Toelichting op beleggen in obligaties in vreemde valuta Indien u vraagtekens heeft bij de kracht of het voortbestaan van de euro, kan dat een reden zijn om uw vermogen (voor een deel) in een andere valuta te beleggen. Echter, door te beleggen in obligaties in vreemde valuta (‘VV obligatie’), haalt u extra risico binnen bij het obligatiedeel van uw portefeuille. In deze toelichting geven we u achtergrondinformatie en lichten wij de belangrijkste risico’s toe die u loopt bij obligaties die zijn uitgegeven in een andere valuta dan de euro. Kenmerken valutamarkt Valutamarkten behoren tot de meest liquide markten in de wereld, met een dagelijkse omzet van $ 3,2 biljoen. Ter vergelijking: in Amerikaanse staatsobligaties gaat dagelijks $ 500 miljard om en op de Amerikaanse aandelenbeurs NYSE $ 100 miljard. Op basis van hun omvang komen valutamarkten wellicht het dichtst in de buurt van wat economen een ‘efficiënte markt’ noemen: een markt waar de prijs alle informatie reflecteert en waar participanten niet in staat zijn om stelselmatig rendement op valutabewegingen te genereren. Ondanks het feit dat de valutamarkt groot is, worden valuta’s zelden gezien als beleggingscategorie. Dit reflecteert de algemene opvatting dat valuta’s, op zichzelf, geen rendement zouden genereren en alleen maar een bron zijn van risico waarvoor men niet gecompenseerd wordt. Toch zijn er onderzoeken die suggereren dat valuta een alfa hebben, in plaats van alleen bèta. Met andere woorden: er zou extra rendement te behalen zijn door te beleggen in vreemde valuta’s. De participanten in de valutamarkt handelen op basis van verschillende doelstellingen en overtuigingen. En een groot deel van de markt, bijvoorbeeld centrale banken en veel bedrijven, is helemaal niet op zoek naar rendementsmaximalisatie en nemen posities in op basis van andere overwegingen. Dat zou ruimte kunnen geven om op basis van het gedrag van deze partijen toch rendement te kunnen halen uit valuta door middel van bepaalde strategieën. Op lange termijn bewijzen de rendementen van de drie meest bekende valutastrategieën (‘carry’, ‘momentum’ en ‘waardering’, zie omschrijving hieronder) dat valutamarkten inderdaad niet zo efficiënt zijn als wel eens wordt gedacht. Men kan dus toch een positief rendement behalen. Drie valutastrategieën Een carry-strategie betekent dat men systematisch hoogrentende valuta koopt en laagrentende valuta short gaat. Zolang de extra renteopbrengsten groter zijn dan de verliezen uit de valutabewegingen, is er een marge voor het gelopen risico. Carry-strategieën kunnen vele jaren achtereen een rendement opleveren, maar het volle risico kan zich alsnog aan het einde van de looptijd voordoen (‘picking up dimes in front of a steamroller’). In korte tijd kan een schoksgewijze valutacorrectie jaren van rendement wegvagen. Een erg groot renteverschil tussen twee muntsoorten duidt veelal op een komende verzwakking van de muntsoort met de hoge rente. De centrale bank van het desbetreffende land heeft de rente verhoogd om te voorkomen dat teveel kapitaal het land verlaat en probeert zodoende tevens de wisselkoers te steunen. Het beleid van de centrale bank is echter niet altijd succesvol. Of de extra renteopbrengsten op de VV obligatie in dat geval voldoende zullen blijken om een mogelijke verzwakking van de wisselkoers te compenseren (laat staan extra rendement ten opzichte van een euro obligatie te genereren) is dan twijfelachtig en als speculatief te kwalificeren. De grootste betaling (en dus het grootste deel van het valutarisico) zit immers bij de aflossing van de VV obligatie, dus aan het einde van de looptijd. Een momentumstrategie maakt gebruik van het feit dat valuta’s, net als veel andere financiële markten, zich in trends lijken te bewegen. Op basis van het historisch prijsverloop wordt een schatting gemaakt van het toekomstige prijsverloop. Vaak is dit het gevolg van kuddegedrag. Met een VV obligatie kunt u ook deze strategie spelen indien u bij het begin