verschillende delen (dividuals).
Geld zijn ook flows, de beurzen, aandelen, …
De mens is een netwerk tussen verschillende delen van het leven
De controle maatschappij maakt gebruik van computers en andere complexe technologie
Het kapitalisme is geconcentreerd op het product zelf, en of het al dan n iet verkocht kan worden op
de markt.
3. Programma
Een controle mechanisme houdt rekening met de substituties die de disciplinaire plaatsen in crisis
vervangen. Het kan zijn dat oude mechanisme aangepast terugkomen
-
Gevangenis: elektronische enkelbanden in plaats van opsluiting
13
-
School: permanente evaluatie in plaats van toetsen
Ziekenhuis: de risicoberekening voor ziektes, het individu heeft de ziekte misschien niet, maar een
deel van hem is wel drager van de ziekte
Corporatie: nieuwe werkvormen
Power – Foucault
Doel van Foucault zijn werk is om een geschiedenis te creëren die de verschillende wijzen beschrijft
waarop subjecten worden gemaakt, ze worden geobjectiveerd van mensen naar subjecten. De
eerste wijze is objectivering door middel van zijn status, deze wijze probeert zicht de status van een
wetenschap te geven. Bijvoorbeeld de objectivering van het werkende subject.
De tweede wijze is de objectivering door middel van scheiding, scheiding wordt aangebracht
bijvoorbeeld tussen zieken en gezonden mensen. Ten slotte is de mens die zichzelf verandert in een
subject. In het seksuele gebied ziet de mens zich als een subject van seksualiteit. Er is nood aan een
uitbreiding van het begrip macht om invloeden, onderlinge relaties te bestuderen en de
objectivering van het subject te onderzoeken. De vraag naar de legitimatie van macht schiet hier te
kort. Belang van conceptualisatie van macht gelinkt aan de geschiedenis en hiermee samengaand
moet men altijd de realiteit in acht nemen.
Nood aan een economie van machtsrelaties. Er is het stalinisme en nazisme als extreme
gevallen van machtsmisbruik, beide maakten gebruik van ideeën en deviezen van onze politieke
rationaliteit. Extreme rationalisatie en excessieve politieke macht was hier aanwezig. Rationalisatie
onderzoeken in verschillende velden dewelke terugkomen op fundamentele ervaringen
bijvoorbeeld dood en seksualiteit. Foucault suggereert om als vertrekpunt het verzet tegen de
rationalisatie in bepaalde contexten te onderzoeken om zo de onderlinge relaties bloot te leggen.
Er zijn verschillende relaties waar macht wordt uit geoefend die tegenover elkaar staan
bijvoorbeeld ouders-kinderen, administratie beheerst de manier waarop mensen leven. Hier is er
verzet tegen de autoriteit en ze hebben de volgende zaken gemeenschappelijk:

ze zijn transnationaal, behoren niet toe aan één specifiek land.

Het verzet is gericht op de effecten van de machtsuitoefening

Het verzet is gericht op macht in hun omgeving

Individualiteit is hier het sleutelwoord, recht om een individu te zijn maar deze wordt
afgezonderd van de samenleving en op zichzelf teruggeworpen.

Wat in vraag staat is de manier waarop kennis wordt verspreidt en functioneert in relatie tot
macht.
14

Wie zijn we? Staat centraal, het is tegen de universualisering van macht en leggen de nadruk
op het individu.
Het is gericht op de macht die het individu categoriseert en een identiteit plakt op het subject.
Subject twee betekenissen: enerzijds onderworpen zijn, anderzijds verbonden aan een eigen
identiteit.
Drie vormen van verzet (struggle): 1) tegen vormen van onderwerping 2) tegen uitbuiting 3)
tegen subjectificatie. Deze drie vormen kunnen apart of in een hybride vorm voorkomen, veel
voorbeelden van te zien in de geschiedenis. Tegenwoordig vooral verzet tegen 'submission of
subjectivity'. Opkomst van de staat dewelke zowel totaliserend als individualiserend werkt. Negeert
individualiteit en kijkt enkel naar het totale belang.
Inbreng van de staat van pastorale macht met de volgende eigenschappen:

ultieme doel van de macht is verzekering van een leven in het hiernamaals

vorm van macht dat bereidt is zichzelf op te offeren

kijkt naar zowel de gehele gemeenschap als het individu

benodigd kennis van het bewustzijn en mogelijkheid om hierop te reageren
Het gaat samen met een productie van waarheid dewelke gelinkt is aan het individu zelf, belang van
individualiteit. Achttiende eeuw verspreiding van nieuwe vorm van macht en nieuwe vorm van
pastorale macht:
1. Macht gericht op redding van de mens in de wereld gericht op gezondheid veiligheid etc
2. Verspreiding van gebruik van pastorale macht in nieuwe organisaties: staat, publieke
instituten, familie, privé mensen etc
3. gericht op het ontwikkelen van kennis rondom de populatie en het individu (lichaam etc).
Deze nieuwe vorm van pastorale macht verspreidde zich over de gehele samenleving in diverse
delen.
How is powe exercised?
Drie categorieën van relaties: machtsrelaties, relaties van communicatie en objectieve capaciteiten
of doelrationele gerichtheid. Deze relaties overlappen elkaar. Er zijn aparte entiteiten (blocks), waar
deze op een specifieke manier gekoppeld zijn. Voorbeeld van een school als een blok van capacitycommunication-power. Deze interactie vormt een discipline, kan verschillende vormen aannemen:
15
gericht op macht en gehoorzaamheid, doelgericht, gericht op relaties van communicatie of een
hybride vorm. De disciplinering van de samenleving heeft geleidt tot een gecontroleerde, meer
rationele en economische processen van aanpassing tussen productie, communicatie netwerken en
het samenspel van machtsrelaties. De vraag naar hoe macht werkt moet gevonden worden in een
analyse van de machtsrelaties, machtsrelaties verschillend van objectieve capaciteiten en
communicatie relaties.
Macht bestaat enkel wanneer het uitgeoefend is door iemand, zonder dat hier een
consensus voor nodig is. De relatie van power wordt gedefinieerd doordat het niet meteen reageert
maar handelt op acties van anderen. Twee kenmerken: 1) Het subject wordt erkent en beschouwt
als een subject dat handelt. 2) Doordat een machtsrelatie is worden er verscheidene
mogelijkheden, reacties, resultaten mogelijk gemaakt. Machtsrelaties is altijd een handelen op
acties van subjecten, dit kan via geweld of via acceptatie, beide zijn mogelijk. Gebruik van de term
conduct, govern, het subject leiden in zijn handelen via reacties op zijn handelen. Belang van de
vrijheid van de actoren waarop macht wordt uitgedrukt, zit ingesloten in het handelen op acties van
actoren (conduire). Vrijheid als voorwaarden om macht uit te oefenen.
How is one to analyze the power relationship?
Analyseren door the focussen op een gedefinieerde instituten; Problematisch hierbij is dat in
instituten er ook mechanismen zijn die ervoor zorgen dat het instituut blijf voortbestaan,
reproductie . Gevaar om macht door macht te verklaren wanneer men het standpunt van de
instituten gebruikt. Relatie van macht als een manier waarin zekere acties een veld van andere
mogelijkheden mogelijk maakt. Machtsrelaties als noodzakelijk voor een samenleving, er wordt hier
gehandeld op andere handelingen. A society without power relations an only be an abstraction.
Volgende punten zijn gekoppeld aan power relations, zie pagina 344. Eigenschappen: systeem van
differentiaties, type van doelen, instrumentele manieren, manieren van institutionalisering en de
mate van rationalisatie.
Macht kan niet gereduceerd worden tot een analyse van de verschillende systemen maar
moet bekeken worden in het gehele sociale netwerk. Macht ligt meer en meer bij de staat,
machtsrelaties zijn geïnstitutionaliseerd of govermentalized.
16
Relation of power and relations of stratgy:
Machtsverhoudingen kunnen eveneens beschreven worden vanuit hun strategie. Elke
machtsverhouding impliceert een struggle. Antagonisme reageert tegen de machtsuitoefening, er
ontstaat een confrontatie tussen beide. Elke strategie van confrontatie wilt een machtsverhouding
worden. Op elk moment kan er vanuit twee tegengestelde een confrontatie komen dewelke kan
leiden naar nieuwe strategieën om macht uit te oefenen. Bij dominantie is er sprake van een
bevroren machtsverhouding, de strategische situatie is aanvaard en er tijdelijk geen confrontatie is
tussen de tegengestelden.
The condition of Neoliberalism – Laermans
Hegemonizing the social, redefining the market
Er zijn vele manieren om de huidige Westerse samenleving te omschrijven: geïndividualiseerd,
geglobaliseerd (of in een andere versie: ‘glocalized’), multicultureel, post-fordistisch, etc… Je kan de huidige
maatschappij op vele verschillende wijzen interpreteren. Dit is wat Ernesto Laclau noemt ‘the infinitude of
the social’. Hij benadrukt ook dat het sociale enkel bestaat als de ijdele poging om dat onmogelijke object,
de maatschappij, te vatten.
Het neoliberalisme is het hegemonische discours dat momenteel het sociale probeert samen te brengen.
Het probleem met het neoliberalisme is dat het geen eenduidige doctrine formuleert, noch een duidelijk
politiek standpunt inneemt. Er zijn heel uiteenlopende vormen van neoliberalisme te vinden (vb. grote
verschillen tussen U.S. en China). Deze pluraliteit van het neoliberalisme kan ook teruggevonden worden in
de neoliberale overheden van individuele natiestaten of op het niveau van supranationale lichamen zoals de
Europese Unie.
Vanuit het neoliberale standpunt is de markt eerst en vooral de plaats van een liefst heel intense competitie
tussen individuele of bedrijfsagenten, en dit impliceert dus niet noodzakelijk het bestaan van
gecommodificeerde goederen of diensten die uitgewisseld worden tegen een tijdelijke prijs. Eén van de
hoekstenen van het neoliberalisme is net dat niet-economische gebieden van menselijke actie georganiseerd
kunnen worden als markten. (vb. mannen strijden om vruchtbare vrouwen en vrouwen om beschermende
mannen op de markt van de intieme relaties)
Het neoliberale denken is evident geworden. Onze professionele prestaties, consumptieverlangens en
persoonlijke interesses zijn vandaag de dag gedomineerd door de logica van geïntensifieerde
marktcompetitie.
‘Making markets’, or producing competition
Als hegemonisch discourse domineert het neoliberalisme niet enkel de cultuur van de hedendaagse
samenleving, maar reproduceert ze effectief deze realiteit. Foucault schetste in zijn lezingen van 1978-1979
17
over ‘the birth of biopolitics’ in het Collège de France de basiscontouren van neoliberale
staatsgouvernementaliteit. De neoliberale staat is volgens hem niet langer toegewijd aan het klassieke
liberale idee van een minimale of beperkte overheid als de beste garantie voor economische, politieke of
persoonlijke vrijheid. Neoliberalisme wantrouwt eerder de zelfregulerende capaciteiten van de markt omdat
ze vaak neigen te evolueren van open arena’s naar hiërarchische netwerken van aanbiedingen en
prijsstelling. Adam Smith’s beroemde metafoor van de onzichtbare hand wordt dus verworpen en
vervangen door het pleidooi voor een actieve marktregulering door officiële agenten met het doel op een
hogere competitie en de preventie van monopolies. Marktcompetitie is in de neoliberale visie een primair
beleidsdoel dat vraagt om een uitgebreide interventie. (vb. verplichte afbraak van grote firma’s,
staatsmonopolies verbannen in sectoren zoals postdiensten). Competitieve markten worden niet gezien als
een natuurlijk gegeven, maar als een gouvernementeel construct. Zonder een degelijke supervisie zouden
deze snel evolueren naar gebureaucratiseerde hiërarchieën.
Liberale bestuurlijkheid bestaat uit de paradox van een gereguleerde deregulering, dat per definitie de
mogelijkheid inhoud van over- of net te weinig regulering. Gereguleerde deregulering is een riskante zaak.
Neoliberale bestuurlijkheid pleit voor een soms actieve en neutrale regulerende ‘gardening’ staat die de
Keynesiaanse welvaartsstaat onderhoudt, en tegelijkertijd de competitieve krachten van de markt
stimuleert.
Meer competitie betekent niet automatisch betere diensten of goedkopere goederen. Er is een opvallend
samengaan van neoliberalisering en groeiende corporatieve macht. Harvey stelt dat terwijl de positieve
aspecten van marktcompetitie naar voren worden geschoven, de realiteit bestaat uit een sterkere
consolidatie van oligopolische monopolies en transnationale macht binnen enkele gecentraliseerde
multinationale bedrijven. (vb. de wereld van de softdrink competitie is gereduceerd tot Coca-Cola versus
Pepsi).
De ‘neo’ in neoliberalisme wijst in eerste instantie naar de implementatie van marktwaarden zoals
competitie en ondernemingszin buiten de economie, naar domeinen die traditioneel buiten het veld van de
economie vallen. (overheden hebben niet langer met burgers te maken, maar met ‘klanten’, en op
universiteiten leren professoren niets aan studenten, maar bieden ze educatieve goederen aan consumenten
aan). Dit heeft volgens Rose een fragmentering van het sociale in een multitude van markten als resultaat,
door de creatie van markt-achtige systemen geleid door economische of para-economische
beoordelingscriteria in gebieden die vroeger door bureaucratische of sociale logica werden geleid. Het
ontdoet professionele activiteiten van hun vroegere zelfregulering aan de hand van kwalitatieve
standaarden of ethische toewijdingen. Het neoliberale regime herdefinieert elke menselijke activiteit als een
prestatie met telbare, kwantitatieve uitkomsten, ongeacht hun specifieke soort. Het vlakt alle kwalitatieve
verschillen uit en homogeniseert door middel van abstracte standaarden: in feite zijn neoliberale
regulatoren sterke producenten van ‘sameness’.
The entrepreneurial self (I): making rational choices
Margaret Thatcher: “There is no such thing as society. There are individual men and women, and there are
families”. (~ neoconservatieve idee benadrukt de waarde van de familie als een zone van niet-competitie).
De kracht van het neoliberalisme bevindt zich in de manier waarop het benadrukt dat men zichzelf kan
transformeren in een autonoom individu of subject: een zelfbewust en door zichzelf gecontroleerd individu,
zodat iemands individualiteit effectief functioneert als een subjectum van iemands individuele leven. Een
subject zijn is denken en je gedragen als een ondernemer die een firma leidt genaamd ‘Me Incorporated’.
Dit is de notie van het ondernemende zelf. Deze bestaat uit twee dimensies:
18
1. Het ondernemende zelf is eerst en vooral een rekenend subject, een homo economicus, die
rationele keuzes maakt met het oog op het bereiken van voorkeuren of beoogde doelen op basis van
geobserveerde kosten, baten en gevolgen. Het idee van de ‘rekenende individu’ is een regulerende
norm die ons aanzet om op deze manier te denken en te handelen.
2. Aangezien men rationele keuzes maakt, is men ook aansprakelijk voor wat men doet. Deze manier
van denken promoot een actief zelfmanagement op verschillende vlakken (werk, consumptie,
pensioensparen). In deze zin reproduceert het neoliberalisme op een zekere manier de dubbele
betekenis van het woord ‘subject’: Aan de ene zijde een autonoom zelf dat beschikt over
zelfbewustzijn en een vrije wil, en aan de andere kan een individu dat onderworpen is (subjected)
aan macht. De ‘homo economicus’ spiegelt niet zozeer de realiteit, maar functioneert als een
normatief ideaal.
The entrepreneurial self (II): Managing one’s personal capital
Het ondernemende zelf zorgt ervoor:
1. dat personen zichzelf zullen interpreteren en gedragen als egocentrische, rekenende subjecten die
niet kijken naar de eventuele negatieve effecten van hun zogenaamde rationele beslissingen voor
de sociale of natuurlijke omgeving.
2. dat dit subject ook de eigenaar is van verschillende vormen van kapitaal of bronnen die ontwikkeld,
uitgebreid en verfijnd kunnen worden wanneer men hier op een rationele manier in investeert. We
zijn proto-kapitalisten die misschien niet zo veel geld hebben maar die altijd capaciteiten hebben
die gerealiseerd en gemaximaliseerd kunnen worden op een winstgevende manier. (vb. van
‘welfare’ naar ‘workfare’ staat. De werkloze wordt niet langer gezien als een persoon die gewoon
een werkloosheidsuitkering krijgt maar wordt geherdefinieerd als een werkzoekende wiens
marktwaardige talenten en mogelijkheden en ondernemingszin voor het nemen van initiatief
verbeterd moeten worden, door o.a. verdere traingingen, individuele coaching, lessen in het
verbeteren van zelfvertrouwen)
Neoliberale overheden verleiden individuen keer op keer om zich te gedragen en zichzelf te zien als
kapitaalbezitters, en soms zelfs tot zelfuitbating. Botanski en Chiapello beweren dat ‘de nieuwe geest van
het kapitalisme’ gebaseerd is op een herinterpretatie van de basiswaarden van het mei ’68-protest.: het
verlangen om onafhankelijk te handelen en zichzelf te ontplooien in plaats van enkel de kost te verdienen.
Dit idee wordt sterk verbonden met creatieve ondernemingszin en de mogelijkheid om uitgebreide
netwerken op te bouwen en te onderhouden die gemobiliseerd kunnen worden voor tijdelijke projecten.
(vooral het geval in post-fordistische economische sectoren van de zogenaamde creatieve economie: fashion,
design, massamedia,…)
De grens tussen werk en leven wordt voortdurend vervaagd, wat volgens Negri en Hardt de these bevestigt
dat het post-fordisme een regime installeert van biopolitieke productie. Het valt te betwijfelen of deze
vervaging van grenzen tussen ‘zijn’ en ‘productief zijn’ met gejuich onthaald moet worden. (vb. toename
manisch-depressieven en mensen met een burn-out. Ook riskeren zowel het sociale en politieke leven aan
belang te verliezen). Neoliberale overheden zetten individuen aan om zich cynisch en opportunistisch te
gedragen. Dit resulteert in een wereld bevolkt door egocentrische, rekenende individuen die op een
strategische wijze goederen, seks, informatie of eender welk tijdelijk verlangde artefact uitwisselen. Het is
overigens zeer betwijfelbaar of over een bepaalde tijdsperiode sociale relaties effectief kunnen uitgebouwd
worden zonder het bestaan van een minimum aan wederzijds vertrouwen. Als er niet zoiets is als een
maatschappij maar enkel een optelsom van berekenende ‘Me-firms’ zullen traditionele families nodig zijn als
19
een therapeutische comfort-zone. De ‘Me-firms’ zorgen voor een afbraak aan professionele loyaliteit en zet
vriendschappen en intieme relaties sterk onder druk.
Volgens Bourdieu zorgt de neoliberale staat voor een methodologische afbraak van collectiviteiten (zoals de
natiestaat, verenigingen en zelfs families). De neoliberale modelburger is er één die zijn eigenbelang
nastreeft aan de hand van verschillende sociale, politieke en economische opties, niet een die strijdt samen
met anderen om deze opties te veranderen of te organiseren (Brown). De neoliberale burger is dus het
omgekeerde van public-minded.
Coda
Terwijl de Keynesiaanse Welvaartsstaat tegelijkertijd de creatie van rijkdom stimuleert en herverdeelt,
handelt de Schumpeterian Competition State meer eenzijdig en probeert een drijvend business-klimaat te
verzekeren binnen een context van een geglobaliseerde economie. Drie decennia van neoliberalisme hebben
de verschillen tussen continentaal en Anglo-saksisch neoliberalisme nog niet doen verdwijnen. Op het
continent is men gewend geraakt aan een mix van oud en nieuw, van welfare en workfare, sociale
verzekering en individuele verantwoordelijkheid.
Het neoliberalisme luidt een post-democratische periode in. Bourdieu stelt voor om tegen het
neoliberalisme in te gaan door actief collectieven te stimuleren. In de realiteit is het niet evident om aan de
effecten van neoliberalisme te ontsnappen.
Reflections of Empire – Negri
ON SOCIAL ONTOLOGY: MATERIAL LABOUR, IMMATERIAL LABOUR AND
BIOPOLITCS
Bij een nieuwe configuratie van het historische weefsel hebben we tegelijkertijd een verschuiving in
epistemologisch perspectief. Dus elke keer als de historische context verandert, verandert ook de
methode. De positieve constructie uitgevaardigd door de methode van Marx kwam overeen met een
situatie die echt en enkelvoudig was, gekenmerkt door de productieverhoudingen van het midden van
de negentiende eeuw. Wij zijn echt voor het specificeren van onze eigen methodologie, verplicht om
onze analyse te ontwikkelen op basis van de echte wereld zoals die bestaat in onze eigen eeuw en op
ons eigen sociale podium.
Het object die de methode moet benaderen in onze huidige en feitelijke situatie is moeilijk te vatten
omdat er een belangrijke structurele verandering heeft plaatsgevonden. In het verleden heeft het
methodologische denken altijd een zekere dualiteit verondersteld tussen het punt van waarnemen en
het waargenomen object. Maar vandaag lijkt het er op dat er niet langer een extern punt bestaat.
In marx’s ‘Einleitung’ was er nog een steeds een extern punt die binnen de methode was en die het
verabsoluteerde, dit extern punt was het concept van gebruikswaarde. Vandaag is de gebruikswaarde
volledig getransformeerd. Er is namelijk een transformatie gebeurd in de vorm van arbeid, in de
kracht van productie. Het is onze capaciteit tot kennis die ons in staat stelt tot productie, en door
20
intermenselijke relaties en de productie van sociaal wezen. Dit is de reden waarom we een ontologie
van immateriële arbeid nodig hebben, of beter gezegd een ontologie van immaterieel wezen dat in
zich een heerschappij immateriële arbeid heeft. Dit gaat terug op een tekst van Marx, zijn hypothese
hierin is dat arbeid alsmaar meer immaterieel zal worden. Hierdoor is de werkdag niet langer
reduceerbaar tot simpelweg het aantal uren. We worden geconfronteerd met een radicale wijziging
van productieve tijd. De productie is volgens Marx eerder afhankelijk van een sociaal individu.
Vervolgens ontstaan er bij Marx twee lijnen. Eerst en vooral is er de voorspelling dat arbeid de
arbeid wordt van overzicht houdende machines. Daarnaast bevinden we onszelf vandaag in een
manier van leven en een manier van produceren die gekenmerkt wordt door intellectuele arbeid. We
zijn aangekomen in een tijdperk van cognitief kapitalisme.
Uitbuiting is dan niet het zich toe-eigenen van feitelijk onbetaald uren werk maar het grijpen van
innovatieve elementen die waarde creëren. Dit is ‘parasitic capital’ en staat voor het belang van
eigendoms- of auteursrechten. Dit parasitaire kapitaal is het kapitaal dat waarde ontleent aan het
arresteren van kennis, samenwerking en taal. De productieve kracht hierbij zijn de subjecten en het is
georganiseerd door samenwerking. Intelligentie is hierbij de sleutel van accumulatie.
We antwoorden de vraag over hoe methode kan worden gedefinieerd door te zeggen dat het duidelijk
wordt wanneer het niet productieve ontstaat, dat is wanneer er een blokkade is van cognitieve –
productieve activiteiten, wanneer er een onderbreking is van informatieve processen en iets dat de
bewegingen van het bewustzijn, samenwerking en taal stopt.
Onze kritiek op Marx omarmt zijn gezichtspunt. Want eerst en vooral wordt de wereld gemaakt door
arbeid en ten tweede zal arbeid altijd uitgebuit worden zolang kapitalisme bestaat.
(wat hierna komt staat niet in de slides dus ik waarschijnlijk niet zo belangrijk)
Achter de beslissing om ontologie te bespreken ligt niet alleen de banale nadruk op de bevestiging
dat zijn is wat het is en dat je daarom het echte niet kan verzinnen, er is ook de poging om te
verwijzen naar een filosofische perceptie van het zijn.
Ten tweede moet de methode toelaten om zijn wetenschappelijke en operationele bepalingen binnen
het concept van levende arbeid te integreren.
Ten derde moet de methode het concept en de methode van uitbuiting herzien.
Ten vierde, wanneer we omgaan met de reactiviteit van personen die betrokken zijn bij de
exploitatie, moet de methode ons toelaten om binnen de totaliteit van het proces the staan.
Verder bouwend op ons methodologisch streven moeten we nu ook de definitie van biopolitiek
overwegen, uitgaande van hoe het verschijnt in Foucault. Deze term verwijst naar de manier waarop
macht (tussen het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw) niet alleen
individuen bestuurt door middel van disciplinaire processen, maar ook het geheel van bevolkingen.
Overgenomen van Foucault, moeten we de overgang benadrukken van een techniek van besturen van
21
discipline naar controle. Met discipline bedoelen we een vorm van bestuur van of over personen op
een enkelvoudige en repetitieve wijze. Met controle bedoelen we het besturen van bevolkingen door
middel van mechanismen die gezamenlijk investeren in arbeid, het imaginaire en het leven zelf. Het
leven zelf is nu een deel van het terrein waar macht wordt over uitgeoefend.
De notie van biopolitiek zorgt voor verschillende problemen. Ten eerste wordt biopolitiek geboren
als een ‘politie wetenschap’ voor sociale orde, gekoppeld aan de werking van de staat maar later gaat
het om een algemene structuur die de hele relatie tussen staat en maatschappij dekt. En moeten we
ten tweede denken over biopolitiek als een ensemble van biomachten die voortvloeien uit de
activiteiten van de overheid, of kunnen we integendeel zeggen dat het leven ook een bevoegdheid
wordt?
Foucauldian onderzoekers stelden een onderscheid voor tussen biomacht en het biopolitieke. We
spreken van biomacht waar de staat bevel uitdrukt over het leven door middel van haar technologie
en haar mechanismen van macht, maar we spreken van biopolitiek wanneer de kritische analyse van
het bevel gedaan wordt vanuit het oogpunt van de ervaringen van subjectivering en vrijheid, kortom,
van onderuit.
Negri geeft een ander verschil tussen biomacht en biopolitiek. Biomacht identificeert de grote
structuren en functies van macht, gaat over de bronnen van de macht van de staat en the specifieke
technologieën dat de staat produceert om bijvoorbeeld bevolkingen te controleren. Biopolitiek
verwijst naar de ruimten waarin relaties, gevechten en producties van kracht worden ontwikkeld. Het
verwijst naar het geheel van weerstanden, en gelegenheden en maatregelen van de botsing tussen
sociale instrumenten van macht.
8: TOWARD AN ONTOLOGICAL DEFINITION OF THE MULTITUDE
1)



