Onderwaardering van activa en grondbeginselen van het

advertisement
BIBF | Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten
INHOUD
p. 1/ O
nderwaardering van activa
en grondbeginselen van het
boekhoudrecht : het Hof van Cassatie
zet de puntjes op de i
p. 8/ A
lle wetgeving over ‘insolventie van
ondernemingen’ weldra in het WER
Inleiding
1. Zoals iedereen weet, worden volgens vaste
rechtspraak van het Hof van Cassatie de belastbare winsten van ondernemingen (en dus van vennootschappen) vastgesteld overeenkomstig het
boekhoudrecht, behalve bij uitdrukkelijke afwijkingen (1). De manier waarop de normen van het
boekhoudrecht worden uitgelegd en in overeenstemming worden gebracht kan dus zeker een fiscale weerslag hebben.
Al enkele jaren wordt de vraag gesteld of het kosteloos of tegen een lagere prijs dan de marktprijs
verwerven van een activabestanddeel door een vennootschap een uitzonderlijk geval uitmaakt dat
rechtvaardigt dat wordt afgeweken van het principe van de waardering tegen de historische kostprijs ten voordele van het hoofdprincipe van het
getrouw beeld.
1
Cass., 20 februari 1997, Pas., 1997, I, 259.
1
Deze vraag werd aan verschillende rechtscolleges
voorgelegd in het kader van fiscale geschillen aangezien de belastingadministratie het verschil tussen de reële waarde en de historische waarde beschouwde als een onderwaardering van activa die
een onmiddellijk belastbare winst uitmaakte.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna
‘HvJ-EU’) heeft zich hierover in 2013 in een belangrijk arrest uitgesproken (2). Het Hof van Cassatie
steunde zijn redenering op deze rechtspraak in een
arrest van 11 maart 2016 (3). In dat arrest diende
het Hof zich uit te spreken over de vraag of een
negatieve correctie van de aankoopprijs van aandelen, die voortvloeide uit de toepassing van een specifieke boekhoudnorm, al dan niet een uitzonderlijk geval vormde dat, rekening houdend met het
principe van het getrouw beeld, zou verantwoorden dat van die specifieke boekhoudkundige norm
werd afgeweken in het voordeel van een waarde-
2
HvJ-EU, 3 oktober 2013, C-322/12, Belgische Staat c. Gimle, curia.
europa.eu.
3
Cass., 11 maart 2016, rolnr. F.14.0120.F., Fiscalnet.
P a c i ol i N r . 446 B I B F - I P C F / 22 m ei – 4 j u n i 2017
P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in de weken 28-36
Onderwaardering van activa
en grondbeginselen van het
boekhoudrecht : het Hof van Cassatie
zet de puntjes op de i
ring op basis van de niet-gecorrigeerde waarde (die
in casu overeenstemde met de reële waarde).
Deze bijdrage herinnert in de eerste plaats aan de
relevante principes van het boekhoudrecht (I). Vervolgens wordt ingegaan op de verkrijging door
een vennootschap van activa tegen een prijs die lager ligt dan de marktprijs of zelfs kosteloos (II),
waarna we het arrest van het Hof van Cassatie van
11 maart 2016 analyseren (III). We eindigen met
een korte conclusie over de ‘onderwaardering van
activa’ die voortvloeit uit een toepassing van het
boekhoudrecht die wij als correct zouden bestempelen (IV).
I. Grondbeginselen van het
boekhoudrecht
I.1. Waarderingregels tegen
aanschaffingswaarde
2. Op grond van de Vierde Europese richtlijn van
1978, die werd vervangen door de richtlijn 2013/34
is een van de basisprincipes van het Belgisch boekhoudrecht dat activabestanddelen tegen hun aanschaffingswaarde worden gewaardeerd. Dit principe wordt in het Belgisch recht omgezet door
artikel 35 KB/W.Venn. dat bepaalt dat ‘elk actiefbestanddeel wordt gewaardeerd tegen aanschaffingswaarde en voor dat bedrag in de balans opgenomen,
onder aftrek van de desbetreffende afschrijvingen
en waardeverminderingen’. Volgens artikel 36, 1e
lid KB/W. Venn. omvat de aanschaffingsprijs naast
de aankoopprijs, de bijkomende kosten zoals niet terugbetaalbare belastingen en vervoerkosten’.
Op het eerste gezicht maakt de reglementering
geen onderscheid naargelang de verkrijging kosteloos of tegen een lagere waarde dan de marktprijs plaatsvond (4).
Bij verkrijging van een actiefbestanddeel tegen een
lagere prijs dan de marktprijs vormt het verschil
tussen de boekhoudwaarde (historische kostprijs)
en de reële waarde een latente meerwaarde en is
die dus tijdelijk vrijgesteld.
I.2. Principe van het getrouw beeld
3. Het principe van het getrouw beeld is een fundamenteel beginsel dat werd ingevoerd door de Europese boekhoudrichtlijnen waarop het Belgisch
boekhoudrecht steunt. Volgens het HvJ-EU steunt
de coördinatie van de inhoud van de jaarrekening
die door de Vierde richtlijn werd verwezenlijkt op
het principe van het getrouw beeld, waarvan de naleving de hoofddoelstelling vormt (5).