van een trend investeert in deze VV obligatie en uiteraard op tijd weer de VV obligatie verkoopt om de valutawinst veilig te stellen. Het goed timen van valutabewegingen zal gezien de efficiëntie en grilligheid van de valutamarkt echter uitermate moeilijk blijken en lijkt dus meer op speculeren dan op beleggen, lees hiervoor ook het volgende blok ‘Valuta’s vaak onvoorspelbaar’. De waarderingsstrategie gaat er van uit dat op de lange termijn de wisselkoersen terugkeren naar een waardering die is gebaseerd op de onderlinge koopkrachtverhoudingen van twee landen. Dit meet men door de koopkrachtpariteit te berekenen (purchasing power parity of PPP, bekend van de hamburgerof tegenwoordig meer de iPod-index. Hierbij worden de koopkrachtverhoudingen met elkaar vergeleken door de prijzen voor een hamburger of een iPod van beide landen met elkaar te vergelijken). Op korte tot middellange termijn kunnen muntsoorten afwijken van de PPP-waardering door handelsverschillen, onvolledige informatie en kosten. Op lange termijn zou deze afwijking weer moeten verdwijnen door verandering van de wisselkoersen. Valuta’s vaak onvoorspelbaar Er zijn veel factoren die van invloed zijn op valuta en de mate waarin deze factoren de wisselkoers beïnvloeden is vaak alleen achteraf te bepalen. Het voorspellen van valuta is dan ook niet eenvoudig. Dat verleidde Greenspan ooit tot de uitspraak, toen hem werd gevraagd naar zijn verwachtingen omtrent de dollar, dat er volgens hem 50% kans was dat die zou stijgen en 50% kans dat die zou dalen. Op lange termijn is de ontwikkeling (achteraf) goed te verklaren door de kracht van de economie. Een land met een sterke en flexibele economie en een relatief hoge economische groei heeft over het algemeen een krachtige munt. Maar op korte termijn spelen geldstromen, renteverschillen en de schuldpositie in meer of mindere mate een rol. Ook sentiment is een belangrijke valkuil voor veel valutabeleggers. Als de hele markt negatief is, dan is er een sterke neiging dit te volgen. Vaak wordt dit gevolgd door een teleurstellend resultaat, indien een forse correctie onverwachts volgt. Relatief nieuw zijn de verschillende rondes van kwantitatieve verruiming door centrale banken en hun invloed op de munt (soms uitmondend in ‘valuta oorlogen’). Simpel gesteld: het bijdrukken van geld is nu eenmaal niet goed voor de waarde er van. Toch herstelde bijvoorbeeld de dollar keer op keer. Al was dat niet alleen te danken aan de kracht van de dollar als ‘veilige haven’, maar ook een gevolg van de zwakte van de euro. Vreemde valuta in portefeuille Over het algemeen dient men voorzichtig te zijn met beleggingen in vreemde valuta. Alleen als u verplichtingen heeft in vreemde valuta kan dat een reden zijn om die valuta als uitgangspunt te nemen. Binnen aandelen zien we valuta-afdekkingen juist als een extra risico. Een risico, dat vaak direct of indirect door de bedrijven zelf al deels of geheel wordt afgedekt (hier wordt verderop dieper op ingegaan). Een bekende categorie van beleggers die willen profiteren van valutaverschillen zijn de hedgefondsen, die vaak met strategieën gebaseerd op carry, momentum en/of waardering proberen rendement te behalen uit valutabewegingen. Een beroemd voorbeeld hiervan is George Soros, die door omvangrijke speculatie het Britse Pond in 1992 de Bank of England op de knieën kreeg, die gedwongen werd de koppeling van het pond versus de D-Mark los te laten. Veel beleggers maken zich echter zorgen over de toekomst van de euro en zijn niet zozeer op zoek naar rendement maar naar risicoreductie. Ze maken zich vooral zorgen over de instandhouding van hun vermogen (koopkracht) indien de euro valt. Het grootste risico wat men dan loopt is dat de euro niet verder verzwakt, maar juist herstelt. Deze risicoreductie kan men alleen bereiken door valutaopties te verwerken in een obligatie. Zodoende behoudt men dan slechts de winstkans van de vreemde valuta en is de kans op wisselkoersverlies uitgesloten. Dit wordt