De menigte is een ensemble van singulariteiten. Het concept ‘volk’ daarentegen is gecreëerd door
Hobbes, Rousseau en Hegel (zien menigte als een gevaar en chaos: de natuurtoestand)
Het concept van moderniteit is dan werkzaam op een dubbele manier
o Moderniteit haalt de menigte uit singulariteiten dn verenigt het op transcendentale wijze in
het concept ‘volk’
o Het breekt het ensemble van singulariteiten tot een massa van individuen
De theorie van de multitude vereist dat subjecten spreken voor eigen rekening. Ervoor zorgen dat
we niet te maken hebben met bezittende maar met niet-representeerbare individuen
2)



De multitude is een klassenconcept: altijd productief en altijd in beweging
De menigte wordt uitgebuit in de productie
Het klasse-concept van de menigte is echter wel verschillende van het concept van de werkende
klasse
o Het concept van de werkende klasse in beperkt (zowel in termen van productie als in termen
van sociale coöperatie)
22

Menigte als klasse-concept: explotatie wordt dan gezien als een uitbuiting van samenwerken
o Niet langer een samenwerken van individuen maar van singulariteiten
 Moderne concept van uitbuiting is bruikbaar wanneer de producerende individuen worden gezien
als actoren
o Alleen omdat individuen werk uitvoeren, kan men arbeid gebruiken
als waarde-wet
 De menigte is echter niet onmeetbaar
o Het is een kracht mbt singulariteiten die niet meetbaar is en een samenwerking die
meetbaarheid overstijgt
3)






De menigte is het concept van POTENZA
o Het ensemble van singulariteiten produceert boven het meetbare
o Dit wordt geanalyseerd aan de hand van 3 concepten
 The genealogie
 De ontwikkeling naar algemeen intellect
 De vrijheid en het plezier van deze innovatieve ontwikkeling
Menigte verschilt van het concept ‘het volk’
o De menigte vertouwt representatie niet (omdat het een onmeetbare meerderheid is)
 Het volk wordt steeds vertegenwoordigd, de menigte is echter niet
vertegenwoordigbaar
 Het is een concept van singuliere meerderheid, het concrete universele
Macht (power)
o Macht kan niets doen omdat de categorieën waar macht in is geïnteresseerd (het volk, het
contract tussen het volk en het type van overheid) zijn aan de kant geschoven
Het concept multitude introduceert een totaal nieuwe wereld
o Dit is transitie van intern naar ontologisch
o De potenza van de menigte, gezien vanuit de singulariteiten die er deel van zijn, kan de
waarde, vrijheid, vastheid en dynamieken ervan weergeven
 Het houdt een productie in van een nieuwe vorm van subjectiviteit
 De productie van subjectiviteit is tegelijk de productie van de consistentie
van de menigte (omdat de menigte bestaat uit een ensemble van
singulariteiten)
 De multitude is tegelijk het subject en product van collectieve praxis
Maar Negri wil niet ontkennen (p. 121) dat soevereine macht niet instaat is om geschiedenis en
subjectiviteit te produceren
o Soevereine macht heeft echter 2 gezichten
 Het kan bestaan in een relatie, maar kan de relatie niet verwijderen
 In deze relatie vindt de soevereine macht dan ook zijn beperking
 De relatie is dus een obstakel en grens voor de soevereine macht
o De potenza van de menigte kan de soevereine relatie echter uitschakelen
Hieruit kunnen we een axioma ontwikkelen dat de potenza van de menigte werkzaam is op minstens
3 niveaus
o De relatie van macht binnen werk kan ook niet bestaan: kennis is altijd in excess
o Demonstratie kan beschreven worden de ervaring van het gemeenschappelijke met taal als
principiële vorm als constitutie van het gemeenschappelijke
o De potenza kan gebruikt worden op het terrein van de politiek van de postmoderniteit
23