Het principe van het getrouw beeld is opgenomen
in artikel 4 van richtlijn 2013/34/EU dat als volgt
luidt : ‘3. De jaarlijkse financiële overzichten geven
een getrouw beeld van de activa, de passiva, de financiële positie en de winst of het verlies van de onderneming. Indien de toepassing van deze richtlijn niet
voldoende is om een getrouw beeld te geven van de
activa, de passiva, de financiële positie en de winst
of het verlies van de onderneming, wordt in de toelichting bij de financiële overzichten dergelijke bijkomende informatie verstrekt die met het oog op de
naleving van dat voorschrift noodzakelijk is. 4. Indien in uitzonderlijke gevallen blijkt dat toepassing
van een bepaling van deze richtlijn onverenigbaar
is met de in lid 3 vastgelegde verplichting, blijft die
bepaling buiten toepassing opdat een getrouw beeld
van de activa, de passiva, de financiële positie en de
winst of het verlies van de onderneming wordt gegeven. In de toelichting bij de financiële overzichten
wordt in voorkomend geval, onder opgave van redenen, vermeld dat een bepaling buiten toepassing is
gebleven, en welke invloed dat heeft gehad op de activa, de passiva, de financiële positie en de winst of
het verlies van de onderneming. De lidstaten kunnen
bepalen wat onder dergelijke uitzonderlijke gevallen
wordt verstaan en kunnen de op die gevallen toepasselijke bijzondere voorschriften vaststellen’.
4. In het Belgisch boekhoudrecht is het principe
van het getrouw beeld opgenomen bij de omzetting
van de Vierde richtlijn (6) in artikel 24 KB/W.Venn.
dat als volgt luidt : ‘De jaarrekening moet een getrouw beeld geven van het vermogen, de financiële
positie en het resultaat van de vennootschap’.
Dit principe heeft drie functies in het Belgisch
boekhoudrecht :
4
Cf. H. Putman, ‘Waardering activa verkregen beneden marktwaarde:
baanbrekend arrest’, Fiscoloog, 2013, nr. 1356, p.1.
2
5
Cf. HvJ-EU, 3 oktober 2013, C-322/12, Belgische Staat c. Gimle, curia.
europa.eu.
6
L. Pinte, ‘Des acquisitions à titre (quasi) gratuit au principe d’image
fidèle : aspects comptables et fiscaux’, J.D.F., 2012, p. 134 e.v.
P a c i ol i N r . 446 B I B F - I P C F / 22 m ei – 4 j u n i 2017
– Een aanvullingsfunctie : een vennootschap moet
aanvullende inlichtingen verstrekken in de toelichting bij haar jaarrekening om de toepassing
van de waarderingsregels te nuanceren (art. 24,
2e lid KB/W.Venn.) (7).
–Een afwijkingsfunctie : in uitzonderlijke gevallen moet de vennootschap afwijken van de
boekhoudkundige waarderingsregels, indien
deze niet leiden tot de naleving van het getrouw
beeld (8) (art. 29 KB/W.Venn.). Het is op die functie dat de administratie zich beroept in het kader
van de problematiek die we hier bespreken.
– Een interpretatiefunctie : dit principe moet het
mogelijk maken eventuele leemten in het boekhoudrecht in te vullen. Anders gezegd, dient
men terug te grijpen naar het principe van het
getrouw beeld ‘telkens het boekhoudrecht dient te
worden uitgelegd om niet expliciet voorziene situaties te begrijpen’ (9) (vrije vertaling).
5. Daarnaast is het ook interessant om te verwijzen naar de Europese Verordening 1606/2002 van
19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen die de
regeling voor de opname van de IFRS-normen in
de Europese rechtsorde heeft bekrachtigd. Deze
bevoegdheid wordt uiteindelijk toegewezen aan de
Europese Commissie, maar niet zonder dat daartoe
een kader werd uitgetekend (10). Zo mogen de IFRSnormen enkel worden goedgekeurd door de Commissie op voorwaarde dat die normen :
– in overeenstemming zijn met het beginsel van
het getrouw beeld;
– het Europees openbaar belang dienen en;
–beantwoorden ‘aan de criteria inzake begrijpelijkheid, relevantie, betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid waaraan financiële informatie moet
voldoen om economische beslissingen mogelijk te
maken en het management te kunnen beoordelen’
(art. 3.2 van de Verordening).
De Verordening is van toepassing op vennootschappen die onder het recht van een lidstaat vallen, waarvan de effecten op balansdatum op een
beurs zijn genoteerd, voor wat de opstelling van
hun geconsolideerde jaarrekening betreft (11). Dit
toepassingsgebied kan echter door de lidstaten
worden uitgebreid (12).