dan ‘betaald’ uit lagere couponopbrengsten in vergelijking met een gewone obligatie in euro. Een voorbeeld hiervan op deze website is de BNG Valuta Obligatie (XS0755473237). Valutarisico en lange termijn vermogensbehoud Bij VV obligaties geeft het valutarisico een extra risico. De beweeglijkheid van valuta’s ligt gemiddeld veel hoger dan de beweeglijkheid van obligaties. Opname van VV obligaties in de portefeuille zou het risico van deze risicomijdende beleggingscategorie onnodig verhogen. Ook hebben beleggers in Nederland hun toekomstige verplichtingen hoofdzakelijk in euro. Een afweging echter om ook binnen obligaties in vreemde valuta te beleggen zou kunnen zijn dat het, voor vermogensbehoud over de generaties heen, op de lange termijn niet verstandig is om alle vergaarde rijkdom in één valuta aan te houden. Iemand die de afgelopen 100 jaar het geld in Duitse obligaties aanhield was dan toch drie keer de pineut. Maar feitelijk is dat geen beleggingsvraag in de zin dat de belegger op zoek is naar rendement. Het gaat veel meer om instandhouding van het vermogen. Dat uit zich in de wens om niet een klein deel, maar een relatief fors deel in vreemde valuta aan te houden. Vanuit de gegeven beleggingsdoelstelling, blijkt al dat VV obligaties in deze context slechts dienen te worden ingezet in geval van zeer grote vermogens en een bijzonder lange tijdshorizon, waar geen specifiek beleggingsdoel (zoals bijvoorbeeld het aflossen van een hypotheek) tegenover staat anders dan sec het in stand houden van het vermogen. Kan men een valutastrategie ook voeren door te beleggen in aandelen? Valuta kunnen een forse impact hebben op de performance van met name regionaal gespreide aandelen. Het beleid ten aanzien van vreemde valuta is dat bijna alle banken binnen de aandelencategorie dit risico in principe niet afdekken. Dit is gebaseerd op het gegeven dat bedrijven zelf deels of geheel het valutarisico afdekken (rechtstreeks of door middel van een financiering in vreemde valuta van de buitenlandse activiteiten) en omdat valutabewegingen direct gevolgen hebben op de winstgevendheid van met name exporterende bedrijven. Een zwakkere munt zorgt voor een hogere winst wat dan weer terug te zien is in een hogere waardering. Per saldo is de impact van de valutabewegingen dan ook beperkt. Bovendien zijn sommige bedrijven die bijvoorbeeld in euro noteren gevoeliger voor de ontwikkeling van de Amerikaanse dollar, dan Amerikaanse bedrijven. Dit komt omdat producten vaak niet binnen het eurogebied worden geproduceerd, maar dat men toch moet concurreren op de wereldmarkt (waar zaken vaak in dollar worden verhandeld). Door bovenstaande factoren is het bijzonder lastig om te bepalen hoeveel men exact moet afdekken. Het afdekken van valutarisico bij aandelenbeleggingen kan op basis van het voorgaande eerder worden gezien als een extra ‘gok’ dan als een manier om het risico te verlagen. Overzicht van risico’s bij obligaties in vreemde valuta Maar stel, u overweegt of heeft een belegging in VV obligaties. Welke belangrijke risico’s kunnen we hier dan bij onderscheiden? Hieronder vindt u een opsomming van de belangrijkste risico’s: • Debiteurenrisico In theorie kan elke instelling die een obligatie uitgeeft te maken krijgen met een faillissement of wanbetaler worden. Of het nu overheden, banken of bedrijven zijn. De kans hierop verschilt aanzienlijk van debiteur tot debiteur. De kredietbeoordeling (‘credit rating’ of ‘rating’ die wordt afgegeven door een gespecialiseerd bureau zoals S&P), geeft u een goede richtlijn voor hoe het debiteurenrisico op dat moment wordt ingeschat. De credit rating bij S&P loopt met tussenstappen van AAA, AA, A, BBB en zo stapsgewijs verder naar beneden tot D. Een rating lager dan BBB wordt gezien als speculatief, in obligatie termen vaak aangeduid als ‘High-Yield’, ‘Junkbond’ of ‘Non-investment grade’. Een AAA rating (de hoogste kredietbeoordeling) betekent dat de kans op wanbetaling bijzonder klein wordt geacht. Er zijn