Negri weerlegt enkele kritieken : niet gezien in de les, gewoon eens doorlezen (het is meer als
duidelijk)
Spinoza beschrijft de multitude als de veelvoudigheid van singulariteiten die in een bepaalde orde zijn
geplaatst. Voordat Spinoza deze betekenis aan het concept multitude gaf, had het eerder een negatieve
connotatie. De multitude verwees naar een gebrek aan orde in een veelvoudigheid van subjecten. De
multitude werd gezien als iets dat gevormd moest worden, in plaats van een materiaal dat uit zichzelf
bestaat uit een vormend principe. Spinoza wees dus op het probleem van de organisatie van de
veelvoudigheid en het probleem van de democratie. Hij benaderde deze problemen in termen van
immanentie (=innerlijkheid, het tegenovergestelde van transcendentie). Met andere woorden, Spinoza vroeg
zich af hoe de multitude zichzelf direct kan organiseren. De multitude drukt haar common will (= de
gemeenschappelijke wil) uit via de democratie (dus via de interactie van singulariteiten). We kunnen spreken
van een absoluutheid van de multitude (en dus ook van de democratie), omdat de common will volledig
autonoom is en dus kunnen we het absoluut noemen. Het is een subversief (=revolutionair) concept, in die
zin dat Spinoza de eerste filosoof in de moderniteit (na Machiavelli) is die de multitude zo sterk uitdrukt.
De idee van de multitude en de idee van absolute democratie worden een belangrijk project binnen het
Republikeinse denken.
Spinoza verwijst naar Machiavelli wanneer hij het dispositief van de multitude als absolute democratie
ontwikkelt. Spinoza stelt dat machiavellisme een erg democratische theorie is. Het vindt zijn
toepassingsgebied en ontwikkeling in de Protestantse sekten. Vervolgens voedt het de revolutionaire
bewegingen in Centraal Europa en Engeland, en het heeft ook een rol in het stichten van de Amerikaanse
Constitutie.
Met de ontwikkeling van het kapitalisme en het ontstaan van een complexe maatschappij die sterk
ingedeeld is in klassen, met als gevolg de idee van de multitude als een massa. In dit geval wordt de
multitude beschreven als een geheel dat gemaakt wordt tot een massa, verward en homogeen, maar met
een verzetskracht.
In de postmoderne fase heeft het concept multitude betrekking tot het bestaan van singulariteiten die
gedefinieerd zijn door hun capaciteit voor het uitdrukken van immateriële arbeid en door de potenza van het
opnieuw toe-eigenen van productie door immateriële arbeid (door activiteit). We kunnen stellen dat
postmoderne arbeidskracht bestaat in de vorm van de multitude (en dat de politieke vorm van de
postmoderne productie de absolute democratie is).
Voor Marx (in Grundisse) het sociale individu is een complex subject dat gevormd wordt in een
samenwerking. Maar de idee van de multitude heeft een enorm voordeel in het tonen de potenza van
singulariteiten om zichzelf uit te drukken in alle richtingen, om zichzelf te tonen als een verspreiding van
vrijheid.
Samengevat: wanneer we spreken over de multitude dan beargumenteren we 3 dingen. Vanuit een
sociologische en filosofische visie over de maatschappij beschouwen de multitude
1) als een geheel, als een veelvoudigheid van subjectiviteiten of singulariteiten.
2) als een niet-werkende sociale klasse
3) als een veelvoudigheid dat niet gereduceerd is tot een massa (multitude ≠ massa!), maar die in staat
is tot autonome, onafhankelijke, intellectuele ontwikkeling, ontwikkeling van de mogelijkheden
(potenze) of labour.
24
De hypothese van de multitude als een democratische potenza, aangezien het een samenvoeging is van
vrijheid en arbeid, verenigd in de productie van de ‘common’. Arbeid moet ‘common’ zijn, met andere
woorden, geproduceerd door samenwerkingsnetwerken.
De multitude is een limiet van de soevereiniteit. Het feit dat het een limiet is en een limiet in biopolitieke
termen betekent powerful. De multitude is potenza.
Volgens Negri moeten we heel voorzichtig zijn om het concept multitude niet te lezen als ongerelateerd met
de productiecategorieën die georganiseerd zijn rond immateriële arbeid, en tegelijkertijd moeten we de
transformatie van materiële arbeid in immateriële arbeid zien als een transitie die historisch bepaald is.
Constituent power is waar de multitude zich opnieuw wil construeren door subjectiviteit en het virtuele zich
presenteert als meer echt dan de realtiteit. Het is de effectiviteit van de strijd, van de beweringen van de
multitude, van de potenza van haar bewegingen, wat de nieuwe realiteit bedenkt en vormt. Het politieke is
de basis ruimte waar dit proces plaats vindt. Tussen de multitude en constituent power bestaat dus een
onbreekbare band.
Het concept multitude geeft aan constituent power een totaal verschillende dimensie, het wijzigt zijn tijd en
ruimte. De multitude is een geheel van handelende singulariteiten, constituent potenza kan niets anders zijn
dan de actie van de common telos van de multitude. Constituent power is de organiserende dynamiek van de
multitude.
Het concept ‘common’ komt voort uit de definitie van de multitude. De multitude is geen herbevinding van
identiteit, ook geen pure verheffing van verschillen , maar is eerder de bevestiging dat achter deze identiteit
en verschillen een ‘common-ness’ kan bestaan. De multitude is in feite een geheel van singulariteiten, met
dat geheel wordt verwezen naar a common-ness of differences en singulariteiten worden opgevat als het
product van het verschil. De ‘common’ (in de multitude) is nooit het identieke. Het is verwijst niet naar
gemeenschap (Gemeinschaft), het is ook niet de maatschappij (Gesellschaft). Maar het is een diversiteit van
bezittende individuen.
Subjectiviteit als een product van een geheel van relaties.
Singulariteiten handhaven hun eigen kracht, maar ze handhaven deze binnen een relationele dynamiek,
dat het mogelijk maakt om zichzelf en tegelijkertijd het geheel van alles te construeren. Het subject wordt
dus gedefinieerd door haar relaties met het geheel. Het subject kan dus enkel bestaan in verwantschap. De
juridische en politieke kwalificatie kunnen enkele worden toegepast door dit spel van interactie.
Hobbes beschrijft individuen als egoïstische en zelfzuchtige wezens. Hun relatie met anderen is niet
gemotiveerd door liefde, maar door angst and eigenbelang. Individuen zijn constant bezig om te proberen
conflicten in de natuur op te lossen in hun eigen voordeel, met oorlog als gevolg. De dingen verlopen op
deze manier totdat een akkoord of contract is uitgevaardigd. Enkel een contract kan vrede bepalen en een
weg bieden uit deze oorlogstoestand. Individuen worden een volk op het moment dat ze de macht
transformeren. Met andere woorden ze worden het geheel van dragers van rechten erkend door de koning.
Dus het concept van volk verschijnt in de moderniteit als een product van de staat. Het volk als een geheel
van bezittende burgers (bezit is het fundamentele recht) die afstand hebben gedaan van hun vrijheid voor de
garantie van hun eigendom. Voorheen was hun vrijheid een absoluut natuurrecht, nu is het een publiek
(subjectief) recht geworden. Met andere woorden het is de staat dat de mate van individuele vrijheid
garandeert, dat nuttig en zinvol is voor de operatie van de staatsmachine en voor de reproductie van
eigendomsrelaties.
In de traditionele moderne opvatting behoudt de idee van het ‘volk’ twee Hobbesiaanse eigenschappen:
25
1) de transfer van soevereiniteit
2) de compositie van het volk als een geheel van bezittende individuen.
Het concept singulariteit verwijst naar een subject dat participeert in een geheel zonder er een product van
te zijn, van een determinatie dat participeert in een klasse zonder een functie van die klasse te zijn, van een
arbeider die een product produceert dat niet abstract is, maar dat expressief is van zijn of haar potenza.
Hiervoor kunnen we verwijzen naar de multitude als een ‘geheel van singulariteiten’. We spreken over
verschillende singulariteiten, die nooit geïdentificeerd zijn in het geheel, noch zijn ze aparte individuen. De
singulariteit is gevormd door het geheel en maakt het geheel. Singulariteit wordt ondersteunt door
(ondanks ze zichzelf presenteert zonder substantie) haar constituent vermogen, haar potenza. Constituent
power, oorlogsmachines, nieuwe subjectiviteiten, al dit kwalificeert en determineert krachtig the productie
van het gemeenschappelijke zijn (common being).
Algemeen intellect (cfr. Marx’s Grundrisse)
Marx spreekt over algemeen intellect als een fundamentele pijler van de productie, en dus van het
overwinnen van de waardewet, en van het ‘sociaal individu’ als de enige producent van rijkdom. In 1968
hadden de arbeiders deze potenza van het algemeen intellect al gegrepen. In dat jaar opende de
studentenopstand het debat over intellectuele arbeidsmacht en de kapitalistische reactie hierop probeerde
ervoor te zorgen dat intellectuele arbeidsmacht centraal stond in de herorganisatie van de ontwikkeling. Op
dat moment ontstaat er een verder debat: algemeen intellect werd niet langer gezien als een paradigma van
de intellectualisatie van productie, maar als een symptoom en symbool van haar socialisatie. In deze
transitie waren vele interpretatieve breuken: enerzijds diegenen die kennis als een revolutionaire kracht
beschouwen en anderzijds degenen die intellectuele arbeidsmacht beschouwen als een ondermijnende
kracht. Een verdere fase van het debat ontstond in 1980, wanneer het algemeen intellect, al gesocialiseerd,
wordt geïnterpreteerd in subjectieve termen. Van zijnde een functie van het kapitalisme, wordt algemeen
intellect gezien als een dispositief dat subjectief en revolutionair is. Anderen definiëren algemeen intellect in
objectieve termen, door haar structuur te vergelijken met taal. Dit was extreem belangrijk voor het begrijpen
van de productiewijze typisch voor algemeen intellect, maar in dit geval (wanneer algemeen intellect en taal
lijken samen te komen), dan is het zelfs nog meer nodig om vlees en bloed te geven aan deze synthese.
A. Towards an ontological definition of the multitude
De multitude is
1. een immanentie, een geheel van singulariteiten.
Volgens Hobbes, Rousseau en Hegel werd de multitude gezien als chaos en oorlog.
De moderniteitsgedachte stelt dat enerzijds ontrekt de multitude de veelheid van singulariteiten en
verenigt het op een transcendentale manier in het volk, en anderzijds ontbindt de multitude het
geheel van singulariteiten in een massa van individuen. De theorie van de multitude stelt dat we niet
te maken hebben met eigendombezittende individuen, maar met niet-representeerbare
singulariteiten.
2. een klasse.
De multitude is altijd productief en altijd in beweging. De multitude is uitgebuit in de productie.
BELANGRIJK: het klasseconcept van de multitude moet anders beschouwd worden dan het concept
van een working class. Als we de multitude als een klasseconcept instellen, dan zal de notie van
uitbuiting gedefinieerd worden als uitbuiting van de samenwerking; hier is het geen samenwerking
van individuen, maar van singulariteiten, uitbuiting van het geheel van singulariteiten, van de
26
netwerken die dit geheel vormen, van het geheel dat bestaat uit het netwerk, etc. Bemerk dat de
‘moderne’ conceptie van uitbuiting (zoals beschreven door Marx) functioneel is voor een conceptie
van productie waarin individuen gemaakt zijn tot de actoren. Het is enkel doordat er individuen zijn
die werken, dat arbeid meetbaar is door de waardenwet.
De massa is het tegendeel van het kapitaal, op de zelfde manier is het volk het tegendeel van de
soevereiniteit.
3. de potenza.
Deze potenza wil niet alleen zichzelf uitbreiden, maar bovenal wil het een lichaam veroveren: het
vlees van de multitude wil zichzelf transformeren in het lichaam van het algemeen intellect. Wanneer
we deze transitie analyseren of deze zelfexpressie van potenza, kunnen we 3 lijnen volgen:
1) de multitude is de transitie van moderniteit naar postmoderniteit (of van fordisme naar postfordisme). Deze transitie is gevormd door klassestrijden die de vormen van sociale discipline,
typisch voor de moderniteit, ontbinden.
2) algemeen intellect
3) De vrijheid en de vreugde van de innovatieve transitie.
Opnieuw moeten we benadrukken dat het concept van de multitude verschillend is van het volk! De
multitude is niet langer meer verklaard in termen van contractualisme. Het volk is altijd
vertegenwoordigd als een eenheid, waar de multitude niet vertegenwoordigbaar is. Het concept van
de multitude is een singuliere veelvoudigheid. Het volk vormt een sociaal lichaam, wat de multitude
niet doet.
We moeten ook de multitude contrasteren tegenover de massa’s en het plebs. De massa’s en het
plebs zijn vaak gebruikt als termen om een irrationele en passieve sociale kracht te benoemen,
gezien als gevaarlijk en gewelddadig, precies omdat ze makkelijk manipuleerbaar zijn. Aan de andere
kant is de multitude een actieve sociale actor, een veelvoudigheid die handelt. De multitude is geen
eenheid, zoals het volk is, maar tegenover de massa’s en het plebs kunnen we het zien als iets
georganiseerd.
Het rauwe materiaal van de multitude is vlees, of dat common levende substantie waarin het
lichaam en het intellect samenkomen en onscheidbaar zijn. Zoals vlees is de multitude puur
potentieel, de niet-gevormde kracht van het leven, een element van het zijn. Het revolutionaire
monster dat de multitude wordt genoemd en dat verschijnt op het einde van de moderniteit, wil
constant ons vlees transformeren in nieuwe vormen van leven.
De potenza van de multitude, gezien van de singulariteiten dat het omvat, kan de dynamieken van
zijn verrijking openbaren, consistentie en vrijheid.
Vandaag is het heel moeilijk om de productie van koopwaren te onderscheiden van de sociale
reproductie van subjectiviteit. De productie van subjectiviteiten is tegelijkertijd de productie van de
consistentie van de multitude, omdat de multitude een geheel van singulariteiten is. Dat
mechanisme van de productie van subjectiviteit die een gemeenschappelijk figuur heeft in de
multitude openbaart zichzelf om een collectieve praxis te zijn. De multitude is dus tegelijkertijd
subject en product van de collectieve praxis.
Volgens Spinoza is de multitude de naam voor een multitude van lichamen. Over deze vastelling hadden we
het wanneer we spraken over de multitude als potenza. Maar dit is niet voldoende. We moeten dus de hele
uiteenzetting hierboven herbekijken vanuit het perspectief van het lichaam.
27
1) Waar we de multitude definiëren tegenover het concept van het volk, en waar we stellen dat de
multitude is een geheel van singulariteiten, moeten we de naam van de multitude vertalen in
termen van het lichaam. Met andere woorden elk lichaam is een multitude. Er is geen mogelijkheid
voor een lichaam om alleen te zijn. Het lichaam beleeft arbeid, en dus expressie en samenwerking,
en dus materiële constructie van de wereld en de geschiedenis.
2) Waar we spraken over de multitude als een klasseconcept, en dus over een multitude als een subject
van productie en object van uitbuiting, op dat punt is het onmiddellijk mogelijk om de dimensie van
het lichaam te introduceren, in werk en in migratie, het zijn de lichamen die in het spel zijn.
3) We spraken over de multitude als de naam van een potenza. De multitude is een multitude van
lichamen, het drukt potenza niet enkel uit als een geheel, maar ook als singulariteiten. Elke periode
van de geschiedenis van de menselijke ontwikkeling, brengt met zich singuliere metamorfoses van
lichamen mee. De oorzaak van de metamorfoses, die de multitude als ene geheel investeren en de
singulariteiten als een multitude, is niets anders worstelingen, bewegingen en verlangens tot
transformatie.
De potenza van de multitude kan de soevereine relatie elimineren.
We hebben dus 2 stellingen die de opening dragen naar een ontologie van de multitude:
1) de productie van de soevereine macht kan rond het obstakel gaan, maar het kan niet de limiet
elimineren, die gevormd wordt door de relatie van de soevereiniteit.
2) de macht van de multitude kan de soevereine relatie elimineren, omdat enkel de productie van de
multitude het zijn vormt
De grondstelling van de ontologische potenza van de multitude ontwikkelen a.d.h.v. 3 niveaus:
1) theoriën van werk
2) de ervaring van de common. Taal is een principale vorm van de vorming van de common.
3) de potenza van de multitude.
KRITIEKEN OP HET CONCEPT VAN DE MULTITUDE
1) Een eerste deel van kritieken uit zich op de interpretatie van Foucault. Deze kritiek zegt dat een
onjuiste homologie gemaakt is tussen het klasseconcept van het proletariaat en dat van de
multitude. Foucault is een revolutionaire denker; er is geen mogelijkheid om zijn systeem te
reduceren tot een Hobbesiaans mechanisme.
2) Een tweede deel van kritieken is gericht tegen het concept van de multitude als potenza en
constituent power. De multitude als constituent potenza kan volgens deze kritische gedachte niet
tegengesteld worden aan het concept van het volk als een figuur van constituted power. Deze
tegenstelling zou de naam van de multitude fragiel maken in plaats van consistent, virtueel in plaats
van echt.
Het concept van de multitude wordt bekritiseerd voor zijn onmogelijkheid om ontologisch anders te
worden. Met andere woorden voor zijn onmogelijkheid om zichzelf te presenteren als een
voldoende kritiek op soevereiniteit.
De multitude als potenza is geen homologe figuur en tegengesteld aan de macht van de uitzondering
van de moderne soevereiniteit. Het is het product van een radicale tijdelijke discontinuïteit; het is
ontologische metamorfose.
3) Een derde deel van kritiek valt het concept van de multitude aan, als een hyperkritische afwijking
(deviatie). Voor deze deviatie betekent dit vooral dat de multitude is geplaatst is in een plaats van
28
weerstand, van een breuk. Het is duidelijk dat deze kritiek exact tegenover de kritieken van het
eerste deel staan.
Aangezien de multitude een geheel is van singulariteiten, is het in staat in de maximale mediaties en
wetten in zichzelf, wanneer deze symbolen zijn van de common.
B. Political Subjects: on the multitude and constituent power
Spinoza beschrijft de multitude als de veelvoudigheid van singulariteiten die in een bepaalde orde zijn
geplaatst. Voordat Spinoza deze betekenis aan het concept multitude gaf, had het eerder een negatieve
connotatie. De multitude verwees naar een gebrek aan orde in een veelvoudigheid van subjecten. De
multitude werd gezien als iets dat gevormd moest worden, in plaats van een materiaal dat uit zichzelf
bestaat uit een vormend principe. Spinoza wees dus op het probleem van de organisatie van de
veelvoudigheid en het probleem van de democratie. Hij benaderde deze problemen in termen van
immanentie (=innerlijkheid, het tegenovergestelde van transcendentie). Met andere woorden, Spinoza vroeg
zich af hoe de multitude zichzelf direct kan organiseren. De multitude drukt haar common will (= de
gemeenschappelijke wil) uit via de democratie (dus via de interactie van singulariteiten). We kunnen spreken
van een absoluutheid van de multitude (en dus ook van de democratie), omdat de common will volledig
autonoom is en dus kunnen we het absoluut noemen. Het is een subversief (=revolutionair) concept, in die
zin dat Spinoza de eerste filosoof in de moderniteit (na Machiavelli) is die de multitude zo sterk uitdrukt.
De idee van de multitude en de idee van absolute democratie worden een belangrijk project binnen het
Republikeinse denken.
Spinoza verwijst naar Machiavelli wanneer hij het dispositief van de multitude als absolute democratie
ontwikkelt. Spinoza stelt dat machiavellisme een erg democratische theorie is. Het vindt zijn
toepassingsgebied en ontwikkeling in de Protestantse sekten. Vervolgens voedt het de revolutionaire
bewegingen in Centraal Europa en Engeland, en het heeft ook een rol in het stichten van de Amerikaanse
Constitutie.
Met de ontwikkeling van het kapitalisme en het ontstaan van een complexe maatschappij die sterk
ingedeeld is in klassen, met als gevolg de idee van de multitude als een massa. In dit geval wordt de
multitude beschreven als een geheel dat gemaakt wordt tot een massa, verward en homogeen, maar met
een verzetskracht.
In de postmoderne fase heeft het concept multitude betrekking tot het bestaan van singulariteiten die
gedefinieerd zijn door hun capaciteit voor het uitdrukken van immateriële arbeid en door de potenza van het
opnieuw toe-eigenen van productie door immateriële arbeid (door activiteit). We kunnen stellen dat
postmoderne arbeidskracht bestaat in de vorm van de multitude (en dat de politieke vorm van de
postmoderne productie de absolute democratie is).
Voor Marx (in Grundisse) het sociale individu is een complex subject dat gevormd wordt in een
samenwerking. Maar de idee van de multitude heeft een enorm voordeel in het tonen de potenza van
singulariteiten om zichzelf uit te drukken in alle richtingen, om zichzelf te tonen als een verspreiding van
vrijheid.
Samengevat: wanneer we spreken over de multitude dan beargumenteren we 3 dingen. Vanuit een
sociologische en filosofische visie over de maatschappij beschouwen de multitude
4) als een geheel, als een veelvoudigheid van subjectiviteiten of singulariteiten.
5) als een niet-werkende sociale klasse
29
6) als een veelvoudigheid dat niet gereduceerd is tot een massa (multitude ≠ massa!), maar die in staat
is tot autonome, onafhankelijke, intellectuele ontwikkeling, ontwikkeling van de mogelijkheden
(potenze) of labour.
De hypothese van de multitude als een democratische potenza, aangezien het een samenvoeging is van
vrijheid en arbeid, verenigd in de productie van de ‘common’. Arbeid moet ‘common’ zijn, met andere
woorden, geproduceerd door samenwerkingsnetwerken.
De multitude is een limiet van de soevereiniteit. Het feit dat het een limiet is en een limiet in biopolitieke
termen betekent powerful. De multitude is potenza.
Volgens Negri moeten we heel voorzichtig zijn om het concept multitude niet te lezen als ongerelateerd met
de productiecategorieën die georganiseerd zijn rond immateriële arbeid, en tegelijkertijd moeten we de
transformatie van materiële arbeid in immateriële arbeid zien als een transitie die historisch bepaald is.
Constituent power is waar de multitude zich opnieuw wil construeren door subjectiviteit en het virtuele zich
presenteert als meer echt dan de realtiteit. Het is de effectiviteit van de strijd, van de beweringen van de
multitude, van de potenza van haar bewegingen, wat de nieuwe realiteit bedenkt en vormt. Het politieke is
de basis ruimte waar dit proces plaats vindt. Tussen de multitude en constituent power bestaat dus een
onbreekbare band.
Het concept multitude geeft aan constituent power een totaal verschillende dimensie, het wijzigt zijn tijd en
ruimte. De multitude is een geheel van handelende singulariteiten, constituent potenza kan niets anders zijn
dan de actie van de common telos van de multitude. Constituent power is de organiserende dynamiek van de
multitude.
Het concept ‘common’ komt voort uit de definitie van de multitude. De multitude is geen herbevinding van
identiteit, ook geen pure verheffing van verschillen , maar is eerder de bevestiging dat achter deze identiteit
en verschillen een ‘common-ness’ kan bestaan. De multitude is in feite een geheel van singulariteiten, met
dat geheel wordt verwezen naar a common-ness of differences en singulariteiten worden opgevat als het
product van het verschil. De ‘common’ (in de multitude) is nooit het identieke. Het is verwijst niet naar
gemeenschap (Gemeinschaft), het is ook niet de maatschappij (Gesellschaft). Maar het is een diversiteit van
bezittende individuen.
Subjectiviteit als een product van een geheel van relaties.
Singulariteiten handhaven hun eigen kracht, maar ze handhaven deze binnen een relationele dynamiek,
dat het mogelijk maakt om zichzelf en tegelijkertijd het geheel van alles te construeren. Het subject wordt
dus gedefinieerd door haar relaties met het geheel. Het subject kan dus enkel bestaan in verwantschap. De
juridische en politieke kwalificatie kunnen enkele worden toegepast door dit spel van interactie.
Hobbes beschrijft individuen als egoïstische en zelfzuchtige wezens. Hun relatie met anderen is niet
gemotiveerd door liefde, maar door angst and eigenbelang. Individuen zijn constant bezig om te proberen
conflicten in de natuur op te lossen in hun eigen voordeel, met oorlog als gevolg. De dingen verlopen op
deze manier totdat een akkoord of contract is uitgevaardigd. Enkel een contract kan vrede bepalen en een
weg bieden uit deze oorlogstoestand. Individuen worden een volk op het moment dat ze de macht
transformeren. Met andere woorden ze worden het geheel van dragers van rechten erkend door de koning.
Dus het concept van volk verschijnt in de moderniteit als een product van de staat. Het volk als een geheel
van bezittende burgers (bezit is het fundamentele recht) die afstand hebben gedaan van hun vrijheid voor de
garantie van hun eigendom. Voorheen was hun vrijheid een absoluut natuurrecht, nu is het een publiek
30
(subjectief) recht geworden. Met andere woorden het is de staat dat de mate van individuele vrijheid
garandeert, dat nuttig en zinvol is voor de operatie van de staatsmachine en voor de reproductie van
eigendomsrelaties.
In de traditionele moderne opvatting behoudt de idee van het ‘volk’ twee Hobbesiaanse eigenschappen:
3) de transfer van soevereiniteit
4) de compositie van het volk als een geheel van bezittende individuen.
Het concept singulariteit verwijst naar een subject dat participeert in een geheel zonder er een product van
te zijn, van een determinatie dat participeert in een klasse zonder een functie van die klasse te zijn, van een
arbeider die een product produceert dat niet abstract is, maar dat expressief is van zijn of haar potenza.
Hiervoor kunnen we verwijzen naar de multitude als een ‘geheel van singulariteiten’. We spreken over
verschillende singulariteiten, die nooit geïdentificeerd zijn in het geheel, noch zijn ze aparte individuen. De
singulariteit is gevormd door het geheel en maakt het geheel. Singulariteit wordt ondersteunt door
(ondanks ze zichzelf presenteert zonder substantie) haar constituent vermogen, haar potenza. Constituent
power, oorlogsmachines, nieuwe subjectiviteiten, al dit kwalificeert en determineert krachtig the productie
van het gemeenschappelijke zijn (common being).
Algemeen intellect (cfr. Marx’s Grundrisse)
Marx spreekt over algemeen intellect als een fundamentele pijler van de productie, en dus van het
overwinnen van de waardewet, en van het ‘sociaal individu’ als de enige producent van rijkdom. In 1968
hadden de arbeiders deze potenza van het algemeen intellect al gegrepen. In dat jaar opende de
studentenopstand het debat over intellectuele arbeidsmacht en de kapitalistische reactie hierop probeerde
ervoor te zorgen dat intellectuele arbeidsmacht centraal stond in de herorganisatie van de ontwikkeling. Op
dat moment ontstaat er een verder debat: algemeen intellect werd niet langer gezien als een paradigma van
de intellectualisatie van productie, maar als een symptoom en symbool van haar socialisatie. In deze
transitie waren vele interpretatieve breuken: enerzijds diegenen die kennis als een revolutionaire kracht