De IFRS-normen zijn op een Angelsaksische leest
geschoeid en steunen op een andere filosofie dan
het Belgisch boekhoudrecht. De Belgische boekhoudnormen en de IFRS-normen streven andere
doelstellingen na : enerzijds wil ons boekhoudrecht
de schuldeisers van de boekhoudentiteit beschermen door te verhinderen dat de entiteit haar resultaten of haar vermogen overwaardeert, terwijl
de IFRS-normen beleggers (die met een aankoopof verkoopbeslissing worden geconfronteerd) een
zo nauwkeurig mogelijk beeld willen geven van
de prestaties van de onderneming, meer bepaald
‘op basis van de waarde van de activa waarin ze investeert’ (13) (vrije vertaling). Dit verklaart dat de
IFRS-normen, in tegenstelling tot het Belgisch
boekhoudrecht dat in principe bepaalt dat de activa tegen hun aanschaffingsprijs moeten worden
gewaardeerd, voor bepaalde activa voorzien in een
waardering tegen hun marktwaarde (14).
Het principe van het getrouw beeld verschilt dus
sterk van systeem tot systeem. In de Angelsaksische opvatting van het getrouw beeld moeten de
verstrekte inlichtingen zo representatief mogelijk
zijn, terwijl de Europese opvatting van het getrouw beeld beantwoordt aan ‘de zorg dat de boekhoudkundige informatie zo nauw mogelijk aansluit
bij het historisch bewijs, waarbij de vereiste van de
relevantie van de waarde van de informatie op het
huidige tijdstip niet van essentieel belang is’ (15)
(vrije vertaling).
Die IFRS-normen kunnen een impuls geven aan
‘boekhoudkundige en fiscale knipperlichten’ die pleiten voor een boeking van de activa tegen de reële
waarde en niet tegen de aanschaffingswaarde (16).
12 Cf. artikel 5 van Verordening 1606/2002.
13 N. Thirion, T. Delvaux, A. Fayt, D. Gol, D. Pasteger en M. Simonis,
Droit de l’entrprise, op. cit., p. 239 waarin L. Pinte wordt geciteerd :
‘Droit fiscal, droit comptable et IAS ou comment faire bon ménage à
trois ?’, J.D.F., 2002, p. 101.
7
Cf. H. Putman, ‘Actifs acquis à un prix inférieur à la valeur de marché : arrêt novateur, op. cit., p. 2.
8
Ibid.
14 Ibid en L. Pinte, ‘Des acquisitions à titre (quasi) gratuit au principe
d’image fidèle : aspects comptables et fiscaux’, op. cit., p. 142. In deze
bijdrage verduidelijkt de auteur dat de IFRS-normen hoofdzakelijk
worden opgesteld volgens de behoeften van de huidige en toekomstige aandeelhouders en dat in dat opzicht de activa en passiva van
de vennootschap door die norm worden opgevat op basis van hun
toekomstig nut of hun marktwaarde.
9
L. Pinte, ‘Des acquisitions à titre (quasi) gratuit au principe d’image
fidèle : aspects comptables et fiscaux’, op. cit., p. 143.
15 B. Colmant, ‘Enkele beschouwingen rond het begrip getrouw beeld’,
Accountancy & Tax, 2006/2, p. 10 e.v.
10 Cf. N. Thirion, T. Delvaux, A. Fayt, D. Gol, D. Pasteger et M. Simonis,
Droit de l’entrprise, Brussel, Larcier, 2013, p. 239.
11 Ibid.
3
16 Cf. E. Masset, ‘Sous-estimations d’actif et droit comptable : un arrêt à
nouveau important de la Cour de cassation’, Hebdo Fiscalnet, 9 juli
2016.
P a c i ol i N r . 446 B I B F - I P C F / 22 m ei – 4 j u n i 2017
II. Activa verkregen tegen een
lagere waarde dan hun reële
waarde
6. De waardering van een kosteloos of voor een
spotprijs verkregen goed tegen de historische kostprijs kan vragen oproepen in het licht van het principe van het getrouw beeld.
De belastingadministratie is al heel wat jaren van
mening dat de vennootschap voor een dergelijke
verkrijging de afwijkingsfunctie van het getrouw
beeld moet toepassen en het principe van de boeking tegen de aanschaffingsprijs moet afwijzen.
Volgens die theorie zou het principe van het getrouw beeld een vennootschap dus verplichten om
activa die voor een lagere prijs dan hun marktprijs
werden aangekocht tegen hun reële waarde te boeken.
Volgens de administratie moet de vennootschap
een belastbaar resultaat erkennen zodra het actiefbestanddeel wordt verkregen (17). Als het actiefbestanddeel wordt geboekt tegen zijn aanschaffingswaarde zal de fiscus ervan uitgaan dat het om een
belastbare onderwaardering van activa gaat.
In de praktijk wordt de belasting geheven via de
rubriek ‘Andere onderwaardering van activa’ van
de aangifte in de Ven.B. (18). Op te merken valt dat
de belasting van een onderwaardering van activa,
dus van een verborgen reserve, een belangrijk
voordeel heeft voor de administratie. De verborgen
reserve wordt immers aangemerkt als winst van
het belastbaar tijdsperk dat verband houdt met de
controle waarbij ze aan het licht werd gebracht,
zelfs indien ze blijkt uit de boekhouding betreffende vorige belastbare tijdperken, tenzij de belastingplichtige vennootschap bewijst dat ermee rekening
is gehouden bij het bepalen van het resultaat van
deze laatste tijdperken (19).
