Het Johannesevangelie I. Een introductie Het eigen karakter van het Johannesevangelie wordt ook weerspiegeld in zijn aparte plaats in de driejarige cyclus van de evangelielezingen in de liturgie. Er bestaat geen 'Johannesjaar'. Passages uit dit evangelie worden op bepaalde plaatsen ingelast in de drie cycli. Dit gebeurt vooral op sommige kerkelijke feesten en een aantal zondagen in de vastentijd en de paastijd. Daarnaast zijn 5 min of meer op elkaar aansluitende passages uit hoofdstuk 6 (verhaal van de broodverdeling en 'broodrede') opgenomen in het B-jaar (Marcus). Om daar verantwoord over te kunnen preken is een voldoende inzicht in de structuur en de inhoud van het Johannesevangelie (voortaan JE) onmisbaar. Inzicht wordt hier gezocht door het evangelie te belichten vanuit verschillende gezichtshoeken. 1. Verschillen met de synoptici De voornaamste verschillen worden hieronder kort samengevat.1 1.1. Het JE vermeldt de aanwezigheid van Jezus in Jeruzalem op minstens drie paasfeesten. Dit betekent dat zijn publieke optreden ongeveer 3 jaar moet geduurd hebben. Volgens de synoptici is hij pas de laatste week van zijn leven naar Jeruzalem gekomen en zou zijn publieke optreden veel korter geweest kunnen zijn, zelfs minder dan 1 jaar. 1.2. Er zitten aanzienlijke verschillen in de verhalende stof en de woordstof. Wat de verhalende stof betreft: buiten het passieverhaal vindt men in het JE maar 5 verhalen die ook bij de synoptici voorkomen: 2 wonderverhalen, Jezus' intocht in Jeruzalem en zijn tempelzuivering (maar op een ander tijdstip), zalving van Jezus' voeten (JE), - zijn hoofd (Mt en Mc) in Bethanië. Het JE heeft wel 5 eigen wonderverhalen. Overigens spreekt het niet van 'wonderen' (synoptici: dunameis: 'machtsdaden') maar van 'tekenen'. 1.3. Een van de meest opvallende verschillen in de woordstof is dat Jezus in het JE geen enkele parabel vertelt. N.B.: Het Griekse woord paroimia (Latijn: proverbium) in 10,6 (over de goede herder) wordt vaak vertaald als 'parabel' of 'gelijkenis' (NBV), maar dit is misleidend. Correcter lijkt 'versluierende taal' (Willibrordbijbel). Het centrale synoptische thema van het 'Rijk van God' speelt geen enkele rol. Jezus spreekt over zichzelf en openbaart zichzelf. Dit doet hij vooral in een reeks 'Ik ben'uitspraken, waarvan men kan zeggen dat ze in de plaats komen van de parabels. Opvallend zijn ook de talrijke en lange toespraken, monologen en twistgesprekken waarvan de synoptici niets vermelden. 1.4. De traditionele verklaring van deze verschillen zegt dat het de bedoeling was van het JE, geschreven door de apostel Johannes op hoge leeftijd, de drie oudere evangelies aan te vullen en op een aantal punten te corrigeren. (Een mooi voorbeeld: Jezus trok "zelf zijn kruis dragend" [dus niet Simon van Cyrene] de stad uit.) Zo kan men de 4 evangelies als één geheel lezen waarin het ene het andere aanvult en als teksten elkaar tegenspreken één ervan kiezen en de andere uitvlakken. Maar deze opvatting behoort allang tot het verleden. Ze miskent het eigen karakter van het JE en steunt op veronderstellingen die erg onwaarschijnlijk zijn, o.m. betreffende de auteur van het JE en het feit dat hij de andere evangelies kende, en die zeker niet opgaan voor het eigen opzet van het JE. 2. De auteur en zijn opzet 2.1. De epiloog van het JE (hoofdstuk 21) - door de eindredacteur aan het oorspronkelijk slot ervan toegevoegd - besluit met de mededeling dat over alles Voor citaten uit het evangelie wordt meestal gebruik gemaakt van de NBV. In sommige gevallen gaat de voorkeur naar de Willibrordvertaling. 