beschouwen en anderzijds degenen die intellectuele arbeidsmacht beschouwen als een ondermijnende
kracht. Een verdere fase van het debat ontstond in 1980, wanneer het algemeen intellect, al gesocialiseerd,
wordt geïnterpreteerd in subjectieve termen. Van zijnde een functie van het kapitalisme, wordt algemeen
intellect gezien als een dispositief dat subjectief en revolutionair is. Anderen definiëren algemeen intellect in
objectieve termen, door haar structuur te vergelijken met taal. Dit was extreem belangrijk voor het begrijpen
van de productiewijze typisch voor algemeen intellect, maar in dit geval (wanneer algemeen intellect en taal
lijken samen te komen), dan is het zelfs nog meer nodig om vlees en bloed te geven aan deze synthese.
C. Towards an ontological definition of the multitude
De multitude is
4. een immanentie, een geheel van singulariteiten.
Volgens Hobbes, Rousseau en Hegel werd de multitude gezien als chaos en oorlog.
De moderniteitsgedachte stelt dat enerzijds ontrekt de multitude de veelheid van singulariteiten en
verenigt het op een transcendentale manier in het volk, en anderzijds ontbindt de multitude het
geheel van singulariteiten in een massa van individuen. De theorie van de multitude stelt dat we niet
te maken hebben met eigendombezittende individuen, maar met niet-representeerbare
singulariteiten.
5. een klasse.
De multitude is altijd productief en altijd in beweging. De multitude is uitgebuit in de productie.
31
BELANGRIJK: het klasseconcept van de multitude moet anders beschouwd worden dan het concept
van een working class. Als we de multitude als een klasseconcept instellen, dan zal de notie van
uitbuiting gedefinieerd worden als uitbuiting van de samenwerking; hier is het geen samenwerking
van individuen, maar van singulariteiten, uitbuiting van het geheel van singulariteiten, van de
netwerken die dit geheel vormen, van het geheel dat bestaat uit het netwerk, etc. Bemerk dat de
‘moderne’ conceptie van uitbuiting (zoals beschreven door Marx) functioneel is voor een conceptie
van productie waarin individuen gemaakt zijn tot de actoren. Het is enkel doordat er individuen zijn
die werken, dat arbeid meetbaar is door de waardenwet.
De massa is het tegendeel van het kapitaal, op de zelfde manier is het volk het tegendeel van de
soevereiniteit.
6. de potenza.
Deze potenza wil niet alleen zichzelf uitbreiden, maar bovenal wil het een lichaam veroveren: het
vlees van de multitude wil zichzelf transformeren in het lichaam van het algemeen intellect. Wanneer
we deze transitie analyseren of deze zelfexpressie van potenza, kunnen we 3 lijnen volgen:
4) de multitude is de transitie van moderniteit naar postmoderniteit (of van fordisme naar postfordisme). Deze transitie is gevormd door klassestrijden die de vormen van sociale discipline,
typisch voor de moderniteit, ontbinden.
5) algemeen intellect
6) De vrijheid en de vreugde van de innovatieve transitie.
Opnieuw moeten we benadrukken dat het concept van de multitude verschillend is van het volk! De
multitude is niet langer meer verklaard in termen van contractualisme. Het volk is altijd
vertegenwoordigd als een eenheid, waar de multitude niet vertegenwoordigbaar is. Het concept van
de multitude is een singuliere veelvoudigheid. Het volk vormt een sociaal lichaam, wat de multitude
niet doet.
We moeten ook de multitude contrasteren tegenover de massa’s en het plebs. De massa’s en het
plebs zijn vaak gebruikt als termen om een irrationele en passieve sociale kracht te benoemen,
gezien als gevaarlijk en gewelddadig, precies omdat ze makkelijk manipuleerbaar zijn. Aan de andere
kant is de multitude een actieve sociale actor, een veelvoudigheid die handelt. De multitude is geen
eenheid, zoals het volk is, maar tegenover de massa’s en het plebs kunnen we het zien als iets
georganiseerd.
Het rauwe materiaal van de multitude is vlees, of dat common levende substantie waarin het
lichaam en het intellect samenkomen en onscheidbaar zijn. Zoals vlees is de multitude puur
potentieel, de niet-gevormde kracht van het leven, een element van het zijn. Het revolutionaire
monster dat de multitude wordt genoemd en dat verschijnt op het einde van de moderniteit, wil
constant ons vlees transformeren in nieuwe vormen van leven.
De potenza van de multitude, gezien van de singulariteiten dat het omvat, kan de dynamieken van
zijn verrijking openbaren, consistentie en vrijheid.
Vandaag is het heel moeilijk om de productie van koopwaren te onderscheiden van de sociale
reproductie van subjectiviteit. De productie van subjectiviteiten is tegelijkertijd de productie van de
consistentie van de multitude, omdat de multitude een geheel van singulariteiten is. Dat
mechanisme van de productie van subjectiviteit die een gemeenschappelijk figuur heeft in de
multitude openbaart zichzelf om een collectieve praxis te zijn. De multitude is dus tegelijkertijd
subject en product van de collectieve praxis.
32
Volgens Spinoza is de multitude de naam voor een multitude van lichamen. Over deze vastelling hadden we
het wanneer we spraken over de multitude als potenza. Maar dit is niet voldoende. We moeten dus de hele
uiteenzetting hierboven herbekijken vanuit het perspectief van het lichaam.
4) Waar we de multitude definiëren tegenover het concept van het volk, en waar we stellen dat de
multitude is een geheel van singulariteiten, moeten we de naam van de multitude vertalen in
termen van het lichaam. Met andere woorden elk lichaam is een multitude. Er is geen mogelijkheid
voor een lichaam om alleen te zijn. Het lichaam beleeft arbeid, en dus expressie en samenwerking,
en dus materiële constructie van de wereld en de geschiedenis.
5) Waar we spraken over de multitude als een klasseconcept, en dus over een multitude als een subject
van productie en object van uitbuiting, op dat punt is het onmiddellijk mogelijk om de dimensie van
het lichaam te introduceren, in werk en in migratie, het zijn de lichamen die in het spel zijn.
6) We spraken over de multitude als de naam van een potenza. De multitude is een multitude van
lichamen, het drukt potenza niet enkel uit als een geheel, maar ook als singulariteiten. Elke periode
van de geschiedenis van de menselijke ontwikkeling, brengt met zich singuliere metamorfoses van
lichamen mee. De oorzaak van de metamorfoses, die de multitude als ene geheel investeren en de
singulariteiten als een multitude, is niets anders worstelingen, bewegingen en verlangens tot
transformatie.
De potenza van de multitude kan de soevereine relatie elimineren.
We hebben dus 2 stellingen die de opening dragen naar een ontologie van de multitude:
3) de productie van de soevereine macht kan rond het obstakel gaan, maar het kan niet de limiet
elimineren, die gevormd wordt door de relatie van de soevereiniteit.
4) de macht van de multitude kan de soevereine relatie elimineren, omdat enkel de productie van de
multitude het zijn vormt
De grondstelling van de ontologische potenza van de multitude ontwikkelen a.d.h.v. 3 niveaus:
4) theoriën van werk
5) de ervaring van de common. Taal is een principale vorm van de vorming van de common.
6) de potenza van de multitude.
KRITIEKEN OP HET CONCEPT VAN DE MULTITUDE
4) Een eerste deel van kritieken uit zich op de interpretatie van Foucault. Deze kritiek zegt dat een
onjuiste homologie gemaakt is tussen het klasseconcept van het proletariaat en dat van de
multitude. Foucault is een revolutionaire denker; er is geen mogelijkheid om zijn systeem te
reduceren tot een Hobbesiaans mechanisme.
5) Een tweede deel van kritieken is gericht tegen het concept van de multitude als potenza en
constituent power. De multitude als constituent potenza kan volgens deze kritische gedachte niet
tegengesteld worden aan het concept van het volk als een figuur van constituted power. Deze
tegenstelling zou de naam van de multitude fragiel maken in plaats van consistent, virtueel in plaats
van echt.
Het concept van de multitude wordt bekritiseerd voor zijn onmogelijkheid om ontologisch anders te
worden. Met andere woorden voor zijn onmogelijkheid om zichzelf te presenteren als een
voldoende kritiek op soevereiniteit.
De multitude als potenza is geen homologe figuur en tegengesteld aan de macht van de uitzondering
van de moderne soevereiniteit. Het is het product van een radicale tijdelijke discontinuïteit; het is
ontologische metamorfose.
33
6) Een derde deel van kritiek valt het concept van de multitude aan, als een hyperkritische afwijking
(deviatie). Voor deze deviatie betekent dit vooral dat de multitude is geplaatst is in een plaats van
weerstand, van een breuk. Het is duidelijk dat deze kritiek exact tegenover de kritieken van het
eerste deel staan.
Aangezien de multitude een geheel is van singulariteiten, is het in staat in de maximale mediaties en
wetten in zichzelf, wanneer deze symbolen zijn van de common.
A Grammer of the Multitude – Virno
Geertje
Introduction (p. 21-26)
People vs. Multitude: Hobbes and Spinoza
Binnen de discussie tussen de termen People en Multitude zijn Hobbes en Spinoza 2 spilfiguren.
1) Spinoza: voor spinoza duid de term Multitude een veelheid (pluriteit) aan die zich voortzet op
de politieke scene in collectieve actie. Zo wordt die Veelheid een eenheid. De veelheid is een
levensvorm geworden. Het is een term die het sociale en politieke bestaan van de massa (the
many) aanduid. (Spinoza Stelt zo het vertrouwen in menselijke capaciteiten zonder een
hiërarchie, Een massa kan bestaan vanuit de mensen zelf)
2) Hobbes: Volgens Hobbes kunnen de mensen (the people) niet bestaan zonder de staat. Zonder
de staat verkeerd de mensheid in een oorlog van allen tegen allen, De mensen zijn een massa. Er
is een Levithian nodig waar de massa zijn soevereiniteit aan geeft waardoor er vrijheden en
rechten ontstaan voor MENSEN. Hobbes stelt het volk (the people) voor als 1. Hert volk heeft 1
wil. (Voor de staat is er de massa (the many), na de staat is er het One-people, met 1 wil. =
Multitude als een negatieve term.
Exorcized Plurality: The “private” and the “individual”
Hoe heeft de multitude de creatie van de gecentralisserde staat overleeft?
2 gezichtspunten:
1) Liberale gedachtegoed: de tweedeling Privaat-Publiek. De multitude bevind zich in het private
en bevind zich tegenover het volk (het publieke). Het private betekend dan niet alleen het
persoonlijke, niet alleen iets dat het innerlijke leven van een persoon aanbeland maar vooral het
beroofd zijn van een stem, van publieke aanwezigheid. In het liberale gedachtegoed bestaat de
multitude in de private dimensie.
2) Democratisch socialistische gedachtegoed: De tweedeling collectief-individueel. De multitude zit
dan in het individuele. De multitude bestaat uit individuelen die de irrelevante overschot zijn
van de opdeling en multiplicatie die ver van de individuen worden doorgevoerd. Het individu is
onbeschrijfbaar
In een tijd waar grenzen vervagen verliezen die opdelingen echter aan betekenis. Ook de
onderverdeling privaat-publiek en de opdeling collectief-individueel verliezen betekenis. Zelfs de
opdeling tussen burger en producent vervaagd. De hedendaagse multitude bestaat nog uit burgers,
34
noch uit producenten. Het bestaat uit een midden tussen individuen en het collectief. Door die
oplossing van de tweevoud van die begrippen kan er niet langer gesproken worden van een volk
convergerend in de eenheid van de staat.
Noot: De multitude clashed niet met het Ene maar herdefinieert het.
Three approaches to the many
Definities van de hedendaagse multitude kunnen worden geplaatst tegen een achtergrond van de
ontwikkeling van 3 thematische units.
1) Hobbes: De dialectiek tussen angst en het zoeken naar veiligheid. Het concept van volk staat
gecentreerd rond bepaalde strategieën die ontwikkeld werden om gevaar te ontwijken en
bescherming te verkrijgen. De multitude is een manier van zijn volgens Hobbes die zoals alle
vormen van zijn ambivalent is.
2) Relatie tussen concept van multitude en de crisis van het oude tripartitioning van de menselijke
ervaring in werk, politiek en denken (zie notities van de les = Hanna arendt)
3) Subjectiviteit van de multitude.
Labor, Action, Intellect (p. 49-67)
Introduction
Productiemethode wordt hier niet alleen bekeken als economische configuratie maar ook als een
levensvorm. De hedendaagse (postmoderne)multitude heeft als achtergrond de crisis van de
subdivisie van menselijke ervaring in werk, (politieke) actie en intellect. Er trad hier tijdens het
ford-tijdperk een hypridisering op van deze sferen.
1) Labor (werk) is de organische uitwisseling van natuur, de productie van gebruiksgoederen
(stap verder van arbeid wat drukt op het bestaan = produceren van verbruiksgoederen, cyclus
van nooddrift)
2) Politieke actie komt tussen in sociale relaties dus niet tussen natuurlijke materialen. Het heeft te
maken met het onvoorziene, het mogelijke. Deze actie is publiek want heeft nood aan de
aanwezigheid van anderen.
3) Intellect speelt zich af in de private sfeer en heeft te maken met theoretische reflexie.
 Virno stelt dat deze grenzen tussen pure intellectuele activiteit, politieke actie en werk aan
het oplossen is.
Juxtaposition of poiesis and praxis
De sfeer van de arbeid heeft vele van de characteristieken die origineel vij de ervaring van politiek
hoorden geïntrojecteerd. Poiesis heeft zo talrijke aspecten van praxis opgenomen.
Hanna Arendt:Politiek is werk gaan imiteren. De politiek van de 20e eeuw is een soort van fabricatie
van nieuwe objecten: De staat, De politieke partij, geschiedenis,…
><
35
Virno: arbeid heeft de traditionele kenmerken van politieke actie overgenomen. het is in de wereld
van hedendaagse arbeid dat we ons in de aanwezigheid van anderen vinden. De relatie met de
aanwezigheid van de ander, het begin van nieuwe processen en de constitutionele familiariteit met
contingentie, het onvoorziene en het mogelijke.
 Postfordistische arbeid brengt de talenten en kwalificaties in het spel die volgens een seculiere
traditie meer bij de politieke actie behoren.
 Dit verklaard volgens virno de crisis van de politiek. Omdat de ervaring van werk in zich
karakteristieken van politieke actie in zich heeft ondergebracht, lijkt politieke actie
tegenwoordig een overbodige duplicatie van de ervaring van werk. => politieke actie volgt de
procedures en stylistische elementen die de huidige staat van arbeid definieerd maar het bied
een armer, grovere en simplistischere versie ervan.
 De inclusie van zekere structurele kenmerken van politieke praxis in hedendaagse productie
zorgt voor een de-politicerende multitude vandaag de dag. Er is al de veel politiek in de wereld van
de loonarbeid voor politiek om verter te genieten van autonome waardigheid.
On virtuosity. From Aristotle to Glenn Gould
De term Virtuositeit Duid de speciale bekwaamheden aan van een uitvoerend artiest. De activiteit van
een virtuoos wordt door 2 zaken bepaald:
1) Het is een activieit die zijn eigen vervulling vind in zichzelf en dus geen eindproduct heeft. De
activiteit op zich is het product.
2) Een activiteit die de aanwezigheid van anderen vereist. Het vereist een publiek. De activiteit
heeft enkel zin wanneer een publiek de activiteit aanschouwd.
 De 2 kenmerken zijn met elkaar verweven: De aanwezigheid van de ander is vereist, net omdat
er geen eindproduct aanwezig is. De virtuoos moet steunen op getuigen net omdat er geen
circulatie is van een eindproduct.
Auteurs:
1) Aristoteles maakt een onderscheid tussen “labor” en praxis. Labor is het produceren van een
object. Iets wat kan worden gescheiden van actie. Praxis is dan actie waarvan het doen van de
actie ligt in de actie zelf.
2) Hannah Arendt vergelijkt de uitvoerende artiest, de virtuoos met degenen die zijn geëngageerd
in politieke actie. Beiden hebben nood aan een publiek georganiseerde ruimte voor hun werk en
zijn beiden afhankelijk van een publiek voor de performance zelf.
 elke politieke actie deeld met virtuositeit een vorm van continguentie namelijk de
afwezigheid van een afgewerkt product.
 Vb Glenn Gould (pianist) haatte de publieke tentoonstelling van het concert, het performen.
Hij vocht tegen de politieke dimensie van zijn professie. Om zijn virtuositeit niet-politiek te
maken moest hij de activiteit als artiest zo dicht mogelijk bij het idee van labor proberen te
brengen. Hij gaf geen concerten meer maar nam alles op zodat hij wel een eindproduct had.
3) Marx onderscheid twee pricipale types:
a) immateriële, mentale activiteit die ontaard in commoditieten die te onderscheiden zijn van de
producent.
b) producten die niet zijn te onderscheiden van de activiteit van het produceren. (= gelijkstelling
met het onderscheid van Aristoteles tussen materiële productie en politieke actie met het
verschil dat Marx niet bezig is met politieke actie maar met activiteiten-zonder-eindproduct en
36
activiteiten-met-eindproduct.) Activiteiten zonder eindproduct zijn volgens Marx virtuose
prestaties (uitgevoerd door butler, pianist, dancer, onderwijzer,…)
 Voor Marx is virtuose arbeid een vorm van loonarbeid die niet tegelijkertijd productieve
arbeid is.
 DUS: 2 alternatieven voor wat virtuositeit inhoud: Ofwel structurele kenmerken van politieke
activiteit ofwel loonarbeid die geen productieve arbeid is.
 Om te werken in de post-fordistische tijd moet er een publiek georganiseerde ruimte zijn en lijkt
werk op een virtuose prestatie. Die publiek georganiseerde ruimte is volgens Marx de
Cooperatie.
The speaker as performing artist
Iedereen is een virtuoos en is het altijd geweest. Virtuositeit als de activiteit van de spreker =
menselijke verbale taal.
-
Taal is zonder eindproduct en heeft ten alle tijden nood aan een publiek, aan de publiek
georganiseerde ruimte, de aanwezigheid van anderen.
Het verschil tussen poiesis en praxis zit gelinkt aan de notie van parole bij saussure en die van
utterance bij Emile Benviste (waar utterance wordt bedoeld als de activiteit van het spreken en
niet de inhoud ervan). Dit wil zeggen dat het verschil tussen de twee kan worden begrepen
vanuit de aanwezigheid van communicatie in praxis die niet aanwezig is bij poiesis.
- De spreker kan ook zonder script of score. De virtuositeit van de spreker is daarom 2-voudig.
o Er wordt geen eindproduct gecreëerd.
o Spreken laat geen eindproduct achter dat kan worden geactualiseerd in termen van
performance. De act van het spreken maakt enkel gebruik van de mogelijkheid tot taal
(niet van voorgeproduceerde tekst in detail)
 De virtuositeit van de spreker is daarom het prototype van andere vormen van virtuositeit
omdat het in zichzelf de potentiele relatie includeerd (>< afgeleide vormen van virtuositeit die
een gedetermineerde activiteit die kan worden herbeleefd vooropsteld.) VIRTUOOS HANDELEN
= IMPROVISATIE
 Hedendaagse productie wordt virtuoos omdat het in zichzelf de linguïstische ervaring
includeerd. Als dat zo is kan de matrix van het post-fordisme worden gevonden in de
industriële sectors waar er productie van communicatie in termen van communicatie heerst
= de cultuurindustie.
Culture industrie: anticipation and paradigm
Virtuositeit wordt werk voor de massa in de cultuurindustrie. In de sfeer van de
cultuurindustrie is de activiteit zonder eindproduct, communicatieve activiteit met zichzelf als
eindpunt het distinctieve,centrale en noodzakelijke element.  in de cultuurindustrie overlapt
de structuur van de loonarbeid met die van politieke actie.
In de cultuurindustrie waar communicatie geproduceerd word in termen van communicatie zijn
rollen en verantwoordelijkheden tegelijk virtuoos en politiek.
Uit roman van Luciano Bianciardi:In de cultuurindustrie is productiviteit moeilijk te meten. Er is
geen kwantitatieve meting mogelijk van de job van een prietsr, journalist, iemand in public
relations. Er wordt niets hervormd op geproduceerd. =Tertiare sector.
37
Mensen in de tertairer sector hebben vaardigheden en competeties nodig van de politieke soort.
 Virno gaat deels akkoord met de analyse van Biaciardi. Virno stelt da Bianciardi goe heeft
begrepen dat er een politieke dimensie van werk opkomt in de cultuurindustrie maar hij linkt
die dimensie aan het feit dat er in de cultuurindustrie productie heerst zonder eindproduct.
Voor virno ligt het cruciale punt er net in dat diensten die geleverd worden door levende arbeid,
meer en meer vaan lijken op Linguistieke-virtuose diensten (eindproducten zijn volgens hem
niet schaars in de cultuurindustrie)
Welke rol verondersteld de cultuurindustie in relatie tot het overwinnen van het ford/taylor
model?
 Volgens virno heeft het het model verfijnd in het geheel. In de cultuurindustrie is een
vorm van productie te vinden (zelfs in de analyse die Adorno of Benjamin voerden) die
later in de post-fordistische tijd gegeneraliseerd word.
 Frankufurt school:Cultuurindustrie word ook geleid door het fordisctisch model waar
standaardisatie, serialisatie de norm waren. Er was in de cultuurindustrie wel een plaats
voor het informele, ongeprogrammeerde plaats die open was tot onvoorzienheden en
voor communicatieve en creatieve improvisatie maar in tegenstelling tot Virno zag de
frankfurter schule dit eerder als een restant, een informaliteit.
 Voor Virno is die improvisatie, die informaliteit net de spil van het post-fordistische
susteem van communicatie en samenwerking. De Vermenging van virtuositiet, politiek
en werk is uitgebreid tot overal.
Language on the stage
Spectacle= menselijke communicatie die een commoditeit is. Wat via spectacle wordt gebracht is
precies de menselijke mogelijkheid tot communicatie (verbale taal). Maar aan de andere kant is het
ook een commoditeit die belangrijk is voor alle industriële sectoren.
 Langs de ene kant is spectacle een specifiek product van een specifieke industrie (cultuur
industrie). Langs de andere kant is menselijke communicatie een essentieel ingredient van
productieve coöperaties in het algemeen (poiesis).
DUS Spectacle heeft een dubbele natuur.:
1) Een specifiek product van eenparticulier industrie
2) De kern van de “mode of production”
 Vergelijking met geld: geld is een commoditeit op zich (want word zelf geproduceerd) maar is
ook een algemene manier van waarde meten voor alle andere commoditeiten (particulier en
universeel tegelijk).
 Maar terwijl geld de waarde van commoditeiten weerspiegeld en dus toont wat de
maatschappij al heeft geproduceerd, toont spectacle wat een maatschappij kan zijn en doen
(geld is “real abstraction” die refereert naar afgewerkt werk, spectacle is “real abstraction” dat
terugwijst naar werk op zichzelf)
Hypothese van Virno: de communicatie industrie is een industrie zoals anderen met specifieke
technieken, particuliere procedures enz. maar speelt ook een rol van “industrie of the means of
production” (de cultuurindustrie produceert communicatieve procedures die dan bestemd zijn als
“means of production” in de meer traditionele sectoren van onze hedendaagse economie)
= rol van communicatieindustrie
38
Virtuosity in the worplace
Virtuositeit met een instrinctieve politieke dimensie karakteriseerd niet alleen de cultuurindustrie
maar de totaliteit van de hedendaagse sociale productie. In de organisatie van arbeid in de postfordistische tijd is de activiteit zonder eindproduct het prototype van loonarbeid.
Marx: Arbeid activiteit verplaatst naar de kant van de productie in plaats van zijn eigen hoofd actor
te zijn.= Arbeid komt meer en meer overeen met gesuperviseerde, gereguleerde activiteit. De taak
van een arbeider ligt dus niet meer in het afwerken van 1 particuliere taak maar in het veranderen
en intensifiëren van de sociale cooperatie.
Concept sociale cooperatie:
1) Objectieve betekenis: Elk individu doet een verschillende, specifieke taak die allemaal in relatie
worden gesteld.
2) Subjectieve betekenis: Materialiseerd wanneer een opvallend grote portie vanhet individuele
werk bestaat uit ontwikkelen, verfijnen en intensifiëren van de cooperatie zelf.
 In plaats dat arbeiders door ingineurs worden gecoördineerd, worden ze gevraagd zelf nieuwe
coöperatieve procedures de bedenken en produceren. (De activiteit van het coöpereren komt op
de voorgrond te liggen.
 Als subjectieve cooperatie de primaire productiekracht wordt, wordt arbeid gekenmerkt door
linguïstiek-communicatieve kwaliteit = bevat aanwezigheid van anderen (relatie met anderen is
basiselement)
 Arbeid beweegd naat de kant van het onmiddelijke productieve proces in plaats van een van de
componenten ervan te zijn. = productieve cooperatie= publiek georganiseerde ruimte.
Intellect as score
Wat is de Partituur volgens dewelke virtuoos-arbeiders presteren? Wat is het script van hun
linguistieke-communicatieve uitvoering?
 Partituur die door de multitude in de post-fordistiche tijd word opgevoerd is het intellect.
- Marx: General intellect is de parituur van de moderne virtuoos.
= wetenschap en kennis in het algemeen, de know-how waar sociale productiviteit op steund.
 Politicering van arbeid gebeurd net doordat Denken (thought) de primaire bron wordt
van de productie van welvaart.
 Derde facet van de menselijke ervaring (arbeid, politiek, intellect) speelt nu ook mee. Er heerst
een hybridisering tussen de sferen net door dat het intellect, als principale productiekracht,
publiek wordt. Alleen dan verondersteld arbeid een virtuose gelijkenis en kleurt het zichzelf met
politieke tinten.
-
Marx: Exterieur karakter van denken in 2 situaties:
1) Real absraction: “a thought becoming a thing”: bvb geld: geld maakt het idee van
equivalentie “echt” het vertaald het naar een ding.
2) General intellect: de staat waarin mentale abstracties onmiddellijk, in zichzelf, real
abstractions zijn.
 Vandaag de dag manifesteerd “real intellect” zich als communicatie, abstractie,
zelfreflectie van het levende subject.  public intellect is hetzelfde als cooperatie.
-
In productie waar de kern van arbeid in communicatie wordt gezien kan Werken alleen maar
worden beschouwd in relatie tot anderen => virtuositeit in relatie tot iemands publiek
39
-
-
Cooperatie: specifiek product van de activieteit van arbeid en word verfijnt, gepromoot,.. dor zij
die er aan meewerken.
 general intellect heeft nood aan politieke actie omdat een groot deel van het intellect zich
maniefesteerd in de directe activiteit van menselijke arbeid in zijn linguistieke cooperatie.
General intellect=faculteit van het denken, het potentieel
De faculteit van taal is het tegenovergestelde van een gedetermineerd script, een eindproduct.
Virtuositeit van de post-fordistische arbeider = virtuositeit van de spreker.
Veerle
Introduction
People vs. multitude: Hobbes and Spinoza
Spinoza:
Hobbes :
Verdediger van de veelheid
Verafschuwt de veelheid
Veelheid als een permanente vorm zonder
Natuurtoestand => multitude (negatief)
omzetting in het één.
Staat => volk (positief)
Veelheid als een architectuur van civiele
Volk is iets dat een is, er komt één wil tot
vrijheid
stand
 Virno deelt Hobbes zijn visie. Volgens Virno helpt het concept multitude (zoals begrepen bij
Hobbes) om een aantal sociale gedragingen te begrijpen.
 Virno: “it is a negative concept this mulitude: it is that wich did not make itself fit to become
people, in as much as it virtually contradicts the state monopoly of political decision making;
in brief, it is a regurgitation of the state of nature in civil society.
Exorcized plurality: the private and the individual
Many:


In liberale gedachten: in termen van publiek-privaat
o Privaat => multitude:
 Iets persoonlijk, iets met betrekking op het innerlijke leven van een persoon
 Maar privaat betekent vooral ‘deprived of’ een stem, een publieke
aanwezigheid
In sociaal democratische gedachten: in termen van collectief-individueel
o Individuele => multitude (collectief => volk)
Volgens Virno vervagen de begrippen publiek-privaat en collectief-individueel. Ze lopen in elkaar
over.


Dit is net zoals wat er gebeurd is in de sfeer van de productie. Productie kan niet meer
losgekoppeld worden van ethos, cultuur en talige interactie. Bijgevolg kan productie niet
meer louter begrepen worden in termen van economische activiteit. Productie is nu een
breder gebeuren dat betrekking heeft op ervaringen van de wereld.
De categorie van burger en producent vallen weg
40
Gevolg: de multitude botst niet meer met ‘the one’ maar herdefinieert het. Zelf de veelheid
heeft een vorm van eenheid nodig. Deze eenheid is niet langer de staat maar wel de taal, het
intellect, de gemeenschappelijke faciliteiten van het menselijke ras.
Three approaches to the many
drie benaderingen van ‘the many’
1) Forms of dread and refuge (niet te kennen)
De dialectiek tussen angst en de zoektocht naar veiligheid (hobbesiaans). De multitude is de
heersende wijze van zijn vandaag. Maar bevat ambivalenties.
2) Labor, action, intellect
De relatie tussen multitude en de crisis van de oude driedeling van menselijke ervaring in
‘labour, politics, thought.
3) Multitude and subjectivity
Day two: labor, action an intellect
Menselijke ervaringen zijn in te delen in drie fundamentele sferen:
-
-
-
Labor
De organische uitwisseling met de natuur, de productie van nieuwe objecten, een repetitief
en voorzienbaar proces
Intellect
Heeft een eenzaam en onopvallend karakter. Omdat het denken van een individu ontsnapt
aan de opmerking van anderen.
Political action
Is publiek, verzonden naar de exterioriteit
Deze driedelig was altijd duidelijk en onbetwijfelbaar. Maar sinds de post-fordistische samenleving
is deze driedeling aan het vervagen.
“i will maintain, in particular, that the World of so called post-fordist labor has absorbed into itself
many of the typical characteristics of political action; and that this fusion between politics and labor
constitutes a decisive physiognomic trait of the contemporary multitude. “
Juxtaposition of poiesis and praxis (labor – policital action)
Political action heeft vele aspecten van het domein van labor overgenomen. Er vind een
hibridisering plaats tussen labor en political action.
-
Hannah Arendt:
o Politics
=de algemene menselijke ervaring van iets nieuws te beginnen, een intieme relatie
met het onvoorziene, in de aanwezigheid zijn van anderen
41
-
o Politics is de sfeer van labor gaan nabootsen.
Virno: (omgekeerde gedachten dan Arendt)
o Politiek heeft labor niet bevestigd. Maar labor heeft bepaalde traditionele functies
van political actions verworven.
o Dit heeft geleid tot de crisis van politics. Er onstaat gevoel van minachting voor
political action vandaag de dag.
De-politicized multitude:
Er is te veel politics in de wereld van de loonarbeid voor politics as such om te blijven genieten van
een autonome waardigheid.
On virtuosity. From Aristotle tot Glenn Gould
Virtuositeit
a) The speciale eigenschappen van een performing artist
b) Een activiteit die zijn eigen vervulling, doel vindt in zichzelf
- Vb danser, pianist, priester
Aristoteles: onderscheid tussen labor (poiesis) en policital action (praxis)
- Labor: een object wordt geproduceerd
- Political action: het doel, de vervulling van de actie kan gevonden worden in de actie zelf
Marx: onderscheid activeit-met-eind-product en activiteit-zonder-eind-product
- maakt een gelijksoortig onderscheid als Aristotels maar Marx is niet bezig met politieke actie maar
eerder met twee vormen van labor.
- Marx acpeteert de vergelijking activiteit-zonder-eind-product = personal service. Virtuose arbeid is
volgens Marx een vorm van loonarbeid die geen productieve arbeid is.
Hannah Arendt: vergelijkt performing artist, de virutositeit met political action
- Beide hebben een publieke georganiseerde ruimte nodig, en beide zijn afhankelijk van anderen voor
de performance zelf.
 Elke politieke actie is viruoos
Virtuositeit: twee alternatieve invullingen
1. De structurele kenmerken van political activity (geen eindproduct, geëxposeerd worden in de
aanwezigheid van anderen, mate van onvoorziene)
2. Loonarbeid zonder dat het productieve arbeid is
In Post-Fordistische samenlevingen vereist labor een publieke georganiseerde ruimte en lijkt labor op
virtuose performance.
The speaker as a performing artist
Het fundamentele model voor virtuositeit is de activiteit van de spreker!
- Taal is ‘zonder eind product’
42
-
Het spreken maakt gebruik van enkel het mogelijke van taal, de generieke vermogen van taal: en
niet een reeds bestaande tekst in detail.
De huidige productie wordt steeds virtuoser.
 De matrix van post-fordisme kan gevonden worden in industriële sectoren in de welke er productie
van communicatie is: de cultuur industrie
Culture industry: anticipation and paradigm
Virtuositeit werd arbeid voor de massa met het begin van de cultuur industrie. Activiteiten zonder eind
product namelijk communicatie activiteiten zijn centrale elementen van de cultuur industrie. Hierdoor is er
in de cultuur industrie een overlapping ontstaan tussen loonarbeid en political action.
Bianciardi:
- Citaat van Bianciardi in verband met Teritiary
o Mensen produceren niet vanuit het niets, mensen transformeren niet
o Belangrijk worden vaardigheden van ‘political kind’
o Er is geen zichbare productie van goederen die meetbaar zijn
 Virno over Bianciardi: Bianciardi onderlijnt de opkomst van de politieke dimensie van arbeid in de
cultuur industrie. Bianciardi ziet deze link omwille van het feit dat de cultuur industrie geen
producten produceert die onafhankelijk zijn van de activiteit zelf.
>< volgens Virno is stelt echter dat dit niet de belangrijkste reden, link is. Virno stelt dat
terwijl materiële productie plaats vind via geautomatiseerde systemen, de diensten die
geleverd worden door levende arbeid sterk lijken op talige-virtuoze diensten.
Anticipation: In de cultuur industrie van Adorno en Horkheimer waren reeds tekenen van productiewijzen te
vinden die later in de Post-Fordistische maatschappij veralgemeend zullen worden.
Maar..
Paradigm: de standaardisatie, de patronen en schema’s die in de cultuurindustrie van Adorno en Horkheimer
centraal staan worden minder belangrijk in een postfordistisch tijdsperk volgens Virno.
De informaliteit van communicatief gedrag, het onverwachte aspect , improvisatie zijn centrale kenmerken
geworden in het Post-Fordisme.
Language on the stage
Post-fordistische multitude is een multitude van virtuositeit, van arbeiders die, om te werken gebruik maken
van political skills.
Spektakel
= menselijke communicatie die een commodity is geworden - Debord
- Spektakel heeft een dubbele natuur
a) Spektakel is een specifiek product van een specifieke industrie nl de cultuur industrie
b) Op post fordistisch vlak, menselijke communicatie is een essentieel aspect van
productieve coöperatie in algemeen. Dus het is de regerende productiekrachtdie binnen
dringt in de industrie in zijn algemeenheid en de poiesis in zijn totaliteit.
What presents the spectacle, so to speak, are the productive forces themselves of society as they overlap, in
ever-greater measure, with linguistic-communicative competencies and with the general intellect.
43
Spektakel en geld
- geld meet het resultaat van een productieproces
- spektakel omvat de productieve proces in zijn mogelijkheid, potentieel.
o Het onthult wat mensen kunnen doen
o real abstraction bij Marx is geld, real abstraction bij Debord is het spektakel
de cultuur industrie produceert communicatieve procedures, die ook bestemd om te functioneren als
productiemiddelen in de meer traditionele sectoren. De rol van de cultuur industrie wanneer post fordisme
zich volledig heeft ingeworteld is : een industrie van communicatiemiddelen.
Virtuosity in the workplace
Virtuositeit kenmerkt niet enkel de cultuur industrie maar de hele totaliteit van sociale productie.
Activiteiten zonder eind product worden het prototypen voor loonarbeid in het postfordisme.
- Dit was reeds voorzien door Marx in de Grundrisse
o De taak van een arbeiders heeft niet langer betrekking op het vervolledigen van een
singuliere taak maar wel op het veranderen en intensifiëren sociale coöperatie.
 Sociale coöperatie bij Marx
a) Objectieve betekenis: elk individu doet specifieke verschillende dingen en
worden in relatie tot elkaar gebracht door een ingenieur of door de managers.
b) Subjectieve notie: het materialiseert wanneer een opvallend van individueel
werk bestaat uit ontwikkeling, verfijnen en intensifiëren van coöperatie zelf
 De subjectieve notie is relevant in het postfordisme
Wanneer subjectieve coöperatie een primaire productiekracht wordt, tonen arbeidsactiviteiten een
linguistieke communicatieve kwaliteit, die de aanwezigheid van anderen met zich mee brengt.
Wanneer taal wordt ondergebracht in een kapitalistisch proces betekent dit een vervreemding voor de mens
van wat hem tot mens maakt.
Intellect as a score
Naast een hybridisering van politiek en werk is er ook een hybridisering van werk en denken. Het script
uitgevoerd door de multitude in het post fordisme is ‘the intellect’, het denken als een algemeene
menselijke faculteit.
General intellect bij Marx
= de mogelijkheid van wetenschappelijke kennis als productiefactor, gematerialiseerd in
machines/techniek
-general intellect is een real abstraction namelijk iets dat een gedachten omzet in een ding
 Marx beschouwt general intellect als een wetenschappelijk objectieve mogelijkheid , als een systeem
van machines. Maar dit is niet alles. Het general intellect bestaaat ook als atribuut van de levende
arbeid. Het general intellect manifestert zichzelf vooral vandaag als een comunicatie, acstratie,
zelfreflextie van levende subjecten.
44
 Public intellect is hetzelfde als cooperatie
-
Marx maakt een onderscheid tussen de arbeider en zijn werk aan de ene kant en het materiaal aan
de andere kant.
 Maar het is niet meer langer correct wanneer de activiteit van arbeid vooral uit communicatie
uitvoeringen bestaat. Dan moet men rekening houden met arbeiders in relatie met andere
arbeiders.
General intellect bij Virno
= denkvermogen in het algemeen. Het general intellect is het intellect in general. De faculteit van het
denken, het mogelijke uit ontelbare particuliere realisaties.
Cooperatie omvat in zichzelf de communicatie capaciteit van het menselijke zijn. Het general intellect vereist
virtuose handelingen.
De relatie tussen het script en de virtuose handelingen is gereguleerd door normen van het kapitalisme. Het
general intellect manifesteert zichzelf vandaag als een vereeuwiging van loonarbeid, als een hiërarchisch
systeem, als de pilaar van de productie van surpluswaarde.
The principle of individuation
De multitude bestaat uit een netwerk van individuen, the many als singulariteit. Deze singulatireiten zijn een
punt van aankomst en geen beginpunt. Ze zijn het resultuut van een proces van individualisatie. De preindividual reality’ gaat vooraf aan deze individualisatie. Deze pre-individualisatie reality bestaat uit iets
gemeenschappelijk, universieel en onverschillend.
De pre-individual reality bestaat uit drie componenten:
1. Biologische basis: zintuigelijke ervaringen
2. Talige basis: individualisering gebeurt in en doorheen taal
3. De productie basis
Simondon: twee thesisen:
1. De individualisatie is een nooit eindigend proces
Het subject bestaat uit en verwevendheid van pre-individuele en individuele kenmerken
2. Het collectieve leven staat de individualisatie niet in de weg maar stimuleert ze juist
Het sociale individu
= het individu is sociaal omdat in het individuele het ‘general intellect’ aanwezig is
-sociaal individu is een eenheid van tegenstellingen. Virno lost dit op door niet te spreken van sociaal
individu maar van de multitude.
Art & Activism
(commonalism = a French theory of government which holds that commune should be a kind of independent state, and
the national government a confederation of such states, having only limited powers. It is advocated by advanced French
republicans, but it should not be confounded with communism. Cfr. Webster’s Unabridges Dictionary)
45
Still dreaming of communism?
Volgens Paolo Virno is post-fordisme het communism van het kapitaal.
Hardt en Negri stellen in Empire dat het hedendaagse kapitalisme gebaseerd is op coöperatieve interactiviteit door
linguïstische, communicatieve en effectieve netwerken dat een potentieel bepalen voor een zeker spontaan en
elementair communisme.
Post-fordistisch kapitalisme creëert de onmiddellijke condities voor een radicale vorm van economische en politieke
democratie, verdergaand dan de onderdrukkende eenheid van de Staats-vorm.
Laermans denkt niet dat er in het westen een dreigende revolutie bestaat van de multitude. Evenmin heeft Laermans
het over een radicale democratie dat de Staat weg wil. Noch over het geloof dat zelforganiserende netwerken van
samenwerkende immateriële arbeiders het wondermiddel zijn voor de vele sociale en ecologische problemen.
De basisvraag van de kritische theorie is: welke mogelijkheden voor een meer gelijke en vrije vorm van samenleven
worden er geopend door de tijd waarin we leven?
The new productivity of immaterial labour
In China heerst er de logica van het fordisme, met een kapitalistisch management en een panoptische staat. Tegenover
in het westen is er een post-fordistische realiteit van een creatieve economie, die het vermogen om na te denken en uit
te vinden, te communiceren en te voelen bevordert. De eventuele materiële arbeid die nodig is om goederen te
produceren die in het westen worden uitgedacht, worden geoutsourced naar China en andere lage loonlanden, maar
enkele resultaten van creatieve immateriële arbeid worden direct aangeboden in de vorm van communicaties naar de
massa of een niche publiek (commerciële televisie of websites).
Immateriële arbeid heeft een coöperatieve natuur. Autonoom marxisme focust specifiek op de verscheidene vormen
van productieve samenwerking, dat duidelijke de meer traditionele indeling van arbeid overstijgt. De fordistische
assemblagelijn die communicatie uitsloot is vervangen door “een spreken”. Een communicatieve productieketen dat
steunt op echte “linguïstische machines” die het vlot maken en de versnelling van de informatiecirculatie als
voornaamste doel hebben. Immateriële arbeid hangt samen met een alomvattende vorm van productief leven, een
nieuwe subjectiviteit dat gericht is op de realisatie van iemands individuele algemene capaciteiten om te voelen, te
denken en te communiceren doorheen diverse vormen van samenwerking met anderen.
Negri, geïnspireerd door Michel Foucault, heeft het over biopolitieke productie.
De multitude is ‘een geheel van productieve singulariteiten aan het werk – en dus – productief zijn’. Negri beklemtoont
dat singulariteiten (een notie dat hij heeft geleend van Gilles Deleuze) verschillen van individuen. Het zijn nietvoorspelbare singulariteiten. Een individu wordt gedacht als een relatief stabiele essentie of zelf dat kan uitgedrukt
worden of gerepresenteerd worden. Een singulariteit daartegenover is de momentane actualisatie van een virtuele
potentialiteit, en dus een tijdelijke verschijning. Singulariteiten danken hun echte bestaan aan de specifieke interacties
binnen een netwerk.
The common as a base and a result
Een multitude combineert eenheid met verschil. Hetgene wat een bepaalde multitude van immateriële arbeiders
verenigt, is de virtuele en het reële eigenschap van hun mogelijkheden om te denken, te voelen en te communiceren.
De eenheid van de multitude is daarom altijd al gegeven, aangezien het noodzakelijk steunt op het intelellect, het
lichaam en de taal als de open potentiëlen dat het common menselijk bestaan definiëren.
Post-fordistische immateriële arbeid is in wezen common.
In de context van immateriële arbeid resulteert het algemeen common in een common productie van een altijd
particuliere common: door collectieve praktijken, de toestand van het-in-gemeen hebben, wordt getransformeerd in
een proces in het maken van de common. Bijvoorbeeld: een nieuw software programma. Enerzijds is het de tijdelijke
46
uitkomst van de voorgaande samenwerking in een netwerk dat gevormd wordt door de common potentialiteit om te
denken en te communiceren. Anderzijds handelt het als een particuliere common dat toekomstige samenwerking
mogelijk maakt, en dit zowel binnen als buiten het krachtveld waar het ontwikkeld is.
Exploitatie en vervreemding in zijn post-fordistische vorm: de onteigening van common door het kapitaal volgens de
logica van eigendomschap en commodificatie.
Productieve samenwerking is inderdaad in verre mate een zelforganiserend proces dat na een verloop van tijd binnen
groepen van immateriële arbeiders wederzijdse solidariteit, gedeelde verwachtingen, bepaalde vormen van
werkovereenkomsten genereert.
Neoliberale governmentality ontkent dus paradoxaal de productiviteit en wezenlijke natuur van de samenwerking dat
het onteigent. Dit resulteert vaak in een wezenlijke scheiding tussen een informele common productiviteit en zijn
formeel management, tussen verkenning van de overmaat aan mogelijkheden gegeven door de samenwerking en haar
afwisselend zachte en brutale bedwingging, tussen het potentiële en macht. Negri stelt dat binnen de nieuwe figuur
van de kapitalistische relatie, de overmaat maakt de constitutie van ruimte voor het zelfvalorisatie mogelijk dat
kapitalisme niet volledig kan opnemen. Deze observatie wijst naar de primaire contradictie binnen het hedendaags
post-fordisme: the potentialiteiten van het denken, het voelen en het communiceren, dat de multitude van immateriële
arbeiders tegelijk mobiliseert en singulariseert, maakt altijd een gemeenschappelijke productiviteit mogelijk dat de
heersende machtsrelaties overschrijdt binnen hetgeen het omsluit. De wrijving tussen het potentiële en macht, virtuele
rijkdom en opgelegde armoede, wordt precies getoond in de vele onderverdelingen van de exploitatie en
commodificatie van gemeenschappelijkheden, gaande van de collectieve toeëigening van niet officiële mogelijkhheden
door software ontwikkelaards in hun vrije tijd voor het illegaal delen van muziekfiles. Ze kondingen geen utopische
toemkomst aan dat de oude ideeën van het communisme herleven, maar ze vragen voor een nog uit te vinden
commonalist politics.
Commonalism as a politics yet to come
Commonalism erkent de biopolitieke natuur van het hedendaags post-fordisme, dat artificiële machinerie koppelt aan
de open pure potentiële natuur van het menselijke leven binnen coöperatieve assembalges.
Hardt en Negri stellen dat de stad is voor de multitude wat de fabriek was voor de industriële arbeidsklasse. De grote
steden vandaag zijn inderdaad de sociale milieus die immateriële arbeiders vitale bronnen bieden zoals het stimuleren
van contacten of verschuilende sociale scènes en koesterende subculturen.
Commonalism houdt rekening met de realiteit van het post-fordisme, dat door processen van toe-eigening, privatisatie
en commodificatie de verscheidene resultaten van collectieve productiviteit van de multitude uitbuit en dus ook zijn
potentiële rijkdom reduceerd.
Common goods
voorbeelden: biologische erfenis, verscheidene vormen van kennis ontwikkeld door samenwerking, die resulteren in
software, boeken, kunst, tv programma’s, enz.
We hebben nood aan een drastische herziening van de bestaande patenten, copyright en auteursrechten, gezien vanuit
het perspectief van een gemeenschappelijk leven.
Paolo Virno en Antonio Negri stellen dat we geen nood hebben aan minder, maar aan meer overheidsregulatie. We
moeten ook de staat vanuit het gezichtspunt van een commonalist govermentality herdenken, dat de constititionele
scheiding tussen het publieke domein en het rijk van de common erkent. Een radicale hervorming van de Staats-vorm is
nodig.
Means without End – Agamben
Tessa  Valt weg
47
Krisis – Laermans
Soevereiniteit, biopolitiek en moderniteit:
een kritische lezing van Giorgio Agambens’ Homo Sacer
Agamben: filosoof
Instrinsieke relatie tussen