7. We gaan terug naar de oorsprong van deze theorie die het principe van boeking tegen de aanschaffingswaarde in twijfel trekt in naam van de afwijkingsfunctie van het principe van het getrouw beeld.
In de eerste plaats wijzen we op een arrest van
het hof van beroep van Antwerpen van 5 oktober
1999 (20), dat werd bevestigd door het Hof van Cassatie in een arrest van 18 mei 2001 (21), en betrekking
heeft op de kosteloze verwerving van een onroerend goed na het verstrijken van een opstalrecht.
In dit arrest besloot het hof van beroep dat wanneer
het principe van de waardering tegen de historische waarde niet voldoet aan het principe van het
getrouw beeld, ervan dient te worden afgeweken,
zodat de kosteloze verwerving van een goed tegen
zijn reële waarde moet worden gewaardeerd (22).
Vervolgens nam de CBN een advies nr. 126-17 aan
betreffende de ‘Bepaling van de aanschaffingswaarde van activa verkregen onder bezwarende titel of
om niet’. Daarin was de CBN van mening dat een
onder bezwarende titel of om niet verkregen actiefbestanddeel moet worden geboekt tegen zijn ‘werkelijke waarde’ en niet tegen de aanschaffingswaarde
wanneer er een groot onevenwicht bestaat tussen
de wederzijdse prestaties en één van de partijen de
andere bewust heeft willen bevoordelen (23).
Vervolgens was er de bekende zaak Artwork systems (24), waarin de rechtbank van eerste aanleg
van Gent de administratie in het gelijk stelde en
oordeelde dat de vennootschap had moeten afwijken van het principe van boeking tegen de historische kostprijs, zodat haar rekeningen een getrouw
beeld van haar situatie zouden weergeven. In casu
ging het om een vennootschap die tegen een spotprijs aandelen van een andere vennootschap had
verworven en ze voor dat bedrag had geboekt. Wat
de fiscale gevolgen betreft, was de rechtbank van
mening dat de vennootschap belast moest worden
op het verschil tussen de werkelijke waarde en de
aanschaffingswaarde (25). Andere fiscale rechters
volgden deze rechtspraak (26).
20 Antwerpen, 5 oktober 1999, T.R.V., 2000, p.35.
21 Cass., 18 mei 2001, rolnr. F000009N, Fiscalnet.
22 H. Lamon, Acquisitions, financement et cessions d’entreprises, Brussel, Larcier, 2015, p. 382.
23 Ibid.
24 Burg. Rb., Gent, 14 november 2002, rolnr. 01/1261/A, Fiscalnet en
J. Van Dyck, ‘Artwork systems : hoeveel zijn aandelen waard?’, Fiscoloog, 2002, nr. 868 e.v.
17 Cf. P. Hautfenne, ‘Image fidèle et actifs acquis à titre gratuit : la Cour
européenne confirme l’absence de fondement de la position administrative’, Hebdo Fiscalnet, 15 februari 2014.
18 E. Masset, ‘Sous-estimations d’actif et droit comptable : un arrêt à
nouveau important de la Cour de cassation’, Hebdo Fiscalnet, 9 juli
2016.
19 Cf. Artikel 361 WIB92 en M. De Wolf, J. Thilmany en J. Malherbe,
Impôt des personnes physiques, Précis de la Faculté de Droit de
l’Université catholique de Louvain, Larcier, 2013, p. 130.
25 Volgens de rechtbank vormt de reële waarde van een actiefbestanddeel dat voor het eerst en kosteloos wordt opgenomen in het vermogen van de vennootschap overeenkomstig art. 24, 1e lid,1° WIB92
winst uit de gewone bedrijfsuitoefening. Burg. Rb., Gent, 14 november 2002, rolnr. 01/1261/A, Fiscalnet. Anders gezegd vormt het
voordeel dat aan de vennootschap wordt toegekend naar aanleiding
van de verkoop van de aandelen winst die bij haar belastbaar is.
26 Cf. bijvoorbeeld, Gent, 13 januari 2009, F.J.F., 2010/75 en 12 januari
2010, F.J.F., 2012/49.
4
P a c i ol i N r . 446 B I B F - I P C F / 22 m ei – 4 j u n i 2017
Het standpunt van de administratie dat steunde op
het principe van het getrouw beeld kreeg echter
ook tegenstand vanuit de rechtspraak. Zo weigerde
de rechtbank van eerste aanleg van Leuven bijvoorbeeld om de stelling van de administratie te volgen
en was van mening dat ze niet aantoonde waarom
een vermelding van de aanvullende elementen in
de toelichting niet volstond om een getrouw beeld
te geven van de financiële situatie van de vennootschap (27). Ook zou volgens het hof van beroep van
Brussel ‘de verplichting die ondernemingen, volgens de interpretatie van het boekhoudbesluit door
de Administratie, zouden hebben om de historische
kostprijs te vervangen door de reële waarde van het
goed geen rekening houden met de bepaling van artikel 4, 2e lid van het hierboven vermelde koninklijk
besluit dat de onderneming toestaat om een getrouw
beeld van haar vermogen te geven door in de toelichting ‘aanvullende informatie’ te verstrekken, zonder
haar daarom te verplichten af te wijken van de eenvormige waarderingsregel op basis van de historische kostprijs van alle activa bij hun opname in het
vermogen, wat in het geval van kosteloze of gedeeltelijk kosteloze verkrijgingen de ‘uitzonderlijke aard’
uitsluit die de onderneming verplicht om af te wijken van het principe van de aanschaffingsprijs (28).