nog een aantal landen in de wereld die deze beoordeling kennen. Nederland is haar AAA-rating van S&P in 2012 kwijtgeraakt. Er zijn geen commerciële banken meer in de wereld die nog een AAA rating hebben. Slechts de banken die worden gegarandeerd door supra-nationale overheden (denk aan de Europese Investerings Bank) of overheidsbanken van een land met een AAArating kunnen nog een AAA rating hebben. Bij wanbetaling daalt de kredietbeoordeling naar “D”. Dit betekent dat naar verwachting slechts een deel van de nominale waarde (de ‘restwaarde’) nog terugbetaald zal worden. Tussen het moment van wanbetaling en het moment van betaling van de restwaarde kan bovendien geruime tijd zitten. De obligaties van Lehman, welke failliet ging in september 2008 zijn nog steeds niet afgewikkeld (april 2015). In de tussentijd ontvangt u bovendien geen rente. Omdat u bij een belegging in een obligatie altijd debiteurenrisico loopt, wordt in obligatierendementen een kredietopslag (‘credit spread’) ingecalculeerd als compensatie voor dit risico. Deze credit spreads veranderen continu door transacties in de financiële markt, waarbij uiteraard de obligaties met de hoogste kredietrisico’s de hoogste kredietopslag kennen, oftewel het geëiste rendement ligt hoger. Een stijging van de kredietopslag betekent dat de financiële markt de kans op wanbetaling hoger inschat. Daardoor daalt dat de waarde van de obligatie. Bij een failliete debiteur zien we soms koersen van nog slechts 1 tot 20%. Deze koers zal sterk afhankelijk zijn van wat de verwachtingen zijn van ten aanzien van de restwaarde van de bank of het bedrijf na de afwikkeling van het faillissement. • Renterisico Bij een obligatie loopt u (over het algemeen) renterisico, wat kan zorgen voor tussentijdse koersdalingen. Dit risico is het grootst als u een obligatie bezit met nog een lange resterende looptijd in combinatie met een vaste coupon. Om de koers te berekenen worden alle vaststaande rentebetalingen en de aflossing contant gemaakt tegen de op dat moment geldende marktrente voor die debiteur. Dat betekent dat als deze marktrente stijgt, de koers van een obligatie daalt, en vice versa. Immers, zou op dat moment een andere obligatie met exact dezelfde specificaties maar met een hogere rentevergoeding gekocht kunnen worden, dan zult u deze obligatie prefereren. U behaalt dan immers een hoger rendement bij hetzelfde risico. Door vraag en aanbod zal daarom de obligatie met een lagere coupon op een lagere koers worden verhandeld, tot het niveau waarbij de rendementen van beide obligaties weer met elkaar in lijn liggen. De koers van een obligatie kan hierdoor dus gedurende de looptijd beneden de 100% noteren. Een variabele coupon kent minder renterisico. Hier wordt de rentebetaling regelmatig herzien en dan bepaald door de op dat moment geldende marktrente. Doordat de rentebetalingen dus meebewegen met de marktrente loopt men een zeer beperkt renterisico. De waarde van een obligatie met een variabele coupon blijft daarom meestal ook dicht bij de 100% liggen, indien de kredietopslag tenminste ook nauwelijks is veranderd. Standaard krijgt men bij obligaties de nominale waarde op de aflossingsdatum weer terugbetaald in de valuta waarin de obligatie is uitgegeven. Het renterisico heeft dus slechts invloed op de tussentijdse koersen, en niet op de aflossingswaarde. Een obligatiekoers loopt op het einde van de looptijd daarom weer richting de 100%. Renterisico loopt dus terug gedurende de looptijd. Dit is een groot verschil met valutarisico wat zich ook vlak voor de afloopdatum nog kan openbaren. • Liquiditeitsrisico Een obligatie met een grote omvang wordt over het algemeen meer verhandeld dan een obligatie met een kleine omvang. Meer marktpartijen hebben de ‘grote’ obligatie in het vizier, sommige pensioenfondsen mogen bijvoorbeeld niet meer dan 10% van één obligatie bezitten. Dit alles leidt tot een grotere kans dat als iemand deze ‘grote ‘ obligatie wil verkopen, er ook een koper zal