1 wat erin beschreven staat, getuigenis afgelegd is door "de leerling van wie Jezus hield", en dat die het ook "heeft opgeschreven". De traditie wil dat die geliefde leerling de apostel Johannes was, maar tegenwoordig wordt dit algemeen betwijfeld. Wie zou hij dan geweest zijn? Over zijn identiteit bestaat onder de geleerden geen eensgezindheid. De meest waarschijnlijke hypothese ligt in de lijn van wat voorzichtig geformuleerd wordt in de inleiding op het JE van de Willibrordbijbel. Volgens die hypothese was de 'geliefde leerling' niet de apostel Johannes maar iemand uit Jeruzalem die tot de bredere kring van Jezus' leerlingen behoorde. Men neemt aan dat hij na Pasen, toen de christenen door de joden uit de synagogen werden verbannen, naar Klein-Azië is getrokken en een gemeente heeft gesticht (de 'Johannesgemeente') die meestal gesitueerd wordt in Efese. Daar is het JE tot stand gekomen. In en ten behoeve van die gemeente zijn ook de Johannesbrieven geschreven (vandaar de naam 'Johannesgemeente'). Dat de geliefde leerling volgens het JE 'dit alles heeft opgeschreven' hoeft niet te betekenen dat hij de auteur is. Men kan het ook (en moet het waarschijnlijk) verstaan als: 'hij staat aan de oorsprong van wat hier is neergeschreven'. De mondelinge traditie die zich op basis van zijn prediking (zijn 'getuigenis') heeft ontwikkeld, is in opeenvolgende fasen op schrift gesteld, misschien door verschillende auteurs. De finale tekst, opgesteld door een eindredacteur tegen het einde van de eerste eeuw, weerspiegelt duidelijk de eigen ervaringen en lotgevallen en ook de interne problemen van de Johannesgemeente zie bv. Culpepper, p. 42-48). Om het evangelie goed te begrijpen moet men in gedachten houden dat de horizon van het leven van de gemeente en het perspectief op Jezus' leven in elkaar schuiven. Men ziet dit zeer duidelijk waar de gemeente ("wij") zelf aan het woord komt. Bijvoorbeeld reeds in de proloog (1,14) en in het gesprek met Nicodemus (3,11). 2.2. Het opzet van het JE wordt uitdrukkelijk en met nadruk aangegeven in het besluit en helemaal aan het begin. Het besluit (20,30v.) zegt dat een aantal van de tekenen die Jezus voor zijn leerlingen heeft verricht in het evangelie opgeschreven is "opdat u gelooft dat Jezus de messias is, de Zoon van God, en opdat u door te geloven leeft door zijn naam". In de proloog en verderop in het eerste hoofdstuk wordt beschreven hoe Johannes de Doper de eerste is geweest die heeft getuigd over het licht dat in de wereld is gekomen, "opdat iedereen door hem zou geloven" (1,7). En hij getuigde hoe hij het bij Jezus' doop had gezien: "deze is de Zoon van God" (1,34). Ook de hele Johannesgemeente getuigt: "we hebben zijn heerlijkheid gezien, de heerlijkheid van de enige Zoon van de Vader" (1,14). NB: Jammer is misschien dat in de NBV het oorspronkelijke Griekse woord doxa, vertaling van het Hebreeuwse kabôd, niet meer zichtbaar is. De geijkte Nederlandse vertaling, 'heerlijkheid', roept de bijbelse achtergrond ervan op. Geen mens kan God in het gezicht kijken zonder te sterven (Exodus 33,20). Mensen kunnen God alleen zien als hij zich toont in zijn 'heerlijkheid': zijn macht en majesteit in de wonderen die hij bewerkt. Hij maakt zijn majesteit ook zichtbaar in de wolk waarin hij schuilgaat. Jezus toont Gods heerlijkheid in zijn persoon, zijn woorden en zijn handelingen. Het staat aan het einde van de proloog (1,18): "Niemand heeft God ooit gezien, maar de enige Zoon, die zelf God is,.. heeft hem doen kennen." 