(vrije vertaling)
8. Aan het HvJ-EU werd uiteindelijk een prejudiciële vraag gesteld door het Belgische Hof van Cassatie. Die vraag luidde of het principe van het getrouw beeld in de Vierde richtlijn gebiedt dat wordt
afgeweken van het beginsel dat de actiefbestanddelen tegen hun aanschaffingsprijs in de boekhouding worden opgenomen wanneer een vennootschap aandelen verkrijgt tegen een prijs die
duidelijk lager is dan hun werkelijke waarde (29).
27 Burg. Rb., Leuven, 10 februari 2012, rolnr. 06/2249/A, Fiscalnet.
Voor een andere beslissing van dit rechtscollege in het nadeel
van de administratie, cf. ook, Burg. Rb., Leuven, 11 september
2009, rolnr. 06/611/A, Fiscalnet en S. Van Combrugge, ‘Kosteloze
verkrijging gebouwen bij beëindiging recht van opstal’, Fiscoloog,
2009, nr. 1184, p. 7 e.v. Cf. ook, Burg. Rb. Namen, 17 maart 2011,
rolnr. 10/262/A, Fiscalnet.
28 Brussel, 31 maart 2010, rolnr. 2008/AR/2060, Fiscalnet. Deze zaak is
uiteindelijk bij het HvJ-EU beland. Op te merken valt dat het hof van
beroep van Brussel de administratie al in het ongelijk had gesteld in
een arrest van 29 oktober 2008 (rolnr. 2006/AR/1627, Fiscalnet).
29 De prejudiciële vraag was als volgt geformuleerd : ‘Moet artikel 2,
[leden 3 tot en met 5], van de Vierde richtlijn [...] aldus worden uitgelegd dat het niet enkel bepaalt dat in de toelichting bij de jaarrekening
aanvullende inlichtingen dienen te worden verstrekt, maar dat het
– wanneer de aanschaffingsprijs kennelijk niet overeenstemt met de
werkelijke waarde van de betrokken goederen, zodat een vertekend
beeld wordt gegeven van het vermogen, de financiële positie en het
resultaat van de onderneming – ook gebiedt dat wordt afgeweken van
het beginsel dat de actiefbestanddelen tegen hun aanschaffingsprijs in
de boekhouding worden opgenomen en de verplichting oplegt om deze
onmiddellijk tegen de doorverkoopwaarde te boeken indien laatstgenoemde waarde blijkt overeen te stemmen met de werkelijke waarde
5
In het arrest Gimle van 3 oktober 2013 herinnert
het HvJ-EU er in de eerste plaats aan dat het beginsel van het getrouw beeld moet worden toegepast
volgens de algemene beginselen van de richtlijn,
met inbegrip van het voorzichtigheidsbeginsel (30).
Op basis van dat voorzichtigheidsbeginsel mogen
winsten slechts in de jaarrekening worden opgenomen voor zover zij op de balansdatum gerealiseerd zijn.
Het beginsel van het getrouw beeld moet ook worden begrepen tegen de achtergrond van het in artikel 32 van de Vierde richtlijn vermelde beginsel
dat de waardering van de posten in de jaarrekening geschiedt op basis van de aanschaffings- of
vervaardigingskosten van die activa. Krachtens
die bepaling steunt het getrouw beeld dat de jaarrekening van een onderneming moet geven op
een waardering van de activa die is gebaseerd op
de historische kostprijs en niet op de werkelijke
waarde ervan. Het Hof merkt echter op dat in uitzonderingsgevallen kan worden afgeweken van de
toepassing van deze regel opdat een getrouw beeld
zou worden gegeven (31).
Het feit dat de activa ondergewaardeerd zijn in de
boekhouding van de ondernemingen kan op zich
evenwel geen ‘uitzonderingsgeval’ vormen in de
zin van artikel 2, lid 5, van de Vierde richtlijn. De
omstandigheid dat bepaalde activa ondergewaardeerd kunnen zijn in de boekhouding van een
onderneming, namelijk wanneer hun aanschaffingswaarde lager is dan hun werkelijke waarde,
is immers slechts het logische gevolg van de door
de wetgever van de Unie in artikel 32 van de Vierde richtlijn gemaakte keuze om de activa niet op
grond van hun werkelijke waarde, maar op grond
van hun historische kostprijs te waarderen (32). Het
HvJ-EU concludeert uiteindelijk als volgt : ‘Het beginsel van het getrouw beeld, dat is opgenomen in
artikel 2, lid 3 tot en met 5, van de Vierde richtlijn
(78/660/EEG) van de Raad van 25 juli 1978 op basis
van artikel [44, lid 2, sub g, EG] betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, staat
niet toe dat wordt afgeweken van het in artikel 32
van die richtlijn opgenomen beginsel dat activa op
basis van hun aanschaffings- of vervaardigingsprijs
ervan ?’.HvJ-EU, 3 oktober 2013, C-322/12, Belgische Staat c. Gimle,
curia.europa.eu.