zijn. Indien een obligatie eenvoudig en veel wordt verhandeld zal het verschil tussen de bied en de laatkoers klein zijn. Het risico dat er geen kopers zijn als men zou willen verkopen wordt aangeduid als liquiditeitsrisico. Middels een hoger geëist rendement wordt er voor dit liquiditeitsrisico gecompenseerd. Voor een ‘buy and hold’ belegger kan het juist aantrekkelijk zijn om de minder liquide obligaties te kopen om op deze manier deze vergoeding voor illiquiditeit te incasseren. • Valutarisico Indien wordt belegt in een andere muntsoort dan in de thuisvaluta (en alle betalingsverplichtingen zijn ook in de thuisvaluta) dan loopt u valutarisico. Hierboven is al beschreven dat er geen aanwijsbare premie in de vorm van extra rendement is die men daarvoor opstrijkt. Toch kunnen de renteverschillen in de verschillende landen met een andere muntsoort het aantrekkelijk maken om te kiezen voor een obligatie in een andere muntsoort. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als een bepaalde muntsoort bijzonder lage rentestanden kent waardoor het renterisico te groot wordt en men het renterisico denkt te kunnen vermijden door te beleggen in een VV obligatie. Iedere muntsoort heeft namelijk ook zijn eigen rentestanden. Daarnaast kan de verwachting over de valutaontwikkeling aanleiding zijn om te kiezen voor een andere muntsoort. Op alle betalingen in vreemde valuta die voortkomen uit de VV obligatie loopt men valutarisico totdat deze zijn omgezet in de thuisvaluta. Zowel de rentebetalingen als de uitwisseling van de inleg en de aflossing worden immers door uw bank tegen de dan geldende wisselkoersen omgezet van en naar de euro. Vaak betaalt men voor deze omwisseling nog beperkte kosten in de vorm van afwijkende valutakoers in vergelijking met de middenkoers die op de financiële markt op dat moment geldt. Indien de thuisvaluta in waarde daalt (deprecieert) behaalt men extra rendement. Indien de thuisvaluta echter in waarde stijgt (apprecieert) verliest men rendement of wordt het behaalde rendement zelfs negatief. In de Eurozone worden wisselkoersen uitgedrukt als het aantal vreemde valuta wat men krijgt tegenover één euro. Dit betekent dat als de euro sterker wordt men voor één euro meer vreemde valuta kan kopen (de wisselkoers wordt dus hoger) en dat als de euro zwakker wordt er voor één euro minder vreemde valuta gekocht kan worden (de wisselkoers wordt lager). Een voorbeeld: 1 euro kunt u nu omwisselen tegen 9 Zweedse kronen. De euro wordt vervolgens sterker zodat men 10 Zweedse kronen krijgt voor een euro. De wisselkoers gaat van 9 naar 10. Indien u echter heeft belegd in een obligatie luidende in Zweedse kronen betekent dit dat u minder euro terugkrijgt bij aflossing van de obligatie waarbij de Zweedse kronen weer worden omgezet naar euro. U maakt dan dus een verlies op de valutakoersen. Een stijgende valutakoers betekent dus een dalend rendement, en omgekeerd. Praktijkvoorbeelden We hebben ter illustratie de werkelijke resultaten van twee reeds afgeloste obligaties uitgerekend. Daarbij hebben we de op dat moment geldende valutakoersen gebruikt om het rendement in euro mee te berekenen. In het eerste geval heeft de belegger een gelukkige hand en is hij de eurocrisis die volgde op de kredietcrisis precies voor. Hij belegde daartoe in een Rabobank obligatie, uitgegeven in Australische dollars. Australië floreert vanwege haar ligging naast het economisch opkomende Azië en de mede daardoor bloeiende grondstoffenmarkten. Hierdoor werd ook haar munt sterker. Tegelijkertijd slaat in de eurozone door toedoen van met name Griekenland de kredietcrisis van de banken over naar de overheden in de eurozone. Hierdoor komt de euro onder druk. Bij de tweede obligatie heeft de belegger zich laten leiden door de schijnbaar aantrekkelijke hoge rente van een staatsobligatie in IJslandse kronen. Echter, tijdens de looptijd van de obligatie gaan drie IJslandse banken failliet. Maar net ontsnapt de IJslandse overheid ook aan een