Het kunnen afkondingen van de uitzonderingstoestand (=het van wettelijke
bescherming uitgezonderde leven) OF
Het vermogen van een soeverein om fundamentele rechtsregels tijdelijk buiten werking
te stellen
Productie van zgn ‘naakt leven’
Het in elkaar grijpen van uitzonderingstoestand en ‘naakt leven’ is paradigmatisch voor het nazi-kamp,
waarin het van wettelijke bescherming uitgezonderde leven potentieel ten dode opgeschreven was.
Het kamp is géén historische afwijking, maar ‘de verborgen matrix, de nomos van de politieke ruimte waarin
wij nog leven’ = radicale visie op politieke moderniteit.
Voorbeelden van uitzonderingswetten: Amerikaanse wetten tegen terrorisme.
Voorbeelden van ‘kampen’ = transitzones op luchthavens of tijdelijke opvangcentra + nieuwe stromen van
illegalen en asielzoekers.
Zijn visie wordt gevoed door herinterpretatie van ideeën van Foucault over biomacht → betrekt ze op de
grondstructuur vd soevereine macht, die al te vinden is in het oude Rome, en schuift via de rechtsfiguur vd
uitzonderingstoestand soevereine macht en biomacht in elkaar. Onderhavig onderzoek betreft juist dat
verborgen punt van samenkomst vh institutioneel-juridisch (of soevereine RL) en het biopolitieke
machtsmodel.
Laermans gaat kritiek geven op Agamben:




Noties van soevereiniteit, naakt leven en biopolitiek worden in meerdere, niet meteen
onderling consistente betekenissen gebruikt
Vergelijking met werken van Foucault
Paradigmatische werkwijze
Eenzijdigheid van een anti-etatistisch denken dat de moderne politieke machtsuitoefening enkel
vanuit haar uitzonderlijke manifestaties begrijpt
Van Foucault via Schmitt naar Agamben
Foucault verlegde de focus vh juridisch (rule of law) en representatief (rule of the people) kader waarbinnen
politieke beslissingen tot stand komen NAAR datgene wat een moderne overheid feitelijk beheert en
48
reguleert → het leven zelf (bios) dus. Moderne machtsuitoefening = biomacht (disciplines vh lichaam en
regulaties vd bevolking). Biopolitiek = levensbeheer van bevolking. Later ipv noties biomacht en biopolitiek:
bestuurlijkheid.
Dubbel onderscheid tussen moderne biomacht en soevereine machtsuitoefening die tot aan moderniteit
domineerde.

ALGEMEEN FUNCTIONEREN
 BIOMACHT:
o Veelvormig geheel van disciplines en reguleringen
o Richt zich op individuele of generische lichaam als drager van leven
o Wil diversiteit aan levensuitingen niet onderdrukken maar afstemmen op
algemene, in kennis verankerde normen
 SOEVEREINE MACHT
o Eenheid door figuur van vorst en/of staatsapparaat
o Adresseert hieraan onderworpen subjecten
o Bewaakt primair conformiteit aan rechtsregels die verkeer tussen soeverein en
onderdanen regelen & soevereine machtsuitoefening legitimeren
Soevereine macht (als publiek recht) blijft naast biomacht werkzaam in de politieke moderniteit.
Juridisch dispositief gaat meer functioneren conform de normaliserende logica vd biomacht: de
‘procédés vd normalisatie koloniseren steeds meer de wettelijke procedures”.

PRINCIPIEEL ANDERE INZET
 BIOMACHT
o Reguleert leven en normeert
 SOEVEREINE MACHT
o Letterlijke afnemer van leven: legt beslag op diensten, producten of bezittingen
van onderdanen en zo nodig zelfs op hun leven, bv bij zware juridische
overtredingen of in oorlogstijd = het recht om ter dood te bregen of in het leven
te laten (<-> moderne biopolitiek)
o Kern: thanato-politiek
ENERZIJDS benadrukt Foucault de juridische band tussen soeverein en onderdaan = juridisch-discursieve
model van machtsuitoefening. ANDERZIJDS focus op mogelijkheid om te doden (klassieke soevereine macht
in politieke premoderniteit). Agamben ontvouwt een directe relatie tussen beide karakteriseringen. Juist de
in alle opzichten uitzonderlijke juridische bevoegdheden vd soeverein (Schmitt), stellen hem in staat om het
leven aan de dood bloot te stellen.
Lange traditie van natuurrechtsdenken (bv Hobbes) → soeverein pacificeert territorium in ruil voor
onderschikking of gehoorzaamheid, maar tegelijk beschermen een aantal onvervreemdbare rechten de
onderdanen tegen mogelijk machtsmisbruik door een despotische soeverein. In tijden van opstand of oorlog
kan de soeverein legitiem levens opeisen: wettigt uitzonderlijke maatregelen (bv opschorten basisrechten).
Soeverein maakt uit of er sprake is van uitzonderingstoestand. Agamben (vgl Schmitt): vermogen om te
beslissen over de uitzonderingstoestand maakt het wezen vd soevereine macht uit. Soeverein is paradoxale
grensfiguur tegelijk binnen en buiten de rechtsorde. Heeft voor het scheppen van het recht NIET het recht
nodig.
49
Agamben: rechtsfiguur vd uitzonderingstoestand heeft meer algemene draagwijdte + verduidelijkt dubbele
structuur vh westers juridisch systeem. Normatief & juridisch element (potestas) en anomisch &
metajuridisch element (auctoritas). Het recht betrekt zich ook op niet-recht, dat gewoon het anomische
leven zélf is, door het buiten te sluiten (‘het is onwettelijk’) maar het zo ook ex negativo IN te sluiten (‘de
wet zegt dat het onwettelijk is’). Deze paradoxale relatie tussen binnen en buiten waarin het recht het
anomische leven insluit door buiten te sluiten = uitzonderingsrelatie.
Deze relatie wordt geïntensifieerd tot aan het punt waar beide elementen niet langer vallen te
onderscheiden:
o
ENERZIJDS: wordt ingesteld onder verwijzing naar feitelijke ongeregeldheden (toestand van anomie),
via een soevereine beslissing die in principe wettelijk kàn maar zich aan iedere wettelijke norm
onttrekt en daarom zélf ook een anomisch karakter bezit
o
ANDERZIJDS resulteert deze beslissing in een situatie waarin het leven niet langer beschermd is door
bv constitutionele regels en daarom wordt blootgesteld aan een ongeregelde machtsuitoefening
door politie, leger of geheime diensten.
Deze niet door wetten gedekte daden (in uitzonderingstoestand) bezitten echter potentieel een wettelijk
karakter, al blijft het vaak onduidelijk of ze dit ook echt hebben. → ZOWEL de soevereine beslissing over de
uitzonderingstoestand ALS de gecreëerde situatie verwijzen naar ‘een zone waar buiten en binnen, chaos en
normale toestand zich niet onderscheiden’.
Agamben: uitzonderingstoestand is het middel dat ultiem de 2 aspecten vd juridisch-politieke machine moet
koppelen en bij elkaar houden door het instellen ve dempel van onbeslisbaarheid tussen anomie en nomos,
tussen leven en wet, tussen auctoritas (de metajuridische autoriteit van soeverein of staat) en potestas (de
juridisch gebonden machtsuitoefening).
Soevereine biopolitiek als de productie van naakt of doodbaar leven
Agamben: primair juridische invulling van ‘soevereiniteit’. Het geheel of gedeeltelijk rechteloos gemaakt
leven wordt zo prijsgegeven aan een politioneel bestuur dat nooit helemaal buiten de juridische orde zit,
maar op de scheidingslijn = uitsluitende insluiting = oorspronkelijke kern vd soevereine macht. De productie
van een biopolitiek lichaam is het oorspronkelijke werk vd soevereine macht. Het gaat om het ‘vermogen’
(potenza). Of deze potenza die constitutief is voor de soevereine potestas en auctoritas ook effectief
geactualiseerd wordt.
Inzet van Homo sacer: het op elkaar betrekken van soevereiniteit en biopolitiek. Verschil met Foucault:
biopolitiek is NIET primair niet-juridische, normaliserende levensbeheer van bevolkingsniveau binnen
moderniteit maar WEL soevereine mogelijkheid om het leven ‘te ontwettelijken’ binnen de
uitzonderingstoestand.
Foucault: moderne biopolitiek ↔ Agamben: soevereine biopolitiek
Soevereine biopolitiek => structurele band tussen macht en leven ligt in de mogelijkheid om het leven van
juridische bescherming uit te zonderen en zo te verbannen naar een zone waar ‘de kracht van de wet’ niet
langer geldt en daarom steeds ‘de wet van de brute kracht’ dreigt te regeren. Het naakte leven = het door
de soeverein rechteloos gemaakte leven dat in de ban blijft van het recht maar tegelijk wordt prijsgegeven
aan de mogelijkheid van onwettelijk geweld (in het bijzonder door ‘wetsdienaren’) = biopolitieke lichaam dat
50
de soevereine macht veronderstelt en reëel produceert bij het nemen van uitzonderingsmaatregelen, of het
nu gaat om een absolute vorst of een modern-democratische rechtsstaat. Vanuit de soevereiniteit gezien is
alleen het naakte leven echt politiek.
Naakte leven (vgl Benjamin) en de Romeinse rechtsfiguur vd homo sacer (heilige mens, heilig leven). Volgens
Romeinse bronnen: ‘heilige mens’ = iemand die owv een misdaad buiten de wet is gesteld en politiek in de
ban is gedaan en drm straffeloos kan worden gedood maar NIET geofferd. Homo sacer = voorwerp van
dubbele uitsluiting: politiek-juridisch (profane sfeer) én religieus (sacrale sfeer). Agamben schuift beide
noties ineen en zo ‘homo sacer’ = principieel doodbaar leven. Mogelijkheid om gedood te worden door
soeverein of diens vertegenwoordigers (↔normale tijden waarin soeverein leven beschermt) bezegelt
intrinsieke band tussen soevereine biopolitiek, uitzonderingstoestand en leven. Politieke macht = leven dat
zonder meer gedood kan worden en juist door deze blootstelling aan de dood gepolitiseerd wordt (↔
natuurrechtstraditie en idee van ongeregelde natuurtoestand).
Associatie van uitzonderingstoestand MET doodbaarheid, (juridisch) naakt MET heilig (doodbaar) leven...
 ... verbindt 2 elementen die Foucault over soevereine macht nog onbemiddeld naast elkaar laat
staan, nl.
o
o
Idee dat deze een juridisch-discursief karakter bezit
Komt tegelijk neer op het ‘recht om ter dood te brengen of in leven te laten’.
Soevereine actualisering vd mogelijkheid om naakt leven te produceren is synoniem met de soevereine, dus
politieke beslissing om de uitzonderingsrelatie te activeren.
Roepen vragen op:


Directe koppeling van juridische beslissingsmacht EN het vermogen om het leven bloot te stellen aan
de dood binnen het soevereine dispositief
Verbinding daarvan met de notie biopolitiek
Kern van juridisch potentieel (soevereine macht als wettelijke macht): wetten opschorten (negatie vd
wettelijke orde) → metajuridische auctoritas vormt de essentie vd juridische potestas. Agamben neemt
Schmitts descionisme als uitgangspunt van zijn beschouwingen (niet meteen plausibel!!).
Agamben verbindt soevereine macht met idee van biopolitiek via de figuur vh naakte leven. Deze koppeling
berust in feite ook op negatie: wanneer de soevereine machtsuitoefening neeromt op het kunnen
blootstellen vh leven aan een mogelijke dood binnen de uitzonderingstoestand, is de soevereine biopolitiek
virtuele thanatopolitiek.
De moderne soevereine biopolitiek
1) De captatie van natuurlijk leven of zoé
Agamben trekt benadering vd soevereine biopolitiek door naar de politieke moderniteit. Het bijzondere vd
biopolitiek in de moderne tijd ligt in het feit dat het natuurlijk leven op zowel individueel als
bevolkingsniveau het object wordt ve steeds uigebreidere politieke regulering. Band tussen leven en
soevereiniteit vd moderne natiestaat: logica vd moderne soevereine biopolitiek blootstellen.
Moderne soeverein = schrijft het leven vanaf de geboorte in binnen een nationale politiek-juridische orde.
Iedere nieuwgeborene is (conform principe van jus soli (recht vd geboortegrond) of jus sanguinis (recht vh
51
bloed) of combinatie) een onderdaan en dus burger of rechtssubject. Door overgang van
koninklijke/goddelijke soevereiniteit NAAR nationale soevereiniteit is biologische lichaam zowel object van
regulering als subject van rechten → drager van individuele vrijheden en van onderwerping aan soevereine
macht.
Subject:


Ondergeschikt binnen machtsrelatie
Autonoom kunnen handelen: beschikt over zelfbewustzijn en vrije wil
In de politieke moderniteit vormt ieder nieuwgeboren lichaam het directe knooppunt tussen tussen
individualiteit en soevereiniteit = biologisering vd notie rechtssubject. Als levend lichaam is ieder mens
drager van onvervreemdbare rechten.
Onderscheid tussen zoé (louter leven) en bios (levensvorm), zoals bij Aristoteles. Biologisch vs politieke
lichaam. Dmv politiek lichaam onderscheidt de mens zich van dieren of planten: talig wezen met telos/doel.
Mens laat in de sfeer van zoon politikon de sfeer van het zoé achter zich te laten.
Moderniteit luidt een cesuur in omdat nu het natuurlijk gegeven leven de inzet en zelfs de hoeksteen van
ieders politiek bestaan wordt: de intrede van het zoé in de sfeer vd polis, de politisering van het naakte
leven als zodanig vormt hoe dan ook het beslissende feit vd moderne tijd en markeert een ingrijpende
transformatie vd klassieke politiek-filosofische categorieën.
Moderne soeverein biopolitiek is dus wezenlijk zoé-politiek. Agamben beklemtoont soevereine inclusie van
leven binnen de natiestaat bij geboorte (↔ Foucault). Bij Foucault vooronderstelt biopolitiek op
bevolkingsniveau immers dat de geviseerde lichamen ook ‘genationaliseerde’ levens zijn waarop een
overheid van rechtswege mag ingrijpen.