30 HvJ-EU, 3 oktober 2013, C-322/12, Belgische Staat c. Gimle, (punt
32), curia.europa.eu.
31 Punt 37 van het arrest.
32 Cf. punt 39 van het arrest.
P a c i ol i N r . 446 B I B F - I P C F / 22 m ei – 4 j u n i 2017
worden gewaardeerd, en dat deze activa in plaats
daarvan op basis van hun werkelijke waarde worden
gewaardeerd, wanneer de aanschaffings- of vervaardigingsprijs van deze activa duidelijk lager ligt dan
hun werkelijke waarde’.
Volgens dit arrest was het HvJ-EU dus de mening
toegedaan dat de boeking van goederen die onder
hun werkelijke waarde werd verkregen tegen hun
aanschaffingswaarde geen uitzonderlijk geval
vormt dat verantwoordt dat van deze regel wordt
afgeweken ten gunste van een waardering tegen
de reële waarde in naam van het principe van het
getrouw beeld. Dit arrest is dus duidelijk in tegenspraak met de rechtspraak Artwork systems en
het advies van de CBN die steunden op die afwijking (33). Het Hof herbevestigt eveneens het principe dat de aanvullingsfunctie voorrang heeft op
de afwijkingsfunctie van het getrouw beeld (34).
Bovendien bevestigde het HvJ-EU via een beschikking (35) van 6 maart 2014 de toepassing van de
rechtspraak Gimle op kosteloze verkrijgingen (36/37).
III. Arrest van het Hof van Cassatie van
11 maart 201638
9. In deze zaak had een Belgische vennootschap
aandelenpakketten in twee fasen verworven. De
overdrachtsprijs stemde overeen met de reële
waarde van de aandelen. De partijen waren echter
overeengekomen dat de verkoopprijs gespreid over
meerdere jaren moest worden betaald, zonder betaling van interesten. De verkrijgende vennootschap
maakte gebruik van de bijzondere boekhoudregel
die is opgenomen in de artikelen 67, § 1 en 77
KB/W.Venn., die van toepassing is voor de boeking
van schulden op meer dan een jaar, die geen rente
opbrengen.
33 Cf. H. Putman, ‘Waardering activa verkregen beneden marktwaarde:
baanbrekend arrest’, op. cit., p.4.
34 Ibid.
35 Het HvJ-EU vaardigt beschikkingen uit wanneer het antwoord op de
vraag die aan het Hof wordt voorgelegd vanzelfsprekend lijkt.
36 HvJ-EU, 6 maart 2014, C-510/12, Bloomsbury c. Belgische Staat,
curia.europa.eu. Volgens het HvJ-EU moet het principe van het getrouw beeld ‘aldus worden uitgelegd dat het een vennootschap die een
actiefbestanddeel om niet verwerft, niet verplicht dat actiefbestanddeel
tegen de werkelijke waarde ervan op te nemen in haar jaarrekening’.
37 In een arrest van 15 januari 2014 betreffende de kosteloze verkrijging van een gebouw na het verstrijken van een recht van opstal,
had het hof van beroep van Brussel eveneens een ruime reikwijdte
verleend aan het bovenvermelde arrest van het HvJ-EU door de toepassing ervan uit te breiden tot kosteloze verkrijgingen (cf. Brussel,
15 januari 2014, rolnr. 2010/AR/2706, Fiscalnet).
38 Cass., 11 maart 2016, rolnr. F.14.0120.F., Fiscalnet.
6
Op basis van die bijzondere regeling werd de
schuld tegen de nominale waarde geboekt in de balans, maar werd de aanschaffingsprijs verminderd
met een disconto dat in de overlopende rekeningen
van het actief werd geboekt en pro rata temporis als
kost werd opgenomen op grond van de samengestelde interesten (39).
Die techniek maakt het mogelijk een getrouw
beeld te geven van de activa van de vennootschap
- en de reële waarde ervan te benaderen - wanneer
de partijen de prijs bij de vaststelling ervan verhogen rekening houdend met de betalingstermijn die
aan de schuldenaar wordt toegestaan. In casu had
de verkrijgende vennootschap de financiële kosten
die uit deze boekingswijze voortvloeien afgetrokken, maar de bijzonderheid was dat de partijen bij
de vaststelling van hun overdrachtsprijs geen rekening hadden gehouden met de spreiding van de
betaling van de schuld in de tijd. Volgens de administratie leidde de toepassing van deze correctie
ertoe dat men verder afweek van de reële waarde
van de activa, in casu de nominale waarde van de
aandelen, en louter fictieve financiële kosten genereerde.