faillissement, maar van de staatsobligatie krijgt de belegger tenminste nog de hoofdsom terug, in tegenstelling tot de obligaties van de drie failliete banken. De waarde van de munt heeft er echter flink onder te lijden. Precies voor de euroc risis heeft men belegd in een Rabobank obligatie in Australische dollars (AUD) met een 6% coupon. Deze is uitgegeven tegen een uitgiftekoers van 100,572% en loopt van 8 december 2009 tot 15 januari 2013 (ISIN: XS0469009285). Jaar 0 1 2 3 3 Vaststellings datum wisselkoers Aard van de cash-flow Cash-flow Wisselkoers van de AUD Betaaldatum Cash flow in euro donderdag 3 december 2009 investering woensdag 12 januari 2011 rente -AUD 1.005,72 AUD 1,629 dinsdag 8 december 2009 -€ 617,53 AUD 66,25 AUD 1,318 zaterdag 15 januari 2011 woensdag 11 januari 2012 € 50,28 rente AUD 60,00 AUD 1,232 zondag 15 januari 2012 € 48,68 donderdag 10 januari 2013 rente AUD 60,00 AUD 1,252 dinsdag 15 januari 2013 € 47,91 donderdag 10 januari 2013 aflossing AUD 1.000,00 AUD 1,252 dinsdag 15 januari 2013 € 798,52 Het jaarlijkse rendement van deze belegging in AUD uitgedrukt is: Het jaarlijkse rendement van deze belegging in Euro uitgedrukt is: Door het valutaresultaat is de waarde van de hoofdsom (in euro) gestegen met: 5,78% 15,64% 30,05% Bij benadering lag het rendement op een Rabobank obligatie in euro (4,25% Rabobank 25 april 2013 tegen een koers van 105,78%) op 8 december 2009 met nog een resterende looptijd van ongeveer 4,1 jaar op: Verschil in jaarlijks behaald rendement door te kiezen voor een VV obligatie: 2,45% 13,19% Vanwege het schijnbaar aantrekkelijke grote renteverschil heeft men belegd in een IJslandse staatsobligatie in IJslandse kronen (ISK) met een 7% coupon. Deze is uitgegeven tegen een uitgiftekoers van 100,509% en loopt van 17 maart 2004 tot 17 maart 2010 (ISIN: IS0000009116). Jaar 0 1 2 3 4 5 6 6 Vaststellings datum wisselkoers Aard van de cash-flow Cash-flow Wisselkoers van de ISK Betaaldatum Cash flow in euro -€ 1.163,03 vrijdag 12 maart 2004 investering -ISK 100.509,00 ISK 86,4200 woensdag 17 maart 2004 maandag 14 maart 2005 rente ISK 7.000,00 ISK 78,3300 donderdag 17 maart 2005 € 89,37 dinsdag 14 maart 2006 rente ISK 7.000,00 ISK 84,4800 vrijdag 17 maart 2006 € 82,86 € 78,16 woensdag 14 maart 2007 rente ISK 7.000,00 ISK 89,5600 maandag 19 maart 2007 woensdag 12 maart 2008 rente ISK 7.000,00 ISK 112,9900 maandag 17 maart 2008 € 61,95 donderdag 12 maart 2009 rente ISK 7.000,00 ISK 149,9700 dinsdag 17 maart 2009 € 46,68 vrijdag 12 maart 2010 rente ISK 7.000,00 ISK 172,1200 woensdag 17 maart 2010 € 40,67 vrijdag 12 maart 2010 aflossing ISK 100.000,00 ISK 172,1200 woensdag 17 maart 2010 € 580,99 Het jaarlijkse rendement van deze belegging in ISK uitgedrukt is: Het jaarlijkse rendement van deze belegging in Euro uitgedrukt is: Door het valutaresultaat is de waarde van de hoofdsom (in euro) gedaald met: Bij benadering lag het rendement Nederlandse staatsobligatie (7,5% Nederland 15 april 2010 tegen een koers van 122,14%) met nog een resterende looptijd van ongeveer 6 jaar op: Verschil in jaarlijks behaald rendement door te kiezen voor een VV obligatie: 6,89% -3,45% -49,8% 3,37% -6,82% Conclusies Beleggen in VV obligaties geeft extra risico’s in het defensieve gedeelte van een beleggingsportefeuille. Valutabewegingen zijn moeilijk te voorspellen. Het is niet eenvoudig om (extra) rendement te behalen met valutarisico. Valutarisico is normaal gesproken groter dan het debiteurenrisico of het renterisico van een obligatie. Dit effect is vaak nog sterker naarmate de looptijd korter wordt. Deze risico’s kunnen zich allemaal tegelijkertijd openbaren, en allemaal gelijktijdig tegen u werken, bijvoorbeeld als een land failliet gaat of dreigt te gaan. Op zeer lange termijn kan spreiding in meerdere (harde) valuta echter voor zeer grote vermogens verstandig zijn. Indien men betalingsverplichtingen in een andere valuta heeft, kan een belegging in een VV obligatie met dezelfde valuta ook verstandig zijn.