Foucault: soevereiniteit vd natiestaat en daarmee samenhangende juridische captatie vh leven is
algemene voorwaarde voor moderne biopolitiek.
Agamben: door sterke band tussen soevereiniteit en naakt leven -> invoeging vh natuurlijke leven via
geboorte in moderne natiestaat zoals hij dit ziet in zn visie (zie boven)
Gelijkstelling van naakt leven en natuurlijk-biologisch leven of zoé wanneer de politieke moderniteit aan
de orde is.
Naakte natuurlijke leven = hoeksteen vd moderne soevereine biopolitiek
In de moderniteit is het naakte leven geen rechteloos gemaakt en daarom soeverein geproduceerd
‘biopolitiek lichaam’ dat doodbaar is, MAAR het natuurlijke leven dat bij de geboorte door de natiestaat
soeverein wordt ingeschreven in de juridisch-politieke orde en aan deze invoeging altijd ook rechten
ontleent.
2) Onderscheiden tussen ‘waardig’ en ‘onwaardig’ leven
Betekenisverschuiving: naakte leven valt helemaal niet samen met het natuurlijk-biologische leven en het is
daarom verkeerd om een directe relatie te leggen tussen het leven in de natuurtoestand en de soevereine
macht (vgl Hobbes). Ondergraaft ...



Eerder gesmede band tussen soevereiniteit als het nemen van letterlijk uitzonderlijke beslissingen
Het juridisch-discursieve machtsmodel
Productie van doodbaar leven
Later poogt Agamben deze 3ledige relatie te herstellen.
Nieuwe gedachtengang berust op het opnieuw invoeren vh onderscheid tussen de notie van zoé of
natuurlijk-biologisch leven en de categorie vh naakte leven als ‘heilig’ of doodbaar leven.
52
Natiestaten doen een grootse investering in het natuurlijke leven maar daarbinnen onderscheiden tussen
‘een om zo te zeggen authentiek leven en een naakt leven dat van alle politieke waarde beroofd is’. 1ste vorm
van leven geldt als waardevol, terwijl het daarvan afgezonderde leven synoniem is voor ‘leven dat het niet
waard is geleefd te worden’.
Het als waardeloos beschouwde leven correspondeert wel exact met het naakte leven vd homo sacer.
Waardeloze leven kan straffeloos worden gedood, zoals in naziregime (‘radicale hygiëne’). Deze historische
tragedie is GEEN uitzondering mr belichaamt de biopolitieke grondstructuur vd moderne tijd.
Nu nog altijd een tijdperk waarin het verschil tss waardevol en onwaardig leven, een normaal geacht zoé en
een daarvan afgezonderd naakt of principieel doodbaar leven de harde kern uitmaakt vd soevereine
biopolitiek. Het naakte leven is een potentiële toestand van IEDER normaal functioneren biologisch lichaam
(kan per toeval zo gebeuren ook).
Onderscheid waardevol en waardeloos leven → grens bepalen tussen ter dood te brengen en in leven te
laten. Het afzonderen vh waardeloze en daarom naakte of doodbare leven binnen het natuurlijk-biologische
leven vormt hét wezen vd moderne soevereine biopolitiek. In een moderne biopolitiek is diegene soeverein
die over de waarde of onwaarde vh leven beslist. Relatie van dit soort soevereine beslissingsmacht met het
vermogen om de uitzonderingstoestand in te stellen. Bij de harde kern vd moderne soevereine biopolitiek
gaat deze band verloren.
In de biopolitieke moderniteit komt soevereiniteit nog steeds neer op de beslissing over het naakte leven,
maar over de grenzen vd uitzonderingstoestand heen grijpt  onderscheid tussen voormoderne en
moderne soevereine biopolitiek, MAAR geen historische continuïteit want hoewel in beide gevallen het
leven potentieel doodbaar wordt, ligt de relatie met de juridische orde anders binnen deze 2 modi van
productie van naakt leven. Bv racistische wetten (nazi) ≠ tijdelijk buiten werking stellen van juridische
normen.
2 dimensies van moderne soevereine biopolitiek:


Moderne soeverein of natiestaat eigent zich vanaf de geboorte het zoé of biologisch leven toe door
dat te ‘verwettelijken’.
Naakt leven = natuurlijk leven
Het wezen vd moderne soevereine biopolitiek ligt in het vermogen om binnen dit natuurlijke leven
tussen een waardige en onwaardige variant te onderscheiden.
Naakt leven = een daarbinnen afgezonderd geheel van levensuitingen die als waardeloos worden
beschouwd.
Enkel de onderdaan ve natiestaat kan in bep omstandigheden voorwerp worden vd euthanasiewetgeving
van diezelfde soeverein. Wat met de verhouding tss politiek en medische wetenschap bij het afgrenzen van
onwaardig leven van waardig leven?
Natiestatelijke soeverein eigent zich nieuw leven toe, schrijft dat in binnen nationaal juridisch-politieke orde
en tekent (doorgaans) in samenspraak met medische wetenschap krijtlijnen uit waarbinnen over
(on)waardig leven beslist wordt. Medische stand neemt effectieve beslissingen wanneer concrete
levensuitingen onder een minimumgrens vallen. Voornaamste instantie bij moderne soevereine biopolitiek =
medische wetenschap, en niet zozeer de politieke soeverein! Maar Agamben: politisering vd begrippen van
leven en dood op basis vd verwevenheid van medische wetenschap en politiek. Belissing over naakte leven
gaat nr dubbelzinniger terrein.
Laermans: terwijl de voormoderne productie van naakt leven uitsluitend het werk is vd politieke soeverein,
die over de afzonderingstoestand beslist, is de soeverein die binnen de moderniteit het leven in de nabijheid
vd dood brengt, niet één- maar tweekoppig: hij is hybride van wetenschap en politiek. → neigt naar
Foucault, maar hij spreekt ook over statistiek en demografie.
53
Antropologie, racisme en het kamp
Agamben: waardig en onwaardig leven VS Foucault: normaal (gezond) en abnormaal (ongezond) leven.
Niet hetzelfde, want...


Gelijkstelling van onwaardig met doodbaar leven
Agamben heeft nauwelijks aandacht voor normalisering vh waardige leven: door associatie van
naakt met doodbaar leven valt het volle gewicht op de negatieve pool (zie p60b)
Laermans: ‘biopolitieke machine’ zinspeelt op notie van antropologische machine van Agamben = reeks
gedachten over het onderscheid tussen het menselijke en het animale.
Mens = disjunctieve conjunctie: paradoxaal samengaan van menselijkheid en niet-menselijkheid of
dierlijkheid (dierlijke ligt binnen menselijke: uitsluitende insluiting, insluiting vh buiten). Animaal
beschouwde deel moet worden getemd, zoal niet afgezonderd en gedood. Afzondering vh dierlijke ‘buiten’
in het menselijke ‘binnen’. Bv mensaap, jood, néomort, ultra-comateuze patiënt, ... Antropologische
machine als het meer algemene dominante discours dat de biopolitieke machine effectief implementeert en
zo op het onderscheid tussen ‘levend leven’ en potentieel ‘dood leven’ betrekt.
Agamben blijft heel algemeen, maar één vindplaats in werk van Foucault waarin hij stilstaat bij traditionele
soevereine macht om ter dood te brengen en het moderne levensbeheer, waarbinnen de dood de grens
afbakent waarop de biomacht omslaat in onmacht. Foucault: soevereine thanaotpolitiek is mogelijk is
normaliserende biopolitiek door racisme! Er zijn hoger en lagergeplaatste rassen in nationale bevolking. Om
het risico van degeneratie van hogere ras tegen te gaan: veredeling van hogere ras en vernietiging vh
bedreigende inferieure ras. Door te onderscheiden tss hogere en lagere levensuitingen obv een racistische
eugenetica kan de moderne natiestaat het aloude soevereine recht om ter dood te brengen alsnog
verbinden met het moderne streven naar een optimaal levensbeheer, dus thanatopolitiek met biopolitiek
verzoenen.
Het paradigma is een singulier geval dat, door zijn eigen singulariteit te tonen, een nieuw geheel begrijpelijk
maakt waarvan het zelf de homogeniteit constituteert. De paradigmatische relatie ligt in de verhouding tss
een singulier geval en een meer algemene begrijpelijkheid of kenbaarheid die de directe referentiële relatie
opschort en slaat op een bredere configuratie waarvan het fenomeen het paradigma is.
Homo sacer, nazikampen of uitzonderingstoestand  paradigma’s waarvan het doel is begrijpelijk te maken
ve serie van fenomenen waarvan de verwantschap de historicus is ontgaan of zou kunnen ontgaan.
Hoofdstuk: ‘Het kamp als biopolitiek paradigma / nomos vd moderne tijd’. Nazi-regime is ruimtelijk
equivalent vd permanente uitzonderingstoestand. Kamp is structuur waarin uitzonderingstoestand
‘normaal’ wordt, een ruimte vd absloute onmogelijkheid om over het feit en recht, norm en toepassing,
uitzondering en regel te beslissen, maar waar toch voortdurend over beslist wordt. Kamp is plaats waar de
band tussen soevereiniteit en uitzonderingstoestand continu wordt bevestigd en daarom het uitzonderlijke
de regel is.
In Quel che resta di Auwschwitz bewandelt Agamben weliswaar een andere weg. Focust hierin op productie
van naakt leven. Het nazi-kamp leert dat het meest specifieke kenmerk vd 20ste-eeuwse biopolitiek ligt in het
laten overleven. Moduleerbaar en virtueel oneindig overleven. Het naakte leven dat biopolitiek wordt
afgezonderd vd bios of de door taal, cultuur en politiek bepaalde levensvorm. Naakte leven = paradoxale
leven dat tussen leven en dood zweeft (↔ in Homo Sacer, naakte leven = natuurlijk-biologische leven,
doodbare leven)  figuur van ‘musulman’ om dit te illustreren.
Musulman was ultieme biopolitieke substantie die isoleesbaar is binnen het biologische continuüm en is als
zodanig paradigmatisch voor de soevereine biopolitiek tijdens het nazibewind  geen voor de hand liggende
stelling: oplossing? We moeten ‘vanuit een coneptueel oogpunt’ onderscheid maken tussen 2 soorten
54
kampen: (1) concentratiekamp voor productie vd musulman en (2) vernietigingskamp voor volstrekte
productie vd dood. Beide kampen grensden aan elkaar.
Opmerking: Agamben heeft het slechts zijdelings over ‘vernietigingskamp’, over de van staatswege
georganiseerde genocide als de wellicht ultieme vorm van soevereine biopolitiek. Hij weert wel een
letterlijke en niet enkel virtuele thanatopolitiek: de productie van dood zonder meer en niet van doodbaar
leven of een tegen de dood vechtend overleven.
Coda: anti-etatisme als uitweg voor de crisis van de moderne soevereine
biopolitiek?
Door de paradigmatische waarde vh nazistische nazikamp, kan het betrokken worden op meer hedendaagse
fenomenen. Ze vormen de kloof tussen het naakte leven (zoals zoé of natuurlijk-biologische leven) en zijn
captatie en regulering door de natiestaat. De moderne soeverein verkeert in crisis omdat hij er voor almaar
grotere groepen niet langer in slaagt om de band te verzekeren met het naakte leven (→ basis vd
biopolitieke macht). Traditionele mechanismen die deze invoeging regelden werken niet meer, en het kamp
is de verborgen regelaar vd invoeging vh leven in de orde. Het kamp = nieuwe biopolitieke nomos van onze
planeet!
Paradigmatisch bekeken is het kamp een ruimte waar mensen weinig of geen juridische bescherming
genieten, ook al zijn het (wettelijk) inheemse staatsburgers (bv favela-inwoners) of kunnen ze zich beroepen
op Verklaring vd Mens (bv vluchtelingen in transit-zones).  leiden een NAAKT LEVEN. Relatie tussen het
kamp en crisis vd moderne soevereine biopolitiek. Vooral te illustreren door de politieke realiteit buiten ‘het
rijke Westen’: Afrika, Azië en Latijns-Amerika. MAAR visie Agamben dient bijgesteld te worden, want het
gaat vooral om FALENDE SOEVEREIN:


Territoriaal monopolie op fysiek geweld en rechtshandhaving kan niet langer doorgezet worden
Toegeven onder druk van ontwikkelingen ‘van onderop’(bv druggeweld)
Plaatst crisis vd moderne soevereine biopolitiek in een ander daglicht door verbinding met terugkeer vd
natuurtoestand (Hobbes) én er is bezwaar tegen het uitgesproken anti-etatisme dat doorklinkt in Agambens
alternatief voor de politieke moderniteit.
Komende (politieke) gemeenschap: strijd tussen Staat en niet-Staat (mensheid), een onoverkoombare
disjunctie tussen eender welke singulariteit en de Staatsorganisatie ↔ vroeger: strijd voor de verovering of
de controle vd Staat. Politiek handelen zal datgene zijn wat de samenhang tussen geweld en recht verbreekt:
emanciperen vh recht dat alles ivm natiestaat regelt = anti-etatitische opstelling. Agamben volgt hiermee
traditie vh Italiaans autonome marxisme (Negri, Virno)  staat als monolithische soeverein (↔ Foucault:
meer pluraal getoonzette ideeën over biopolitiek en bestuurlijkheid).
Agamben ziet natiestaat vooral wankelen in het rijke Westen (bv nieuwe migratiestromen). Crisis in de band
tussen leven en natiestaat. MAAR niet gebaat met afwijzing vd staatsvorm als zodanig! Paul Passavant:
verantwoordelijkheid van staatsinstellingen is beperkingen erkennen en proberen herstellen wat ontbreekt
in overheidshandelen, eerder dan het bepleiten van pure potentialiteit en een einde vd staat.
3 grote beperkingen in Agambens politieke theorie:
1. Kernbegrippen worden inconsistent en uiteenlopend gebruikt. Soms winst door vgl met Foucault en z’n
soevereine macht en biomacht. Maar ook verlies: door toespitsing op band tss soevereiniteit en
productie van doodbaar leven verdwijnt de normaliserende werking vd biomacht vis-à-vis ‘waardig
leven’ uit beeld.
2. Beperkt zich tot radicale denken: uitzonderingstoestand als ijkmaat. Zo worden wel dwarsverbindingen
zichtbaar. DISCUTABEL: gelijkstelling tussen moderne soevereine biopolitiek met het functioneren vd
moderne natiestaat. Moderne band tussen soevereiniteit en representatieve democratie én opkomst en
55
functioneren vd verzorgingsstaat krijgen geen plaats in de diagnose. Het is nodig om in 2 de orde
achterliggende de premisse te bevragen.
3. Diagnose berust op ternauwernood geëxpliciteerde normatieve premissen: bepalen mee anti-etatisme
en blijven vaag.
56
Download