2.3. Men kan de proloog lezen als een inhoudsopgave van het evangelie. Hij tekent het perspectief van waaruit het moet begrepen worden. 2.3.1. Zoals in de andere evangelies wordt eerst de hoofdpersoon van het verhaal voorgesteld. Hij krijgt dezelfde titel als bij Mc: "Begin van het evangelie van Jezus Christus, Zoon van God". De andere synoptici beschrijven zijn herkomst. Bij Mt gaat zijn joodse afstamming terug tot Abraham. Lc (3,23vv.) voert ze terug tot Adam, "de zoon van God". Het JE situeert zijn herkomst in het allereerste begin, vóór de schepping: het Woord dat bij God was, het leven dat het licht voor de mensen was. Pas aan het einde (1,17) wordt zijn naam genoemd. Hij was het Woord dat mens geworden is en bij ons heeft gewoond. Even verderop (1,45) wordt zijn menselijke afkomst vermeld: "de zoon van Jozef, uit Nazaret". Over de omstandigheden van zijn geboorte, verteld bij Mt en Lc, wordt niets gezegd, maar een allusie erop kan men lezen in 7,42 en 8,41. 2.3.2. De plot van het hele evangelie is samengevat in enkele korte zinnen. Het licht dat iedere mens verlicht is naar de wereld gekomen, het Woord naar wat van hem was. Maar wie van hem waren, hebben hem niet ontvangen. Toch waren er wel die hem ontvingen en in zijn naam geloven. Aan hen heeft hij het vermogen gegeven kinderen van God te worden. Hier overspant de proloog het hele evangelie en anticipeert op het besluit in 20,31. In dit perspectief gelezen, ontvouwt het JE zich als een klassieke tragedie. De protagonist, Jezus, vervult een zending die hem door de Vader is opgedragen. Hij krijgt af te rekenen met verschillende antagonisten en hun helpers: 'de joden' (= de religieuze leiders van het volk), 'de wereld' (= de duisternis van het ongeloof en de zonde), Judas, de duivel, 'de vorst van deze wereld'. Er zijn mensen die Jezus bij het zien van zijn tekenen herkennen en tot geloof komen. Ze worden leerling van hem. Het conflict met de antagonisten breekt open als 'de joden' beslissen om te proberen hem te doden (5,18). Maar als ze daarin slagen, bereiken ze het tegendeel van wat ze beoogden. Als hij sterft, voltooit Jezus zijn opdracht (19,30). 2.4. Als men let op de juridische termen die in het JE regelmatig voorkomen, kan men het ook lezen als één groot rechtsgeding. Het opzet van de auteur begrijpt men dan als een heropening van het 'proces tegen Jezus' om de vergissing van 'de joden' te bewijzen en hun schuld aan te klagen. Vanaf het begin worden 'getuigen' ten gunste van Jezus als Zoon van God opgeroepen, er is sprake van 'beschuldiging' en 'oordeel' en van de heilige Geest als 'advocaat'. De lezers van het evangelie zijn als een jury. Aan hen komt het toe, om, zoals Jezus' tijdgenoten, partij te kiezen door te beslissen of ze wel of niet in hem geloven. Zo blijft het rechtsgeding na Jezus' dood doorlopen. Zijn leerlingen moeten erop verdacht zijn dat ze uit de synagoge zullen gegooid worden en dat men hen zal doden (16,1), maar ze mogen rekenen op de bijstand van de Geest (15,16). In het gesprek met Nikodemus: de Mensenzoon moet hoog verheven worden "opdat iedereen die gelooft, in hem eeuwig leven heeft" (3,14v.). 