De administratie wees de aftrekbaarheid van die
financiële kosten af. Ze was van mening dat het
in casu om een uitzonderlijk geval ging waarbij
de bijzondere waarderingsregels voor vorderingen
op meer dan een jaar niet een zo getrouw mogelijk beeld gaven van het vermogen van de vennootschap en de vennootschap bijgevolg de nominale
waarde van haar schuld niet kon corrigeren door
de artikelen 67, § 1 en 77 KB/W.Venn. toe te passen.
Het hof van beroep van Luik stelde de administratie in het gelijk in een arrest van 14 oktober
2011(40). Het Hof van Cassatie hield er in zijn arrest
van 11 maart 2016 echter een volledig andere visie
op na. Het Hof verwees naar de rechtspraak Gimle
en Bloomsbury van het HvJ-EU. Het oordeelde dat
het arrest, door aan te nemen dat een afwijking
op de specifieke waarderingsregels voor schulden
op meer dan een jaar, steunend op de aanschaf-
39 Dit disconto wordt berekend op basis van de voor dergelijke leningen
geldende marktrente op het ogenblik waarop ze worden opgenomen in het vermogen van de vennootschap. Cf. H. Putman, ‘Cour de
cassation : une évaluation à la baisse n’est pas un cas exceptionnel’,
Fiscologue, 2016, nr. 1483, p.8.
40 Luik, 14 oktober 2011, rolnr. 2008/RG/1137, Fiscalnet. Op te merken
valt dat dit arrest eerder werd uitgesproken dan de hogervermelde
rechtspraak van het HvJ-EU.
P a c i ol i N r . 446 B I B F - I P C F / 22 m ei – 4 j u n i 2017
fingsprijs, geboden was omdat de toepassing ervan
in casu leidt tot een afwijking van de werkelijke
waarde van de verworven aandelen, de artikelen
24 en 29 KB/W.Venn. schendt, alsook artikel 2 van
de Vierde richtlijn, waarvan die artikelen de omzetting in Belgisch recht vormen. Volgens het Hof
vormt die ‘onderwaardering van activa’ die voortvloeit uit een specifieke boekhoudnorm geen uitzonderlijk geval dat verantwoordt dat van de toepassing van die regels wordt afgeweken.
10. Dit arrest van het Hof van Cassatie is belangrijk. Het arrest neemt de rechtspraak van het HvJEU over en verwerpt dus een ruime toepassing van
het begrip uitzonderlijk geval en dus van het inroepen van de afwijkingsfunctie van het getrouw
beeld, waaraan in de continentale Europese landen
noodzakelijkerwijs een beperkte draagwijdte moet
worden verleend (41). Het Hof herinnert eraan dat
de boeking van de activa tegen historische waarde
een van de grondslagen vormt van het Europees
boekhoudrecht (42). Zelfs als de zaak die aan het Hof
van Cassatie werd voorgelegd geen betrekking
had op een verkrijging van activa tegen een lagere
prijs dan de reële waarde, kan het arrest naar die
problematiek worden omgezet. In beide gevallen
beweert de administratie immers onderwaarderingen van activa vast te stellen die voortvloeien uit
de correcte toepassing van de boekhoudreglementering (43).
Voor zover het Hof van Cassatie de rechtspraak
Gimle heeft aangehaald – die gaat over een verkrijging tegen een lagere prijs dan de marktprijs –
kan bovendien worden besloten dat het Hof ook in
het kader van die problematiek het argument van
de administratie verwerpt dat steunt op de afwijkingsfunctie van het getrouw beeld. Anders gezegd, de administratie kan zich niet baseren op het
principe van het getrouw beeld om te eisen dat een
vennootschap die een goed tegen een lagere prijs
dan de marktwaarde verkrijgt onmiddellijk een
winst erkent.
IV. Conclusie
11. De belastingadministratie probeerde voordeel
te halen uit de afwijkingsfunctie van het principe
van het getrouw beeld om onderwaarderingen van
activa die voortvloeien uit de verkrijging van activa tegen een lagere waarde dan hun reële waarde
te belasten en de aftrekbaarheid te weigeren van
kosten die voortvloeien uit de toepassing van een
specifiek correctiestelsel in het kader van de regels
die voorschrijven om tegen de historische kostprijs
te boeken.
Het Hof van Cassatie heeft die redenering echter
verworpen door te steunen op Europese rechtspraak en herinnerde aan het belang van het principe in onze boekhoudwetgeving dat oplegt om tegen de aanschaffingswaarde te boeken.
Maar betekent dat voor de problematiek van de
verkrijging van goederen onder hun marktwaarde
dat een dergelijke verrichting nooit aanleiding zal
geven tot een onmiddellijke belasting in hoofde
van de verkrijgende vennootschap ?
Dat is niet zeker. Hoewel het ernaar uitziet dat men
de boekhoudkundige argumentering de rug moet
toekeren, kan de administratie zich altijd beroepen
op het fiscaal winstbegrip (art. 24 WIB92) om in
geval van verkrijging van activa onder hun marktwaarde de onmiddellijke belasting van een resultaat te verantwoorden. Hierover wordt binnenkort
een arrest van het Hof van Cassatie verwacht (44).