3. Taal en stijlfiguren 3.1. Het JE maakt gebruik van een vrij beperkte woordenschat, met daarin een aantal sleutelwoorden die dikwijls herhaald worden. Hierdoor krijgt de tekst een monotoon karakter. Die monotonie zit ook in de concentratie van zijn thematiek. Er is maar één thema waarop al de andere variaties zijn: geloven of niet geloven dat Jezus de (Mensen)zoon is, gezonden door de Vader. Soms wordt een woord of begrip in het begin van een passage of sectie op het einde ervan herhaald om er de nadruk op te leggen. In de taalkunde noemt en dit inclusie. Soms overspant een inclusie ruime secties van het evangelie. Zo wordt de aandacht van de lezer getrokken op de meervoudige betekenis en/of de onderlinge verbondenheid van de verhaalde feiten. Voorbeelden: - 'lam van God' 1,29.36 - het uur dat nog niet gekomen is: 2,4; 7,30; 8,20 het gekomen uur: 12,23; 13,1; 17,1 - ruime secties: 1,28 -> 10,40 (plaats waar Johannes doopte; 2,1 -> 21,2 ('Kana in Galilea'); 2,4 -> 19,26 (Jezus' moeder, op het uur); 6,11 -> 21,13 (Jezus gaf het brood) 3.2. Een typisch stijlmiddel is het twistgesprek. Jezus discussieert uitvoerig met zijn tegenstanders om (zoals in een rechtszitting) hun aanklachten te weerleggen en het publiek (de jury) te overtuigen van zijn gelijk. De meest typische stijlfiguur is de 'ironie': het gebruik van woorden met een dubbele betekenis. Hiermee bereikt de auteur verschillende effecten. (a) Jezus' gesprekspartner begrijpt hem niet, of verkeerd, en van dit onbegrip maakt Jezus gebruik om het gesprek naar een hoger niveau te tillen (gesprek met Nikodemus, met de Samaritaanse vrouw, in het kader van de 'broodrede', met Maria als haar broer Lazarus gestorven is). (b) Als een hint voor de lezers die meer kunnen weten dat Jezus' toehoorders: 'lees goed, er staat meer dan er staat' (o.m. sommige tijdsaanduidingen, 7,34: "u zult niet kunnen komen waar ik ben", 9,7: "... het badhuis van Siloam... (Siloam is in onze taal 'gezondene')", 11,50: "het is in jullie eigen belang dat één man sterft voor het hele volk". 3.3. De thematische concentratie verlengt zich in een concentratie van het tijdsverloop. Er zijn maar twee fasen. De eerste wordt 'de dag' genoemd. Zolang het dag is, doet Jezus het 'werk' dat de Vader hem heeft opgedragen. Dit is de periode van zijn publiek optreden (tot hoofdstuk 12). De tweede fase noemt Jezus het 'uur' dat zal komen (4,21), zijn 'uur' dat op een bepaald moment gekomen is (13,1): de tijd van zijn lijden en dood en verheerlijking. 3.4. Een structuur van het JE wordt ook aangegeven door de reizen die Jezus maakt naar Jeruzalem ter gelegenheid van grote joodse feesten en zijn terugkeer naar Galilea. Maar meestal maakt men (zoals ook de Willibrordbijbel doet) een indeling in twee boeken, met een proloog en een epiloog: het 'boek van de tekenen' (tot hoofdstuk 12) en het 'boek van de verheerlijking' (tot hoofdstuk 20). 1 Voor citaten uit het evangelie wordt meestal gebruik gemaakt van de NBV. In sommige gevallen gaat de voorkeur naar de Willibrordvertaling. ___________ Voornaamste bronnen Y.-M. BLANCHARD, De signes pour croire? Lire la Bible 106, Parijs, 1995 R.E. BROWN, The Gospel according to John. The Anchor Bible, vol. 29 en 29A, New York, 1966 R.A. CULPEPPER, The Gospel and Letters of John. Nashville, 1998 M. GOURGES, Jean. De l'exégèse à la prédication. Lire la Bible 97 en 100, Parijs, 1992/'93 A. LION, Lire saint Jean. Lire la Bible 32, Parijs, 1972 J. NIEUWENHUIS, Johannes de Ziener. Kok Kampen, 2004 P. SCHMIDT, Woord van God, boek van mensen. Averbode/Apeldoorn, 1990 R. SCHNACKENBURG, Das Johannesevangelium. Herders theologischer Kommentar zum Neuen Testament, Band IV, 19651975 F. VANNEUVILLE, Is het Johannesevangelie antijoods? in Kultuurleven, 2000/1, p. 8087