Philippe MOINEAU
Advocaat aan de balie van Luik
Advocatenkantoor HERVE
41 Cf. L. Pinte, ‘Des acquisitions à titre (quasi) gratuit au principe
d’image fidèle : aspects comptables et fiscaux’, op. cit., p. 144.
42 E. Masset, ‘Sous-estimations d’actif et droit comptable : un arrêt à
nouveau important de la Cour de cassation’, Hebdo Fiscalnet, 9 juli
2016.
43 H. Putman, ‘Cour de cassation : une évaluation à la baisse n’est pas
un cas exceptionnel’, op.cit., p. 10.
44 Ibid.
7
P a c i ol i N r . 446 B I B F - I P C F / 22 m ei – 4 j u n i 2017
Alle wetgeving over ‘insolventie van
ondernemingen’ weldra in het WER
De Kamer bespreekt momenteel een omvangrijk
wetsontwerp (nr. 2407) dat de ‘faillissementswet van
8 augustus 1997’ en de ‘wet van 31 januari 2009 op
de continuïteit van de ondernemingen’ samenbrengt
in Boek XX van het Wetboek van Economisch Recht
(WER). Het wetsontwerp wil alle wetgeving over de
insolventie van ondernemingen coherent maken en
als een rationeel geheel invoegen in het WER. Het
ontwerp moderniseert het bestaande insolventierecht grondig en stemt het af op de Europese normen. De hoofdaspecten van de nieuwe wetgeving
zijn de keuze voor een volledige elektronische procedure, de vereenvoudiging van de werkprocessen
en de uitbreiding van het toepassingsgebied van het
insolventierecht tot alle ondernemingen. Het wetsontwerp deelt Boek XX van het WER in als volgt:
nieuwe en duidelijkere inhoud. Een volledig nieuw
element wordt hieraan toegevoegd: het pre-pack
faillissement.
Titel I: bevat de algemene beginselen. Met daarin
onder meer de bevoegdheidsbepalingen, de band
met het Gerechtelijk Wetboek, de specifieke elementen van de insolventieprocedures en het Register van insolventieprocedures.
Titel VI: bevat de regeling van het faillissement.
Deze regeling bevat enkele innovaties:
– de procedure wordt vereenvoudigd;
– een procedure van kwijtschelding van schulden
vervangt het stelsel van de verschoonbaarheid;
– het stelsel van de kosteloze borg wordt geharmoniseerd met dit geldend bij een overdracht van
onderneming;
–de vereffening van de activa wordt aangepast
aan de noden van de praktijk;
– tal van juridische betwistingen worden opgelost,
meestal door de rechtspraak van het Hof van
Cassatie in de bepalingen te verwerken.
Titel II: heeft betrekking op de opsporing van ondernemingen in moeilijkheden. De gegevensverzameling die thans in de rechtbanken gedaan wordt, blijft
bestaan ook al is voorzien dat de gegevensverzameling in de toekomst efficiënter zal gebeuren, met een
verlaging van de transactiekosten. Gelet op die efficiëntieverbetering is er in het hoofdstuk over de
kamers voor ondernemingen in moeilijkheden voor
gezorgd dat de taak van die kamers meer gefocust
zal worden op bepaalde dossiers en meer juridisch
zal worden uitgeoefend, met een nieuwe bevoegdheid in verband met de ‘slapende vennootschappen’.
Titel III: bevat een nieuwe regeling van de voorlopige maatregelen bij insolventie. In de vroegere wetgeving was die regeling van de voorlopige maatregelen verspreid over verschillende wetgevingen.
Nu zijn ze samengebracht en kregen ze ook een
Titel IV: regelt twee materies die in nauw verband
staan met elkaar. Eerst wordt bepaald hoe een ondernemingsbemiddelaar wordt aangesteld en wat
zijn opdracht is. Vervolgens wordt uiteengezet hoe
een minnelijk akkoord kan worden aangevraagd
en bekrachtigd, waarbij de link wordt gemaakt
met de ondernemingsbemiddelaar die garant staat
voor een dergelijk akkoord.
Titel V: bevat in grote lijnen wat vroeger de ‘wet op
de continuïteit van ondernemingen’ was. De procedure wordt gedeeltelijk afgestemd op de praktijk.
Titel VII: bevat een aantal bepalingen in verband
met de grensoverschrijdende insolventies. Die bepalingen impliceren een vrij omvangrijke wijziging van het bestaande stelsel.
Het wetsontwerp bevat een concordantietabel om
één en ander te verduidelijken.
Christine VAN GEEL
Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen
in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Mirjam VERMAUT, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : [email protected], URL : http: //www.bibf.
be. Redactie : Mirjam VERMAUT, Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Frédéric DELRUE, Chantal DEMOOR. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Professor Emeritus,
Universiteit Luik, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven.
Gerealiseerd in samenwerking met Wolters Kluwer – www.wolterskluwer.be
8
P a c i ol i N r . 446 B I B F - I P C F / 22 m ei – 4 j u n i 2017
Download